1-751/2

1-751/2

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

9 JULI 1998


Inleiding tot een debat over de gevolgen van de informatiemaatschappij


ADVIES VAN HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW NELIS-VAN LIEDEKERKE


INHOUD

  1. Hoorzittingen
    1. « Vrouwen in de informatiemaatschappij » belicht vanuit het standpunt van de vrouwenorganisaties
      1. Uiteenzetting door mevrouw Van Nuland, directrice van het vrouwencentrum Amazone, en door mevrouw Verstappen, documentaliste van het vrouwencentrum Amazone
      2. Uiteenzetting door mevrouw De Troy, verantwoordelijke voor vorming en opleiding, Europese Vrouwenlobby
      3. Gedachtewisseling
    2. « Vrouwen in de informatiemaatschappij » belicht door internationale deskundigen
      1. Uiteenzetting door mevrouw Gillian Marcelle, deskundige in Technologie en Beleid UN University Institute of New Technologies (Maastricht)
      2. Uiteenzetting door mevrouw Oliva Acosta, communicatiedeskundige verbonden aan het secretariaat van de vierde wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties te Peking
      3. Uiteenzetting door mevrouw Ursula Huws, communicatiedeskundige verbonden aan de Europese Commissie
      4. Gedachtewisseling
    3. Pedofilie op Internet
      1. Uiteenzetting door de heer Bruno Mens, Algemene Politiesteundienst, Afdeling Operationele Ondersteuning, Dienst Vermiste personen ­ Zeden ­ Mensenhandel ­ Verspreiding der opsporingsberichten
      2. Uiteenzetting door de heer Roland Walraet, eerstaanwezend inspecteur gerechtelijke politie ­ Nationale Brigade ­ National Computer Crime Unit, verantwoordelijke « Meldpunt kinderpornografie »
      3. Gedachtewisseling
  2. Voorstel van advies
    1. Vrouwen in de informatiemaatschappij
      1. Vaststellingen
      2. Aanbevelingen
    2. Pedofilie en Internet
      1. Vaststelling
      2. Aanbevelingen
  3. Bespreking van het voorstel van advies
    1. Toelichting door de rapporteur
    2. Gedachtewisseling
      1. Vrouwen in de informatiemaatschappij
        1. Vaststellingen
        2. Aanbevelingen
      2. Pedofilie en Internet
  4. Advies
    1. Vrouwen in de informatiemaatschappij
      1. Vaststellingen
      2. Aanbevelingen
    2. Pedofilie en Internet
      1. Vaststelling
      2. Aanbevelingen

Ter voorbereiding van het plenair debat dat in de Senaat zal georganiseerd worden over « De gevolgen van de informatiemaatschappij », heeft het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen hoorzittingen georganiseerd met het oog op het uitbrengen van een advies inzake het thema « Vrouwen in de informatiemaatschappij ».

Het Adviescomité heeft deze aangelegenheid besproken tijdens zijn vergaderingen van 30 januari 1998, 6 februari 1998, 7 mei 1998, 3 juni 1998 en 9 juli 1998.

I. HOORZITTINGEN

Tijdens de hoorzittingen werd het thema « Vrouwen in de informatiemaatschappij » belicht vanuit drie verschillende invalshoeken.

I.1. « Vrouwen in de informatiemaatschappij » belicht vanuit het standpunt van de vrouwenorganisaties

I.1.1. Uiteenzetting door mevrouw Van Nuland, directrice van het vrouwencentrum Amazone, en door mevrouw Verstappen, documentaliste van het vrouwencentrum Amazone

Mevrouw Van Nuland licht eerst toe wat Amazone doet en welke rol de informatiemaatschappij daarin speelt.

Amazone is een nationaal vrouwencentrum, opgericht in 1995. Het heeft drie opdrachten, namelijk het ondersteunen van de vrouwenbeweging, het verschaffen van informatie over gelijke kansen voor vrouwen en mannen en over vrouwengeschiedenis en het wil een ontmoetingsplaats zijn voor iedereen die betrokken is bij gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

Amazone heeft van bij de start gekozen voor het gebruik van informatietechnologie bij de uitbouw van haar organisatiestructuur. Concreet hebben ze gekozen voor een intern netwerk, voor intern gebruik van elektronische post en voor het aanbieden van informatie rond gelijke kansen voor vrouwen en mannen op Internet. Amazone heeft daarvoor gekozen vanuit verschillende doelstellingen.

Ten eerste is ze zich bewust van het belang van informatietechnologie voor de uitbouw van een efficiënte interne organisatie en voor de uitbouw van een efficiënte externe communicatiestrategie.

Ten tweede vindt Amazone het belangrijk dat de vrouwen ook hun eigen boodschappen kunnen verspreiden naar een ruim publiek. Er wordt benadrukt dat de informatiemaatschappij niet mag beperkt worden tot Internet. Er zijn nog veel andere communicatiemogelijkheden om informatie uit te wisselen, te bewaren en intern aan te bieden, bijvoorbeeld CD-roms. Deze informatie-infrastructuur wordt ter beschikking gesteld van de vrouwenorganisaties wat aansluit bij één van de drie doelstellingen van Amazone. Zo worden de identiteitsgegevens van vrouwenorganisaties vermeld op Amazone's website. De vrouwenorganisaties kunnen deze identiteitsgegevens aanvullen met bijkomende informatie over hun organisatie. Hierbij rijzen echter problemen. Informatietechnologie is nog altijd een veeleer dure aangelegenheid, vooral voor vrouwenbewegingen omdat zij vaak stoten op een gebrek aan financiële middelen en een gebrek aan human resources . Het merendeel van de vrouwenorganisaties moet immers met een krappe personeelsbezetting heel veel taken op zich nemen waardoor er maar weinig ruimte overblijft voor vorming bijvoorbeeld inzake informatietechnologie.

Toch wil Amazone de vrouwenorganisaties meer bieden dan lokalen en een fotokopieermachine. Het gebruik van informatietechnologie geeft vrouwenorganisaties immers de kans om hun eigen werking en hun eigen doelstellingen op een actuele manier onder de aandacht te brengen van een groot publiek.

Mevrouw Van Nuland benadrukt dat er bij de formulering van beleidsadviezen ook aandacht moet geschonken worden aan de noodzakelijke minimale basis inzake financiële middelen en menselijk potentieel van waaruit men moet kunnen beginnen om gebruik te kunnen maken van informatietechnologie.

Mevrouw Verstappen gaat verder met de uiteenzetting. Zij licht toe waarom Amazone beslist heeft om van informatietechnologie in het algemeen en van Internet in het bijzonder gebruik te maken.

Van « newbies » tot « webmistresses » : de klim van vrouwen op de sociale ladder van Internet.

Deze bijdrage is gebaseerd op een onderzoek dat mevrouw Verstappen in 1996 afrondde. Dat onderzoek polste naar de mogelijkheden en de problemen die vrouwen ondervinden wanneer zij informatie aanbieden op het world wide web. Ten slotte zal uiteengezet worden hoe vrouwenorganisaties en het beleid kunnen bijdragen tot het wegwerken van deze obstakels.

Internet wordt vaak geroemd als virtuele democratie, waar ieders stem, ongeacht sekse of afkomst, even luid kan doorklinken. Het potentieel belang van dit medium voor de overdracht van cultuurproducten van vrouwen mag dan ook niet onderschat worden. Toch blijken vrouwen in veel mindere mate dan mannen de weg te vinden naar het Internet. Deze ongelijkheid kan worden verklaard door het feit dat de virtuele wereld van Internet een sociale ruimte is, waarin, net zoals in het echte leven, traditionele rollenpatronen blijven bestaan.

De sleutel tot verandering ligt bij vrouwenorganisaties en -netwerken : hoe meer zij actief bijdragen tot de inhoud van Internet, hoe meer vrouwen zich aangetrokken zullen voelen tot dit medium en hoe sneller ze zullen klimmen op de sociale ladder van Internet.

De belofte van democratie

Internet spreekt sterk tot de verbeelding. Dit mondiale netwerk dat zonder centraal gezag spelregels oplegt aan de rest van de Internetgemeenschap, stelt miljoenen mensen in staat met elkaar te communiceren en informatie uit te wisselen. De relatief lage kosten van het gebruik van dit medium hebben tot gevolg dat Internet al lang niet meer alleen voor professionele doeleinden gebruikt wordt, maar dat het een steeds grotere rol speelt in het sociale leven van een groeiend aantal mensen.

De democratiserende mogelijkheden van dit medium zijn niet te ontkennen en zijn voor vrouwen van het grootste belang. In tegenstelling tot de « klassieke » massamedia waar een klein aantal mensen beslist wat een groot publiek te zien, te horen of te lezen krijgt, kan elke Internetgebruiker tegelijkertijd zender en ontvanger van informatie zijn. Internet doorbreekt daarmee het monopolie van de door kapitaalkrachtige groepen beheerste massamedia. Bovendien biedt Internet de mogelijkheid om iemands echte identiteit te verbergen achter een « elektronische identiteit », zodat vooroordelen en belemmeringen die in het echte leven bestaan en interpersoonlijke communicatie kunnen beperken veel minder een rol lijken te spelen bij communicatie via de computer.

« Dead white males » maar winst voor vrouwen

De grote toegankelijkheid van Internet doet oude hiërarchieën in de communicatie-industrie en de culturele wereld op hun grondvesten daveren. De vraag is wie hierom maalt. De culturele norm is immers altijd al een selectie geweest van een besloten groep mannen. Dit heeft tot gevolg gehad dat het werk van heel wat vrouwelijke auteurs en kunstenaars verloren is gegaan bij de overdracht van ons cultureel erfgoed. Het doorbreken van dit mechanisme kan voor vrouwen alleen maar winst opleveren.

« Some of the men will now go the same way as the many brilliant women and black literary figures have gone in the past; this could be regarded as no great tragedy in some intellectual circles. » (1)

Speciaal voor vrouwen biedt Internet nieuwe mogelijkheden om kennis van vrouwen een plaats te geven in de cultuur, om zich internationaal te organiseren en om hun communicatiemogelijkheden uit te breiden. Keng Chua ziet vooral in het World Wide Web , met zijn complexe en niet-lineaire manier waarop documenten en prenten met elkaar verbonden worden, een nieuwe weg om kennis van vrouwen vorm te geven en te verspreiden. Of zoals Judy Smith stelt :

« Then I don't have to depend on the commercial media which I already know denies me information about feminist projects. (2)

De « Gender Gap » op Internet

Het is dan ook van kapitaal belang dat vrouwen de weg vinden naar de nieuwe mogelijkheden om kennis te verwerven die Internet hen te bieden heeft. Erbij zijn lijkt de boodschap, maar hoe kan worden verklaard dat vrouwen trager en in mindere mate dan mannen de weg vinden naar Internet ? De grote toegankelijkheid van Internet wekt de indruk dat Internet een medium is waarvan de mogelijkheden en de effecten voor alle deelnemers dezelfde zijn, ongeacht hun sekse, sociale of culturele achtergronden. Of men deelneemt of niet hangt dus alleen maar van zichzelf af.

Eén blik op de cijfers van de Internetpopulatie is echter voldoende om te zien dat het Internet een voornamelijk westers, blank en mannelijk fenomeen is. De meest optimistische tellingen schatten het aandeel van de vrouwen in de globale Internetpopulatie op ongeveer 30 %, onder de Europese Internetters zijn minder dan 20 % vrouwen en in de Lage Landen komt men nauwelijks aan 10 % vrouwelijke Internetgebruikers. (3) Bovendien woont meer dan driekwart van alle Internet gebruik(st)ers op het Noord-Amerikaanse continent, in Europa of in Australië.

Betekent dit dat traditionele beperkingen en uitsluitingsmechanismen meegenomen werden naar dit nieuwe communicatiemedium en blijkt de zogenaamde virtuele democratie in de praktijk minder democratisch en minder virtueel te zijn dan de utopische lofuitingen op Internet ons willen doen geloven ?

En als Internet dan toch zo'n grote rol kan spelen bij de cultuuroverdracht van vrouwen, wat weerhoudt hen dan van massale deelname en hoe kan de drempel tot Internet voor vrouwen verlaagd worden ?

Seks en techniek

Verschillende auteurs hebben zich verdiept in dit vraagstuk. De zogenaamde « gender gap » is een belangrijk thema op Internet en in de op sensatie gerichte tijdschriften, maar soms is de oplossing die hierin gepresenteerd wordt erger dan het probleem zelf. De meest voor de hand liggende barrière die vrouwen weghoudt van Internet is volgens Judith Broadhurst een gebrek aan tijd en geld (4). Marianne van den Boomen stelt vast dat vrouwen sowieso te weinig tijd hebben of te weinig tijd willen vrij maken om zich te verdiepen in deze nieuwe vorm van elektronisch vermaak. Mannen spelen, vrouwen werken, zo stelt ze enigszins badinerend (5).

Maar aan zulke aardse beschouwingen wordt in de pers weinig aandacht besteed. Vrouwen en Internet worden in heel wat kranten en televisiereportages in één adem genoemd met seksuele pesterijen, porno, cyberseks, hijgmail en meer van dat fraais. Bijna even vaak beschrijft de pers Internetters als computerfanaten wier sociaal leven zich helemaal « online » afspeelt en die compleet vervreemd geraken van het echte leven. Zulke sensationele verhalen zijn goed voor een hoge oplage en dito kijkcijfers, maar de overdreven aandacht voor deze geïsoleerde ervaringen dreigt vrouwen eerder af te schrikken dan aan te trekken tot Internet.

Angst voor computers

Een zelfde mechanisme houdt meisjes weg van de computer op een leeftijd die cruciaal is voor hun latere studie- en beroepskeuze. De hele informaticawereld wordt in onze cultuur geassocieerd met jongens en mannen. Meisjes voelen zich niet aangesproken om zich in computers en software te verdiepen. Daardoor dreigen ze de eerste stap naar Internet te missen. De Amerikaanse sociologe Sherry Turkle ging op zoek naar de oorzaken van deze terughoudendheid bij meisjes (6).

Turkle onderzocht de reactie van individuen op de computer. Volgens Turkle is er niets vrouwonvriendelijks aan een computer, maar is het de hele computercultuur die maakt dat vrouwen ervoor terugschrikken om zich bezig te houden met deze machines. Sterker nog, volgens Turkle verkiezen vrouwen liever niet met computers om te gaan omdat de computerspecialist het symbool geworden is van alles wat een vrouw niet behoort te zijn in onze maatschappij. Tijdens haar observaties van en gesprekken met jonge vrouwen die duidelijk voldoende talent en vaardigheid in huis hebben om het te maken als computerdeskundige, bemerkte Turkle een ernstige terughoudendheid om zich te associëren met de computer. In tegenstelling tot hun mannelijke collega's, die hun relatie met hun computers als zeer intens en persoonlijk omschrijven, benadrukten deze vrouwen bij elke gelegenheid dat hun computer « slechts een machine » is.

De idee dat zij met een machine een sociale relatie zouden onderhouden, vonden zij verwerpelijk. Meisjes wordt immers geleerd dat het cruciaal is om sociale relaties met mensen te onderhouden. De mate waarin zij daarin slagen, bepaalt hun erkenning als vrouw. Een intense relatie met een machine zou hen als vrouw vreemd maken. Dit betekent met andere woorden dat de maatschappelijke normen voor vrouwelijk gedrag haaks staan op de gedragsnormen die heersen in de informaticawereld.

Minder virtueel dan je denkt

Meer plausibele verklaringsgronden voor de minderheidspositie van vrouwen op Internet vindt men bij feministische onderzoeksters die de voorstelling van Internet als genderneutrale democratie, ontmaskeren. Gewoonten die de maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen weergeven en reproduceren, zijn niet vreemd aan de nieuwe omgeving. Dat blijkt nog het duidelijkst bij het gebruik van Internet-communicatietools met een vrij directe interactie. Susan Herring, Leslie Regan Shade en Gladys We rapporteren dat heel wat vrouwen die deelnemen aan computergemedieerde discussiefora in een academische setting occasioneel te maken krijgen met vrij agressieve en vijandige reacties van mannelijke deelnemers (7). In haar verslag stelt Herring dat dit fenomeen niet los kan gezien worden van de reële context van de communicatoren :

« Rather than being democratic, academic computer mediated communication is powerbased and hierarchical. [...] It continues pre-existing patterns of hierarchy and male dominance in academia more generally, and in society as a whole. »

Hiermee raakt Herring de kern van de oorzaken van de ongelijke toegang tot de virtuele ruimte. Men benoemt de wereld van Internet graag als een « virtuele cultuur » of als een « virtuele gemeenschap » waarmee gesuggereerd wordt dat de praktijk van computernetwerken een eigen sociale wereld genereert, een virtuele wereld die losstaat van de reële wereld en die vrij is van de sociale regels die gelden in het echte leven. Het is nog maar de vraag of de grenzen tussen de virtuele en de reële sociale ruimte zo duidelijk te trekken zijn en of de sociale praktijken binnen de virtuele gemeenschap inderdaad zo sterk zouden afwijken van andere sociale ruimtes waarvoor ongelijkheid en strijd om het gezag juist zo kenmerkend zijn. Meer zelfs, het luidop ontkennen van deze ongelijkheid dreigt stilzwijgend de ongelijke machtsverhoudingen binnen de virtuele ruimte te bestendigen.

« RTFM »

Elizabeth Lane Lawley tracht deze « verzwegen » en onzichtbare hiërarchieën te benoemen aan de hand van het begrippenapparaat van de socioloog Pierre Bourdieu, zoals hij dit heeft uitgewerkt in zijn « praxeologie » (8). Haar tekening van de machtsverhoudingen die gelden binnen Internet, biedt een werkbaar kader om de minderheidspositie van vrouwen in dit veld te duiden.

Mevrouw E. Lawley brengt verschillende soorten computergemedieerde communicatiemedia onder in één veld. In termen van aantal gebruiksters maakt Internet wel het grootste deel uit van dit veld. Vervolgens gaat ze op zoek naar de sociale spelregels die stilzwijgend gelden binnen dit veld en wie erin slaagt het meeste macht te verwerven. In het veld van Internet schijnt de inzet van het spel vooral te liggen in de mogelijkheid om voor te schrijven hoe en op welke wijze de communicatie kan en moet verlopen, wie er kan aan deelnemen en wie er iets te zeggen krijgt over de inhoud. De « habitus » operationaliseert ze aan de hand van de specifieke terminologie die hier gehanteerd wordt. Als geen ander heeft Internet een eigen lexicon ontwikkeld en het blijkt van kapitaal belang te zijn om deze taal zo snel mogelijk onder de knie te krijgen. Voor Lawley is het duidelijk dat expertise en vooral ervaring de voorwaarden zijn om een zeker gezag op te bouwen in dit veld. De meest noodzakelijke voorwaarde om deze vormen van kapitaal op te bouwen, is de beschikking over voldoende tijd.

Het gewicht van dit gezag wordt nog het best aangevoeld door nieuwkomers in het veld, de zogenaamde « newbies ». Nieuwe gebruiksters worden nogal eens onthaald op « flaming », een soms ronduit vijandige reactie op iemand die de « netiquette » overtreedt. De « netiquette » is het geheel van ongeschreven maar niettemin algemeen geldende regels voor « aanvaardbaar gedrag » op het Internet. Heel wat newbies leren deze regels door ondervinding, wanneer ze op de vinger getikt worden op het moment dat ze deze regels overtreden. « RTFM » , wat staat voor « read the fucking manual », is een reactie die je als beginneling kan verwachten op een vraag waarop het antwoord voor meer ervaren gebruiksters voor de hand ligt. Daartegenover staat het veel vriendelijker en voor het Internet even typerende fenomeen van de « FAQ », de « Frequently Asked Questions », mét hun antwoorden, een sectie die heel wat sites en discussiegroepen aanbieden en die juist bedoeld is om de newbies op weg te helpen.

Volgens één van die ongeschreven wetten van de netiquette behoor je als deelneemster actief te participeren en je niet te beperken tot het eenvoudig consumeren van de geboden informatie zonder dat je iets « teruggeeft » aan de virtuele gemeenschap. Zoniet krijg je het etiket « lurker » opgeplakt, dat is zoveel als een online voyeur of profiteur en is zeer denigrerend bedoeld...

« Newbies » en « lurkers »

Mevrouw E. Lawley's denkoefening biedt zeker aanzetten om de positie van vrouwen op de sociale ladder van Internet te begrijpen en eventueel te verbeteren. Positief is dat uit de verdeling van de machtsverhoudingen binnen Internet, zoals geschetst door Lawley, blijkt dat een minderheidspositie op zich geen beletsel hoeft te zijn voor het verwerven van een positie van gezag en aanzien.

Mevrouw E. Lawley's analyse wordt problematischer voor vrouwen als men kijkt naar de vormen van kapitaal die nodig zijn om macht te verwerven, ervaring en expertise en, niet te vergeten, tijd. Hoewel de beschikbare statistieken van de Internetpopulatie een zeer onvolledig beeld opleveren, kan men stellen dat vrouwen niet alleen een minderheid vormen maar dat ze ook behoren tot de groep gebruiksters die nog maar korte tijd « online » is. De kans is dus klein dat vrouwen in grote aantallen terug te vinden zijn bij de ervaren gebruiksters. Bovendien blijkt uit diezelfde statistieken dat vrouwen gemiddeld minder tijd online besteden dan mannen.

Zij hebben dus minder gelegenheid om een zekere expertise op te bouwen. Met andere woorden, vrouwen maken een grote kans om nu en in de nabije toekomst vooral deel uit te maken van de « newbies », de groep met de minste macht in de computergemedieerde communicatie.

Virtuele Amazones

De benadering van de context van de gebruiksters als sociale ruimte toont aan dat de positie van de verschillende actoren in het « virtuele » veld voor een groot deel bepaald wordt door hun positie in de « reële » velden waarin ze zich « offline » bewegen. Het is duidelijk dat de oude ongelijkheden die voor vrouwen zwaar kunnen doorwegen in de reële maatschappij, wel degelijk een rol spelen aan « the new frontier ». Zolang vrouwen onvoldoende kapitaal kunnen opbouwen om in de reële wereld macht te verwerven, zal ook hun positie in de virtuele wereld marginaal blijven. Deze algemene conclusie draagt echter geen directe oplossingen in zich en dreigt al even verlammend te werken als de al eerder genoemde eenzijdige verklaringen voor de « gender gap ».

« Newbie » blijft men per definitie echter maar korte tijd. Hoe meer en hoe langer vrouwen een rol zullen spelen op Internet, hoe groter het gewicht dat ze in de schaal kunnen leggen om de machtsverhoudingen binnen het veld te wijzigen en hoe meer ze, als ware virtuele amazones, Internet voor hun eigen doeleinden kunnen aanwenden. Internet is mogelijk een belangrijk middel tot « empowerment » van vrouwen. Het blijft dus belangrijk om vrouwen te stimuleren om te participeren aan Internet en om te onderzoeken wat de obstakels zijn die vrouwen tegenhouden van een actieve deelname. We moeten vermijden dat vrouwen niet alleen « newbies » maar ook « lurkers » zouden zijn. Lurkers zijn immers slechts passieve consumenten. Zij nemen het bestaande in zich op maar voegen geen nieuwe inhoud toe, terwijl juist daar de sleutel tot verandering ligt.

Internet is wat de gebruiksters ervan maken. Hoe meer vrouwen bijdragen tot de inhoud van het Net, hoe meer andere vrouwen zich zullen aangetrokken voelen tot Internet en hoe meer zin ze zullen krijgen om er ook hun eigen zegje te doen. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor vrouwenorganisaties en vrouwennetwerken. Door hun creatie van websites, adressenlijsten en discussiegroepen met een inhoud die interessant, prikkelend en plezierig is voor vrouwen, kunnen ze ervoor zorgen dat het web ook echt van hun wordt.

Dat is precies wat het Belgische Centrum voor vrouwen « Amazone » wil stimuleren via haar website met geannoteerde lijst van hyperlinks, wat mevrouw Verstappen ook probeert te doen met « A Web of One's Own » en waar andere webmistresses al langer actief mee bezig zijn. Tussen de overvloed van overwegend door mannen gecreëerde websites hebben de vrouwen eigen ruimtes gebouwd waarin ze hun culturele kennis verder verkennen. De verwijzingen naar verwante sites maakt van deze websites een poort naar een ruimer geheel van informatie over vrouwen die in de « traditionele media » vaak onzichtbaar blijft. Zo vormen deze webmistresses geen gesloten « circle of men », maar een nieuwe groep van parkwachters, met als cruciale rol om de poort naar kennis van vrouwen op het www wijd open te zetten.

I.1.2. Uiteenzetting door mevrouw De Troy, verantwoordelijke voor vorming en opleiding, Europese Vrouwenlobby

De Europese Vrouwenlobby (EVL) is de voornaamste coalitie van niet-gouvernementele vrouwenorganisaties (uit de 15 Lid-Staten) en van Europese organisaties. De 53 (Europese en nationale) koepelorganisaties die samen 2 642 vrouwenorganisaties uit de EU vertegenwoordigen, zijn lid van de Europese Vrouwenlobby. De Lobby is een brug tussen de beleidsinstanties, enerzijds en vrouwenverenigingen die de meerderheid van de samenleving vertegenwoordigen, anderzijds.

In deze uiteenzetting geeft de Europese Vrouwenlobby eerst weer hoe zij participeert aan de informatiemaatschappij. De Europese Vrouwenlobby heeft een jaar geleden een website op Internet geopend. Twee factoren hebben deze beslissing mede bepaald, namelijk de wetenschap dat het belangrijk is dat ook vrouwen actief zijn op Internet en het besef dat Internet efficiënte communicatie mogelijk maakt.

De Lobby heeft een standpunt ingenomen over het Groenboek van de Europese Commissie over de informatiemaatschappij. Hierop wordt dieper ingegaan.

Leven en werken in de informatiemaatschappij : het standpunt van de EVL

Als reactie op de publicatie van het Groenboek « Leven en werken in de informatiemaatschappij » in juli 1996 heeft de EVL, op basis van de besprekingen met haar lidorganisaties zowel op nationaal als op Europees vlak, een standpunt ingenomen waarin de mening weergegeven wordt van een ruime groep van vrouwen die in de Europese Unie leven.

Samenvatting van de commentaren

­ Hoewel de voordelen van de informatiemaatschappij in het Groenboek goed in de verf gezet zijn, krijgt men bij een algemeen overzicht de indruk dat de technologische « ontwikkeling » gezien wordt als een soort wondermiddel voor de structurele problemen waarmee onze maatschappij af te rekenen heeft (werkloosheid, maatschappelijke uitsluiting, milieuvervuiling, enz.).

­ Vrouwen zijn niet zomaar een categorie : zij vertegenwoordigen meer dan 50 % van de bevolking van de Europese Unie. Het Groenboek geeft blijk van een opmerkelijke onverschilligheid ten aanzien van de positie van vrouwen en de ongelijkheden waarmee zij af te rekenen krijgen.

­ Hoewel het Groenboek een relatief positieve houding verdedigt tegenover flexibele arbeid, minimaliseert het de omvang van eventuele negatieve gevolgen zoals lagere inkomens en de verminderde sociale zekerheid. De ontwikkeling van nieuwe systemen, bijvoorbeeld deeltijdarbeid, telewerken, ... wordt voorgesteld als een kans en een middel om de groei van ondernemingen en van de werkgelegenheid positief te beïnvloeden.

­ De gevaren die een informatiemaatschappij meebrengt voor de arbeidsmarkt die reeds sterk getekend is door discriminatie, zijn onvoldoende bestudeerd : er worden weinig constructieve ideeën aangereikt om het hoofd te bieden aan problemen zoals discriminatie op basis van het geslacht, die op de arbeidsmarkt blijft bestaan, gebrek aan bescherming in het arbeidsmilieu en slecht betaalde en weinig gewaardeerde baantjes voor vrouwen. De « nieuwe » vormen van arbeidsorganisatie worden voorgesteld als middelen om de vooral voor vrouwen bestemde werkgelegenheid te ontwikkelen, omdat vrouwen zo hun beroepsleven kunnen verzoenen met hun gezinsleven. Voor mannen is het blijkbaar zeer moeilijk te begrijpen wat het betekent te zorgen voor de kinderen wanneer men ook werkt.

­ De maatschappij bestaat niet alleen uit personen die op de arbeidsmarkt werken : thuiswerken, niet-bezoldigd en vrijwilligerswerk worden nauwelijks in beschouwing genomen hoewel deze vormen van arbeid in aanzienlijke mate bijdragen tot de goede werking van de economie en tot een versterking van het maatschappelijk weefsel.

­ Onderwijs en opleiding zijn uiterst belangrijke voorwaarden voor een geslaagde integratie op de arbeidsmarkt. Het Groenboek erkent dat het noodzakelijk is de bestaande leemten in de beroepsbekwaamheid op te vullen. Vrouwen hebben hier meer mee te maken dan mannen en oudere generaties meer dan de jongere. Dat zal bijkomende moeilijkheden opleveren voor vrouwen aangezien velen onder hen hun opleiding (en/of arbeid) moeten combineren met de zorg voor de personen die van hen afhangen en met de huishoudelijke taken. Deeltijdse werknemers en mensen die zich in een onzekere beroepspositie bevinden, krijgen bovendien minder gemakkelijk toegang tot een opleiding.

­ Leerkrachten moeten gevoelig worden gemaakt voor deze ingebakken systematische vooroordelen; zij zouden ook een opleiding moeten krijgen die hen helpt methoden op te stellen en leermiddelen te gebruiken die de nieuwe technologie aantrekkelijk maakt voor meisjes. Uit onderzoek blijkt eveneens dat meisjes niet op dezelfde manier leren als jongens. Vaak bepalen onderwijsmethoden immers of meisjes al dan niet met succes wiskundige en aanverwante vaardigheden leren.

­ In het Groenboek wordt geen rekening gehouden met de culturele aspecten van de informatiemaatschappij. Uit de inhoud van de programma's blijkt dat mannen de media en de cultuurindustrie controleren : in talrijke domeinen van het leven zijn vrouwen niet vertegenwoordigd. De technologieën zijn voornamelijk ontworpen door mannen : het Internet wordt voornamelijk gebruikt door mannen en is gericht op mannen. Uit onderzoek en peilingen bij Internet-gebruikers blijkt dat vrouwen een minderheid vertegenwoordigen in de « cyberspace ».

­ Het Groenboek rept met geen woord over geweld ten aanzien van vrouwen op Internet. De EVL wenst de Internet-technologie zelf niet te veroordelen maar wijst erop dat op Internet dezelfde wetten toegepast moeten worden als die welke van toepassing zijn op de andere media. Het is niet voldoende te beweren dat de technologie zelf oncontroleerbaar is. Indien dat het geval was, zou een dergelijke technologie onaanvaardbaar zijn.

­ In de informatiemaatschappij wordt weinig aandacht besteed aan gezondheid. Regelmatige gezondheidscontroles bij het gebruik van de nieuwe technologieën op de werkplaats laten al lang op zich wachten. De gevaren die verbonden zijn aan de blootstelling aan stralingen van computerschermen, werden lang onderschat. Over de gezondheidsrisico's van de nieuwe technologieën is jammer genoeg nog steeds niet veel onderzoekswerk verricht.

Wie heeft baat bij de informatiemaatschappij ?

Tot op heden vormen de gebruikers van de nieuwe informatietechnologieën nog een minderheid ondanks de reclame en de aandacht die eraan besteed wordt in de media. De laatste studie van de Eurobarometer « Mesurer la société d'information 1997 » (ISPO 1997, Europese Commissie) toont aan dat 40 % van de Europeanen niet weten wat Internet is, dat degenen die het gebruiken voornamelijk mannen zijn terwijl de vrouwen weinig belangstelling lijken te hebben voor de nieuwe informatietechnologieën. In alle Lid-Staten samen gebruiken slechts 4,4 % van de Europeanen (5,5 % mannen en 3,6 % vrouwen) Internet thuis en 8,8 % op het werk. Dit nog erg lage cijfer van het Internet-gebruik moet er ons toe aanzetten de balans zo snel mogelijk in evenwicht te brengen om te voorkomen dat er een kloof ontstaat tussen degenen die « mee » zijn en degenen die « niet meer mee » zijn.

De Europese Vrouwendialoog : een virtuele samenkomst van vrouwen

Om een aantal van deze vragen concreet te behandelen en om de toegang van vrouwen tot de informatiemaatschappij te stimuleren, heeft de EVL een proefproject van een jaar (1997) opgezet dat medegefinancierd wordt door de Europese Commissie (DG XIII) en gerealiseerd wordt met medewerking van ARIES (een Europees netwerk voor de sociale economie). Met steun van een netwerk van nationale deskundigen heeft de EVL de informatiebehoeften van de vrouwen bestudeerd en heeft ze elektronische informatiebulletins opgesteld rond specifieke thema's. Deze bulletins zijn voor elke gebruiker toegankelijk op Internet (http://www.womenlobby.org/dialogue.htm) en worden regelmatig geëvalueerd. Dit zijn de voornaamste conclusies van het project :

­ vrouwen en vrouwenorganisaties hebben slechts een beperkte toegang tot de informatietechnologieën. De Zuid-Europese landen scoren hier het slechtst;

­ de voornaamste belemmeringen voor de toegang zijn niet alleen van economische aard (de kosten voor de uitrusting en de communicatie) maar hebben ook te maken met het gebrek aan opleiding. De opleiding vereist meer dan een basiskennis in informatica : men moet ook vaardigheid verwerven om beelden te begrijpen en te verwerken en om informatie te beheren. De uitrusting en de programma's zijn over het algemeen weinig aangepast aan de behoeften van vrouwen;

­ men wordt geconfronteerd met een overvloed aan informatie, wat maakt dat men soms door de bomen het bos niet meer kan zien. Het is in de eerste plaats belangrijk leidraden te vinden om wegwijs te raken in het gebruiken en beheren van informatie;

­ de lokale overheden moeten zorgen voor samenwerking tussen de diverse vrouwenverenigingen en -groepen om samen met hen nieuwe vormen van participatie te ontwikkelen. De nieuwe technologieën bieden weliswaar een mogelijkheid tot contacten met de hele wereld maar dit mag niet ten koste gaan van een ontwrichting van de plaatselijke gemeenschappen;

­ men stelt vast dat het Engels de meest gebruikte taal is in het domein van de nieuwe technologieën. Dit schrikt vele vrouwen af maar het kan ook leiden tot het verengen van de cultuur. De EVL beijvert zich om haar informatie op Internet minstens in het Frans en in het Engels te brengen.

De noodzaak van permanente waakzaamheid

Nadat in de zomer van 1997 tal van reacties kwamen op het Groenboek « Leven en werken in de informatiemaatschappij », bracht de Commissie een mededeling uit onder de titel « Priorité à la dimension humaine ­ les prochaines étapes ». Hierin wordt onder meer het beginsel verkondigd dat gelijke kansen nog sterker nagestreefd moeten worden. Niettemin valt te betreuren dat het optreden van de Commissie beperkt blijft tot enkele acties en niet opgenomen is in het geheel van de voorgestelde maatregelen.

De EVL acht het haar plicht, met haar leden en met alle organisaties die voor meer gelijkheid strijden, een technologische waakzaamheid in te stellen om de aandacht van de beleidsbepalers te vestigen op de echte prioriteiten van de informatiemaatschappij. Deze nieuwe technieken moeten ten dienste staan van de menselijke ontwikkeling : ze moeten aangewend worden om de verschillende geledingen van de maatschappij beter te integreren, om de culturele verschillen meer tot hun recht te laten komen (en niet om de hegemonie van een overheersende cultuur/taal te vestigen) en om een meer gelijke toegang tot de arbeidsmarkt te bewerkstelligen.

Degenen die een rol spelen in de samenleving of op het beleidsniveau, moeten een antwoord formuleren voor belangrijke vraagstukken in verband met de veranderingen die de informatiemaatschappij meebrengt. Dat vereist dat analyses worden gemaakt, wat tot op heden verwaarloosd is. Bijzondere aandacht moet bij voorbeeld uitgaan naar de volgende onderwerpen :

­ het fundamenteel veranderde begrip ruimte/tijd, aangezien het informatieverkeer in een reële tijd binnen een virtuele ruimte verloopt, wat wijzigingen teweegbrengt in het plaatselijke leven in de maatschappij;

­ de aspecten in verband met de gezondheid en de informatiemaatschappij;

­ het opkomende geweld ten aanzien van vrouwen en kinderen op het Internet;

­ de weerslag van de informatiemaatschappij op het milieu;

­ de leerprocessen in nieuwe virtuele contexten.

Onder commerciële en economische druk ontwikkelen het Internet en de nieuwe informatietechnologieën zich snel. Het is niet alleen een instrument voor handelaars en ondernemingen of een vrijetijdsgadget voor jongeren. Deze technologieën bieden mogelijkheden voor een betere beheersing van de sociaal-economische omgeving, voor culturele ontwikkeling en voor een sterkere democratische participatie, op voorwaarde dat maatregelen worden genomen om deze technologieën werkelijk ten dienste te stellen van deze doelstellingen.

Komt men over enkele jaren tot het besef dat vrouwen in de nieuwe informatietechnologieën op een vernederende wijze worden behandeld, dat vrouwen geweerd worden of alleen toegang krijgen tot ondergeschikte beroepen, dat on-line-informatie massaal geproduceerd wordt voor een mannelijk publiek, dan is het te laat. Vrouwen moeten op Internet aanwezig zijn, ze moeten het gebruiken en er invloed verwerven. Het is belangrijk dat ze het Net gebruiken om hun meningen, hun solidariteit, hun cultuur bekend te maken.

Concreet gesproken, moeten een aantal stappen overwonnen worden : het instrument van zijn voetstuk halen (het is niet zo duur, niet zo ingewikkeld, ervaringen zoals Amazone passen in die benadering), banden leggen met initiatieven die een soortgelijk of aanvullend doel nastreven, opleidingen bevorderen en ontwikkelen (en fondsen vrijmaken), kennis en know how samenbrengen, plaatsen vinden waar we publiciteit krijgen...

I.1.3. Gedachtewisseling

Een lid vraagt mevrouw Van Nuland of er een jaarverslag beschikbaar is over de werkzaamheden van Amazone.

Mevrouw Van Nuland bevestigt dat er een jaarverslag en een agenda van Amazone beschikbaar zijn.

Een lid vraagt hoeveel Belgische vrouwenorganisaties op Internet een plaats hebben kunnen veroveren dankzij de steun van Amazone.

Mevrouw Van Nuland verduidelijkt dat de « bewoners van het huis » op de website van Amazone ruimte hebben gekregen om informatie op Internet te plaatsen. « De bewoners van het huis » zijn vrouwenorganisaties die een federatieve werking hebben en betaald personeel hebben zoals bijvoorbeeld de Nederlandstalige Vrouwenraad, le Conseil francophone des Femmes, VOK, Comité de Liaison des Femmes, Université des Femmes. Deze organisaties beschikken over een eigen lokaal in de gebouwen van Amazone. Daarnaast zijn er nog de « mailboxbewoners ». Ze hebben geen betaald personeel maar ze hebben in Amazone de faciliteit gekregen om in een beurtrolsysteem gebruik te maken van een lokaal. De gegevens over hun werking staan ook op de webpagina's van Amazone. In de toekomst zal Amazone de organisaties ook de mogelijkheid bieden meer informatie op de website te plaatsen.

Mevrouw Verstappen gaat in op de vraag naar het aantal bezoekers van de website van Amazone. De website is momenteel anderhalf jaar on line. Aanvankelijk was het bezoekersaantal ongeveer 1 000 per maand. Dit aantal is voortdurend gestegen tot zowat 3 500 bezoekers per maand momenteel.

In antwoord op een vraag van budgettaire aard verklaart mevrouw Van Nuland dat de minimale vereiste investering om een website op Internet te creëren afhankelijk is van verscheidene factoren. Zo moet er op het niveau van de organisatie nagedacht worden over welke informatie men op welke manier en voor welk publiek wil aanbieden. Hierbij zijn structuur en vormgeving van de website uitermate belangrijk. Beide factoren, evenals de frequentie waarmee de website wordt geactualiseerd, bepalen voor een groot deel de kostprijs van een webpagina.

I.2. « Vrouwen in de informatiemaatschappij » belicht door internationale deskundigen

I.2.1. Uiteenzetting door mevrouw Gillian Marcelle, deskundige in Technologie en Beleid UN University Institute of New Technologies (Maastricht)

The UN University of New Technologies (UNU-INTECH) is een onderzoekscentrum gespecialiseerd in onderzoek naar en studies over technologie en beleid. Een groot deel van de onderzoeken concentreert zich op ontwikkelingslanden.

UNU-INTECH heeft echter ook een aantal projecten rond Europese thema's en er is een « gender en beleid »-project. Mevrouw Marcelle zelf werkt rond telecommunicatiebeleid en rond gender en wetenschaps- en technologiebeleid.

In de uiteenzetting van mevrouw Marcelle wordt eerst een kort overzicht gegeven van het Europese beleid en de beleidsdoelstellingen inzake de informatiemaatschappij. Er wordt geschetst wat er op dit gebied reeds is bereikt en er wordt een overzicht gegeven van de instellingen die beleidsmatig bezig zijn met de informatiemaatschappij.

Nadien worden een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot vrouwen in de informatiemaatschappij. Meer bepaald, wordt de vraag gesteld hoe er beleidsmatig kan ingegrepen worden om de informatiemaatschappij toegankelijker te maken voor vrouwen.

De beleidsinstanties die zich toespitsen op de informatiemaatschappij streven ernaar zoveel mogelijk economische en maatschappelijke voordelen te halen uit het ruime aanbod van de informatie- en communicatietechnologie.

Deze beleidsinstanties focussen op drie kritische succesfactoren. Het beleid moet de creatie van technologische en informatie-infrastructuur stimuleren, het moet de toepassingen op deze technologie helpen verspreiden in de maatschappij en het moet de creatie van nieuwe producten en nieuwe toepassingen stimuleren.

De beleidsinstanties in Europa hebben zich toegespitst op deze drie aspecten. Ook beleidsinstanties die zich concentreren op « Vrouwen in informatie- en communicatietechnologie » (9) moeten vertrekken vanuit deze drie kritische succesfactoren.

Er wordt nader ingegaan op de doelstellingen die de beleidsmakers in Europa zich inzake de informatiemaatschappij voorhouden.

De beleidsmakers beogen de creatie van een produktieomgeving die de ontwikkeling van performante Europese ICT-ondernemingen stimuleert. Ze streven ernaar een ruime verspreiding van de ICT-toepassingen in de industriële en de dienstensector mogelijk te maken. Ze streven naar een positieve handelsbalans voor ICT-goederen en -diensten en zoeken naar niches om meer ICT-deskundigheid te ontwikkelen, bijvoorbeeld inzake spraaktechnologie. Ten slotte moeten de beleidsmakers een duurzame omgeving, die de ontwikkeling van kennis stimuleert, creëren en bestendigen.

Er wordt een overzicht geschetst van de instellingen die zich thans bezighouden met « informatiemaatschappij en beleid ». Er zijn de nationale wetgevende, uitvoerende en rechterlijke instanties, de nationale IT, telecommunicatie- en wetenschappelijke en technologische overheidsorganisaties, de nationale regelgevende instanties, de vakbonden, de Europese en internationale organisaties, de academische wereld en de NGO-wereld.

Deze beleidsinstanties staan voor een reeks uitdagingen. Ze moeten kunnen omgaan met de snelheid waarmee de technologische verandering zich opdringt. Ze moeten vat krijgen op een brede waaier van onderling gerelateerde technologieën. Dit genereert uitdagingen voor het beleid. Men moet immers beleidsdoelstellingen integreren in een reeks verschillende sectoren. In Europa moet men streven naar het uitbouwen van competitieve ICT-industrieën, die in concurrentie kunnen treden met de marktleiders uit de Verenigde Staten. Ten slotte moeten de beleidsmakers ook stilstaan bij de sociale gevolgen van de informatiemaatschappij : de ongelijke participatie van verschillende bevolkingsgroepen aan de informatiemaatschappij, de zowel positieve als negatieve tewerkstellingseffecten en de potentiële impact van de informatiemaatschappij op de democratie en de levenskwaliteit.

Op deze sociale gevolgen wordt nader ingegaan vanuit genderperspectief.

Nieuwe uitdagingen voor het beleid met betrekking tot het definiëren en toepassen van ICT in Europa : implicaties voor vrouwen in de informatiemaatschappij

Informatietechnologieën kunnen sociale uitsluiting helpen verminderen maar kunnen de sociale verdeeldheid ook in de hand werken. De gender-bepaalde ongelijkheid tussen mannen en vrouwen geeft aanleiding tot vele vormen van sociale onrechtvaardigheid maar wordt beïnvloed door factoren als inkomen, klasse, volksgroep, ras en woonplaats. Hoewel er geen duidelijk bewijs is dat ICT's bestaande onrechtvaardigheden zullen versterken (en nieuwe vormen van ongelijkheid in het leven roepen), blijkt uit recent onderzoek dat dringend beleidsacties vereist zijn om de gewenste doelstellingen te verwezenlijken. Er bestaan enkele aanwijzingen op Europees niveau dat ICT's de bestaande ongelijkheden veeleer zullen versterken in plaats van te beperken en het gevaar bestaat dat er een informatiemaatschappij met twee lagen ontstaat : diegenen die over informatie beschikken en diegenen die niet over informatie beschikken (10). In tegenstelling tot deze visie poneert een recent verslag van de « High Level Group of Experts » onder leiding van professor Luc Soete het volgende :

« Verschillende individuen met verschillende bekwaamheden of opleidingen zullen niet zomaar automatisch toegang krijgen tot de informatietechnologieën of ze zullen waarschijnlijk niet zomaar automatisch reageren op de nieuwe mogelijkheden. De vrees voor een toenemende sociale uitsluiting is in grote mate gebaseerd op de talrijke problemen die de « minder begunstigde » groepen (zoals gehandicapten en bejaarden, werklozen en immigranten) momenteel ontmoeten in hun dagelijkse deelname aan het economisch leven. In een relatief statische visie gaat men uit van de beangstigende gedachte dat de huidige problemen van uitsluiting van deze groepen in de toekomstige informatiemaatschappij in het algemeen zullen blijven bestaan. De optimistische visie daarentegen vestigt de aandacht op de nieuwe mogelijkheden die deze technologieën aan momenteel uitgesloten groepen bieden en probeert na te gaan in welke gevallen het bruikbare technologieën worden waarmee deze groepen hun handicap kunnen overwinnen. Wat in deze discussie echter niet aan bod komt, is dat deze mogelijkheden ­ op een paar uitzonderingen na ­ niet vanzelf door de markt tot stand zullen worden gebracht. Uitgesloten groepen, zoals het woord het zelf zegt, vormen gewoonlijk geen « consumentengroepen » met commerciële belangen. »

De boodschap van dit laatste betoog is duidelijk : de beleidsmakers moeten er zich van bewust zijn, dat indien ze hun doelstellingen en aspiraties op het vlak van de ICT's willen waarmaken, alle groepen in de maatschappij beter toegang moeten krijgen tot het verwerven van de nodige bekwaamheden en vaardigheden om deze technologieën te gebruiken en te beheersen.

De eerste uitdaging om de maatschappelijke samenhang te bewaren bestaat er met andere woorden in een rechtvaardige toegang te verzekeren tot de vereiste technologieën en de vaardigheden om deze te kunnen gebruiken en beheersen.

De tweede uitdaging richt zich tot de producenten van ICT's die aangemoedigd moeten worden om de vormgeving van de ICT's te verbeteren zodat deze beter aangepast zijn aan de behoeften van onderscheiden groepen gebruikers. De informatiemaatschappij mag geen nieuwe categorieën van uitsluiting in het leven roepen maar moet de sociale integratie en de levenskwaliteit verbeteren. Wat dit betreft, is het absoluut aan te bevelen wetenschappelijk onderzoek te steunen met betrekking tot de vraag of er significante gender-verschillen bestaan inzake ergonomische en menselijke vereisten. Ook moet steun worden gegeven aan de ontwikkeling van ICT-apparatuur die afgestemd is op de levensstijl en de behoeften van zowel mannen als vrouwen.

Om het beleid op dit vlak te verbeteren is het bovendien van cruciaal belang de maatschappij sterker te laten participeren in het proces van de ontwikkeling, de uitbouw en de uitvoering van de beleidsprogramma's. Vele vrouwenorganisaties behoren tot de non-profitsector en worden door de hoogste beleidsvormende instanties niet altijd geraadpleegd. Indien bij het bepalen van de beleidsstimuli geen rekening wordt gehouden met de belangen van vrouwen, zullen deze dan ook ondervertegenwoordigd blijven. Met betrekking tot nieuwe technologieën, zoals ICT's, blijkt het noodzakelijk te zijn dat men zich richt naar vrouwengroepen door extra financiële middelen te voorzien om hun participatie aan de beleidsvorming te versterken. Specifieke groepen die het gevaar lopen uitgesloten te worden, kunnen doeltreffend ondersteund worden door lopende initiatieven en projecten te steunen, door een aantal groepen te betrekken bij de gezamenlijke uitvoering van projecten en door hun ICT-apparatuur en -opleiding ter beschikking te stellen.

Ten vierde, vrouwen werk verschaffen op alle niveaus van de ICT-industrie. Een ander kenmerk van de opkomende informatiemaatschappij, waaraan zowel voordelen als nadelen verbonden zijn, is de vraag waar en hoe arbeidskrachten ingezet kunnen worden. Recent materiaal toont aan dat bepaalde groepen van werknemers, in het bijzonder werkkrachten die teveel zijn, langdurige werklozen, herintreedsters, oudere werknemers die niet vertrouwd zijn met de nieuwe technologieën, en laaggeschoolde jongeren een speciaal beleid zullen vereisen. De « High Level Group of experts » raadde aan voor deze groepen opleidingsprogramma's in te voeren met de volgende kenmerken :

« In de nieuwe vormen van opleiding en scholing moet gebruik worden gemaakt van nieuwe ICT's : men moet bepalen welke vaardigheden in stijgende mate gevraagd worden (ook de nieuwe basisniveaus van cognitieve en sociale vaardigheden naast de nieuwe technische bekwaamheden); de bestaande vaardigheden moeten verbeterd worden op een innoverende wijze via opleiding en werkervaring (vooral door de betrokkenheid van de werknemers als partners te verhogen door scholing te benaderen als ontwikkeling op lange termijn); en nieuwe vormen van studie- en beroepserkenning moeten verder ontwikkeld en ondersteund worden. »

De vijfde uitdaging zou erin bestaan de universele maatschappelijke dienstverlening te bevorderen door een actieve ondersteuning en financiering van bestaande initiatieven inzake maatschappelijke netwerken, in het bijzonder die initiatieven welke zich op projecten van vrouwennetwerken richten. Er wordt vandaag reeds veel aandacht besteed aan maatschappelijke netwerken. In een groot aantal van onze buurlanden werden reeds dergelijke pilootprojecten opgestart. Eén recent voorbeeld komt uit Schleswig Holstein waar de regionale regering steun verleent aan een centrum dat initiatieven neemt met betrekking tot de opleiding in deelname van vrouwen uit landelijke gebieden aan ICT-initiatieven.

Wanneer de beleidsmakers de deelname van vrouwen aan de informatiemaatschappij in ons land wensen te ondersteunen, moeten zij rekening houden met de diversiteit binnen de groep van de Belgische meisjes en vrouwen en de ICT's op een positieve wijze aanwenden om culturele ideeën en producties door te geven, om rechtstreeks contact tussen diverse (en vaak wijdverspreide) groepen te bevorderen en om de meertalige aard van de Europese samenleving te steunen. Dit gebruik van ICT's ter ondersteuning van het pluralisme vormt de zesde uitdaging voor de beleidsmakers.

Er wordt thans dieper ingegaan op een reeks beleidsaanbevelingen om vrouwen in gelijke mate te laten participeren aan het informatiemaatschappijgebeuren.

Vooreerst moet men een gelijke toegang verzekeren voor vrouwen en mannen tot de ICT-netwerken en de ICT-diensten. Daarbij moet men rekening houden met het feit dat vrouwen vaak meer moeite moeten doen om de vereiste technische kennis te verwerven. Bovendien kunnen ze zich de ICT-infrastructuur vaak moeilijker veroorloven. Er is dus een gender-dimensie waar op beleidsvlak rekening mee moet worden gehouden.

Ten tweede moeten de beleidsmakers de producenten van ICT-uitrusting en van software aanzetten tot het verbeteren van de design van hun producten. Dit design zou meer rekening moeten houden met de verscheidenheid aan menselijke behoeften en met de cognitieve bekwaamheden van vrouwen.

Ten derde moeten alle partijen, inclusief het maatschappelijk middenveld, betrokken worden bij de formulering van het ICT-beleid ten behoeve van de vrouwen.

In een tweede reeks aanbevelingen benadrukt mevrouw Marcelle vooreerst dat de beleidsmakers erop moeten toezien dat er meer jobs in alle domeinen van de ICT-sector toegankelijk worden gemaakt voor vrouwen.

Verder moeten beleidsmakers bestaande netwerken ondersteunen, vooral die netwerken welke zich richten tot vrouwen.

Ten slotte moet ICT gebruikt worden om pluralisme en culturele uitwisseling aan te moedigen en te ondersteunen.

I.2.2. Uiteenzetting door mevrouw Oliva Acosta, communicatiedeskundige verbonden aan het secretariaat van de vierde wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties te Peking

Mevrouw Acosta geeft haar ervaringen als communicatiedeskundige en de uitdagingen waarvoor ze stond bij de voorbereiding en de opvolging van de vierde wereldvrouwenconferentie te Peking weer.

De impact van de informatie- en communicatietechnologie op de voorbereiding en de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie (FWCW)

1. De ervaring van Peking

Toen mevrouw Acosta in 1994 naar aanleiding van de conferentie in Peking bij de VN ging werken en er belast werd met de betrekkingen met de pers en de media, had zij zoals vele anderen geen idee welke weerslag de conferentie zou hebben op het publiek en hoe ze de verhouding van de VN tot vrouwen en de wereld en de eigen VN-communicatiemethoden zou beïnvloeden. In 1994 werd de informatie over de FWCW enkel verspreid per fax en gewone post. Toen mevrouw Acosta einde mei 1997 de dienst verliet, ontvingen zij wekelijks « 20 000 bezoekers » op hun elektronisch informatiesysteem. De conferentie van Peking had inderdaad plaats op een moment dat de informatietechnologie wereldwijd aan verandering onderhevig was. Er ontstond een revolutie in de wijze van zowel persoonlijke als professionele communicatie. Deze enorme en onvoorspelbare evolutie werd gevolgd door het FWCW-secretariaat en bepaalde bovendien de carrière van mevrouw Acosta ingrijpend.

Drie maanden voordat de vierde wereldvrouwenconferentie in Peking zou plaatsvinden, werd het mediateam van het FWCW-secretariaat in september 1995 overspoeld door massa's vragen om informatiemateriaal, aanvragen voor interviews met de secretaris-generaal van de conferentie en talrijke vragen over de politieke geschilpunten in verband met de conferentie. Het was niet gemakkelijk om de aandacht van de media op de eigenlijke agenda van de conferentie gericht te houden, in plaats van op politieke problemen. Bovendien beschikte het FWCW-secretariaat op cruciale momenten tijdens de voorbereiding soms over onvoldoende informatiemateriaal. De verspreiding ervan gebeurde traag en stond niet in verhouding tot de vraag. Ze zaten in tijdnood en de conferentie stond voor de deur.

2. Ontdekking van Internet

In deze context ontdekte men Internet. Op een avond tijdens die onmogelijke maand sloot mevrouw Acosta haar computer aan op het telefoonnet en had voor het eerst verbinding met Internet. Zij begreep eerst niet goed wat ze zag maar hield vol en ontdekte hoe zij tewerk moest gaan en overal in de wereld informatie kon opvragen in een mum van tijd. Als journaliste en communicatiespecialiste zag zij onmiddellijk hoe dit krachtig hulpmiddel aan de dringende behoefte om informatie te verspreiden kon tegemoetkomen. Bovendien waren zij enkel afhankelijk van de technologie zelf. De volgende dag stelde zij de afgevaardigde directeur van de Division for the Advancement of Women (DAW) voor om te onderzoeken hoe het materiaal op Internet gezet kon worden en ze kreeg onmiddellijk carte blanche. Op dat ogenblik was de VN zo goed als afwezig op Internet. Enkel UNDP had een server met web en gopher sites en had Internet-verbindingen en -verslaggeving gebruikt tijdens vroegere conferenties. De spreekster is erg trots te kunnen meedelen dat zij met het vrouwenprogramma tot de pioniers behoren wat het gebruik van informatietechnologie op het VN-secretariaat betreft.

3. Peking

De FWCW-web en -gopher sites werden twee maanden voor de conferentie opgestart. Het meeste werk gebeurde na de diensturen en op persoonlijke basis omdat er op het conferentiesecretariaat geen computers beschikbaar waren die aangesloten waren op Internet of die over de aangepaste software beschikten. Omdat het VN-secretariaat niet over een server beschikte, moest al het materiaal op de UNDP-server opgeladen worden. Alle documenten van de conferentie, de persberichten en de algemene informatie werden in het systeem opgenomen, evenals de links met andere informatiebronnen, waaronder de vrouwenorganisaties die betrokken waren bij de voorbereidingen voor Peking. Er werd een verbinding gelegd met het gastland met informatie over reisafspraken, visa, kaarten en foto's van Peking en van de plaats waar de conferentie zou plaatsvinden.

Gedurende die voorbereidingsperiode was er een drukke uitwisseling tussen de vrouwenorganisaties die de verschillende on-linemiddelen gebruikten van groeperingen zoals de Association for Progressive Communications (APC) en UNDP-elektronische conferenties of berichten over specifieke onderwerpen, adreslijsten, www-pagina's, enz. De organisaties en personen die deze middelen gebruikten, ook de velen die indirect toegang hadden via andere organisaties of de informatie verder verspreidden door middel van de traditionele media, waren duidelijk beter geïnformeerd en voorbereid om gezamelijke acties op te zetten. Dit was een belangrijke factor voor NGO's die in Peking een beter geïnformeerde en gecoördineerde input hadden dan tijdens vroegere VN-vrouwenconferenties.

In Peking zelf werd op de plaats van de conferentie door UNDP, in samenwerking met het secretariaat, een plaatselijke Internet-server opgezet. Van daaruit was het mogelijk dagelijks alle verklaringen van regeringen, NGO's en VN-afdelingen, alsook foto's, persberichten en de dagkrant van de conferentie door te geven. Hierdoor kon iedereen over de hele wereld ogenblikkelijk materiaal van de conferentie opvragen via Internet. Naast de ongeveer 40 000 deelnemers in Peking konden duizenden mannen en vrouwen dagelijks op Internet, via computers en telefoonlijnen, de conferentie en het forum volgen. In september 1995, de maand van de conferentie, werden in totaal 158 722 reacties ontvangen uit 68 verschillende landen. Ook de ICT-activiteiten van het NGO-Forum waren een groot succes; ze verwerkten 52 000 E-mail-boodschappen en ontvingen 135 000 bezoekers op hun website terwijl er 6 000 nieuwe E-mail-accounts opgemaakt werden.

De cijfers voor het gebruik van Internet-ruimte voor de FWCW in september 1995 :

­ 158 722 aanvragen voor dossiers in de FWCW Internet space;

­ gemiddeld 3 000 aanvragen per dag uit 68 verschillende landen;

­ 135 000 voor de website van het NGO-Forum;

­ 52 000 door het NGO-Forum ontvangen e-mails;

­ 6 000 nieuwe e-mail-adressen.

De ervaring met elektronische communicatienetwerken in Peking weerspiegelt de explosieve ontwikkeling op communicatiegebied en de vooruitgang op het gebied van computercommunicatietechnologieën waardoor informatie wereldwijd toegankelijk werd zoals nooit tevoren. Deze groei heeft nieuwe uitdagingen en nieuwe kansen gecreëerd. Zoals de introductie van radio en televisie van onze wereld een « werelddorp » gemaakt hebben, zo hebben ICT's een concept geïntroduceerd dat de aard van de ruimte grondig wijzigt. Of zoals Sally Burch zou zeggen, ze hebben een sfeer, of cyberspace, gecreëerd waarin de diverse mogelijkheden voor sociale interactie kunnen evolueren van een plaatselijk naar een wereldniveau. Ze hebben een elektronische « virtuele gemeenschap » ingevoerd waarin miljoenen mensen informatie, ideeën en activiteiten kunnen uitwisselen, organiseren en promoten op een tot nog toe ongekende schaal. De snelheid waarmee dit gebeurt via het netwerk aller netwerken, Internet, is buitengewoon.

Groei van Internet

Sinds 1988 verdubbelt het gebruik van Internet jaarlijks; dit betekent dat we te maken hebben met het snelst groeiende medium aller tijden. Het correct meten van het werkelijke aantal Internet-gebruikers, de verdeling naargelang van geslacht, de potentiële grootte van de behoefte aan Internet en trends m.b.t. het groeipotentieel is erg moeilijk en de beschikbare onderzoeksresultaten zijn vaak tegenstrijdig. De bijzondere aard van het medium en de snelle ontwikkeling zorgen dagelijks voor nieuwe gegevens. Sommige bronnen gaan ervan uit dat om de vier seconden een nieuwe website gelanceerd wordt op Internet.

Het is moeilijk om de omvang en het demografisch profiel van de gebruikers op een betrouwbare manier in te schatten omdat de software voor het opsporen van gebruikers niet erg betrouwbaar is. Wel bestaan er talrijke overzichten en studies, vooral over de gebruikers in de VS en hun voorkeuren. Sommigen beweren dat Internet meer dan 50 miljoen gebruikers in meer dan 80 landen verbindt. Anderen denken dat dit in de volgende vijf jaar zal stijgen tot ongeveer 300 miljoen. Er bestaan 16 miljoen Internet-hosts.

Internet ­ recente statistieken :

­ 93 671 netwerken (januari 1996);

­ 16 000 000 hosts (januari 1997);

­ 222 aangesloten IP-landen (januari 1997);

­ meer dan 50 miljoen gebruikers (januari 1997);

­ E-mail naar meer dan 200 landen (januari 1997).

Toegang tot Internet

In 1996 hadden 23,4 miljoen huishoudens wereldwijd toegang tot Internet en ze spendeerden gemiddeld 6,6 uur per week on line; 66 % van het totale aantal gebruikers situeert zich in Noord-Amerika, 16 % in Europa en 14 % in Azië en de landen rond de Stille Oceaan.

Extrapolatie voor het jaar 2000 geeft het volgende resultaat : een totaal van 66 miljoen aangesloten huishoudens waarvan 58 % in de VS, 25 % in Europa en 15 % in Azië en de landen rond de Stille Oceaan. Berekeningen voor Japan tonen aan dat er dit jaar zo'n 10,8 miljoen Internet-gebruikers zullen zijn en 31,95 miljoen in het jaar 2000. In India rekent de overheid op een stijging van het aantal gebruikers tot zo'n 1,5 miljoen in het jaar 2000. (The Economist , mei 1997).

Dit zijn de cijfers voor de wereld « domain » (11) bevolking zoals opgegeven door de Internet Society :

­ 764 019 .com names (1 500/dag);

­ 43 359 .org names;

­ 46 146 .net names;

­ 13 222.edu names.

Wat doen mensen met Internet ?

Internet wereldwijd en producten en diensten van Internet in 1996 en 2000

Men verwacht dat de totale waarde van de Internetmarkt in het jaar 2000 200 miljoen dollar zal bedragen. De Internet Society verwacht dat tegen het einde van het millennium 120 miljoen gastheren op Internet aangesloten zullen zijn, in vergelijking met 16 miljoen in 1997. Specialisten van de beleggingsbank Morgan Stanley gaan ervan uit dat het aantal gebruikers van het web zal stijgen van 9 miljoen in 1995 tot meer dan 150 miljoen in het jaar 2000.

4. Women Watch : een gezamenlijk project van UNDAW, UNIFEM, INSTRAW voor de opvolging van de conferentie van Peking

Zodra de Peking-conferentie achter de rug was, besliste de Division for the Advancement of Women (DAW) die het secretariaat voor de conferentie waargenomen had, het succes van de Internet-activiteiten in Peking verder te benutten. Er werd beslist de actieve dienstverlening voor een potentieel publiek voort te zetten en uit te breiden via het gebruik van informatietechnologie. Men zocht naar manieren om op een regelmatige en duurzame wijze de bestaande dynamiek en contacten met vrouwen, de media en niet-gouvernementele organisaties verder uit te bouwen om het elan van Peking niet verloren te laten gaan. Mevrouw Acosta was belast met de verdere uitbouw van een elektronisch informatiesysteem via Internet voor DAW en met de opvolging van de conferentie van Peking voor de Algemene Vergadering, voor ECOSOC, voor de Commission on the Advancement of Women en voor het Committee on the Elimination of Discrimination Against Women (CEDAW).

Zij waren ervan overtuigd dat de inspanningen en de middelen moesten worden gebundeld in een positieve kracht om het Platform for Action in de praktijk om te zetten en om informatie over de FWCW-resultaten en over de follow-up-activiteiten te verspreiden via de informatietechnologieën. Vanaf het ogenblik dat de mogelijkheden van de « virtuele » wereld ontdekt waren en de hindernissen van de « reële » wereld duidelijk werden (dit waren geen gemakkelijke tijden voor de VN, op bepaalde ogenblikken was het bevorderen van creativiteit en van vernieuwing niet bepaald prioritair), zag men de mogelijkheid om een elektronisch samenwerkingsverband op te zetten tussen de drie grote VN-instellingen, DAW, UNIFEM en INSTRAW (International Research and Training Institute for the Advancement of Women), die alle drie verantwoordelijkheid droegen voor de follow-up van de conferentie.

Men beschikt over een zeer duidelijk mandaat van het Platform : informatietechnologieën aanwenden en promoten om de vrouwenzaak te bevorderen en vrouwen meer macht te geven.

« Vrouwen moeten meer zelfstandigheid krijgen door het verbeteren van hun vaardigheden, hun kennis en hun toegang tot de informatie-technologie... »

« Vrouwen dienen betrokken te worden bij beslissingen over de ontwikkeling van nieuwe technologieën zodat ze volwaardig betrokken kunnen worden bij hun groei en impact. » Het gebruik van nieuwe technologieën moet aangemoedigd worden als een middel om de vrouwelijke deelname aan het democratisch proces te versterken. » (Platform for Action, Chapter J, Women and the Media).

Ook had men, zoals andere instellingen en regeringen, een verbintenis aangegaan : informatie verzamelen en verspreiden over de opvolging van conferenties over vrouwenkwesties op wereldvlak, de dialoog, samenwerking en actie op het gebied van vrouwenvraagstukken bevorderen binnen het VN-systeem, de regionale organisaties, de nationale vrouwenprojecten en de NGO's.

Een gezamenlijk project

De DAW, UNIFEM en INSTRAW werden partners bij het ontwerpen en het gebruiken van een gezamenlijk elektronisch informatiesysteem voor universele informatie over vrouwen, dat toegankelijk is via het www, gopher-en E-mail-technologie. Het werd ontworpen als een poort tot zowel VN-informatie als tot gegevens over vrouwen in de hele wereld. Het systeem is een forum in ontwikkeling over wereldwijde vrouwenproblematiek in de opvolging van de FWCW.

Doelstellingen voor een gezamenlijk project

De voornaamste doelstelling bij het opstarten van WW waren de uitwisseling van informatie over vrouwen en gender-verwante problemen tussen de VN, de NGO's en regeringen om de positie van de vrouw te versterken en te ondersteunen met informatie. Een andere belangrijke doelstelling was het versterken van het technisch draagvlak om de tenuitvoerlegging van het actieplatform te ondersteunen. Tijdens een eerste fase ontwikkelden DAW, UNIFEM en INSTRAW hun eigen gopher-en websites die dienst deden als kern voor de WW-database, gebaseerd op het dienstverlenend systeem dat reeds sinds Peking bestond.

De interne doelstellingen :

­ versterken van het technisch vermogen;

­ verlagen van de kosten, minder maar efficiëntere inspanningen;

­ verbeteren van het opslaan en toegankelijk maken van de informatie;

­ verbeteren van de coördinatie en de samenwerking.

De externe doelstellingen :

­ de verspreiding van de informatie vergemakkelijken;

­ uitbreiden van de dienstverleningscapaciteit;

­ uitbreiden van de capaciteit van het netwerk;

­ beter kenbaar maken van VN-acties op het gebied van vrouwenvraagstukken.

5. Aanbevelingen van de Expert Workshop in verband met « Women Watch : wereldwijde informatie door computernetworkingtechnologie als opvolging van FWCW »

In juni 1996 organiseerden DAW, UNIFEM en INSTRAW een workshop van experts met de bedoeling na te gaan hoe het Woman Watch-project kan worden gebaseerd op de reële behoeften van de gebruikers. Achttien vrouwelijke experts in elektronische communicatietechnologieën uit diverse regio's werden uitgenodigd en een twintigtal NGO's die betrokken waren bij de conferentie in Peking, namen deel als waarnemers.

Er werden ideeën uitgewisseld over de ontwikkeling van Internet uit het perspectief van de vrouw en over de uitdaging om de technologie te gebruiken als een militant werktuig. Voorts besprak men informatie en ervaringen uit het perspectief van de verschillende regio's, de aanwezige expertise en de vertegenwoordigde organisaties, technische aanbevelingen op basis van problemen en ervaringen, en concrete aanbevelingen voor het Women Watch-initatief. Tevens werd gediscussieerd over hoe de samenwerking tussen de NGO's en de VN moest verlopen en hoe het Women Watch-project er moest uitzien en worden uitgevoerd.

Experts bevestigden dat vrouwen steeds actiever elektronische netwerken gebruiken en dat talrijke hulpmiddelen zoals E-mail tot de routine van hun dagelijkse communicatieactiviteit behoren. Zij bevalen het gebruik van E-mail aan als het voornaamste werktuig voor de meeste vrouwelijke gebruikers van elektronische communicatiesystemen. Zij wezen op het belang van het worldwideweb als een middel dat bewustzijnversterkend werkt, educatieve waarde heeft en een invloedrijk hulpmiddel is omdat het hypertekstlinks, beelden, audio en video, enz. ondersteunt. Wel gaven ze de aanbeveling heel eenvoudige structuren te gebruiken om de toegang tot documenten en onscherpe grafieken vlug te doen verlopen en de zoekmiddelen gebruiksvriendelijk te maken zodat de gebruikers informatie kunnen « downloaden » op een zo gemakkelijk, vlug en goedkoop mogelijke manier.

Gendergelijkheid op het Net ?

Sommige onderzoeken tonen aan dat mannen, veel meer dan vrouwen geneigd zijn het www te gebruiken. Nochtans zijn vrouwen meer dan mannen geneigd E-mail te gebruiken en deel te nemen aan adressenlijsten en conferenties op Internet, wat erop wijst dat vrouwen een sterke aanleg hebben voor Internet-communicatie. Vrouwen zullen ook meer dan mannen uitsluitend vanop het werk of de universiteit Internet gebruiken, terwijl mannen het Internet vanop verschillende plaatsen gebruiken, zelfs thuis na de werkuren.

Vrouwelijke deelname

Daar waar het Internet in principe informatie en communicatie kan democratiseren wegens het interactieve en participerende karakter ervan, zouden er tekenen bestaan dat minder vrouwen dan mannen ICT's gebruiken en dat de computeromgeving dikwijls vijandig tegenover vrouwen staat. Wel blijven deze laatsten de snelst groeiende groep Internet-gebruikers.

­ Toenemende participatie van vrouwen in de groei van elektronische netwerken;

­ Bronnen schatten dat 75 à 80 % van de gebruikers in de wereld mannen zijn, maar dit verandert snel;

­ De meeste vrouwelijke gebruikers vindt men in Noord-Amerika, met name in de Verenigde Staten. Zelfs in de Verenigde Staten variëren de ramingen van het aantal vrouwelijke gebruikers van 29 tot 36 %.

Positieve ervaringen uit het APC-onderzoek

Het Women's Networking Support Program van APC deed onlangs een onderzoek naar ervaringen van vrouwen met elektronisch netwerken. De resultaten hebben betrekking op 30 landen in Afrika, Azië, de landen rond de Stille Zuidzee, Oost-Europa, West-Europa, Latijns-Amerika, West-Azië en Noord-Amerika.

De eerste gegevens wijzen erop dat vrouwen in toenemende mate elektronische communicatiemiddelen gebruiken en experimenteren met on-line-conferenties, mailing lists en websites. Terzelfder tijd toonde het onderzoek aan dat vrouwen nog altijd geconfronteerd worden met hindernissen bij het gebruik van de informatiesnelweg, namelijk een gebrek aan opleiding, hoge kosten van de uitrusting en, op sommige plaatsen, aansluitingsproblemen.

Sterkte van ICT ­ APC onderzoek

­ snelheid van de interactie;

­ kostenbeheersing;

­ toegang tot informatie;

­ efficiëntie, productiviteit;

­ democratisch potentieel;

­ verruimd wereldperspectief;

­ geeft meer macht;

­ decentralisatie;

­ betrouwbaarheid.

Hindernissen voor ICT ­ APC-onderzoek

De meeste vrouwen, vooral in ontwikkelingslanden, hebben geen toegang tot Internet en kunnen bijgevolg geen netwerken opstarten die hen kunnen voorzien van alternatieve informatiebronnen.

­ beperkte toegang;

­ gebrekkige informatiebronnen beschikbaar;

­ opleiding;

­ kostprijs van de uitrusting;

­ taal;

­ tijdverspilling;

­ privacy en veiligheid;

­ teveel informatie.

90 % van alle ondervraagden waren van mening dat het gebruik van elektronische communicatie een hulpmiddel is bij het bereiken van een aantal doelstellingen :

­ toegenomen productiviteit;

­ evenwichtige informatiestroom;

­ communicatie op wereldvlak;

­ ontmoeten van mensen;

­ scheppen van een cultuur van on-line gedeelde informatie.

Opleiding

De resultaten maken duidelijk dat sommige problemen in verband met opleiding te maken hebben met benaderingen en materiaal die geen rekening houden met gender en/of cultuur, en met beperkingen qua kosten en tijd. De opleiding moet basisvaardigheden en technieken om informatie gemakkelijk bereikbaar te maken, bevatten en leren hoe elektronische informatiesystemen en Internet-hulpmiddelen te gebruiken en te onderhouden. Het beschikbaar zijn van permanente steun en toezicht is zeer belangrijk.

De experts van de Women Watch-workshop besloten dat wereldwijde informatiesystemen belangrijk zijn voor het bepleiten van de vrouwenzaak en dat ze passen in een ruimere context om vrouwen meer macht te geven. De experts waren zich bewust van belangrijke hinderpalen zoals een gebrek aan toegang, uitrusting en opleiding op verschillende plaatsen in de wereld, maar benadrukten toch dat Internet een waardevol instrument is om de stem van de vrouw te laten horen en om informatie te verspreiden en uit te wisselen (12).

De experts legden volgende prioriteiten vast : essentiële informatiebronnen, vooral VN-informatie, beschikbaar maken; het systeem gebruiken als instrument om te controleren, te organiseren en te verdedigen; om activiteiten voor het publiek en de media te vergemakkelijken zodat het elan dat van de Peking-conferentie uitging, behouden blijft en de vrouwenvraagstukken niet uit het oog verloren worden.

Het publiek van WomenWatch wordt als volgt omschreven :

­ Lid-Staten;

­ NGO's;

­ media;

­ VN-systeem;

­ intergouvernementele organisaties;

­ de samenleving in haar geheel.

Draagwijdte van de informatie

De werkgroep stelde ook dat het initiatief wereldwijd bruikbaar moet zijn en niet beperkt mag worden qua toegang, taal of kosten. De informatie moet op het juiste moment beschikbaar zijn, moet volledig zijn en aansluiten bij andere bronnen, zonder in herhaling te vervallen.

­ Nationale actieplannen van regeringen.

­ VN-verslagen.

­ Informatie waarmee de NGO's kunnen lobbyen en de toepassing van het Platform for Action (Pfa) kunnen controleren.

­ Documenten met betrekking tot genderproblemen.

­ Retrospectieve documenten.

­ Kalender van de toekomstige vergaderingen.

­ Informatie over follow-upactiviteiten.

­ Informatie van vrouwenmedia.

­ Informatie over initiatieven met betrekking tot het beleid inzake informatietechnologie.

­ Relevante publicaties, gevallenstudies en informatie over interessante projecten.

Inhoud van de WomenWatch-ruimte op Internet

Inhoudelijk werd het systeem georganiseerd rond drie structurele criteria : institutioneel, via vrouwenorganisaties en programma's; thematisch, via doelgebieden van het Platform for Action; en geografisch via Internetbronnen over vrouwen.

WomenWatch geeft recente informatie over het werk van de VN voor vrouwen over de hele wereld, de mondiale agenda voor de verbetering van het statuut van vrouwen en elektronische ruimte voor het uitwisselen van informatie en ideeën over :

­ Het werk van de afdelingen van de Verenigde Naties en van intergouvernementele instellingen die zich bezighouden met de verbetering van de positie van de vrouw;

­ VN-conferenties over vrouwenvraagstukken en VN-conferenties die sinds 1990 specifieke vrouwenvraagstukken op hun agenda hebben; regionale actieplannen voor het verbeteren van de positie van de vrouw; statistische gegevens opgedeeld per geslacht; landeninformatie met inbegrip van nationale actieplannen voor de follow-up van de Peking-conferentie; verslagen aan CEDAW, verbindingen met de nationale vrouwenprojecten in de verschillende Lid-Staten en gelijkaardige informatie over vrouwen op Internet;

­ Actuele informatie over activiteiten georganiseerd binnen de VN en andere organisaties als follow-up na Peking en andere VN-conferenties op wereldniveau; informatie over VN-benoemingen; toespraken, artikels en uitspraken van bekende figuren over vrouwenproblematiek, bibliografische gegevens en foto's van sleutelpersonen die bij de VN verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake de vrouwenproblematiek.

Wereldwijde verbindingen

Het systeem sluit aan op :

­ andere VN-instellingen en -programma's;

­ nationale vrouwenprojecten.

­ NGO-Internetsites over mondiale vrouwenvraagstukken :

1. NGO's betrokken bij vrouwenvraagstukken (mensenrechten, geweld, onderwijs, gezondheid, enz...);

2. organisaties en netwerken die de informatietechnologie op de voet volgen.

­ de academische wereld;

­ de media.

Netwerk-instrumenten

Aanbevelingen van de workshop stellen dat het systeem die instrumenten moet gebruiken welke het meest door vrouwen en hun organisaties gebruikt worden, namelijk de instrumenten gebaseerd op het gebruik van elektronische post (elektronische conferenties en bulletin boards). Zo kan de uitwisseling van informatie en de feedback van de gebruikers gemakkelijker verlopen via cd-roms/diskettes om de informatie te herschikken en toegankelijker te maken voor potentiële gebruikers met geen of een moeilijke Internet-verbinding.

WomenWatch-beleid

Er werd een WomenWatch-comité opgericht om de ontwikkeling van het project te coördineren, beslissingen te nemen over structuur, inhoud, ontwerp en kenmerken, feedbackbeleid, enz., om de nodige verbindingen en een netwerkstrategie vast te leggen. Het comité is samengesteld uit DAW, UNIFEM en INSTRAW en andere instellingen die deelnemen aan het project.

De start van WomenWatch viel samen met de 50e verjaardag van de Commission on the Status of Women (CSW) op 8 maart 1997. Sinds april 1997 ontving de site wekelijks 15 000 bezoekers.

De volgende afdelingen van de site kunnen via Internet bereikt worden op http ://www.un.org/womenwatch; en op het E-mail-adres [email protected]. :

­ VN-vrouwenwerking;

­ VN-wereldconferenties en vrouwen;

­ Vrouwen van de wereld;

­ Nieuws en Visies;

­ Mondiaal forum.

6. Andere aanbevelingen

Tijdens andere internationale ICT-bijeenkomsten van de laatste maanden van 1997 werden zeer belangrijke aanbevelingen geformuleerd. Tijdens de vergadering van de Society for International Development (SID) in Santiago de Compostela, Spanje, werden 30 vrouwen uitgenodigd door UNESCO en SID om samen te vergaderen over « Vrouwen en cybercultuur » en om de Global Knowledge 97 voor te bereiden die later in Toronto gehouden werd.

De vergadering deed de volgende aanbevelingen :

­ Informatie beschikbaar maken is cruciaal om de positie van de vrouw te verbeteren, zoals vastgesteld door het Platform for Action .

­ Ondersteuning van NGO's en instellingen betrokken bij vrouwenvraagstukken om de nodige hardware, modems, on-linetoegang en -opleiding te verschaffen.

­ Vrouwen en meisjes bewust maken van de potentiële voordelen van ICT's.

­ Informatiesystemen dienen vrouwenbelangen, afstandsonderwijs te ondersteunen, analfabetisme te bestrijden en de vereiste vaardigheden om op de arbeidsmarkt te functioneren aan te leren.

­ Ontwikkeling van soepele verspreidingssystemen op het platteland waardoor vrouwen zowel op het platteland als in steden toegang hebben tot de informatie.

Global Knowledge 97 werd gesponsord door de Canadese regering en de Wereldbank, telde deelnemers uit 124 landen en 500 afgevaardigden uit ontwikkelingslanden en 30 % van de deelnemers waren vrouwen. Er werd benadrukt dat iedereen een rechtvaardige toegang tot de technologieën moet krijgen en dat er nood is aan praktische en gender-gerichte informatie die aan de plaatselijke behoeften kan worden aangepast. Men was het eens over de noodzaak van partnerschap tussen regeringen, NGO's en de privé sector om een billijke toegang tot deze technologieën te vergemakkelijken. Er werd verklaard dat regeringen ervoor zouden moeten zorgen dat alle burgers toegang krijgen tot informatie : ze moeten een gunstig klimaat scheppen voor privé-investeringen in ICT. De resultaten moeten gemeten worden aan de hand van de uitwerking op armoede en ontwikkeling met als doel de kloof tussen rijk en arm te dichten. Eén van de drie plenaire vergaderingen was gewijd aan « Partnerschap tussen vrouwen en mannen ». De deelnemers erkenden dat de vrouwelijke bijdrage aan ICT belangrijk is en dat de gelijkwaardige samenwerking tussen vrouwen en mannen op elk ontwikkelingsniveau versterkt moet worden.

7. Conclusie

Op dit ogenblik gebruiken organisaties, ook de VN, over de hele wereld Internet als belangrijke instrumenten om naar buiten te treden. Toen mevrouw Acosta in 1994 bij de VN ging werken, moest men in levende lijve naar het secretariaatsgebouw lopen om de krant of officiële documenten op te halen. Op dit ogenblik wordt de VN-site door ongeveer 1 miljoen bezoekers bereikt. Bijna alle VN-instellingen en -programma's hebben nu websites waar hun informatie beschikbaar is voor anderen in de VN en voor hun specifieke doelgroep. Het gezamenlijk project Women Watch wordt als voorbeeld van een VN-site gebruikt door verschillende groepen binnen de VN. Het systeem wordt gezien als een noodzakelijk hulpmiddel om de vrouwenproblematiek in het VN-systeem op de agenda te plaatsen en om de vooruitgang na de Vierde wereldvrouwenconferentie te controleren. Nog voor de spreekster in mei 1997 afscheid nam van de VN, had zij het gevoel dat de begrippen informatie en communicatietechnologie een plaats gekregen hadden in het werk van de Division for the Advancement of Women (DAW), CEDAW en de Commission on the Status of Women. Alhoewel er nog ruimte is voor verdere ontwikkeling en groei, is zij er trots op dat zij pioniers zijn geweest betrokken bij de ICT-revolutie binnen de VN.

De spreekster gelooft niet dat alles toeval is en zou hier graag eindigen met de woorden van een van de deelneemsters aan de Women-Watch-Workshop : « Gedurende de laatste drie jaar hebben vrouwen bewezen dat elektronische communicatie niet enkel binnen ons bereik ligt, maar dat we ze in de hand hebben. Vrouwen stellen vragen bij de geldende ideeën over vrouwen en computers. Wat betekent dat meer mogelijkheden geschapen moeten worden voor een grotere betrokkenheid van vrouwen zowel in het beleid als in de praktijk van communicatie per computer. Er zijn tekenen dat dit helpt nieuwe hulpmiddelen en fondsen voor dit werk vrij te maken. Vrouwen staan sterk om leidende posities in te nemen in de informatierevolutie, om de richting en de omvang van de veranderingen die ermee gepaard gaan, te helpen sturen. »

I.2.3. Uiteenzetting door mevrouw Ursula Huws, communicatiedeskundige verbonden aan de Europese Commissie

Mevrouw Huws stelt zich voor als lid van een groep hooggekwalificeerde deskundigen die onderzoek verricht hebben voor de Europese Commissie in verband met de informatiemaatschappij. Mevrouw Huws heeft er het gender-aspect van de informatiemaatschappij onderzocht.

De informatiemaatschappij : gender-vraagstukken

Om de discussie omtrent gelijke kansen te begrijpen ten gevolge van het wijdverspreide gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, is het belangrijk om twee basisgegevens in herinnering te brengen.

Ten eerste is de « informatiemaatschappij » geen volledig nieuwe wereld die ergens in een nieuwe onstoffelijke niet-ruimte in een afzonderlijk « virtueel » universum bestaat. De nieuwe technologieën worden toegepast en aangewend door echte mensen met fysieke lichamen in dezelfde oude materiële wereld waarin wij allen leven. De « informatiemaatschappij » staat dus zeker niet los van de warrige realiteit van deze wereld maar maakt er een integraal deel van uit. De nieuwe toestellen worden in oude huizen, kantoren, winkels en banken gebruikt; de werknemers die ze gebruiken, leven in deze ruimtes en kennen nog andere, fysieke dimensies in hun leven. Zij zijn zonen, dochters, echtgenoten en ouders van mensen met wie ze direct communiceren en die deze technologieën misschien niet in hun dagelijks leven gebruiken. Ze hebben ook andere fysieke behoeften ­ eten, slapen, lichaamsoefening, medische verzorging, naar het werk gaan, een bezoek bij de kapper, verwarming, enzovoort. De informatiemaatschappij zal daarom een maatschappij blijven waarin, voor een zeer groot aantal menselijke activiteiten, al dan niet betaald, geen gebruik wordt gemaakt van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën hoewel deze technologieën zonder twijfel een steeds belangrijkere rol zullen spelen in de organisatie en het beheer van deze activiteiten.

Ten tweede mag men niet vergeten dat de nieuwe technologieën geen intrinsieke kenmerken hebben die mannen en vrouwen op een verschillende wijze behandelen. Vrouwen maken meer dan de helft van de bevolking uit en vormen (zoals de mannen) een enorme verscheidenheid van sociale categorieën wat betreft klasse, leeftijd, etnische groep, taal, godsdienst, bekwaamheid, opleiding, beroep, leefmilieu ­ stedelijk of ruraal ­ en nog vele andere variabelen. Een wijziging zal al deze groepen niet op dezelfde wijze beïnvloeden. Deze invloed zal voor een bepaald individu naar gelang van de verandering afhangen van zijn plaats in de maatschappij zoals bepaald door al deze structurele variabelen alsmede van de persoonlijke menselijke kracht die de individuele respons bepaalt op veranderlijke omstandigheden. Elke verandering zal daarom een heel gedifferentieerde weerslag hebben : sommige mannen zullen bevoordeeld worden, anderen benadeeld; sommige vrouwen zullen er baat bij vinden en anderen niet. Indien de vrouwen als groep mogelijkerwijze door een of andere verandering op een ongelijke manier beïnvloed worden, dan zal dat enkel geschieden voor zover hun bestaande sociale positie ongelijk is.

Om de gender-gevolgen in te schatten van het invoeren van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, moeten de relatieve posities van de man en de vrouw in onze bestaande maatschappij eerst in kaart gebracht worden en dient nagegaan te worden hoe elke variabele hen kan beïnvloeden met betrekking tot de nieuwe bedreigingen en mogelijkheden.

Een zeer duidelijke variabele is het inkomen. Hoewel de kosten voor nieuwe hardware, software en communicatie-infrastructuur in de praktijk blijven dalen, is het voor een individu nog altijd relatief duur om als burger volledig in de informatiemaatschappij te functioneren met een personal computer, toegang tot Internet en middelen om de kosten van de online-communicatie te dekken. In elk land bestaan er grote inkomensverschillen en vrouwen zijn bovendien oververtegenwoordigd bij de armen om diverse redenen : vrouwen komen vlugger terecht in deeltijdse of lager bezoldigde arbeid of in de informele economie. Dit betekent niet alleen dat zij waarschijnlijk minder zullen verdienen tijdens hun beroepsleven maar dat zij ook als pensioengerechtigde een lager pensioen ontvangen en op hoge leeftijd vlugger in de armoede verzeild geraken. Bij de vrouwen vindt men ook meer alleenstaande ouders, een groep die sterk vertegenwoordigd is bij de armsten. In de meeste Europese landen is de werkloosheidsgraad groter bij vrouwen dan bij mannen. Ook hier is de ongelijkheid vaak het gevolg van het soort van uitkeringssysteem. Wanneer de werkloosheidsuitkering van de voorafgaande bezoldiging afhangt, ontvangen vrouwen normaal gezien minder daar zij tevoren allicht minder betaald werden. Al deze factoren samen maken dat vrouwen vlugger dan mannen in de armoede terechtkomen en dus minder gemakkelijk toegang krijgen tot de informatiesnelweg.

Een tweede vereiste om ten volle aan de informatiemaatschappij te kunnen deelnemen, is het beschikken over voldoende vrije tijd : er is wat vrije tijd nodig om de vereiste kennis te verwerven en toegang te krijgen tot de informatie. Ook hier ondervinden de vrouwen allicht meer nadelen dan de mannen. Omdat zij gewoonlijk een veel groter aandeel van het niet-betaalde huishoudelijk werk (inclusief verzorging) op zich nemen dan de mannen, beschikken de vrouwen doorgaans over veel minder vrije tijd. Er zijn zeker minder vrouwen dan mannen die 's avonds tijd hebben om op het Net te surfen.

Een derde vorm van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen vindt men in de opleiding. Nog steeds is er ongelijkheid in de keuze van studierichting in de meeste onderwijsinstellingen waarbij de meisjes meer naar de kunstrichtingen, klassieke en moderne talen en de jongens meer naar wetenschappelijke en technische richtingen geduwd worden. Bijgevolg worden de wetenschappelijke en technische jobs voor het ontwerpen, ontwikkelen, installeren en beheren van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën hoofdzakelijk door mannen ingepalmd.

Tot slot wordt de arbeidsmarkt nog altijd sterk in beroepsklassen onderverdeeld. Vrouwen worden vooral aangenomen voor administratief werk, in de kleinhandel, in de gezondheidszorg en kinderopvang, in de schoonmaak en keuken en voor ongeschoold en halfgeschoold assemblage- en verpakkingswerk in sectoren als kledij, schoenen, elektronica en de voedingsindustrie terwijl mannen nagenoeg op alle andere vlakken domineren, vooral wat betreft geschoolde arbeid en in technische en leidinggevende functies.

De invloed van de informatietechnologieën verschilt naar gelang van het beroep. In sommige gevallen wordt de mannenarbeid nadelig beïnvloed. De achteruitgang in de traditioneel « zware » ontginningsindustrie en de metaalindustrie bijvoorbeeld heeft de vraag naar het soort arbeid doen dalen waarbij fysieke kracht en uithouding van tel zijn, een sector waar de traditionele mannelijke « arbeidersaristocratie » primeerde. Overtollige arbeiders uit de mijn- en metaalindustrie, de staalnijverheid of de scheepsbouw komen over het algemeen moeilijk aan hun trekken in de nieuwe dienstensector die heel andere bekwaamheden vereisen zoals sociale vaardigheden en kantoorwerk, die men vaker bij vrouwen aantreft. Men kan immers stellen dat de achteruitgang van de zware industrie in Europa een « crisis van de mannelijkheid » heeft veroorzaakt bij een generatie die met de gedachte is grootgebracht dat een « echte man zijn » betekent dat men met fysieke kracht en moed een loon verdient om in het onderhoud van vrouw en kinderen te voorzien. Omdat dit niet langer kan, bestaat het gevaar dat een groeiend aantal mannen naar geweld grijpt (tegen de eigen persoon in de vorm van drugverslaving of zelfmoord of tegen de andere in de vorm van criminaliteit) in plaats van zich die verachte « vrouwelijke » vaardigheden eigen te maken waarmee ze misschien werk zouden kunnen vinden. Voor andere groepen van mannen ­ met administratief-technische en leidinggevende functies ­ heeft de nieuwe technologie vaak nieuwe mogelijkheden geboden en vormt ze niet zozeer een bedreiging.

Onder vrouwelijke werknemers bestaan eveneens dergelijke vormen van ongelijkheid. Terwijl in de productie een aantal jobs verdwenen zijn, zijn er andere gecreëerd, weliswaar in een wereldmarkt die onzekerder is dan voorheen. De kantoorarbeid staat in het centrum van de herstructurering die het gevolg is van de invoering van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. Voor vele administratieve jobs waren nu eens minder dan weer meer vaardigheden vereist, sommige jobs verdwenen terwijl er andere bijkwamen. Sommige vrouwen die de kans gekregen hebben om zich bij te scholen, hebben ongekende nieuwe mogelijkheden ontdekt. Maar voor anderen is het werk onzekerder geworden omdat nieuwe vormen van flexibilisering het mogelijk maken de informatieverwerking te verplaatsen of in kleinere eenheden op te splitsen zodat « just-in-time »-principes ook in het kantoorwerk ­ en niet alleen in de nijverheid ­ toegepast worden. Het gevaar bestaat dat de invoering van nieuwe vormen van arbeid deze alomtegenwoordige scheiding van beroepscategorieën niet alleen zal bestendigen maar ook zal versterken en dat een nieuwe indeling van het personeel zal ontstaan, niet alleen op basis van verschillende bekwaamheden en beroepscategorieën (zoals voorheen) maar ook op basis van fysieke positie waarbij de jobs voor mannen zich in de « kern » bevinden en de jobs voor vrouwen in de « periferie ». Onderzoek omtrent teleworking in het Verenigd Koninkrijk heeft net een dergelijke polarisatie aangetoond bij dat soort personeel (zie figuur 1).

Daaruit blijkt dat binnen de thuisarbeid via telewerken ­ dat wil zeggen gegevensinvoer en secretariaatswerk waarin meer vrouwen werken ­ ook vaak jobs zijn in een zelfstandig statuut (wat op zijn beurt weer samenhangt met onzekerheid, lage lonen en geen mogelijkheden tot opleiding en uitkeringen). De jobs waarin mannen domineren, zoals engineering, onderhoud en financiële dienstverlening, worden daarentegen gekenmerkt door een bediendenstatus en een volledige integratie in de ondernemingscultuur met de daarmee samenhangende voordelen. Bovendien wordt in de door vrouwen gedomineerde categorie het werk bijna uitsluitend thuis uitgevoerd, wat dus waarschijnlijk samengaat met sociale isolatie. De door mannen gedomineerde functies, zelfs bij het thuiswerk, omvatten bezoeken aan klanten en aan de kantoren van de werkgever en zijn daarom meer sociaal van aard. Vertalers die thuis werken, vormen een interessante tussengroep die evenveel mannen als vrouwen telt. Hier blijkt duidelijk dat, hoewel vrouwen enigszins voordeel halen uit deze beroepsstatus die ze delen met mannen, de mannen een hoge prijs betalen om een beroep uit te oefenen dat beide geslachten delen, ten gevolge van de onzekerheid en de sociale isolatie : in hun band met de arbeidsmarkt zijn ze inderdaad « vervrouwelijkt ».

Figuur 1

Teleworking en geslacht

Bron : Teleworking in Britain. Surrey. Analytica 1992-1993

% vrouwen
­
% de femmes
% tijd thuis doorgebracht
­
% de temps passé à domicile
werknemersstatus
­
statut professionnel habituel
Gegevensinvoer. ­ Encodage de données 96 93 zelfstandig. ­ indépendant
Secretariaatswerk. ­ Secrétariat 94 70 zelfstandig. ­ indépendant
Engineering/onderhoud. ­ Ingénierie/maintenance 1 1 werknemer. ­ employé
Financiële dienstverlening. ­ Services financiers 16 15 werknemer. ­ employé
Vertalers. ­ Traduction 50 96 zelfstandig. ­ indépendant

Een onderzoek onder zelfstandige vertalers die de auteur in heel Europa uitvoerde, toont aan dat 98 % van de ondervraagden zegt nood te hebben aan meer opleiding om bij te blijven met de informatietechnologie. Er ontstaat duidelijk een algemeen probleem nu de arbeidsmarkten meer flexibel worden : naarmate meer en meer werknemers werken en de veranderingen elkaar sneller opvolgen, wordt het steeds moeilijker om het personeel op te leiden en bij te scholen. In het verleden rekenden vele landen sterk op de « on-the-job »-opleidingen die de werkgevers verschaften. Maar er werken steeds minder werknemers in de « kern » en er is niet alleen te weinig personeel om deze opleidingen te geven (de mensen met de meeste ervaring en kennis werken heel vaak reeds extern), de nieuwe werknemers krijgen ook te weinig kansen om bij hen « in de leer » te gaan (steeds meer jongeren worden na hun hogere studies onmiddellijk zelfstandige). Waar er wel opleidingsmogelijkheden bestaan, is er vaak een probleem van hoe de leerlingen gefinancierd worden : terwijl de werkgever voor de opleiding van de werknemer zorgt en de staat voor de opleiding van de werkloze, is er momenteel weinig geld voor de opleiding van zelfstandigen of voor tijdelijk of deeltijds personeel : voor hen wil de werkgever steeds minder verantwoordelijkheid op lange termijn dragen.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat indien de huidige tendensen zich voortzetten zonder dat de beleidsinstanties optreden, het gevaar bestaat dat de maatschappij steeds sterker gepolariseerd raakt rond een aantal dimensies : tussen degenen die toegang hebben en degenen die geen toegang hebben tot de nieuwe informatieve netwerken en de middelen die daarvoor nodig zijn; tussen degenen die vast werk hebben en over de middelen beschikken voor permanente opleiding en vorming enerzijds en degenen met een onzekere, perifere tewerkstelling zonder toegang tot opleiding anderzijds; tussen degenen die de nieuwe technologieën ontwerpen en sturen en degenen die er enkel mee werken. Alhoewel elke categorie zowel mannen als vrouwen zal bevatten, zullen de mannen waarschijnlijk de eerste categorie domineren en zullen de vrouwen voornamelijk tot de tweede categorie behoren. Een dergelijke polarisering zal op de lange duur nadelen hebben voor de economische ontwikkeling. Het ontstaan van een verarmde en uitgesloten klasse brengt niet alleen het gevaar van toenemende sociale onrust en misdaad met zich mee, er gaan eveneens gelden van de sociale zekerheid verloren en de industrie verliest een potentiële markt voor nieuwe consumptiegoederen en diensten.

Indien men het doel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en het voorkomen van sociale uitsluiting wil afstemmen op het doel van de economische groei, dan moet ernstig nagedacht worden over deze vragen. Mevrouw Huws doet hiervoor een aantal concrete voorstellen :

­ zorgen voor een algemene toegang tot de nieuwe communicatie- en informatienetwerken zodat sociale of regionale groepen niet uitgesloten worden door een gebrek aan infrastructuur of door uitzonderlijk hoge telecommunicatiekosten (DGXIII speelt reeds een belangrijke stuwende rol in het helpen realiseren van deze doelstelling);

­ maatregelen uitwerken voor opleiding en scholing en voor een betere toegang van vrouwen op de arbeidsmarkt tot technische vaardigheden en knowhow om de beroepsmatige indeling te doorbreken, met bijzondere aandacht voor nieuwe jobs in opkomende sectoren zoals multimedia en kunstmatige intelligentie;

­ methoden onderzoeken voor de opleiding (en de financiering daarvan) van zelfstandigen, deeltijdse en tijdelijke werknemers en werknemers in de informele economie en de ontwikkeling van proefprojecten op dat vlak;

­ goede richtlijnen ontwikkelen voor de praktijk van telewerken en deze richtlijnen bekendmaken onder de werkgevers;

­ onderzoek uitvoeren naar de delokalisatie van de informatieverwerking, met speciale aandacht voor die vormen van laaggeschoold werk waarin voornamelijk vrouwen terechtkomen en die op de globale markt het sterkst aan veranderingen onderhevig zijn;

­ de sociale opvangsystemen aanpassen om ervoor te zorgen dat flexibele werknemers niet gediscrimineerd worden;

­ thuiswerkers beschermen door gelijk loon en dito voorwaarden als werknemers die in het bedrijf werken;

­ vrouwelijke ondernemers ondersteunen die nieuwe informatieproducten of- diensten ontwikkelen (individueel of collectief);

­ projecten ondersteunen die een positief beeld willen brengen van de vrouw in nieuwe informatieve of culturele producten, vooral wanneer het Europese minderheidsculturen of -talen betreft, en zo de culturele verscheidenheid helpen bevorderen die een van de grote troeven van de Europese economie is.

I.2.4. Gedachtewisseling

Een spreekster vraagt of er in het raam van de internationale handelsakkoorden van de WHO (Wereldhandelsorganisatie) reeds gewerkt wordt rond de implicaties van de informatiemaatschappij en of er nog maatregelen kunnen ondernomen worden tegen de delokalisatie van de arbeid ten gevolge van de informatiemaatschappij.

Mevrouw Huws verklaart dat de Europese Commissie een poging ondernomen heeft om op zijn minst basisregels vast te leggen inzake telewerken over de grenzen heen. Er is echter heel weinig onderzoeksmateriaal voorhanden in dit domein. De omvang van het fenomeen is ook moeilijk te achterhalen. Geëxporteerde goederen worden geregistreerd door de douanediensten. Dit is echter niet het geval wanneer diensten via de informatiesnelweg worden geëxporteerd. Daardoor beschikt men over weinig statistische informatie.

Het project van UNU INTECH waaraan mevrouw Huws momenteel haar medewerking verleent, verricht wel grote onderzoeken in Indië en Maleisië. In deze onderzoeken probeert men de omvang te achterhalen van het werk dat door Noord-Amerikaanse, Europese en Japanse bedrijven wordt uitbesteed aan arbeidskrachten in ontwikkelingslanden met de hulp van informatietechnologie.

Er zijn ook pogingen om op het niveau van de vakbonden te komen tot gemeenschappelijke akkoorden. Zo hebben de werknemers van Air Canada uit de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk een gemeenschappelijk akkoord gesloten. Wanneer een vliegtuigticket wordt geboekt via een callcenter en het gebelde callcenter is bezet, dan wordt de oproep getransfereerd via informatietechnologie naar de Verenigde Staten of naar Canada. De gemeenschappelijke vakbondsakkoorden bepalen echter dat de oproepen van een bepaald territorium dat callcenter ook toebehoren. De oproepen kunnen dus niet getransfereerd worden zonder de toestemming van de werknemers. De werknemers gebruiken E-mail om dit te verifiëren en om ervaringen over de arbeidsomstandigheden uit te wisselen.

Internet is zeker en vast ook een belangrijk instrument om groepen in een georganiseerd verband samen te brengen. Zo gebruiken IT-sectoren in de Verenigde Staten reeds websites om arbeidsomstandigheden te analyseren, een taak die in Europa door de vakbonden op zich wordt genomen.

Dit alles staat momenteel echter nog in zijn kinderschoenen; er valt nog veel werk te verrichten op dit terrein.

De spreekster erkent dat er positieve en negatieve aspecten verbonden zijn aan het creëren van een wetgevend kader voor het fenomeen « delokalisatie van arbeid ten gevolge van de informatiemaatschappij ». Wanneer er wetgeving daaromtrent tot stand komt, proberen multinationals en criminele organisaties immers deze wetgeving te omzeilen. Ze stelt echter de vraag of er nog mogelijkheden bestaan in het raam van exploitatie- en onderhoudscentra.

Mevrouw Huws herhaalt haar vaststelling dat dit domein tot nog toe onvoldoende wordt onderzocht. Zo weet men bijvoorbeeld dat 20 % van de Amerikaanse bedrijven hun software in India aanschaffen. Men weet echter niet waarom de andere 80 % dit niet doet. Mevrouw Huws adviseert de verschillende Europese landen om te onderzoeken wat hun comparatieve voordelen op wereldschaal zijn met betrekking tot de informatietechnologie. Talenkennis kan zo'n belangrijk comparatief voordeel zijn. Mevrouw Huws wijst er ook op dat vele jobs niet delokaliseerbaar zijn, zoals de jobs in de verzorgings- of de schoonmaaksector. Ze suggereert dat Europa meer aandacht zou moeten besteden aan de kwaliteit van deze jobs.

Er wordt verder nog opgemerkt dat Internet de bestaande relaties en ongelijkheden weerspiegelt en zelfs versterkt. Daarom moet er in het onderwijs nauwlettend op worden toegezien dat er bij het aanleren van informatietechnologie evenveel kansen worden geboden aan meisjes als aan jongens. Onderzoek wijst immers uit dat jongens de klas vaak gaan domineren tijdens de lessen over informatietechnologie. Er wordt aanbevolen het belang van onderricht naar meisjes toe over en met informatietechnologie ook in het advies te formuleren. Het belang daarvan blijkt immers uit de positieve ervaringen in andere landen, waar kinderen reeds vanaf het eerste leerjaar een computer in de klas ter beschikking hebben. Ook in de productie van software en hardware zijn heel weinig vrouwen aanwezig. De hard- en software bepalen nochtans het gezicht van de informatietechnologie, wat dan weer een effect heeft op het gebruik daarvan door vrouwen. Er wordt ook nog opgemerkt dat vrouwen die participeren aan de informatiemaatschappij, zich vooral moeten bezighouden met zaken die op lange termijn de vrouwenbeweging ten goede komen.

I.3. Pedofilie op Internet

I.3.1. Uiteenzetting door de heer Bruno Mens, Algemene Politiesteundienst, Afdeling Operationele Ondersteuning, Dienst Vermiste personen ­ Zeden ­ Mensenhandel ­ Verspreiding der opsporingsberichten.

De elektronische snelweg wordt gelukkig slechts door een klein percentage gebruikers misbruikt voor de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Deze elektronische snelweg stelt hen tevens in de gelegenheid rechtstreeks te corresponderen ­ te communiceren ­ met minderjarigen. Hierbij stellen volwassenen zich bijvoorbeeld voor als kinderen en maken een afspraakje met het argeloze kind. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben.

In gecodeerde berichten wordt vraag en aanbod uitgewisseld tussen pedofielen en pedoseksuelen.

Opnames door middel van digitale camera's van seksueel misbruik van minderjarigen in het buitenland, kunnen door de misbruiker ­ op het ogenblik dat hij zich nog in dat buitenland bevindt ­ rechtstreeks op zijn eigen E-mail, in zijn land van herkomst worden geregistreerd. Dit vervangt in principe de vroegere mogelijkheid om vanuit het land waar het kind misbruikt werd, via de post, foto's van het seksueel misbruik aan zijn eigen adres of aan een postbusadres toe te sturen.

Door het Net-gebruik wordt evenwel elke mogelijke « grenscontrole » ontweken.

Dergelijke digitale camera's worden bijvoorbeeld in Pataya (Thailand) tegen spotprijzen verhandeld.

Internet biedt aan een bepaald cliënteel ook de mogelijkheid « live-shows » te bekijken van het seksueel misbruik van kinderen in het buitenland.

Toetsing van de bestaande wetgeving

Men moet zich de vraag stellen of de respectieve wetgevingen, nationaal en internationaal, toereikend zijn en de politie en de gerechtelijke autoriteiten voldoende slagkracht bieden om adequaat seksueel misbruik van kinderen en het misbruik van de elektronische snelweg te bestrijden.

Wat baten inderdaad nationale inspanningen wanneer, door een gebrek aan internationale wetgevingen of akkoorden, er geen strafuitspraak en strafuitvoering mogelijk is ?

Wat baten wetten indien zij niet worden toegepast ?

Zowel op nationaal vlak als op internationaal vlak werden er initiatieven genomen ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Ook in het kader van de bestrijding van dit misbruik via en van de elektronische snelweg.

Zowel Europol, Interpol als programma's van de EU investeren in deze materie.

In het kader van het zogenaamde STOP-programma van de EU wordt onder meer een onderzoek gevoerd naar de verschillende wetgevingen en regelgevingen met als doel een meer geharmoniseerde wetgeving op dit gebied te kunnen verwezenlijken.

Ook de problematiek van informatiebeheer en informatie-uitwisseling is aan de orde.

Alleszins wordt in de diverse initiatieven niet alleen aandacht besteed aan Internet doch maakt het deel uit van een geheel van maatregelen ter bestrijding van het seksueel misbruik van minderjarigen.

Het is dan ook belangrijk om de huidige thematiek niet los te koppelen van een noodzakelijk te ontwikkelen globaal concept dat de totale problematiek betreft van het fenomeen kindermishandeling en de bestrijding ervan.

Hoe kan men zich een juist beeld vormen indien er geen centrale gegevensvergaring en centrale gegevensverwerking voorhanden is, noch wat de slachtoffers, noch wat de pedoseksuele daders betreft ?

Het ontbreken ervan bemoeilijkt uiteraard de identificatie van daders of slachtoffers.

Er is dringend nood aan de archivering van alle in beslaggenomen kinderpornografisch beeldmateriaal, waaronder het via Internet verspreide materiaal.

Deze realisatie en verbetering van informatiecoördinatie zal tevens bijdragen tot een meer effectieve internationale samenwerking.

Hiervoor is een federale structuur noodzakelijk.

Het is dan ook in deze te creëren federale structuur dat dringend werk moet gemaakt worden van de ontwikkeling van een opslagsysteem en vergelijkingssysteem van kinderpornografisch materiaal. De opslag van foto's van al dan niet geïdentificeerde minderjarige slachtoffers en hun daders, dient hierin worden opgenomen.

Beeldmateriaal van minderjarige slachtoffers zou kunnen vergeleken worden met beeldmateriaal opgeslagen in een geautomatiseerd bestand van vermiste personen. Door deze federale centralisatie kunnen nodeloze inspanningen vermeden worden door politiediensten met het oog op identificatie van daders en/of slachtoffers. Het is immers niet uitgesloten dat zulke identificatie reeds gebeurde in het kader van een onderzoek verricht door een andere politiedienst (nationaal belang).

Deze denkpiste moet dan ook verder door getrokken worden naar een internationaal kader. Gezien het grensoverschrijdend aspect van het fenomeen kinderpornografie en misdrijven waarvan minderjarigen het slachtoffer zijn, is het niet uitgesloten dat een identificatie van een dader en/of slachtoffer reeds door een buitenlandse politiedienst gebeurde (internationaal belang).

In hetzelfde bestand dient tevens de opslag te worden voorzien van de « reisweg » ­ al dan niet elektronische ­ van de aangetroffen kinderpornografie d.w.z. bezitter/betaalde prijs of omruiling tegen ... ­ verkoper/handelaar/betaalde prijs of omruiling tegen ... ­ verdeler/betaalde prijs of omruiling tegen ... ­ producer/particulier/maatschappij. Op welke wijze worden de kinderen geronseld, ontvoerd, overhaald om aan de praktijken mee te doen of gelijkaardige handelingen te verrichten ?

Als gevolg van de nationale centralisatie en de internationale samenwerking door middel van uitwisseling van internationale centralisatie en archivering ­ eventueel bij Interpol en Europol ­ zou men zowel nationaal als internationaal een duidelijker beeld kunnen vormen inzake eventuele netwerken van de verschillende vormen van misdrijven waarvan minderjarigen het slachtoffer zijn.

Met betrekking tot het kinderpornografisch materiaal verspreid via de elektronische snelweg, lijkt het noodzakelijk dat in elke lidstaat één officieel, liefst justitieel meldpunt wordt geïnstalleerd. Andere meldpunten zouden slechts met de nodige omzichtigheid mogen worden opgericht of helemaal niet worden opgericht. Bij een wildgroei is immers niet uit te sluiten dat iemand « onder het mom van een meldpunt » een gemakkelijke manier vindt om kinderpornografisch materiaal te verzamelen.

Welke controle zou kunnen worden uitgevoerd op een dergelijk meldpunt ?

Al het kinderpornografisch materiaal dat de officiële meldpunten behandelen ­ ten gevolge van een melding of als gevolg van actieve opsporing ­ dient eveneens opgeslagen te worden in het geautomatiseerde bestand kinderpornografie.

De in de respectieve landen geïnstalleerde justitiële meldpunten kunnen dan rechtstreeks contact opnemen met het meldpunt van het land waar de inbreuk en/of de input op het Net gebeurden.

Dit bespaart tijd, verhoogt de pakkans van de dader en kan mogelijk leiden tot het beëindigen van het primaire en het secundaire misbruik van het kind alsook tot de identificatie en bestraffing van de daders. Dat zijn de uiteindelijke doelstellingen.

Het belang van het kind primeert.

Het geautomatiseerde bestand kinderpornografie kan ook in relatie gebracht worden met een centraal nationaal bestand van alle personen en feiten met betrekking tot zedenfeiten.

Hierin zouden zowel bekende daders met hun foto, als onbekende daders van seksuele misdrijven, waaronder pedoseksuele misdrijven, moeten opgenomen worden ondermeer met de aangewende modus operandi en hun relatie tot het slachtoffer met hun geslacht en leeftijd.

Hierdoor kan men een inzicht bekomen met betrekking tot het aantal en de aard van seksuele misdrijven waarvan de minderjarigen het slachtoffer zijn. Men beschikt dan ook over het aantal pedoseksuelen en hun identiteit, de door hen gebruikte modus operandi, eventueel hun actieradius voor zover dit laatste een vast gegeven kan zijn.

Door deze nationale centralisatie per lidstaat en internationale uitwisseling van gegevens, al dan niet persoonsgebonden informatie, zal men zich een duidelijker beeld kunnen vormen van de problematiek. Deze verzameling van gegevens kan ook een bijdrage leveren op het preventieve vlak en mogelijk een bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek.

Uit de opslag van de gegevens zou men bijvoorbeeld de verhouding tussen het intra- en extrafamiliaal seksueel geweld ten overstaan van minderjarigen kunnen afleiden.

Indien de spreker goed is ingelicht, wordt in het kader van het genaamde Ten-Telecom-programma van de EU door verschillende universiteiten aan een project gewerkt met betrekking tot de beveiliging van de toegankelijkheid van informatie en het probleem van de cryptografie.

Het is duidelijk dat alles wat te maken heeft met het aspect informatie ­ gegevensvergaring, gegevensverstrekking inclusief de manier waarop deze gegevens uitgewisseld worden, gegevensopslag, gegevensverwerking ­ kortom de algemene omgang met informatie, niet alleen het voorwerp kan zijn van deontologische regelgeving doch in de eerste plaats van wettelijke bepalingen die uiteraard in overeenstemming met bestaande bepalingen dienen te zijn zoals onder andere opgenomen in de Belgische Grondwet en de Europese Conventie inzake de rechten van de mens.

Om te eindigen wenst de spreker de bijzondere aandacht te vragen voor een deel van de maatschappij, een groep mensen, die in de wereld van de communicatie, al te dikwijls veronachtzaamd wordt, namelijk de gehoor- en spraakgestoorden.

Uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat deze groep mensen en in het bijzonder minderjarigen ­ in vergelijking met hun niet gehoor- of spraakgestoorde leeftijdsgenoten ­ vaker het slachtoffer zijn van seksueel misbruik.

Jongerentelefoons of meldpunten inzake seksueel misbruik zijn quasi ontoegankelijk voor deze slachtoffers.

Hiervoor moet dringend een oplossing gezocht en gevonden worden. Overleg met organisaties die de belangen verdedigen van deze groep mensen, dringt zich op voor zover er terzake nog geen initiatieven zouden genomen zijn.

De toegankelijkheid zou bijvoorbeeld mogelijk gemaakt kunnen worden door middel van teksttelefoon, fax of via de elektronische snelweg.

Naar de spreker van Belgacom vernam, zou het perfect mogelijk zijn om, naar analogie met gratis of groene telefoonnummers, ook gratis of groene faxnummers te installeren.

I.3.2 Uiteenzetting door de heer Roland Walraet, eerstaanwezend inspecteur gerechtelijke politie ­ Nationale Brigade ­ National Computer Crime Unit, verantwoordelijke « Meldpunt kinderpornografie »

Kinderpornografie en de seksuele uitbuiting van kinderen zijn geen nieuwe fenomenen, evenmin als de verspreiding van foto's en teksten met pedofiel karakter.

Maar nieuwe technologieën, en dan vooral de zeer snelle ontwikkeling van de informatietechnologie, hebben een nieuwe dimensie gegeven aan het probleem.

De « Bulletin Board Systems » en Internet hebben de verspreiding van dergelijk materiaal veel eenvoudiger gemaakt. Iedereen kan nu over heel de wereld kinderporno versturen of ontvangen, tegen een ongekende snelheid en bijna anomiem, zonder hiervoor zijn woning te moeten verlaten.

Wetgeving

De eerste vraag die men zich moet stellen is of ons rechtssysteem de nodige middelen biedt om het probleem te bestrijden.

In de meeste landen bestaan wetten die het mogelijk maken de makers, verspreiders en verkopers van kinderpornografie te vervolgen. In België bijvoorbeeld is het eenvoudig bezitten van dit soort pornografie op zich al strafbaar.

In de meeste gevallen beschikken wij over voldoende rechtsmiddelen om diegenen te vervolgen die zich ­ vanuit België ­ op één of andere manier inlaten met de seksuele uitbuiting van kinderen, zelfs indien ze Internet gebruiken voor hun activiteiten.

Het wordt echter veel ingewikkelder indien de betrokkenen werken vanuit het buitenland. Er kunnen tegen hen wel veroordelingen uitgesproken worden door een Belgische rechtbank, doch deze zullen slechts zelden worden uitgevoerd door de autoriteiten van het land van waaruit zij opereren. Er is ook het probleem van de uitleveringen indien de feiten niet strafbaar zijn in het land waar ze werden begaan, wanneer er geen akkoorden zijn met het betrokken land of indien het gaat om eigen burgers van dat land.

Hoewel het dikwijls een tijdrovende oplossing is, zal het overmaken van de belastende elementen via Interpol of Europol, gezien het internationaal karakter van Internet, dikwijls de enige mogelijke uitkomst bieden.

Het ligt dan ook voor de hand dat men slechts afdoende kan optreden tegen Internet-gebonden criminaliteit, indien er degelijke internationale akkoorden worden gesloten betreffende te volgen procedures, gerechtelijke en politiesamenwerking en uitvoerbaarheid van wetten.

De problemen

Het is voor politiediensten steeds moeilijk geweest om het probleem van de seksuele uitbuiting van kinderen aan te pakken. De wereld van de kinderporno en de pedofielen is immers zeer gesloten en het is dikwijls slechts bij toeval of indien één van de slachtoffers wil of durft praten, dat kindermisbruik aan het licht komt.

Met Internet, hoewel het misschien paradoxaal klinkt, is hierin toch wat verandering gekomen : pedofielen die communiceren via de informatiesnelweg, of ze het nu willen of niet, treden soms min of meer uit de anonimiteit. Het is immers mogelijk, zij het slechts gedeeltelijk, controle uit te oefenen op wat op Internet gebeurt.

Indien individuen trachten kinderen te verleiden of hun aandacht te trekken, of wanneer zij kinderporno gaan uitwisselen via Internet, bestaat de mogelijkheid dat zij door doorgedreven controles worden ontdekt.

Op die manier is het soms mogelijk pedofielen op te sporen, misdadigers aan te houden of misdrijven te voorkomen.

Hoe gebruikt en misbruikt men Internet ?

Elektronische post of E-mail wordt gebruikt om berichten en allerlei bestanden te versturen naar om het even wie in de wereld die Internet-toegang heeft. Elektronische post is persoonlijk, zodat hij dikwijls gebruikt wordt door pedofielen om met elkaar te communiceren of foto's en teksten uit te wisselen.

Soms gebruiken ze ook E-mail om berichten te versturen naar een reeks gebruikers die hierom nooit hebben gevraagd, de zogenaamde « spamming ». Het is de bedoeling om op die manier via het Net in contact te komen met andere pedofielen.

Systematische controle van de inhoud van verstuurde E-mail-berichten is praktisch onmogelijk en bovendien onwettelijk in de meeste landen, waaronder België. Er kan immers een parallel getrokken worden met de wetgeving op het briefgeheim of de telecommunicatie.

Meestal zal de inhoud van E-mail-berichten slechts toegelaten worden als bewijs in rechtszaken indien hij werd aangetroffen tijdens een huiszoeking of indien hij aan de autoriteiten werd overgemaakt door bijvoorbeeld de bestemmeling.


Een tweede Internet-kanaal zijn de nieuwsgroepen, een soort discussiegroepen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Vermits deze openbaar en toegankelijk zijn voor iedereen is een systematische controle ervan mogelijk. De inhoud van de berichten kan worden gelezen en « gedownload ».

De hoofding van de berichten bevat soms de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de verzender ervan, dit door nazicht van de « logfiles » of connectiegegevens-bestanden die worden bijgehouden door de « Internet-providers ».

In België worden, sinds de oprichting van de « Computer Crime Units » door de gerechtelijke politie in 1993, regelmatig controles uitgevoerd van de berichten in de nieuwsgroepen met pedofiel karakter. Dit heeft het reeds mogelijk gemaakt een aantal pedofielen te identificeren, aan te houden en te laten vervolgen uit hoofde van bezit, handel en of verspreiding van kinderpornografie.

Bij de huiszoeking of bij de analyse van het inbeslaggenomen computermateriaal kunnen E-mail-berichten en andere berichten afkomstig uit de nieuwsgroepen aangetroffen worden die het mogelijk maken het onderzoek voort te zetten en andere personen te identificeren die betrokken zijn bij de handel of de verspreiding van kinderpornografie.

Controle van de inhoud van nieuwsgroepen met pornografisch karakter is echter een tijdrovende bezigheid. Iedereen die min of meer vertrouwd is met Internet zal weten dat sommige groepen dagelijks soms honderden nieuwe berichten bevatten. Manuele controle is dus onbegonnen werk. Om die reden heeft de gerechtelijke politie de nodige programma's laten ontwikkelen om de inhoud van de nieuwsgroepen door de computer te laten nakijken.

Met deze programma's is het mogelijk om aan de hand van een aantal ingestelde parameters de berichten te onderzoeken in een lijst van nieuwsgroepen met pornografisch of pedofiel karakter. Het resultaat hiervan is een korte lijst van berichten die manueel kunnen gecontroleerd worden.


Vermits afzenders van berichten kunnen geïdentificeerd worden aan de hand van de gegevens die voorkomen in de door hen verzonden E-mail- of nieuwsberichten, maken sommigen gebruik van een « anonymous remailer ».

Dit zijn computers die de gegevens die verwijzen naar de verzender van het bericht, verwijderen alvorens het bericht te verzenden naar de uiteindelijke bestemmeling. Op die manier wordt het onmogelijk de herkomst te achterhalen.

De « anonymous remailer » houdt echter de gegevens bij van de verzender, dit om eventuele antwoorden op het bericht te kunnen overmaken.

De enige manier om de afzender van een dergelijk bericht te achterhalen is te kunnen beschikken over de « logfiles » van de « anonymous remailer ». Dergelijke computers staan echter bijna uitsluitend in het buitenland opgesteld, zodat de politiediensten dikwijls aangewezen zijn op de goodwill van de systeembeheerder ervan om de gegevens over te maken. Veel van dergelijke systemen zijn echter opgericht door personen die per definitie gekant zijn tegen het feit dat verzenders van berichten zouden kunnen worden geïdentificeerd. Dit is voor hen dikwijls juist de reden om een dergelijke dienst in het leven te roepen.

Een andere oplossing bestaat erin een rogatoire opdracht te sturen naar de autoriteiten van het land waar de bewuste machine zich bevindt. Dit moet echter vlug gebeuren, voordat de « logfiles » met de gevraagde gegevens worden gewist.

De enige min of meer waterdichte oplossing zou er in bestaan om « anonymous remailers » bij wet te verbieden. Dergelijke oplossing heeft echter slechts dan zin wanneer dezelfde beslissing wordt genomen door alle landen waar Internet-toegang mogelijk is.

Elke « Internet-provider » heeft de keuze welke nieuwsgroepen hij aan zijn klanten aanbiedt. Sommige groepen zoals « alt. binaries. pictures. erotica. children of alt. binaries. pictures. erotica. preteen » bevatten, gezien hun titel, zonder enig mogelijke twijfel kinderpornografie. Om die reden kan geen enkele « Internet-provider » beweren niet op de hoogte te zijn van de aard van de gegevens die zij bevatten. Het eventueel argument dat hij de inhoud van alle berichten die zij bevatten onmogelijk kan controleren, gaat dus evenmin op.

In sommige landen kunnen « Internet-providers » dan ook gerechtelijk vervolgd worden wanneer zij hun klanten toegang verlenen tot dergelijke nieuwsgroepen.

Toegang verlenen tot een nieuwsgroep impliceert dat de berichten die hij bevat van « Internet Usenet » naar het systeem van de « provider » worden gekopieëerd. De gegevens zijn dus fysisch aanwezig op de harde schijf van het computersysteem van de « provider ».

In België is het theoretisch mogelijk een « provider » in voornoemd geval te vervolgen, vermits het bezit van kinderpornografie in ons land strafbaar is. In sommige gevallen is het ook mogelijk hem te vervolgen voor zijn tussenkomst bij de verspreiding van dergelijk materiaal.

Om deze, en ook om ethische redenen, bieden een aantal Belgische « providers » de nieuwsgroepen met louter pedofiel karakter niet aan hun klanten aan, of controleren zij minstens de inhoud van de aangeboden berichten.

Anderen verschuilen zich echter achter het argument van de « vrijheid van meningsuiting » om bepaalde nieuwsgroepen nog steeds aan te bieden aan hun klanten.

Sommige « providers » laten hun klanten ook een « Acceptable Use Policy » ondertekenen, een soort contract waarin staat gestipuleerd dat de « provider » maatregelen kan nemen tegen een klant die zijn aansluiting misbruikt voor het plegen van strafbare feiten of het schenden van bepaalde ethische principes. Soms staat zelfs in dit contract dat in dergelijk geval de politiediensten op de hoogte zullen gesteld worden.

Recent heeft de Belgische « Internet Service Providers Association » het initiatief genomen om, in samenspraak met het ministerie van Justitie, het BIPT en de politiediensten, een gedragscode op te stellen voor de « providers ». De onderhandelingen hierover zijn nog niet beëindigd.

Een ander onderdeel van Internet is het « World Wide Web » (WWW). Dit zijn al dan niet commerciële sites die bepaalde diensten ter beschikking stellen van hun klanten of hen toegang verlenen tot allerlei gegevens.

Websites zijn moeilijker te controleren. Meestal krijgt men slechts toegang tot een beperkt aantal pagina's van een site. Om verdere pagina's te kunnen consulteren moet men meestal een abonnement onderschrijven. Wanneer illegaal materiaal zoals kinderporno wordt aangeboden, is dit steeds op deze pagina's te vinden.

Soms worden ook CD-Roms, boeken of zelfs vakanties aangeboden, zelfs op de « vrije » pagina's. Er zijn in dit geval echter slechts zelden details te vinden over de aangeboden « producten ».

Om die reden zijn de politiediensten meestal afhankelijk van meldingen vanwege abonnees van dergelijke sites die, om ethische of andere redenen, niet kunnen akkoord gaan met bepaalde aangeboden gegevens of diensten.

Daarom heeft de gerechtelijke politie iets méér dan een jaar terug een eigen website opgericht (http : www.gpj.be) met onder andere « meldpunt kinderpornografie », teneinde de internauten de mogelijkheid te bieden gegevens door te spelen betreffende inbreuken die zij zouden hebben vastgesteld in verband met kinderpornografie of pedofilie. De mogelijkheid bestaat om dit anoniem te doen.

Alle bruikbare informatie wordt door onze diensten behandeld, of minstens doorgespeeld naar de bevoegde autoriteiten in het buitenland.


Het laatste, maar niet het minst belangrijke onderdeel van Internet waar de spreker het over heeft, is IRC of « Internet Relay Chat ».

Dit is wat men noemt een « multi-user on-line conversation system » (vergelijkbaar met een soort « praatcafé » met meestal anonieme klanten) waarmee kan geconverseerd worden over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het is misschien minder gekend door de gemiddelde Internet-gebruiker, doch het wordt regelmatig gebruikt voor het uitwisselen van kinderpornografie. Specialisten terzake beweren dat het grootste gedeelte van dit soort pornografie via dit kanaal wordt verhandeld of uitgewisseld.

IRC wordt ook regelmatig gebruikt door pedofielen die trachten in contact te komen met kinderen. Er werden in het buitenland reeds verschillende gevallen opgetekend van kindermisbruik als gevolg van een afspraak gemaakt via IRC.

Pedofielen beloofden alle mogelijke geschenken of reizen of gingen zelfs zover dat ze aan het kind geld opstuurden voor het betalen van het trein- of busticket.

Ze stimuleren meestal de natuurlijke nieuwsgierigheid van het kind voor het onbekende of het verbodene. Sommigen deinzen er zelfs niet voor terug om expliciet hun ware intenties kenbaar te maken.

In tegenstelling tot de berichten in de nieuwsgroepen laten de gesprekken via IRC geen sporen na op Internet. De inhoud van de gevoerde gesprekken of de verstuurde bestanden wordt nergens op Internet opgeslagen, zij worden on-line verstuurd en kunnen eventueel enkel teruggevonden worden op het computersysteem van de deelnemers aan het gesprek. Er kan hoogstens achterhaald worden wanneer een bepaalde abonnee heeft ingelogd op een IRC-server.

Een mogelijkheid voor de politie om te achterhalen wat er gebeurt op sommige kanalen van IRC bestaat erin zelf aanwezig te zijn tijdens de gesprekken en te trachten diegenen te identificeren die onwettige handelingen stellen.

Zelfs indien men kan deelnemen aan een gesprek via IRC is uiterste voorzichtigheid geboden in verband met eventuele politie-provocatie.

In sommige landen zijn vormen van politie-provocatie echter toegelaten. Indien een politieman zich op IRC kan voorstellen als een meisje van tien jaar of een kleine jongen, is het waarschijnlijker dat een pedofiel die erop uit is om kinderen te verleiden eerder zal geneigd zijn bepaalde voorstellen te doen dan indien men zich voorstelt als zijnde 45 jaar, dik en kaal.

In de USA bijvoorbeeld kan een pedofiel worden gearresteerd vanaf het ogenblik dat hij zijn intenties om seksuele betrekkingen te hebben met een minderjarige duidelijk kenbaar maakt. Sommigen zijn niet akkoord met deze methodes, doch de spreker meent te mogen stellen dat, indien een politieman zich ertoe beperkt zich voor te stellen als een minderjarige en een pedofiel hierop oneerbare voorstellen doet, hij hetzelfde zou doen met een echte minderjarige.

Deze methode zou een goed wapen kunnen zijn in de strijd tegen het seksueel misbruik van minderjarigen. Het zou alleszins een aantal misdrijven kunnen voorkomen.

De gerechtelijke politie zal dit aspect zeker aan bod brengen in de werkgroep, opgericht door de minister van Justitie, die het legifereren van bijzondere politietechnieken uitwerkt.

Vooral op het gebied van de wetgeving, moeten nog een aantal initiatieven genomen worden. Internet is relatief nieuw in de meeste landen en bijgevolg bestaat er nog een gebrek aan adequate procedures.

De aard van misdrijven is misschien niet veranderd door Internet, doch de manier waarop ze worden voorbereid, beraamd of gepleegd is anders geworden. Er is dan ook een soort mentaliteitsverandering nodig in de manier waarop men aankijkt tegen de opsporing, de bestraffing en de vervolging van de misdrijven.

Ieder land zou moeten kunnen beschikken over wetten die het mogelijk maken het probleem van de seksuele uitbuiting van kinderen grondig aan te pakken, ook op Internet. Maar gezien het mondiaal karakter van het Net en van andere communicatiemiddelen zijn nationale wetten alleen niet genoeg. Enkel wanneer zij een onderdeel uitmaken van goed uitgewerkte internationale akkoorden en procedures, zal men afdoende kunnen optreden.

I.3.3. Gedachtewisseling

Een spreekster merkt op dat de controle en het eventuele openen van de briefwisseling tot de speciale politietechnieken behoren. Ze vraagt of het verifiëren van de elektronische post ook tot de speciale politietechnieken behoort en of dit reeds wordt toegepast. Verder merkt ze op dat ze weigerachtig staat tegenover politie-provocatie, wat immers principieel verboden is in België. Ze vraagt of deze politie-provocatie wel wordt toegepast om pedofielen die opereren via de informatiesnelweg te vatten.

De heer Walraet verklaart dat, wanneer hij zich wendt tot pedofielen, hij het risico niet wil lopen dat de procedure nadien nietig wordt verklaard. Hij verkiest om zich grondiger met de zaak bezig te houden, zodat hij er zeker van is dat de zaak nadien voor de onderzoeksrechter kan worden gebracht.

Daaruit besluit een spreekster dat het wenselijk geacht wordt dat de politie-provocatietechniek een wettelijk kader krijgt. Ze wijst echter op het gevaar van schending van de mensenrechten bij het gebruik van deze techniek, hoewel ze het nut onderkent van dergelijke techniek, zeker in het raam van pedofiele misdrijven.

De heer Walraet verklaart nader dat de wenselijke toe te passen techniek in dergelijke omstandigheden geen echte provocatietechniek is. Zoals in de Verenigde Staten zou de politie wel gewoon aanwezig moeten kunnen zijn en de gesprekken moeten kunnen volgen in de « chatrooms » van IRC die een naam dragen verwijzend naar kinderpornografie of pedofilie. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de politie zelf kinderpornografie uitwisselt. Om deze aanwezigheid in de « chatrooms » mogelijk te maken, moet er een wettelijk kader worden gecreëerd.

Wat betreft het openen van E-mailberichten verklaart de heer Walraet dat elektronische post beschouwd wordt als gewone post. De bestaande wetgeving dienaangaande volstaat volgens hem.

Op de vraag of er enige samenwerking plaatsvindt tussen het Meldpunt Kinderpornografie en het Centrum voor vermiste en vermoorde kinderen antwoordt de heer Mens dat er een werkgroep is opgericht die de afsluiting van een protocol voor samenwerking beoogt tussen het ministerie van Justitie, het Centrum voor vermiste en vermoorde kinderen en de politiediensten en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de drie partijen. Er zijn tevens informele besprekingen aan de gang tussen het Centrum voor vermiste en vermoorde kinderen en de politiediensten om de geplande website van het centrum te verbinden met het Meldpunt Kinderpornografie van de gerechtelijke politie.

Op de vraag waar de problematiek inzake vrouwen- en mensenhandel wordt behandeld, antwoordt de heer Mens dat de nationale cel mensenhandel in het Centraal Bureau voor Opsporingen van de rijkswacht gelokaliseerd is. Bij de algemene politiesteundienst bestaat er enkel een registratie in het kader van de mensenhandel met betrekking tot prostitutie.

Op de vraag naar de omvang van « ongewenste intimiteiten » op Internet en wat daartegen kan ondernomen worden, verklaart de heer Walraet dat hij in dit verband nog geen meldingen heeft binnengekregen, wat uiteraard niet betekent dat dit fenomeen niet zou bestaan.

Hij licht toe dat het Meldpunt Kinderpornografie wel in eerste instantie is opgericht voor meldingen inzake kinderpornografie, dit belet echter niet dat er ook andere meldingen over andere zaken kunnen binnenkomen. Dit meldpunt kan dus inderdaad ook gebruikt worden voor eventuele meldingen inzake ongewenste intimiteiten.

Een lid stelt vast dat een centraal informatieverzamelingspunt inzake pedofilie en kinderpornografie op Belgisch niveau wenselijk is, zodat gegevens daaromtrent op internationaal niveau kunnen uitgewisseld worden. Ze vraagt of er een verband is met het Meldpunt Kinderpornografie dan wel of het een andere structuur betreft. Is er in dat geval een nieuw wettelijk (internationaal) kader nodig om dergelijke structuur te installeren ?

Er wordt verduidelijkt dat het creëren van een dergelijk informatieverzamelingspunt ook de opslag vereist van beeldmateriaal van de slachtoffers van pedofilie en pornografie in een geautomatiseerde databank, met het oog op identificatie. De opslag van dit beeldmateriaal verloopt echter niet zo makkelijk.

Verder zijn er in een permanente werkgroep voor de bestrijding van misdrijven op minderjarigen besprekingen aan de gang op internationaal niveau (Interpol) en op Europees niveau (Europol) om in elk land tot een centralisatie van gegevens over kinderpornografie te komen. De gegevens die via het Meldpunt binnenkomen, zouden bijgevolg ook in deze centrale internationale verzameling van gegevens moeten opgenomen worden. Al het beeldmateriaal inzake kinderpornografie, hoe het ook verspreid wordt, moet dus gecentraliseerd worden in één databank. Daaraan wordt toegevoegd dat er in het kader van Interpol een project werd voorgesteld door een Zweeds-Duitse delegatie met het oog op het creëren van zo'n internationale gecentraliseerde databank. Europol onderzoekt momenteel welke wetgeving gewijzigd dient te worden in de verschillende Lid-Staten van de Europese Unie met het oog op de realisatie van dit project. Ten slotte wordt benadrukt dat de bedoeling van de politiediensten niet alleen ligt in het aanpakken van de gevolgen, zijnde het vervolgen van de pedofielen die materiaal in hun bezit hebben. Men wil vooral de personen vatten die het pornografisch materiaal aanmaken. Daarbij is het belangrijk dat oud materiaal van nieuw wordt onderscheiden.

II. VOORSTEL VAN ADVIES

II.1. Vrouwen in de informatiemaatschappij

II.1.1. Vaststellingen

De ontwikkeling en de toenemende toepassing van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) vergroten de mogelijkheden zowel voor mannen als voor vrouwen om volledig deel te nemen aan het sociale en economische leven. Dankzij het interactieve en participerende karakter van Internet wordt de toegang tot informatie en communicatie vergemakkelijkt waardoor het democratisch proces wordt verruimd.

Bovendien streven de Europese beleidsmakers ­ aldus het Groenboek « Leven en werken in de informatiemaatschappij » ­ ernaar om een ruime verspreiding van de ICT-toepassingen in de industriële en dienstensector mogelijk te maken.

De introductie van ICT genereert een reeks tewerkstellingseffecten, voor mannen én vrouwen. Deze tewerkstellingseffecten kunnen zowel positief als negatief zijn : zo kan teleworking, een uitgesproken vrouwelijk fenomeen, enerzijds nieuwe mogelijkheden bieden om arbeid en gezin gemakkelijker te combineren terwijl anderzijds onderzoek in het Verenigd Koninkrijk aangetoond heeft dat thuisarbeid via teleworking vaak gebeurt in een zelfstandig, en bijgevolg vaak minder beschermd, statuut.

Globaal genomen moet men vaststellen dat de impact van de ICT op de maatschappij en de arbeidsmarkt in het bijzonder, onvoldoende is onderzocht.

Uit internationaal onderzoek blijkt dat vrouwen steeds actiever elektronische netwerken gebruiken. Talrijke hulpmiddelen zoals E-mail behoren reeds tot de routine van hun dagelijkse communicatie-activiteit. Nochtans nemen zij in veel mindere mate dan mannen deel aan de informatiemaatschappij, zowel in de hoedanigheid van gebruiker als van aanbieder : wereldwijd zou slechts 30 % van de Internetpopulatie vrouw zijn; voor Europa is het zelfs minder dan 20 %.

Onderzoek van de Europese Commissie (DG XIII) en Aries toont aan dat vrouwen en vrouwenorganisaties maar beperkte toegang hebben tot de informatie- en communicatietechnologieën.

Deze nieuwe technologieën zijn op zich geen oorzaak van deze belemmering, doch de nog steeds relatieve (ongelijke) positie van mannen en vrouwen in de maatschappij ligt aan de basis van bepaalde belemmeringen. Deze belemmeringen zijn :

­ de inkomensverschillen : vrouwen werken vaker deeltijds, worden lager bezoldigd of werken vaker in de informele economie; meer vrouwen dan mannen worden geconfronteerd met armoede (bijvoorbeeld eenoudergezinnen);

­ de tijdsfactor : vrouwen hebben ­ onder meer door de combinatie werk en gezin ­ minder vrije tijd dan mannen : de tijd die zij zouden kunnen besteden aan het zich wegwijs maken op Internet, wordt veelal opgeslorpt door huishoudelijke of gezinstaken;

­ de opleiding : reeds bij de studiekeuzes in het middelbaar onderwijs kiezen meisjes minder voor wetenschappelijk-technische richtingen dan jongens. Dit heeft verstrekkende gevolgen :

· vrouwen hebben minder wetenschappelijk-technische voorkennis om zich het gebruik van ICT gemakkelijker eigen te maken;

· er zijn minder vrouwelijke ontwikkelaars en/of aanbieders van informatie- en communicatietechnologie, zowel wat betreft de ICT-uitrusting als de software; bijgevolg zijn beide weinig aangepast aan vrouwelijke gebruikers;

­ de vorming : vrouwen werken vaker in onzekere, perifere jobs waar de mogelijkheden tot vorming, georganiseerd door de werkgever, kleiner zijn;

­ het monopolie van het Engels, dat de drempel voor de toegang tot Internet verhoogt.

II. 1.2. Aanbevelingen

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen,

ervan overtuigd zijnde dat alle groepen in de samenleving beter toegang moeten krijgen tot de ICT's en de vereiste vaardigheden om deze te kunnen gebruiken en beheersen, teneinde niet te evolueren naar een duale informatiemaatschappij;

beveelt aan dat :

­ in de eerste plaats meer onderzoek moet worden verricht naar de impact van de ICT op de maatschappij en de arbeidsmarkt in het bijzonder, m.n. de gevolgen van de introductie van veranderde noties van ruimte en tijd, de gevolgen voor onderwijs (nieuwe leerprocessen in virtuele contexten), gezondheid en leefmilieu. Dit onderzoek is nodig opdat de nieuwe ICT's moeten bijdragen tot het beter integreren van de verschillende geledingen van de maatschappij, tot een gelijkere toegang tot de arbeidsmarkt en het beter tot hun recht laten komen van de culturele verschillen;

­ in het licht van de vaststelling dat vrouwen minder participeren aan de nieuwe ICT's in vergelijking met mannen :

1º meisjes reeds bij hun studiekeuze in het middelbaar onderwijs gestimuleerd moeten worden om te kiezen voor wetenschappelijk-technische richtingen : deze keuze kan dan voortgezet worden in het hoger onderwijs en moet uiteindelijk resulteren in een toename van het aantal vrouwelijke producenten van ICT-apparatuur en software;

2º alle scholen de mogelijkheid moeten krijgen hun leerlingen in de klas vertrouwd te maken met de ICT's : op termijn zou elke klas in de middelbare school over een aansluiting op Internet moeten beschikken;

3º NGO's en instellingen die de belangen van vrouwen behartigen, zouden worden ondersteund zodat zij hardware, modems, on-line-toegang en opleiding kunnen verschaffen aan vrouwen;

4º producenten van ICT's aangemoedigd worden ICT-apparatuur te ontwikkelen die afgestemd is op de levensstijl en de behoeften van zowel mannen als vrouwen;

5º vrouwelijke ondernemers die nieuwe informatieproducten of -diensten ontwikkelen, zouden worden ondersteund;

6º de overheid erop zou toezien dat in het bedrijfsleven in de nodige vorming wordt voorzien voor alle werknemers, ook voor de deeltijdse en tijdelijke werknemers en de werknemers die werkzaam zijn in de informele economie;

7º er goede richtlijnen, alsmede een aanvaardbaar sociaal statuut, moeten uitgewerkt worden voor thuiswerkers via teleworking;

8º het monopolie van de Engelse taal op Internet zou worden doorbroken.

II.2. Pedofilie en Internet

II.2.1. Vaststelling

Internet is een ICT die onverhoopte mogelijkheden biedt. Spijtig genoeg moet worden vastgesteld dat Internet ook wordt misbruikt voor criminele doeleinden, zoals bijvoorbeeld het verspreiden van pornografie en beeldmateriaal van kindermisbruik of het contact zoeken met kinderen voor pedofiele doeleinden.

Anderzijds kan Internet via de nieuwsgroepen ook een hulpmiddel zijn voor het oprollen van pedofiele netwerken.

De huidige internationale en nationale wetgeving blijkt echter onvoldoende om op adequate wijze misbruik van de elektronische snelweg te bestrijden.

II.2.2. Aanbevelingen

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen beveelt aan dat :

­ onderzocht wordt of het wettelijk regelen van politie-provocatie via Internet verzoenbaar zou kunnen zijn met de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden;

­ in beslag genomen kinderpornografisch beeldmateriaal centraal wordt gearchiveerd en dit op het federale niveau, evenals op Europees en internationaal niveau via Europol en Interpol;

­ een structurele samenwerking tussen het Meldpunt Kinderpornografie op Internet van de Gerechtelijke Politie op het Centrum voor Vermiste en Vermoorde Kinderen, zou worden geactiveerd.

III. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN ADVIES

III.1. Toelichting door de rapporteur

De rapporteur licht haar voorstel van advies toe. Zij wijst er op dat het voorstel van advies met opzet in twee delen werd opgesplitst, namelijk « Vrouwen en Internet » en « Pedofilie en Internet ». Voor de twee adviezen werden vaststellingen en aanbevelingen geformuleerd.

Wat de vaststellingen van het eerste advies betreft, wijst de rapporteur er op dat deze elementen gehaald werden uit de verslagen van de hoorzittingen, alsook uit het Groenboek van de Europese Commissie « Leven en werken in de Informatiemaatschappij ». Dit is uitvoerig toegelicht in het verslag van de hoorzittingen. Ook werd er speciale aandacht besteed aan het Aries-onderzoek dat aantoont dat vooral vrouwen en vrouwenorganisaties maar beperkte toegang hebben tot deze nieuwe vormen van informatie. Eén van de belemmeringen zijn de inkomensverschillen : vrouwen werken vaker deeltijds of zijn lager bezoldigd. Een tweede vaststelling is dat vrouwen vaak minder tijd hebben om zich de nieuwe technologieën eigen te maken, onder meer omwille van de combinatie van gezin en werk. Een derde belangrijke vaststelling is de opleiding : meisjes kiezen zelf veel minder voor wetenschappelijk-technische richtingen dan jongens.

Tevens worden een aantal aanbevelingen geformuleerd, zoals : 1º meisjes moeten reeds bij de keuze in het middelbaar onderwijs gestimuleerd worden te kiezen voor wetenschappelijk-technische richtingen, 2º alle scholen moeten de mogelijkheid krijgen om hun leerlingen in de klas vertrouwd te maken met de ICT, 3º de NGO's en de instellingen die de belangen van de vrouwen behartigen, zouden moeten ondersteund worden zodat ze hardware, modems en opleiding kunnen verschaffen aan vrouwen, 4º de producten van de ICT's zouden moeten worden aangemoedigd om apparatuur te ontwikkelen die afgestemd is op de levensstijl en de behoeften van mannen én vrouwen, 5º vrouwelijke ondernemers die nieuwe informatietechnologieën ontwikkelen, moeten worden gesteund, 6º de overheid moet er op toezien dat er in het bedrijfsleven in de nodige vorming zou worden voorzien voor vrouwen, 7º er moeten richtlijnen worden uitgevaardigd voor telewerkers en thuiswerkers, 8º het monopolie van de Engelse taal moet worden doorbroken.

Wat « Pedofilie en Internet » betreft, zijn de voorstellen van aanbevelingen de volgende : 1º onderzoeken of het wettelijk regelen van de politie-provocatie verzoenbaar zou kunnen zijn met de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, 2º in beslag genomen kinderpornografisch beeldmateriaal moet centraal worden gearchiveerd, 3º de intensifiëring van de samenwerking tussen het Meldpunt Kinderpornografie op Internet van de gerechtelijke politie en het Centrum voor Vermiste en Vermoorde Kinderen.

III.2. GEDACHTEWISSELING

III.2.1. Vrouwen in de informatiemaatschappij

III.2.1.1. Vaststellingen

Een senator formuleert de volgende opmerkingen bij de vaststellingen :

1. Er zou aan de vaststellingen moeten worden toegevoegd dat een informatiemaatschappij riskeert te leiden tot een dualisering voor iedereen, niet alleen voor vrouwen. Het lid erkent wel dat vrouwen hierin natuurlijk, omwille van hun maatchappelijke positie, extra kwetsbaar zijn.

De senator stelt voor de volgende zin in te voegen tussen de §§ 2 en 3 van de vaststellingen : « Ondanks de vele voordelen van de informatiemaatschappij, moet men er zich van bewust zijn dat de ongelijke toegang tot ICT kan leiden tot een duale samenleving. Vrouwen zijn hier, omwille van hun maatschappelijke positie, extra kwetsbaar. »

De leden van het Adviescomité gaan hiermee akkoord.

2. De heersende rollenpatronen hebben mee tot gevolg dat vrouwen zich minder met techniek bezighouden : het doorbreken van de heersende rollenpatronen zou bij de vaststellingen moeten worden opgenomen.

De leden van het Adviescomité gaan ermee akkoord dat in de zesde paragraaf van de vaststellingen als eerste streepje « de heersende rollenpatronen » wordt ingevoegd.

3. Ten slotte pleit deze senator ervoor dat « seksisme op Internet » als aandachtpunt zou worden opgenomen.

De leden van het Adviescomité gaan akkoord met deze aanvulling.

Een volgend lid is van oordeel dat het advies van de rapporteur een goede samenvatting is van de hoorzittingen. Bij de vaststellingen wijst zij er op dat wél de positieve punten van het thuiswerken worden belicht, maar niet voldoende de negatieve punten.

Zij wenst nochtans benadrukt te zien dat thuiswerk ook rollenpatroon-versterkend werkt. De rapporteur deelt de bekommernis van het lid maar wijst er toch op dat in § 3 van de vaststellingen staat dat « deze tewerkstellingseffecten zowel positief als negatief zijn... ». Het lid wenst echter, los van het aspect « statuut », als negatief aspect toe te voegen : « thuiswerk kan rolbevestigend werken ».

De leden van het Adviescomité gaan akkoord met deze toevoeging.

III.2.1.2. Aanbevelingen

Een senator weet niet goed hoe men concreet vrouwelijke ondernemers die ICT's ontwikkelen, zou kunnen ondersteunen. Zij vraagt hierover meer uitleg. De rapporteur verwijst naar de hoorzitting waarbij de vertegenwoordigers van Amazone er de aandacht op vestigden dat niet alleen vrouwelijke werknemers maar ook vrouwelijke werkgevers moeten worden gesteund. Dit betekent daarom nog niet automatisch subsidiëring. Ook deze vrouwen hebben immers vaak problemen ten gevolge van de heersende rollenpatronen, aldus de rapporteur. Het is vaak voor vrouwelijke ondernemers en werkgevers nog moeilijker om door te breken dan vrouwelijke werknemers, juist omwille van dat rollenpatroon.

De voorzitster wijst er tevens op dat er in de sector van de ICT zeer veel jong ondernemerschap is maar dat de vrouwen daarin zeer sterk ondervertegenwoordigd zijn. Zij deelt de mening van de rapporteur, maar stelt voor om te zoeken naar een betere formulering. Het lid stelt bijgevolg de volgende aanvulling voor : « vrouwelijke ondernemers en de toegang tot het vrouwelijk ondernemerschap ondersteunen ». De rapporteur stelt voor om de volgorde van de zin om te draaien.

De leden van het Adviescomité gaan akkoord met deze aanvulling.

Tevens stelt deze senator voor om aan de eerste aanbeveling de volgende woorden toe te voegen : « ... (bijdragen) tot het doorbreken van de rollenpatronen ».

De leden van het Adviescomité gaan hiermee akkoord.

Een volgende senator wenst in de tweede paragraaf, 4º, een punt toe te voegen waarin aandacht wordt gevraagd om bij de ontwikkeling van software geen seksistische benaderingen op te nemen, zoals dit vroeger het geval was met de schoolboeken.

De leden van het Adviescomité gaan akkoord met deze aanvulling.

Een senator vraagt zich af of aanbevelingen aan de gemeenschappen er zomaar kunnen worden tussengezet. Moet er niet expliciet vermeld worden dat het gemeenschapsmaterie betreft ?

De voorzitster stelt voor om tussen het punt 3º en 4º van het tweede streepje een nieuw punt toe te voegen, luidend als volgt :

« de overheid ­ in het bijzonder de Dienst voor Gelijke Kansen en de Raad voor Gelijke Kansen ­ zelf zeer snel aanwezig zou zijn op Internet bij wijze van voorbeeldfunctie maar ook om informatie rond het gelijke kansenbeleid ruim toegankelijk te maken. »

De leden van het Adviescomité gaan hiermee akkoord.

III.2.2. Pedofilie en Internet

Een senator stelt voor om in de Franse tekst van de eerste aanbeveling met betrekking tot Pedofilie en Internet de woorden « le règlement légal... » te vervangen door « un éventuel règlement légal... ».

De wettelijke regeling bestaat momenteel nog niet, maar sommigen zouden wensen dat ze bestond. Zo komt de tekst meer met de realiteit overeen.

Een lid is van oordeel dat het eerste streepje van de aanbeveling niet echt duidelijk is. Bovendien bestaat er over het al of niet toelaten van politie-provocatie een hele juridische discussie. Het betreft immers een delicaat probleem.

De leden van het Adviescomité zijn van oordeel dat zij op dit ogenblik onvoldoende gedocumenteerd zijn om de geformuleerde aanbeveling te handhaven.

De voorzitster stelt voor om het eerste streepje te vervangen door de volgende bepaling :

« de Commissie voor de Justitie ­ in het kader van haar werkzaamheden ter voorbereiding van het debat betreffende de Informatiemaatschappij ­ de globale problematiek van Pedofilie en Internet grondig zou bestuderen, alsook het specifiek punt van de politie-provocatie. »

De leden van het Adviescomité gaan akkoord met deze oplossing.

IV. ADVIES

IV.1. Vrouwen in de informatiemaatschappij

IV.1.1. Vaststellingen

De ontwikkeling en de toenemende toepassing van de informatie- en communicatietechnologieën (ICT) vergroten de mogelijkheden zowel voor mannen als voor vrouwen om volledig deel te nemen aan het sociale en economische leven. Dankzij het interactieve en participerende karakter van Internet wordt de toegang tot informatie en communicatie vergemakkelijkt waardoor het democratisch proces wordt verruimd.

Bovendien streven de Europese beleidsmakers ­ aldus het Groenboek « Leven en werken in de informatiemaatschappij » ­ ernaar om een ruime verspreiding van de ICT-toepassingen in de industriële en dienstensector mogelijk te maken.

Ondanks de vele voordelen van een informatiemaatschappij, moet men er zich van bewust zijn dat de ongelijke toegang tot ICT kan leiden tot een duale samenleving. Vrouwen zijn hier, omwille van hun maatschappelijke positie, extra kwetsbaar.

De introductie van ICT genereert een reeks tewerkstellingseffecten, voor mannen én vrouwen. Deze tewerkstellingseffecten kunnen zowel positief als negatief zijn : zo kan teleworking, een uitgesproken vrouwelijk fenomeen, enerzijds nieuwe mogelijkheden bieden om arbeid en gezin gemakkelijker te combineren terwijl anderzijds onderzoek in het Verenigd Koninkrijk aangetoond heeft dat thuisarbeid via teleworking vaak gebeurt in een zelfstandig, en bijgevolg vaak minder beschermd, statuut.

Bovendien kan thuiswerk in het algemeen rollenpatroon-versterkend werken.

Globaal genomen moet men vaststellen dat de impact van de ICT op de maatschappij en de arbeidsmarkt in het bijzonder, onvoldoende is onderzocht.

Uit internationaal onderzoek blijkt dat vrouwen steeds actiever elektronische netwerken gebruiken. Talrijke hulpmiddelen zoals E-mail behoren reeds tot de routine van hun dagelijkse communicatie-activiteit. Nochtans nemen zij in veel mindere mate dan mannen deel aan de informatiemaatschappij, zowel in de hoedanigheid van gebruiker als van aanbieder : wereldwijd zou slechts 30 % van de Internetpopulatie vrouw zijn; voor Europa is het zelfs minder dan 20 %.

Onderzoek van de Europese Commissie (DG XIII) en Aries toont aan dat vrouwen en vrouwenorganisaties maar beperkte toegang hebben tot de informatie- en communicatietechnologieën.

Deze nieuwe technologieën zijn op zich geen oorzaak van deze belemmering, doch de nog steeds relatieve (ongelijke) positie van mannen en vrouwen in de maatschappij ligt aan de basis van bepaalde belemmeringen. Deze belemmeringen zijn :

­ de heersende rollenpatronen;

­ de inkomensverschillen : vrouwen werken vaker deeltijds, worden lager bezoldigd of werken vaker in de informele economie; meer vrouwen dan mannen worden geconfronteerd met armoede (bijvoorbeeld eenoudergezinnen);

­ de tijdsfactor : vrouwen hebben ­ onder meer door de combinatie werk en gezin ­ minder vrije tijd dan mannen : de tijd die zij zouden kunnen besteden aan het zich wegwijs maken op Internet wordt veelal opgeslorpt door huishoudelijke of gezinstaken;

­ de opleiding : reeds bij de studiekeuzes in het middelbaar onderwijs kiezen meisjes minder voor wetenschappelijk-technische richtingen dan jongens. Dit heeft verstrekkende gevolgen :

· vrouwen hebben minder wetenschappelijk-technische voorkennis om zich het gebruik van ICT gemakkelijker eigen te maken;

· er zijn minder vrouwelijke ontwikkelaars en/of aanbieders van informatie- en communicatietechnologie, zowel wat betreft de ICT-uitrusting als de software; bijgevolg zijn beide weinig aangepast aan vrouwelijke gebruikers;

· er zijn minder vrouwelijke technisch-wetenschappelijke geschoolde werknemers;

­ de vorming : vrouwen werken vaker in onzekere, perifere jobs waar de mogelijkheden tot vorming, georganiseerd door de werkgever, kleiner zijn;

­ het monopolie van het Engels, dat de drempel voor de toegang tot Internet verhoogt.

IV.1.2. Aanbevelingen

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen,

ervan overtuigd zijnde dat alle groepen in de samenleving beter toegang moeten krijgen tot de ICT's en de vereiste vaardigheden om deze te kunnen gebruiken en beheersen, teneinde niet te evolueren naar een duale informatiemaatschappij;

beveelt aan dat :

­ in de eerste plaats meer onderzoek moet worden verricht naar de impact van de ICT op de maatschappij en de arbeidsmarkt in het bijzonder, m.n. de gevolgen van de introductie van veranderde noties van ruimte en tijd, de gevolgen voor onderwijs (nieuwe leerprocessen in virtuele contexten), gezondheid en leefmilieu. Dit onderzoek is nodig opdat de nieuwe ICT's zouden bijdragen tot het doorbreken van de rollenpatronen, tot het beter integreren van de verschillende geledingen van de maatschappij, tot een gelijkere toegang tot de arbeidsmarkt en het beter tot hun recht laten komen van de culturele verschillen;

­ in het licht van de vaststelling dat vrouwen minder participeren aan de nieuwe ICT's in vergelijking met mannen :

1º meisjes reeds bij hun studiekeuze in het middelbaar onderwijs gestimuleerd moeten worden om te kiezen voor wetenschappelijk-technische richtingen : deze keuze kan dan voortgezet worden in het hoger onderwijs en moet uiteindelijk resulteren in een toename van technisch-wetenschappelijke gevormde vrouwelijke werknemers en van het aantal vrouwelijke producenten van ICT-apparatuur en software;

2º alle scholen de mogelijkheid moeten krijgen hun leerlingen in de klas vertrouwd te maken met de ICT's : op termijn zou elke klas in de middelbare school over een aansluiting op Internet moeten beschikken;

3º NGO's en instellingen die de belangen van vrouwen behartigen, zouden worden ondersteund zodat zij hardware, modems, on-line-toegang en opleiding kunnen verschaffen aan vrouwen;

4º de overheid ­ in het bijzonder de Dienst voor Gelijke Kansen en de Raad voor Gelijke Kansen ­ zelf zeer snel aanwezig zou zijn op Internet bij wijze van voorbeeldfunctie maar ook om informatie rond het gelijke kansenbeleid ruim toegankelijk te maken;

5º producenten van ICT's aangemoedigd worden ICT-apparatuur te ontwikkelen die afgestemd is op de levensstijl en de behoeften van zowel mannen als vrouwen;

6º de toegang tot het vrouwelijke ondernemerschap en vrouwelijke ondernemers die nieuwe informatieproducten of -diensten ontwikkelen, zouden worden ondersteund;

7º de overheid erop zou toezien dat in het bedrijfsleven in de nodige vorming wordt voorzien voor alle werknemers, ook voor de deeltijdse en tijdelijke werknemers en de werknemers die werkzaam zijn in de informele economie;

8º er goede richtlijnen, alsmede een aanvaardbaar sociaal statuut, moeten uitgewerkt worden voor thuiswerkers via teleworking;

9º het monopolie van de Engelse taal op Internet zou worden doorbroken.

­ seksisme op Internet in het algemeen en bij het ontwikkelen van software in het bijzonder, zou worden bestreden.

IV.2. Pedofilie en Internet

IV.2.1. Vaststelling

Internet is een ICT die onverhoopte mogelijkheden biedt. Spijtig genoeg moet worden vastgesteld dat Internet ook wordt misbruikt voor criminele doeleinden, zoals bijvoorbeeld het verspreiden van pornografie en beeldmateriaal van kindermisbruik of het contact zoeken met kinderen voor pedofiele doeleinden.

Anderzijds kan Internet via de nieuwsgroepen ook een hulpmiddel zijn voor het oprollen van pedofiele netwerken.

De huidige internationale en nationale wetgeving blijkt echter onvoldoende om op adequate wijze misbruik van de elektronische snelweg te bestrijden.

IV.2.2. Aanbevelingen

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen beveelt aan dat :

­ de commissie voor de Justitie ­ in het kader van haar werkzaamheden ter voorbereiding van het debat betreffende de Informatiemaatschappij ­ de globale problematiek van Pedofilie en Internet grondig zou bestuderen, alsook het specifieke punt van de politie-provocatie;

­ in beslag genomen kinderpornografisch beeldmateriaal centraal wordt gearchiveerd en dit op het federale niveau, evenals op Europees en internationaal niveau via Europol en Interpol;

­ een structurele samenwerking tussen het Meldpunt Kinderpornografie op Internet van de Gerechtelijke Politie op het Centrum voor Vermiste en Vermoorde Kinderen, zou worden geactiveerd.

Dit verslag is goedgekeurd bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Lisette
NELIS-VAN LIEDEKERKE.
Sabine
de BETHUNE.

(1) Spender, Dale. Nattering on the Net. Women, Power and Cyberspace. North Melbourne : Sinifex 1995, p. xxi.

(2) Smith, Judy & Ellen Balka, Chatting on a feminist computer network . In : Kramarae, Chris (ed.), technology and Women's Voices. Keeping in Touch. New York/Londres : Routledge & Kegan Paul 1988, p. 88.

(3) Voor recente cijfers over de WWW-populatie, zie de halfjaarlijkse GVU-user-surveys op de URL : http ://www.ccgatech.edu/gvu/user-surveys/

(4) Broadhurst, Judith,« Bridging the Gender Gap ». In : Netguide (1996) 1, blz. 85-88.

(5) Van den Boomen, Marianne, Internet-ABC voor vrouwen. Een inleiding voor d@t@d@mes en modemmeiden, Amsterdam : Instituut voor Publiek en Politiek, 1995.

(6) Turkle, Sherry, Life on the Screen : Identity in the Age of the Internet, London : Weinfeld & Nicolson, 1996.

(7) Herring, Susan C., « Gender and Democracy in Computer-Mediated Communication ». In : The Electronic Journal of Communication/La Revue Electronique de Communication 3 , (1993) 2. (elektronische kopie, zie URL : http://www.cios.org/www/ejc/v2n293.htm).
Shade, Leslie Regan, « Gender Issues in Computer Networking. Cambridge USA : MIT 1993. (elektronische kopie, zie URL : http://www.mit.edu:8001/people/sorokin/women/Irs.html).
We, Gladys, « Cross-Gender Communication in Cyberspace ». In : Arachnet Electronic Journal on Virtual Culture 2 (1994) 3. (elektronische kopie, zie URL : http://ncsulib2.lib.ncsu.edu/stacks/e/ejvc/aejvc/v203/we/crossgender.txt).

(8) Lawley, Elisabeth Lane, The Sociology of Culture in Computer-Mediated Communication. An Initial Exploration , 1994. (elektronische kopie, zie URL : http://www.itcs.com/elawley/bourdieu.html)

(9) ICT.

(10) Green Paper : « Living and Working in the Information Society : People First » (= Leven en werken in de informatiemaatschappij : de mens eerst) COM(96) 389 juli 1996.

(11) Domain : een methode om computeradressen op Internet te identificeren. Zoals de naam van een instelling of orgaan gevolgd door een « dot » (punt) en een afkorting, bijvoorbeeld « gov » voor regeringen, « edu » voor educatieve instellingen, « com » voor firma's, « net » voor netwerken of « org » voor organisaties.

FIND/gegevens van het SVP-onderzoek voor de VS :

­ 8,4 miljoen volwassenen en 1,1 miljoen minderjarigen gebruiken Internet;

­ 7,5 miljoen gebruiken het www;

­ 7,3 miljoen gebruiken Internet thuis;

­ 1,1 miljoen kinderen gebruiken het op school;

­ 5,8 miljoen voor persoonlijk gebruik;

­ 6,0 miljoen voor zaken;

­ 60 % voor beide;

­ 41 % gebruiken dagelijks E-mail, 27 % wekelijks;

­ 6,6 uren/week, gemiddeld.

(12) Het verslag van de vergadering is beschikbaar op de www-site van DAW op http ://www.un.org/dpcsd/daw.