1-49

1-49

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 6 JUIN 1996

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 6 JUNI 1996

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER VERGOTE AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER « DE MENSONWAARDIGE BEHANDELING, ONNODIGE OPSLUITING IN VEILIGHEIDSCELLEN EN RESPECTLOZE ONDERVRAGINGSTECHNIEKEN VAN VERDACHTEN TIJDENS HUN VOORARREST IN BELGISCHE GEVANGENISSEN »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. VERGOTE AU MINISTRE DE LA JUSTICE SUR « LES TRAITEMENTS INHUMAINS, L'ENFERMEMENT INUTILE DANS DES CELLULES DE SÉCURITÉ ET LES TECHNIQUES D'INTERROGATOIRE IRRESPECTUEUSES AU COURS DE LA DÉTENTION PRÉVENTIVE DES INCULPÉS DANS LES PRISONS BELGES »

De Voorzitter. ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vergote aan de minister van Justitie over « de mensonwaardige behandeling, onnodige opsluiting in veiligheidscellen en respectloze ondervragingstechnieken van verdachten tijdens hun voorarrest in Belgische gevangenissen ».

Het woord is aan de heer Vergote.

De heer Vergote (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, de opvoeding die wij allen genoten hebben, werd onder meer gekenmerkt door het bijbrengen van menselijke waarden en ethische normen. Normenvervaging is een kenmerk van onze sterk evoluerende maatschappij, doch respect voor menselijke waardigheid, respect voor iemands fysieke en psychische integriteit en respect voor de persoon in al zijn aspecten moeten fundamentele en universele rechten en een onaantastbare waardennorm blijven.

Bij een recente zelfmoord van een verdachte na zijn voorarrest werd volgend testament gevonden : Alles kan en alles mag.

Gedwongen totale ontkleding 's nachts in het bijzijn van diverse personen, onmenselijke dagenlange opsluiting in veiligheidscellen, doorgedreven ondervragingstechnieken, urenlange nachtelijke ondervragingen waarbij het gezicht permanent verblind wordt door een hels licht, betwistbare ondervragingstechnieken die er op gericht zijn bekentenissen af te dwingen, zijn praktijken die heden ten dage in onze Belgische gevangenissen, politiekantoren, rijkswachtkantoren en gerechtshoven worden toegepast.

Ook in bepaalde gerechtshoven, zoals bijvoorbeeld te Kortrijk, gebeuren ontolereerbare zaken. Verdachten die het gerechtshof binnenkomen, worden er, in afwachting van het verschijnen voor het hof, de raadkamer of ondervraging, opgesloten in een soort kast, waarin ze soms tot 5 à 6 uur lang moeten blijven zitten.

Het « alles kan en alles mag »-principe werd ook tijdens de inquisitie en wordt heden nog door totalitaire regimes toegepast, met alle mensonterende gevolgen vandien.

Het hoeft ons niet te verbazen dat de menselijke waardigheid door toepassing van dergelijke praktijken totaal vernietigd wordt, zodat zelfmoord soms als enige uitkomst overblijft.

We beamen volledig de rechten en de plichten van politiemensen en het gerecht om naar de waarheid te zoeken. Het gaat ons uitsluitend om de betwistbare methoden die hierbij gebruikt worden en die een democratische rechtsstaat onwaardig zijn.

Daarom de volgende vragen.

Is de minister op de hoogte van het bestaan van dergelijke mensonterende praktijken en technieken tegenover verdachten opgesloten in voorarrest in de Belgische gevangenissen ? In welke mate zijn deze praktijken in overeenstemming met de universele rechten van de mens en het Europese Verdrag voor de rechten van de mens, protocollen die door België ondertekend werden ? Is hij bereid een grondig onderzoek te laten uitvoeren naar het effectief bestaan van deze praktijken ? Zal hij de noodzakelijke conclusies trekken en de nodige maatregelen nemen ? Bij wie kan een verdachte in voorarrest, die met dergelijke praktijken geconfronteerd wordt, klacht indienen over de behandeling tijdens zijn gevangenschap ? Kunnen familieleden, nabestaanden en/of erfgenamen zich burgerlijke partij stellen bij een juridische procedure tegen het ministerie van Justitie over dergelijke praktijken ? (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik kan de minister van Justitie geruststellen, ik zal hier slechts zeer kort het woord voeren.

De heer Vergote heeft in krachtige termen een aantal onmenselijke situaties in de gevangenissen aangeklaagd. Vermoedelijk heeft hij zijn informatie hierover gekregen vanuit de specifieke situatie dat één van zijn partijgenoten in aanraking is gekomen met het gerecht. Hoe dan ook, wie ook het slachtoffer mag zijn geweest van die mensonterende behandeling, een dergelijke situatie is een democratische maatschappij als de onze onwaardig.

Het is mijn overtuiging dat de problematiek veel breder is dan men ze meestal wil voorstellen. Het door de heer Vergote aangehaald geval is niet uniek. Meerdere gevangenen klagen over onmenselijke situaties in de gevangenissen, talrijk zijn de klachten in verband met de behandeling in politie- en rijkswachtkantoren en zelfs in psychiatrische instellingen en in jongerenopvangcentra komen dergelijke toestanden voor. Wij kunnen alleen dan een oplossing uitwerken als wij een overzicht krijgen van de omvang van deze problematiek. Het onderzoek dat door de heer Vergote wordt gevraagd is daarvoor een absolute noodzaak.

Ook ik heb bedenkingen over de manier waarop sommige bekentenissen worden afgedwongen en waarop een aantal processen-verbaal worden opgesteld. In een aantal gevallen die ik zelf van naderbij heb kunnen bekijken, heb ik kunnen vaststellen dat het gerecht of de politiediensten niet altijd vertrekken van hun opdracht om de waarheid te zoeken, onafgezien of die al dan niet uitdraait ten laste van de beklaagde of verdachte. Hiervoor onmiddellijk een pasklare oplossing aanbieden vanuit het beleid lijkt mij niet mogelijk. Wellicht moeten wij de eigen aansprakelijkheid van de betrokkene wettelijk vastleggen : die van de politie-agent die fouten begaat of die van de onderzoeksrechter die zijn macht misbruikt. Er bestaan alleszins enkele sterke verhalen die illustreren dat sommige onderzoeksrechters en magistraten denken dat ze boven de wet staan en dat zij hun macht wel eens gebruiken voor persoonlijke afrekeningen en zelfs om familiale ruzies te beslechten. De geschiedenis van een Nederlandstalig oud-onderzoeksrechter van Brussel, die in het kader van zijn echtscheidingszaak zijn eigen vrouw liet aanhouden, is voldoende gekend. Omdat het onmogelijk was hem te ontslaan, werd hij dan maar elders tot rechter benoemd. Daar velt hij gemiddeld vier vonnissen per jaar, waarvan er vermoedelijk twee of drie de heropening van het debat bevelen.

Over het gerecht en de geloofwaardigheid van het gerecht hebben wij de jongste maanden al heel wat woorden vuil gemaakt. Om de geloofwaardigheid te herstellen, is het nodig grote schoonmaak te houden. Daarvoor moet er ernstig onderzocht worden welke misbruiken er bestaan. We kunnen de toestand in de gerechtelijke wereld een beetje vergelijken met die van de ontwikkelingssamenwerking. Voor een efficiënt ontwikkelingsbeleid moet het instrument goed functioneren. Zolang we dat instrument niet durfden aanpakken, kon er ook niet gesproken worden over een goed ontwikkelingsbeleid.

Het uitzuiveren van de wantoestanden bij het gerecht zal bij de bevolking weliswaar tijdelijk de indruk wekken dat het allemaal één pot nat is, maar het niet-aanpakken van de misbruiken zal op langere termijn de geloofwaardigheid in het gerecht helemaal teniet doen. Dat zou dan meteen ook het einde betekenen van onze rechtsstaat en van onze democratie.

Het onderwerp van deze vraag om uitleg is van een dergelijk groot belang dat ik ook mijn bezorgdheid hieromtrent duidelijk wil maken. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de Voorzitter, de heer Vergote heeft kritiek geuit op ons gerechtelijk systeem, waarschijnlijk naar aanleiding van een concreet, maar niet alleenstaand geval. Het is zeker niet de eerste keer dat dit thema aan bod komt in een Belgische parlementaire assemblée.

Ik heb mij enkele jaren geleden nogal grondig verdiept in de wetgeving inzake de voorlopige hechtenis en daarbij onder meer de Pandectes belges , dat onvolprezen negentiende eeuws werk, gelezen. Toen was het nog mogelijk een encyclopedie over het recht te laten schrijven door één persoon.

Onder het trefwoord « détention préventive » leest men een uitvoerige uiteenzetting van Edmond Picard over een problematiek waarvoor wij nu, honderd jaar later, blijkbaar nog geen adequate oplossing hebben gevonden. Ver van mij te beweren dat iedere verdachte zwaar wordt mishandeld of onder druk wordt gezet, maar ik denk dat wij zowel in onze politiekorpsen als in onze wetgeving ernstig tekort schieten in het inbouwen van garanties voor deze zaak.

Ik durf de hoop koesteren dat de toestand in onze politiekorpsen al enigszins is verbeterd. Er wordt in sommige politiescholen zelfs al een cursus over de rechten van de mens gedoceerd. Toch kunnen we niet ontkennen dat de Belgische gerechtelijke politiediensten er in het algemeen van uitgaan dat een bekentenis het enige zinvolle bewijs is. Een bekentenis bewijst nochtans niets. Ze kan hoogstens een onderzoek afronden maar ze is op zichzelf geen bewijs. Het voortdurend en altijd streven naar een bekentenis om een zaak op te lossen, ligt aan de basis van heel wat wantoestanden.

Zoals heel wat mensen die de praktijk kennen, erger ik mij al heel lang over een andere beroepsmisvorming in onze politiediensten en ik weet niet hoe we die kunnen uitroeien tenzij door wetgevend werk. Ik heb de minister daarover trouwens al een schriftelijke vraag gesteld waarop ik een enigszins ironisch antwoord heb gekregen.

De Belgische politiediensten hebben als het ware één zekerheid : « wij schrijven niet op wat de betrokkene zegt, wij schrijven een verhaal op ». Dat verhaal is weliswaar enigszins gebaseerd op wat de betrokkene zegt, maar het is nadien onmogelijk na te gaan wat er precies gezegd is.

Wij moeten eveneens begrip opbrengen voor de bijzonder moeilijke positie van iemand die opgesloten is en eventueel met psychische problemen wordt geconfronteerd. Hierin ligt waarschijnlijk de verklaring van de nu en dan afgelegde bekentenissen die in strijd zijn met de waarheid.

In een rechtsstaat kan in geen geval worden geduld dat mensen bij ondervragingen onder druk worden gezet. De urenlange ­ soms nachtelijke ­ ondervragingen resulteren vaak in een proces-verbaal van twee bladzijden, waarin een verklaring wordt weergegeven die hooguit vijf minuten in beslag heeft genomen.

Om deze praktijken te vermijden, moeten wetgevende initiatieven worden genomen. Daarnaast moeten wij aan onze politiediensten duidelijk maken dat een proces-verbaal de nauwkeurige weergave moet zijn van wat er werd gedaan en gezegd. Wanneer een verhoor zes uur duurt, moet het proces-verbaal zeer uitgebreid zijn of moet er minstens worden vermeld waarom het verhoor zo lang heeft geduurd en waarom de betrokkene uiteindelijk een bekentenis aflegt die niet meer dan twee regels lang is.

Britse processen-verbaal of processen-verbaal van onze eigen douanediensten vermelden zeer nauwkeurig het uur waarop het verhoor begint, de eerste vraag die wordt gesteld, het antwoord, het uur waarop het antwoord wordt afgerond en het uur waarop de volgende vragen worden gesteld. Een correct proces-verbaal opmaken is dus mogelijk, ook in België. Ik begrijp dat dit soms veel werk vraagt en dat het ook niet altijd eenvoudig is, maar het sluit alleszins uit dat de beklaagde nadien beweert dat hij onder dwang bekentenissen heeft afgelegd. Er kan niet worden ontkend dat wij dit verhaal vaak horen. Het zal dus wel een kern van waarheid bevatten.

Er moet precies worden genoteerd wat er wordt gezegd. Het verslag moet worden opgesteld in vraag-en-antwoordvorm en niet in roman fleuve -vorm. Desnoods moet dit bij wet worden geregeld. Enkele jaren geleden werd hiertoe in de wet op de voorlopige hechtenis reeds een aanzet gegeven betreffende het allereerste proces-verbaal voorafgaand aan het verhoor van de onderzoeksrechter. Dit was alvast een stap in de goede richting. De elementaire logica veronderstelt dat deze bepaling niet uitsluitend geldt voor het eerste verhoor voorafgaand aan het verhoor van de onderzoeksrechter, maar ook voor alle andere verhoren en zeker voor verhoren van mensen die van hun vrijheid zijn beroofd.

Voorts vraag ik mij af of het in deze tijd met de technische middelen waarover wij zouden kunnen beschikken, normaal is dat processen-verbaal nog met een mechanische schrijfmachine moeten worden opgesteld. Ik heb begrip voor de soms moeilijke omstandigheden waarin de politiemensen moeten werken. Waarom wordt geluidsopname niet verplicht ? Op die manier kunnen heel wat betwistingen worden voorkomen.

In het begin van dit jaar heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens in een zaak tegen Groot-Brittannië met betrekking tot Noord-Ierland, de regering van Groot-Brittannië in het ongelijk gesteld omdat zij niet was ingegaan op de wens van een verdachte om ook in de eerste fase van het politieel onderzoek een beroep te kunnen doen op de bijstand van een advocaat. Dit advies, dat overigens door Groot-Brittannië werd geaccepteerd, heeft aanleiding gegeven tot heel wat interpretatiegeschillen. Hierover werden intussen een aantal artikelen gepubliceerd. Uiteindelijk kunnen wij echter niet ontsnappen aan de discussie over de juridische bijstand en over de rol van de advocaat bij het verhoor van verdachten.

In zeer veel landen beschouwt men deze bijstand als een elementaire garantie. Als er een veroordeling komt zonder dat juridische bijstand werd gegarandeerd, vernietigt men ze zonder meer. In ons land behoort deze bijstand van een advocaat niet tot de traditie. Toch is dat de enige afdoende manier om te voorkomen dat verdachten onder druk worden gezet of te maken krijgen met de methodes die door de heer Vergote zijn aangehaald. Deze methodes komen waarschijnlijk niet zo frequent voor als hij beweert, maar eigenlijk kunnen wij dit niet controleren want we hebben er de middelen niet voor. Als zich een schandaal voordoet staat alles in rep en roer. Het voornaamste probleem is echter dat we niet de garantie inbouwen om dergelijke schandalen te voorkomen. (Applaus.)

M. le Président . ­ La parole est à Mme Milquet.

Mme Milquet (PSC). ­ Monsieur le Président, comme je partage toutes les inquiétudes qui ont été exprimées, mon intervention sera très brève.

La situation dans les prisons est connue depuis longtemps. M. Wathelet, votre prédécesseur, monsieur le ministre, avait demandé en son temps à une société privée, Tractebel Consult, de réaliser un audit des prisons en Belgique, lequel s'est poursuivi pendant de nombreux mois.

Des experts se sont rendus aux États-Unis pour comparer les différents systèmes de prisons et un rapport a été déposé. Je suppose que toute une série de conclusions et de propositions peuvent en être tirées, sur le plan tant des investissements futurs que de l'organisation interne, touchant très intimement à la problématique du bien-être des détenus.

Serait-il possible, monsieur le ministre, d'avoir connaissance des conclusions de cet audit ? Avez-vous déjà intégré celles-ci dans un projet et quelles seront vos propositions en la matière ?

Il est en effet extrêmement urgent, après avoir mis et remis l'ouvrage sur le métier, de réagir et de revoir profondément la façon dont nos prisons sont gérées et organisées, outre les problématiques qui viennent d'être évoquées et qui touchent plus spécifiquement aux procédures pénales et autres. (Applaudissements.)

De Voorzitter . ­ Het woord is aan minister De Clerck.

De heer De Clerck , minister van Justitie. ­ Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Vergote voor zijn vraag die mij de kans geeft om in te gaan op zijn bezorgdheid. Zijn stelling dat bij het toepassen van de wet « alles mag en alles kan » is mijns inziens overdreven en onjuist. Ik zal in mijn antwoord verduidelijken hoe in de gerechtelijke wereld op verschillende ogenblikken en op verschillende wijze controles mogelijk zijn.

Het aangehaalde geval is een individueel drama, maar we mogen niet stellen dat zo'n voorvallen representatief zijn voor het hele juridische apparaat. Tegelijkertijd zeg ik dat dergelijke feiten inderdaad strijdig zijn met het Europees Verdrag van de rechten van de mens. Mochten ze juist zijn, dan moet er worden ingegrepen, maar ik zal aantonen dat het niet zo'n vaart loopt. Dit belet echter niet dat, wanneer er zich feiten voordoen zoals die door de heer Vergote beschreven, onmiddellijk moet worden gereageerd. Ik engageer mij ertoe dit te doen met alle beschikbare middelen.

Ik heb een onderzoek laten uitvoeren over de toestand die de heer Vergote aanklaagt. Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de situatie in de gevangenissen en die in de zogenaamde « amigo's », de ruimten in politiekantoren waar personen voor een beperkte periode worden ondergebracht.

In de gevangenissen worden de praktijken die de heer Vergote beschrijft, niet toegepast. In het kader van de veiligheid in de penitentiaire instellingen worden gedetineerden die uit penitentiair verlof komen of die bezoek ontvingen in de gemeenschappelijke zaal, gecontroleerd. Hierbij kan het gebeuren dat de gevangenen zich helemaal moeten ontkleden. Dit mag evenwel enkel in het bijzijn van het daartoe bevoegde penitentiair personeel. Deze mogelijkheid is opgenomen in de reglementering ter zake en kadert in het algemeen veiligheidsbeleid. Die controle moet vooral vermijden dat er systematisch wapens of drugs worden binnengebracht.

De heer Vergote spreekt ook over de veiligheidscellen. De « kwartieren met verscherpte beveiliging » maakten het voorwerp uit van heel wat vragen en scherpe kritiek. Dit systeem werd echter bij arrest van de Raad van State, 21 februari 1996, onwettig verklaard. Ik heb daarop onmiddellijk de instructie gegeven dit regime af te schaffen. Het systeem bestaat dus niet meer.

Ik heb aan de centrale administratie en aan de Hoge Raad voor penitentiair beleid gevraagd of er vervangende veiligheidsmaatregelen in de plaats moeten komen of dat het reglement moet worden aangepast. Ik heb hierop nog geen antwoord gekregen en heb ter zake dan ook nog geen beslissing genomen. De betrokken cellen, die enkel in de gevangenissen van Brugge en Lantin bestonden, zijn op het ogenblik in gebruik als gewone cel met een normaal regime. Dit is een noodzaak, gelet op de voortdurende overbevolking van de gevangenissen.

In elke gevangenis zijn er wel afzonderings- en veiligheidscellen. Het regime van deze cellen is sterk gereglementeerd. Het algemeen reglement bepaalt dat dit regime uitzonderlijk moet worden toegepast, dat de duur van de opsluiting beperkt moet zijn en dat er geneeskundig toezicht moet zijn evenals externe controle door de zogenaamde maandcommissaris van de Bestuurscommissie en de inspecteur-generaal van het BSI. Bij mijn weten zijn deze cellen ook verwarmd, in tegenstelling tot wat de heer Vergote beweert.

De heer Vergote had het over het specifieke geval van de heer Germonprez. Mij werd gemeld dat tijdens zijn verblijf in de gevangenis te Brugge er op zekere nacht een bommelding is binnengelopen. Het was niet duidelijk of het de bedoeling van de eventuele bomaanslag was de heer Germonprez te bevrijden dan wel dat het een represaille was om hem te treffen. Daarom besliste men de heer Germonprez onmiddellijk in de veiligheidscel te plaatsen, waar hij enkele uren heeft verbleven. Deze maatregel moet worden gezien als een bescherming van de betrokkene en niet als een sanctie.

De veiligheidscellen in Brugge, waar de betrokkene verbleef, kunnen worden verwarmd. De verwarming werd in hogervermeld geval onmiddellijk opgezet nadat de betrokkene totaal onverwacht naar die cel werd overgebracht.

Zoals het in elke gevangenis gebruikelijk is en voorgeschreven wordt door het algemeen reglement, wordt de aanwezigheid van de gedetineerden in hun cel op regelmatige tijdstippen gecontroleerd. Dit kan met een interval van een half uur en, in bepaalde omstandigheden, met kortere tussenperioden. Dit is het zogeheten « bijzonder toezicht », dat wordt toegepast omwille van ontvluchtingsgevaar, van de gezondheidstoestand van de betrokkene, van gevaar voor zelfmoord en van andere gelijkaardige omstandigheden. Daarnaast is ook op onregelmatige tijdstippen onverwachte controle mogelijk.

Indien het gevangenispersoneel de veiligheidsvoorschriften zou misbruiken, beschikt elke gedetineerde over een aantal mogelijkheden om hiertegen te ageren. Naast de klachten bij de gerechtelijke overheden indien een misdrijf werd gepleegd, bijvoorbeeld slagen en verwondingen of bedreigingen, kan de gedetineerde steeds met bepaalde overheden corresponderen en brieven onder gesloten omslag schrijven.

De heer Boutmans heeft over de problematiek van de briefwisseling van gevangenen enige tijd geleden een mondelinge vraag gesteld. In aansluiting op die mondelinge vraag werd overigens aan de reglementering een correctie aangebracht.

De gedetineerde kan schrijven aan parlementsleden, de gerechtelijke overheden, burgemeesters en diverse personen die nominatim zijn opgesomd.

Burgemeesters hebben overeenkomstig artikel 612 van het Wetboek van strafvordering de plicht om ten minste eenmaal per maand de instellingen die zich op het grondgebied van hun gemeente bevinden, te bezoeken. Ook de onderzoeksrechter heeft de verplichting om de gedetineerden die hij onder aanhoudingsmandaat heeft geplaatst, geregeld te bezoeken. Uiteraard kunnen de gedetineerden ook steeds beroep doen op hun raadsman om te adviseren bij misbruiken. Een belangrijk deel van de taak van de inspecteur-generaal is zich er in de plaatselijke gevangenissen van te vergewissen dat er geen misbruiken bestaan.

Ik hecht zeer veel belang aan wat men « de interne en externe positieregeling der gedetineerden » noemt en ik zal in de beleidsnota hieromtrent specifieke maatregelen aankondigen. Ik ben namelijk van oordeel dat een globaal kader moet worden gecreëerd. Dit is tot op heden nog steeds niet het geval, en de reglementering is erg verspreid en ondoorzichtig.

De enkele klachten die mij werden bezorgd, liet ik telkens nauwkeurig onderzoeken. In geen enkel concreet geval werden wantoestanden vastgesteld.

Als nieuwe dossiers worden ingediend of indien parlementsleden klachten hebben, dan moet men mij daarvan uiteraard op de hoogte brengen. Ik ben altijd bereid een onderzoek in te stellen.

Zelfmoorden en zelfmoordpogingen komen in de gevangenis inderdaad geregeld voor : 16 in 1991, 13 in 1992, 13 in 1993, 15 in 1994, 15 in 1995 en 3 tot 1 juni 1996. Ze zijn echter niet in verband te brengen met de onaanvaardbare praktijken waarnaar de sprekers verwijzen. De meeste zelfmoorden gebeuren kort nadat de betrokkene in de gevangenis belandt en met de opsluiting wordt geconfronteerd.

Begeleiding van de gedetineerden is een belangrijke opdracht voor het penitentiair personeel. Ik weet zeker dat de personeelsleden menige inspanning leveren en aan het gedrag van de gedetineerden bijzondere aandacht besteden.

De opsluiting in de cellen in politiekantoren en gerechtshoven is een andere problematiek. In november 1993 werd een onderzoek uitgevoerd naar de situatie in ons land door het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, of de CPT ­ Commission pour la prévention de la torture.

De commissie zond een uitgebreid verslag over aan de Belgische Regering. De Belgische Regering heeft de situatie geëvalueerd en geantwoord zowel in een tussentijds als in een eindverslag. Op 21 februari 1996 reeds werd een eerste opvolgingsverslag uitgegeven. Uit de lectuur van deze documenten kan men leren welke toestanden werden aangeklaagd en op welke manier die werden verholpen.

De praktijken die door de vragensteller werden beschreven, gaven ook aanleiding tot individuele klachten. Ter illustratie geef ik u enkele cijfers. In de periode 1992-1993 werden tegen de gemeentelijke politiediensten 46 klachten neergelegd, waarvan er nog 6 worden onderzocht; 4 klachten werden zonder gevolg geklasseerd en 3 klachten gaven aanleiding tot disciplinaire sancties, namelijk 2 berispingen en 1 schorsing. 33 klachten leidden noch tot disciplinaire maatregelen, noch tot sancties. In 1992 werden tegen de rijkswacht 31 klachten neergelegd wegens het gebruik van geweld; 14 ervan werden gegrond verklaard. In 1993 werden 56 klachten neergelegd, waarvan 9 gegrond verklaard en in 1994 werden 24 klachten neergelegd waarvan 4 gegrond werden verklaard. Van deze 4 werd er naderhand 1 zonder gevolg geklasseerd door de gerechtelijke autoriteiten, 2 zaken zijn nog steeds hangende en 1 zaak werd verwezen voor bijkomend disciplinair onderzoek.

Het behoort tot de opdracht van het Comité P om alle mogelijke misbruiken op te sporen en er de nodige opvolging aan te geven. De parlementaire begeleidingscommissie is het best geplaatst om individuele klachten op te volgen en de nodige besluiten te trekken voor het algemene beleidsniveau. Naast individuele klachten werden er ook algemene op- en aanmerkingen geformuleerd, vooral dan met betrekking tot problemen van infrastructuur, problemen met de voeding en met de informatie van gedetineerden en met de cellen van de gerechtshoven.

Op dit ogenblik wordt een koninklijk besluit voorbereid tot vaststelling van de minimale normen inzake veiligheid en hygiëne van de cellen bij de gemeentepolitie en bij de rijkswacht. De normen opgenomen in het koninklijk besluit zullen in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van de Raad van Europa die aansluiten bij het advies van het CPT inzake de oppervlakte van de cellen, de rusttijd voor gedetineerden, de verlichting, de verluchting, de verwarming, de toiletten, de wasbakken en het voedsel.Wij zullen trachten deze normen strikt na te leven.

De minister van Binnenlandse Zaken is belast met het opstellen van dit koninklijk besluit. Aangezien de aanpassingen soms ingrijpende verbouwingen vergen, is het onmogelijk om op korte termijn de situatie in heel het land volledig recht te trekken. Zonder het koninklijk besluit af te wachten, werden, waar mogelijk, reeds de nodige infrastructuurmaatregelen getroffen. Het lijkt mij het meest efficiënt om in het kader van het meerjarenplan voor de gebouwen van Justitie toe te zien op de toepassing van de nieuwe normen in de nieuwbouw of bij verbouwingswerken. Hoewel dit tot de bevoegdheid behoort van mijn collega van Binnenlandse Zaken, kan ik het voorbeeld aanhalen van het centraal politiecommissariaat van Molenbeek dat eerlang zal verhuizen naar nieuwe gebouwen waarin de cellen wel aan de nieuwe normen zullen voldoen.

Ik ben het ermee eens dat de situatie in vele gerechtsgebouwen bedroevend is. De vraagsteller heeft onder andere gewezen op de situatie van de cellen in het gerechtsgebouw te Kortrijk. Ik ken er de situatie persoonlijk, omdat ik er al vaker bezoeken heb afgelegd aan klanten van wie ik de verdediging had opgenomen. In navolging van mijn verzoek is de procureur des Konings zich ter plaatse van de situatie gaan vergewissen en heeft hij een verslag over de situatie van gedetineerden in de gerechtsgebouwen opgesteld. Ik citeer daaruit : « Het betreft geen « kasten », doch wel cellen. Trouwens de werken ter aanpassing van de cellen werden reeds uitgevoerd » (...) « In bepaalde gevallen werd van twee cellen één gemaakt. »

Dit neemt niet weg dat het inderdaad om te kleine ruimten gaat en dat het niet aanvaardbaar is deze cellen nog veel langer te gebruiken. Bij de bouw van het nieuwe gerechtsgebouw in Kortrijk zal dit probleem dan ook definitief worden opgelost en zal rekening worden gehouden met de normen waarover ik daarnet reeds sprak.

Gezien de Kortrijkse situatie, namelijk het gebrek aan een arresthuis in de onmiddellijke omgeving, kan dit ertoe leiden dat verdachten langer dan elders in de cel moeten worden opgesloten. En ik citeer opnieuw de procureur des Konings : « Dat verdachten vijf à zes uur lang moeten blijven zitten in die cellen, is mij onbekend en houd ik voor onmogelijk. Dat zou veronderstellen dat de zittingen van de correctionele kamers en van de raadkamer, die respectievelijk om 9 uur en 9 uur 30 beginnen, maar zouden beëindigd zijn om 14 en 15 uur in de namiddag. » Dit is in Kortrijk niet het geval.

Ik wil over het aantal uren geen polemiek aangaan, maar het is een feit dat de « kasten » zoals de heer Devolder ze noemt, niet geschikt zijn voor een lang verblijf. In principe gebeurt het dus ook niet, maar ik kan u niet met absolute zekerheid bevestigen dat het nooit is gebeurd. Wij moeten dus duidelijk een structurele oplossing zoeken. Uiteraard ben ik bereid, indien nodig, een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de praktijken die hij heeft aangehaald. Ik wil er wel op wijzen dat wij op het ogenblik volop bezig zijn met de toepassing van de aanbevelingen van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Dit verdient prioritair de aandacht omdat het op een algemene en fundamentele wijze de problemen aanpakt die tot individuele klachten leiden.

Ik kom tot de laatste vraag van de heer Devolder. Er bestaat een hele reeks mogelijkheden om te reageren tegen onaanvaardbare toestanden. Iedereen weet dat er allerlei mechanismen zijn om klachten te uiten : van de klassieke klacht met burgerlijke partijstelling tot de politieke demarche in de vorm van brieven of meldingen aan de minister. Met de huidige mediatisering komen problemen nogal snel aan de oppervlakte en wij kunnen er dan ook op het gepaste ogenblik op reageren. Meer en meer wordt ook de verantwoordelijkheid van bepaalde personen, ook van politiediensten en gerechtelijk personeel, vastgesteld.

Hoezeer dit alles ook in de positieve zin evolueert, toch heb ik ook moeten vaststellen dat ik als minister van Justitie niet altijd de mogelijkheid heb om « het onderzoek van het onderzoek » te doen. In bepaalde gevallen wil ik wel eens nagaan wat er is misgelopen met het onderzoek, maar dit ligt vrij moeilijk en wij moeten dringend bekijken hoe wij dit alles kunnen verfijnen. Het Parlement heeft voor zichzelf een oplossing uitgewerkt : parlementaire onderzoekscommissies hebben op het ogenblik meer mogelijkheden. Maar de minister van Justitie heeft op dat terrein nog steeds moeilijkheden. Dat is ook logisch, want het kadert in de scheiding der machten. Het is evident dat een onderzoek van het onderzoek niet ongelimiteerd kan, maar voor bepaalde pijnpunten zouden er toch mechanismen van samenwerking tussen gerechtelijke wereld en uitvoerende macht moeten bestaan.

Aan de heer Boutmans wil ik nog meedelen dat voor processen-verbaal inderdaad moet worden gestreefd naar een trouwe weergave van de feiten. Dit is een belangrijk element dat veel meer aandacht verdient. Ook in de sociale sector is dit een probleem. Op het ogenblik zijn er in de Kamercommissie interpellaties ingediend in verband met het sociaal strafrecht. Eén van de problemen met deze processen-verbaal is precies dat zij niet altijd goed zijn opgemaakt. Vaak laat de kwaliteit te wensen over.

Door de automatisering is het mogelijk om software ter beschikking te stellen, zodat alle informatie efficiënt kan worden verwerkt. Op dat vlak kan er dus goed werk worden verricht, niet alleen ter verdediging van de belangen van de verdachten, maar ook in het belang van de werking van de justitie.

Bovendien worden er nieuwe methodes ontwikkeld voor het opstellen van de processen-verbaal in verband met minderjarigen. Voor zover er daarover een akkoord is, worden de processen-verbaal niet alleen schriftelijk opgesteld, maar er kan ook met camera's worden gewerkt. Op die manier, kunnen minderjarigen, die bijvoorbeeld het slachtoffer werden van misdrijven, in bijzondere omstandigheden worden ondervraagd.

De globale problematiek van de strafuitvoering zal op 19 juni in de commissie voor de Justitie van de Kamer besproken worden op basis van een beleidsnota die ik heb voorbereid. Er zijn ongetwijfeld veel problemen aangaande de strafuitspraak en de strafuitvoering. Op dat stuk moeten zeker een aantal nieuwe sporen worden gevolgd. Ook dit komt aan bod in voornoemde nota, waarin ook het gevangenisbeleid een belangrijke plaats inneemt.

Op initiatief van mijn voorganger, minister Wathelet, werd een omvangrijke studie gemaakt over de gevangenissen, maar deze heeft alleen betrekking op de gebouwen en niet op de relatie met de gevangenen. Het gaat dus eerder om een financieel-economische analyse. Een aantal conclusies van dit onderzoek werden uiteraard opgenomen in de nota die op 19 juni zal worden besproken in de commissie voor de Justitie van de Kamer.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Vergote.

De heer Vergote (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik ben enigszins ontgoocheld over het antwoord van de minister. Hij had het over het « alles kan en alles mag »-principe dat ik heb aangehaald. Ik heb evenwel nooit beweerd dat dit principe op iedereen of op alle verdachten van toepassing is. Het gaat echter ook niet om een individueel geval, maar om verschillende personen.

De minister was een achtbaar en performant advocaat en bezocht meerdere malen het gerechtsgebouw te Kortrijk. Hij heeft duidelijk verklaard dat hij weet had van het bestaan van de « kast ». Welnu, het antwoord van de procureur is onjuist, want ik ken gevallen waarbij mensen twintig uren zonder drank noch voedsel werden opgesloten in die « kast ». Men bezorgt de minister niet altijd de juiste gegevens.

De door mij aangehaalde feiten hebben plaatsgehad en de mensenrechten werden geschonden. Ik vraag dat er een nieuw onderzoek komt, want met het antwoord van de minister blijf ik op mijn honger. Mijn enige bekommernis is dat wordt nagegaan of er in de gevangenissen, in de politie- en rijkswachtkantoren en in de gerechtshoven opsluitings- en ondervragingstechnieken toegepast worden die fundamenteel strijdig zijn met de universele rechten van de mens.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan minister De Clerck.

De heer De Clerck, minister van Justitie. ­ Mijnheer de Voorzitter, ik herhaal dat ik bereid ben elk concreet geval of dossier te laten onderzoeken dat de heer Vergote mij kan bezorgen. Ik blijf echter betwisten dat de door hem geciteerde praktijken systematisch worden toegepast.

De Voorzitter. ­ Tot besluit van deze vraag om uitleg heb ik twee moties ontvangen.

De eerste, ingediend door de heren Coveliers, Devolder, Desmedt, Boutmans, Anciaux en mevrouw Milquet, luidt :

« De Senaat,

Gehoord de vraag om uitleg van senator Fons Vergote,

Gehoord het antwoord van de minister van Justitie, de heer Stefaan De Clerck,

Stelt vast dat er mogelijkerwijze in de gerechtelijke onderzoeken in België praktijken worden toegepast die niet stroken met de rechten van de mens, noch met de normen vastgelegd in door België ondertekende verdragen,

Verzoekt de minister een onderzoek in te stellen naar de omvang en verspreiding van deze praktijken,

Verzoekt de minister en de opsporingsambtenaren, magistraten en penitentiaire ambtenaren te wijzen op het respect van het individu waarop een gedetineerde recht heeft,

Vraagt de minister van Justitie jaarlijks een rapport aan de Senaat te bezorgen omtrent de toestand in de Belgische gevangenissen, de eventuele klachten over mishandelingen en het daaraan gegeven gevolg. »

De tweede, ingediend door de heer D'Hooghe, luidt :

« De Senaat,

Gehoord de vraag om uitleg van de heer Vergote over de mensonwaardige behandeling, onnodige opsluiting in veiligheidscellen en respectloze ondervragingstechnieken van verdachten tijdens hun voorarrest in Belgische gevangenissen, en het antwoord van de minister van Justitie,

Gaat over tot de orde van de dag. »

« Le Sénat,

Ayant entendu la demande d'explications de M. Vergote sur les traitements inhumains, l'enfermement inutile dans des cellules de sécurité et les techniques d'interrogatoire irrespectueuses au cours de la détention préventive des inculpés dans les prisons belges,

Passe à l'ordre du jour. »

Wij stemmen later over de gewone motie, die de voorrang heeft.

Nous procéderons ultérieurement au vote sur la motion pure et simple, qui bénéficie de la priorité.

Het incident is gesloten.

L'incident est clos.