1-855/1

1-855/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

17 JUNI 1998


De toestand in Azië van april 1996 tot maart 1998


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW WILLAME-BOONEN


INHOUD


BERICHT AAN DE LEZER

Azië heeft de laatste twee jaren een aantal snelle en onvoorzienbare veranderingen ondergaan. Sinds juli 1997 is Zuidoost-Azië in de greep van een zware financiële crisis. De werkzaamheden van de commissie en de inhoud van dit verslag moeten dan ook worden gezien in het licht van de periode waarin ze zijn ontstaan.

Men moet twee periodes onderscheiden.

In een eerste fase, dat wil zeggen in 1996 vóór de crisis in Azië, heeft de commissie de nota van de Belgische regering ­ « België en Azië : uitdagingen en perspectieven » ­ onderzocht. Zij heeft de bevoegde ministers hierover gehoord tijdens drie hoorzittingen op 24 april 1996, 18 juni 1996 en 4 december 1996. Het resultaat van deze werkzaamheden vormt titel I van het verslag.

In een tweede fase vond de commissie het vanwege de crisis die Azië teistert sinds juli 1997 nodig meer informatie te verzamelen over de gebeurtenissen in 1997 en 1998. Titel II van het verslag behandelt de hoorzittingen die gehouden zijn tussen januari en maart 1998.

De commissie heeft haar werkzaamheden afgesloten in maart 1998. Uiteraard hebben sinds dat moment nieuwe gebeurtenissen plaatsgegrepen : de situatie verandert immers voortdurend.


TITEL I : ANALYSE VAN DE REGERINGSNOTA

INLEIDING

De commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden besloot in het voorjaar van 1996, naar aanleiding van de beleidsnota van de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Buitenlandse Handel en de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over het Azië-beleid van de regering, hierover een debat te organiseren.

De beleidsnota van 16 februari 1996 die als bijlage aan dit verslag wordt toegevoegd was de basis voor een reeks gedachtewisselingen die de commissie met de betrokken ministers in 1996 organiseerde.

De nota verscheen nadien in de reeks « Teksten en Documenten », nr. 96/8 (1) in december 1996.

Inmiddels bracht een delegatie van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden een bezoek aan Vietnam en Cambodja. Deze studiereis vond plaats van 6 tot 16 april 1997.

Vanwege de oprichting van een parlementaire commissie van onderzoek betreffende de gebeurtenissen in Rwanda, waarin de meeste leden van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden zitting namen, werd het Azië-debat 1997 onderbroken.

In 1998 heeft de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden het Azië-debat hervat om de financiële crisis te analyseren die sinds juli 1997 een aantal landen van Zuidoost-Azië teistert. Ze heeft haar werkzaamheden afgesloten in maart 1998.


De commissie hoorde op 24 april 1996 een eerste maal de minister van Buitenlandse Zaken, op 18 juni 1996 de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en op 4 december de vice-eerste minister en minister van Financiën en van Buitenlandse Handel.

DEEL I : VOOR DE CRISIS

I. UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN (24 april 1996)

Azië is één van de meest prangende probleemgebieden in de wereld. Het is een enorm continent dat zich in vele domeinen in volle expansie bevindt.

Na een Afrika-nota, heeft de regering nu ook een Azië-nota opgesteld. Die nota kan als een soort beleidsdocument beschouwd worden waarover de minister wenst van gedachten te wisselen met het Parlement.

Voorafgaandelijk benadrukt de minister de geringe invloed die Europa op het verloop van de geschiedenis kan uitoefenen. Die stelling geldt zeker voor het Aziatische continent.

De minister stelt vast dat België net zoals alle andere lidstaten van de Europese Unie hoofdzakelijk om economische redenen op het Aziatische continent actief zijn.

Het is van groot belang dat de regering een principiële beslissing neemt over hoe België zich op Azië zal voorbereiden. Daarom dringt zich een analyse van de situatie op het continent op en vervolgens dient uit de conclusies een beleid gedistilleerd te worden.

Met de nota « België en Azië : uitdagingen en perspectieven. » van 16 februari 1996 beogen de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Buitenlandse Handel en de staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking de aandacht te vestigen op alle politieke, economische, sociale en culturele aktoren, openbare zowel als particuliere, en op de toenemende uitdaging die Azië voor Europa en België betekent.

I.1. Middelen

De regering heeft een poging gedaan tot een actualisering te komen van onze politiek ten aanzien van Azië.

Enkele voorafgaande vaststellingen dienen hierbij gemaakt.

1. Op economisch vlak is een samengaan tussen de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel en de gewesten en gemeenschappen geen evidente zaak.

2. De Afrika-nota van 1994 streefde een breuk met het verleden na. Gedurende de periode 1989-1991 werd de overgang naar een andere Afrika-politiek voorbereid.

Over Azië is tot hiertoe nog geen denkdocument uitgewerkt. Over dit continent heeft men nooit aan politieke brainstorming gedaan.

Ook in de meeste andere Staten stelt men een afwezigheid van beleidsnota's over Zuidoost-Azië vast.

3. Het document werd voorbereid samen met de gewesten en gemeenschappen.

Onze beleidsnota zal voortdurend in beweging zijn en dus voor aanpassing vatbaar zijn, rekening houdend met de suggesties, opmerkingen en besluiten die het Parlement zal leveren. Het biedt de mogelijkheid aan het Parlement zich blijvend te informeren.

4. Een discussie over de eerbiediging van de mensenrechten in Aziatische landen is nuttig maar is zeker niet voldoende.

Zakenmensen zullen hoe dan ook steeds meer op de Aziatische markt wensen aanwezig te zijn. Een economische aanwezigheidspolitiek van België in Azië is trouwens marktversterkend en bevordert onze export. Niet iedere delokalisatie is negatief.

Het is dus een belangrijke uitdaging om op de Aziatische markten aanwezig te zijn.

Onze aanwezigheidspolitiek dient er een van evenwicht te zijn door aandacht te vragen voor veiligheid, door het stimuleren van de eerbiediging van de rechten van de mens, door de ondersteuning van de democratisering en door de aandacht te vestigen op de sociale dimensie in de wereldhandel.

Men moet zich echter wel bewust zijn van het feit dat Aziatische landen andere waarden dan de Westerse prioriteiten naar voor schuiven inzake politieke ordening, sociale ontwikkeling en de verhouding tussen individu en gemeenschap.

I.2. Elementen van politieke analyse

I.2.1. Het betreft een regio op zoek naar een nieuw evenwicht.

Aangezien de snelste en meest aangrijpende veranderingen momenteel in Zuidoost-Azië en China plaatshebben, zal het accent van de analyse voornamelijk op deze regio van het Aziatische continent liggen.

In Azië zijn de landen in te delen in :

1.1. grote landen zoals China, Indië, Indonesië die een gigantische groei meemaken;

1.2. kleine en middelgrote landen met een grote economische groei : Singapore, Maleisië, Thailand en Vietnam.

De Zuidoost-Aziatische landen kennen een zeer onstabiele configuratie, vooral als gevolg van de houding van China, Noord-Korea, en in mindere mate Cambodja, die potentiële haarden van conficten zijn.

I.2.2. Problemen van de regionale samenwerking

Ofschoon in Azië vooral de bilaterale diplomatie primeert is er zoals overal in de wereld ook een proces aan de gang van regionale en subregionale samenwerking. De grootste dynamiek wordt momenteel aan de dag gelegd door de Association of Southeast Asian Nations . ASEAN werd in 1967 opgericht tussen Thailand, Maleisië, Indonesië, Singapore en de Filippijnen om een politiek en economisch blok te vormen tegen de drie communistische landen van ex-Indochina. Het einde van de Koude Oorlog, de economische koerswijzigingen en de groei in diverse landen van de regio, en de terugtrekking van Vietnam uit Cambodja na de Akkoorden van Parijs (oktober 1992) hebben op korte tijd de weg geopend naar steeds nauwere economische samenwerking. Of, zoals Thailand het stelde, « naar het omvormen van slagvelden in marktplaatsen ». Terwijl Laos en Vietnam in 1992 nog als waarnemer in ASEAN opgenomen werden, werd Vietnam reeds in 1995 als volwaardig lid in de Associatie verwelkomd. Indien, zoals verwacht, binnen enkele jaren ook Laos, Cambodja en Myanmar kunnen toetreden, zal ASEAN alle tien Zuidoost-Aziatische landen omvatten.

Ondanks de enorme verschillen in BNP per capita en levensstandaard die er vooral tussen de zes oorspronkelijke leden en de Indochinese landen bestaan en de grote uitdagingen inzake convergentie die hierdoor gesteld worden, voedt de gestadige economische groei het zelfvertrouwen en het gewicht van de Associatie. Daardoor worden in contacten met Westerse landen meer en meer eigen Aziatische accenten gelegd en met succes verdedigd. In de onderhandelingen met de grootmachten van Azië geeft ASEAN de kleinere landen daarenboven een groter gewicht.

Dat de organisatie van plan is dit gewicht ook aan te wenden, moge blijken uit het feit dat de ASEAN-leiders op de Top van december 1995 in Bangkok de Zuidoost-Aziatische regio, tegen de zin van de kernmogendheden, hebben uitgeroepen tot kernwapenvrije zone.

Niettegenstaande het feit dat ASEAN een lichte organisatiestructuur en vrij informele en pragmatische overlegprocedures heeft, ontwikkelt deze organisatie de laatste jaren een grote dynamiek. Onder impuls van ASEAN zagen sinds het begin van de jaren negentig twee andere regionale initiatieven het licht.

Inzake veiligheid en conflictpreventie is het ASEAN Regional Forum (ARF), al de mogelijke conflicthaarden indachtig, een belangrijk initiatief. Zonder (voorlopig) te willen bestaan als een formele organisatie poogt het ARF een politieke band te creëren voor veiligheid en samenwerking in Oost- en Zuidoost Azië en de Stille Oceaan. ARF kwam voor het eerst bijeen op 25 juli 1994 te Bangkok. De Europese Unie was hierbij als dialoogpartner aanwezig.

In januari 1993 werd de Asean Free Trade Area opgestart (AFTA). Deze vrijhandelszone wilde de groei van de interregionale handel tussen de ASEAN-Lid-Staten versnellen door het verminderen van de handelstarieven en het instellen van een gemeenschappelijk preferentieel tarief voor goederen die in ASEAN-landen vervaardigd of verwerkt waren. Met de effectieve inwerkingstelling van het gemeenschappelijk tarief werd echter pas in 1994 aangevangen.

APEC was in 1989 onder Australische impuls door de landen rond de Stille Oceaan opgericht, maar leidde een sluimerend bestaan als los consultatief forum voor economische kwesties. In 1993 lanceerde de Amerikaanse President Clinton het idee voor de oprichting van een New Pacific Community, waarvoor APEC het voornaamste instrument zou zijn. Het idee zorgde oorspronkelijk voor verwarring bij de ASEAN-landen, die pas tot de installatie van AFTA besloten hadden. Bovendien circuleerde een Maleisisch voorstel voor de oprichting van de East Asian Economic Caucus (EAEC), waaraan alleen Aziatische leden van APEC zouden deelnemen.

Het was op de APEC-Top in Bogor (Indonesië) in november 1994 dat een grote stap naar economische samenwerking gezet werd.

De boodschap dat de Aziatische landen zich in hun contacten niet uitsluitend tot de regio van de Stille Oceaan willen beperken, kwam onmiddellijk na de Top van Bogor : Singapore lanceerde toen de idee om een ontmoeting te organiseren tussen Europa en Azië. Deze Asia-Europe Meeting (ASEM) zal begin maart 1996 plaatsvinden en zal de staatshoofden en regeringsleiders van de 15 Lid-Staten en de Commissievoorzitter van de Europese Unie en van de 7 ASEAN-landen, plus China, Zuid-Korea en Japan samenbrengen voor een top in Bangkok.

Naast deze regionale initiatieven, die zich voornamelijk in Oost-Azië en de Pacifische regio situeren, moet ook volledigheidshalve de South Asian Association for Regional Cooperation (SAARC) vermeld worden. SAARC werd in augustus 1983 opgericht tussen Bangladesh, Bhutan, India, de Maldiven, Nepal, Pakistan en Sri Lanka.

Andere, beperktere samenwerkingsinitiatieven zoals de Economic Cooperation Organisation (ECO), dat Pakistan, Turkije, Iran en de Centraal-Aziatische Republieken verenigt, of de Mekong River Commission (MRC), die de oeverstaten van de Mekong rond de tafel brengt, vallen buiten het bestek van dit korte overzicht.

Na het einde van de koude oorlog, zijn de Aziatische landen in een snel tempo geïntegreerd in regionale samenwerkingsverbanden. Weinig instrumenten die ze aanwenden, falen.

Vooral APEC is belangrijk. Europa dient binnen deze structuur een plaats te vinden. Het wordt een moeilijke oefening.

Azië wenst enkel over economische en financiële problemen en betrekkingen te onderhandelen. Hierbij hanteren de Aziatische Staten een uiterst liberaal vocabularium waarbij ook maar enige sociale correctie uit den boze is. Ieder gesprek van politieke aard tracht men te vermijden.

Op de Azië-Europa-top (ASEM) die op 1 en 2 maart 1996 in Bangkok doorging, werd door de Europese landen heel veel energie besteed aan het overtuigen van de Aziatische landen om over politiek te spreken. Opvallend was dat weinig of geen Aziatische ministers een mandaat van hun regering bezaten om over politieke onderwerpen te debatteren. Toch is de Europese Unie erin geslaagd een begin van dialoog op te starten.

I.2.3. Een andere denkpiste is het voeren van een debat binnen het kader van de Wereldhandelsorganisatie met het oog op sociale hervormingen en de sociale clausule.

I.2.4. De economische groei is in de Zuidoost-Azië-regio het grootst.

De episodes van industrialisatie die wij hier gekend hebben, worden in Azië overgeslagen. Lage loonkost-ondernemingen evolueren snel naar know-how-ondernemingen.

Dit is zeker het geval in Hongkong, Maleisië, Thailand, Indonesië en Singapore.

De productieprocessen evolueren zeer snel omdat men massaal beroep doet op Europese technologie. De grote ondernemingen (Janssen Farmaceutica, Alcatel, Interbrew, enz.) hebben vestigingen in China en produceren voor de interne Chinese markt.

I.2.5. Politieke ontwikkeling is nog complexer en vormt een zware uitdaging.

Er tekenen zich in Azië vier tendensen af :

a) De oude democratieën zoals Pakistan en Bangladesh bieden geen politieke oplossingen meer.

b) De meer ontwikkelde landen zoals Thailand, Zuid-Korea en Taiwan kennen een zekere democratie volgens hun eigen ritme.

c) De communistische landen zoals China en Vietnam kennen zware hervormingen op economisch maar niet op politiek vlak. De sublimatie van de problemen wordt tegenover het buitenland op een agressieve wijze geuit.

d) De zacht-autoritaire regimes zoals Singapore en Maleisië.

I.2.6. Sociale ontwikkeling

Azië kent een zeer groot aantal armen dat nauwelijks vermindert. Vandaar de nood aan ontwikkelingssamenwerking.

I.2.7. Milieuproblemen

De milieuproblemen nemen in Azië een gigantische vorm aan. Men pleegt er massaal economische roofbouw op het milieu. Men aanvaardt in Azië geen enkele vorm van milieunormering. Men zou dringend meer werk moeten maken van global environment facility .

I.2.8. Probleem van democratisering en van eerbiediging van de mensenrechten

Europa moet geduld uitoefenen.

Op termijn gaat het wellicht de goede kant op.

Wel is het zo dat de situatie van de mensenrechten in China en andere Aziatische landen zeer labiel is.

De minister stelt vast dat de mensenrechten tot een permanente bekommernis van het Parlement behoort. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de talrijke interpellaties en vragen om uitleg hierover.

De minister stelt echter de vraag of het thema mensenrechten tot een « heilige koe » opgetild moet worden, zodat de politieke dialoog met die landen bemoeilijkt en zelfs geblokkeerd wordt.

Het gevaar is groot dat we op die manier verwarde boodschappen uitsturen. De Chinezen stellen bijvoorbeeld vast dat Europa politiek en economisch met hen wenst samen te werken, maar ze ervaren Europa ook als een « moeial » en een financiële burcht. Zij kunnen hun produkten niet op onze markt afzetten.

Het blijft een enorme politieke uitdaging voor Europa om als gesprekspartner aanvaard te worden.

I.3. Economische relaties

Het aandeel van de BLEU in de export naar Azië is met 10 % gestegen, maar het ligt onder het niveau van de groei van de export van Lid-Staten van de Europese Unie.

De groei van de export naar Azië bedraagt in het Verenigd Koninkrijk : 17 %, Duitsland : 15 %, Frankrijk : 12 %, Italië : 10 % en Nederland : 5 %. Hierbij dient nog vermeld dat een groot deel van onze export bestaat uit diamant. Onze export naar India bestaat voor 85 % uit diamant, naar Thailand : 65 %.

Het marktaandeel van de Europese Unie (35 %) ligt onder dit van de Verenigde Staten (41 %), terwijl onze marktpenetratie minder groot is.

Ook onze invoer is eenzijdig. Het bestaat hoofdzakelijk uit textielproducten en elektronisch materiaal.

I.4. Voorlopige elementen van beoordeling

Onze belangstelling voor de Aziatische landen dient te vergroten. De diplomatieke posten moeten worden versterkt en uitgebreid.

Men moet de versnippering van Belgische mensen en middelen die op het continent worden ingezet, tegengaan. De verschillende Azië-diensten van de drie departementen (Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) en de gewestelijke exportdiensten moeten nauwer gaan samenwerken.

De minister is van oordeel dat er zal moeten gekozen worden.

Ofwel maken we van de mensenrechten een hoofdprobleem en blijven we er officieel afwezig. Dit zou van een « niet-politiek » gedrag getuigen.

Ofwel opteert men voor een aanwezigheidspolitiek en zoekt men naar aangepaste mechanismen voor het opvoeren van een constructieve bilaterale en multilaterale dialoog met de Aziatische landen. In dat geval moeten akkoorden gesloten worden met betrekking tot de mensenrechten. Het discours over de sociale en mensenrechten moet permanent gevoerd worden.

Betere sociale omstandigheden leiden tot meer politieke verantwoordelijkheid.

Op termijn ontstaan economische partners die krachtiger worden om onze producten te kopen.

De minister pleit voor een samenwerking binnen de Europese Unie met betrekking tot Azië. Op het ogenblik dat de Europese Unie met één stem zal spreken, zal ze in Azië gehoord worden, meer zelfs dan de Verenigde Staten die wel verbaal sterk is maar er niet naar handelt.

De problematiek van de sociale en mensenrechten moet op een hoger, internationaal niveau gevoerd worden, met name binnen de wereldhandelsorganisatie.

Ten slotte benadrukt de minister de behoefte aan eigen verdieping. België heeft een culturele handicap tegenover Zuidoost-Azië. Weinigen kennen de context van de problemen in die regio. Het feit dat we hen niet begrijpen en meestal geen inspanning doen om hen te begrijpen leidt tot een politieke blokkering, zelfs in ons eigen Parlement.

Gedachtewisseling

Een lid stelt vast dat we met een enorm continent worden geconfronteerd, dat cultureel zeer verscheiden is. Anderzijds stelt hij ook vast dat de Aziatische cultuur zeer snel assimileert. Zij zijn ook experts in het copiëren.

Verder formuleert het lid twee bedenkingen :

1. Azië vertegenwoordigt een reusachtige markt en biedt dus grote mogelijkheden op economisch vlak. Er doet zich een economische wedloop tussen Europa en de Verenigde Staten voor met het oog op het veroveren van de Aziatische markt.

2. Door de nieuwe, institutionele structuren van België, onderhoudt België in gespreide slagorde contacten met Azië. Dit heeft men kunnen vaststellen op de Euro-Aziatische top van Bangkok en het bezoek aan Viëtnam van Premier Dehaene en de minister van Buitenlandse Zaken enerzijds en de minister-president van de Vlaamse Gemeenschap, de heer Vandenbrande anderzijds. De Vlaamse Gemeenschap ligt op de loer om zo veel mogelijk van het federale België af te snoepen. Er is een dringende behoefte aan coördinatie op het vlak van buitenlandse zaken, aan een meer globale aanpak in België en aan een aanpak op Europees vlak wat de economische relaties betreft, zoniet zal de Aziatische markt volledig door de VS worden ingepalmd. De VS hebben immers nu reeds Europa losgelaten.

Een ander lid vraagt naar concrete voorbeelden van het samengaan van de vraag naar de eerbiediging van de mensenrechten en het voeren van handelsrelaties.

Het lid verwijst vervolgens naar de ontmijningsproblematiek in Cambodja en naar de herzieningsconferentie van de Conventie betreffende Onmenselijke Conventionele Wapens die in Genève wordt gehouden.

Wat is de situatie ten velde in Cambodja ?

Ten slotte merkt het lid op dat de publieke opinie niet voldoende op de hoogte is van de evolutie in Azië.

Een lid zet het probleem van de overbevolking uiteen.

Daarna kaart ze het onderwerp van de regionalisatie van de buitenlandse handel aan. Ze verklaart dat ze het eens is met het lid dat zegt dat die regionalisatie abnormaal is.

Het lid pleit voor een gestoffeerd, grondig en uitvoerig debat in de Commissie, die daardoor een fundamentele inbreng in het dossier zou kunnen leveren.

Ten slotte is het lid van oordeel dat, in het licht van de werkloosheid hier, men jongeren zou kunnen aanmoedigen naar Azië te trekken.

Vanwege de sociale partners en de publieke opinie kan men nog niet snel een opening ten overstaan van Azië verwachten.

Een ander lid vraagt zich af of, gezien de grote diversiteit op het Aziatisch continent, er wel sprake kan zijn van een Azië-politiek als dusdanig. Moeten er niet eerder een vijftal nota's opgesteld worden ?

Verder merkt het lid op dat er weinig of niets terug te vinden is over de weigering van de afbouw van het militair apparaat in China, India, Pakistan en Noord-Korea, landen die stuk voor stuk de wil hebben militair sterke mogendheden te blijven of te worden.

Wat de buitenlandse handel betreft, geeft het lid het voorbeeld van Vietnam. In Ho-Chi-Minh-City bevindt zich de Waalse vertegenwoordiger, in Hanoi de Vlaamse en Brusselse vertegenwoordiger. Belgische ondernemingen richten Brusselse filialen op om in Vietnam via de efficiënte werking van de (Vietnamese) Brusselse vertegenwoordiger te kunnen optreden.

In tegenstelling tot België, maakt men in Vietnam geen onderscheid tussen Ontwikkelingssamenwerking, Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. Primordiaal voor de Aziatische landen zijn de bilaterale betrekkingen met een land als dusdanig. Het lid leidt eruit af dat België, zelfs op federaal vlak tekort schiet.

Wat de mensenrechten betreft, is het lid van oordeel dat wij in België en in Europa wellicht te ver gaan in onze aandacht voor de eerbiediging van de mensenrechten. In Azië en veel Derde-Wereldlanden hebben alleen degenen die aan de macht zijn, rechten. Het lid geeft het voorbeeld van Mexico waar er in het Parlement een bijzondere Commissie voor de mensenrechten bestaat, omdat men het politiek begrip mensenrechten bij de bevolking nog moet waar maken.

In verband met de concurrentie die vanuit Aziatische landen op komst is, dient men zich bewust te zijn van het feit dat India een belangrijke rol speelt in de « informatiesnelweg ». Zo gebeurt het reservatiesysteem van Swiss Air bijvoorbeeld via India.

Indien men niet alert is, zal in Europa de ganse dienstensector ten voordele van Azië verloren gaan.

Ten slotte raakt het lid de milieuproblematiek in Azië aan. De ontbossing verloopt in heel wat Aziatische landen sneller dan het Amazonegebied. Die werd stopgezet in Thailand en Maleisië, maar gaat onverminderd door in Laos, Birma, twee landen die politiek gesloten zijn.

Antwoorden van de minister :

De minister antwoordt dat het moeilijk is de Aziatische logica te begrijpen. Men maakt in Europa en in België grote fouten bij gebrek aan kennis van de Aziatische cultuur.

Er bestaat een enorm probleem van communicatie over Azië naar de publieke opinie toe, die een gedeformeerd beeld van Azië heeft dat vaak beperkt is tot het eenzijdig beeld van gruweldaden.

De minister is eveneens van oordeel dat er zich een aanzienlijk probeem met betrekking tot onze buitenlandse handel voordoet. Hij geeft de Commissie de raad ook de minister van Financiën en de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking te horen. Men zou een poging moeten doen om alles wat nu zo versplinterd is in een coherent geheel te kaderen, wat helemaal geen hernationalisering betekent.

Men zou een voorbeeld kunnen nemen aan Duitsland en Canada die onder meer naar China één enkele grote delegatie gestuurd hebben. De Duitse zending naar China stond onder leiding van kanselier Kohl en de presidenten van de grootste deelstaten maakten deel uit van de delegatie.

De Europese coördinatie ten aanzien van Azië is wel reeds in opbouw. Er is zich een coherente visie ten aanzien van Azië aan het ontwikkelen.

Met de commissievoorzittter is de minister het eens wanneer hij stelt dat er eigenlijk verscheidene Azië-nota's nodig zijn, maar de beleidsnota van de federale regering over Azië wenst enkel een soort van gemeenschappelijke beleidsbasis uit te werken, om vervolgens een diversificatie te kunnen doorvoeren.

Op militair gebied is Azië inderdaad één van de potentiële brandhaarden in de wereld (Noord- en Zuid-Korea, Maleisië, China, Japan en Taiwan).

De milieuproblemen zijn in Azië gigantisch. Om slechts een voorbeeld te geven : in China werkt men aan een damproject, waardoor 1 miljoen mensen moeten verhuizen.

Het is goed dat we onze eigen politieke principes verdedigen en trachten door te drukken, maar dit dient binnen realistische grenzen te gebeuren. Men moet zich bewust zijn dat de bevolking in China het begrip « mensenrechten » niet kent en dus niet begrijpt, dit in tegenstelling tot de regering van de Volksrepubliek China.

Een eerste houding bestaat erin zich vast te pinnen op het doen aannemen van resoluties over de schending van de mensenrechten in China. Die houding leidt tot een patstelling. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in de Commissie van de Rechten van de mens van de Verenigde Naties gedurende haar jaarlijkse sessie van 1996.

Een procedure die vrijwel nooit wordt gebruikt binnen de Commissie voor de Rechten van de mens van de Verenigde Naties, de procedure van « niet-actie », werkte dinsdag 23 april 1996 in het voordeel van China. Voor Peking ging het erom te vermijden dat de 53 leden een ontwerpresolutie zouden stemmen die China op het matje zou roepen voor schendingen van de mensenrechten.

De tweede benadering bestaat erin te opteren voor onderhandelingen in het kader van handelscontracten, waarbij men aandacht vraagt voor de mensenrechten, de rechten van vrouwen en kinderen, en vooral voor de sociale evolutie. Men zou via de Wereldorganisatie moeten trachten te starten met het sociaal optillen van het Aziatisch continent. Het is een zeer moeilijk debat. Men stelt bijvoorbeeld vast dat zodra Thailand een minimale sociale wetgeving invoert, de buitenlandse ondernemingen, uit dit land wegtrekken.

Een lid heeft het over de vertegenwoordiging van België binnen de IGC. Na een zwaar debat binnen de Europese Unie is men er in geslaagd te bekomen dat een vertegenwoordiger van de gemeenschappen en/of gewesten de IGC kan volgen. Op de IGC-vergadering bleek geen vertegenwoordiger aanwezig te zijn.

In verband met de mensenrechten merkt het lid op dat men er zich moet voor hoeden een minder strenge benadering te hebben ten aanzien van potentiële handelspartners. Men heeft immers nogal de neiging tegen Afrikaanse landen strenger op te treden.

Een ander lid snijdt het probleem van boycot van producten aan die door kinderhanden geproduceerd worden.

De minister wijst erop dat bijvoorbeeld India vooruitgang wenst te maken, en aandacht voor sociale en economische vooruitgang heeft. Het land is een ernstige concurrent aan het worden. De recentste tendens wijst inderdaad op een toenemende delocalisatie van diensten en knowhow.

II. UITEENZETTING DOOR DE HEER MOREELS, STAATSSECRETARIS VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, OVER HET BELGISCHE ONTWIKKELINGSBELEID IN AZIË (18 juni 1996)

Het Belgisch ontwikkelingssamenwerkingsbeleid alsmede het beleid in Azië is gesteund op hoofdzakelijk de volgende pijlers :

1. Ontplooiing van ontwikkelingsrelevante activiteiten;

2. Gebonden aan conditionaliteit inzake mensenrechten;

3. Geografisch en sectoraal geconcentreerd;

4. De oprichting van een garantiefonds.

II.1. Ontplooiing van ontwikkelingsrelevante activiteiten

1 op 3 kinderen onder de vijf jaar in Zuidoost-Azië is ondervoed, in Oost-Azië leven nog 170 miljoen mensen onder de armoede-grens, 560 miljoen mensen of de helft van de armen in de wereld leven in Zuid-Azië. Ontwikkelingssamenwerking wil om ontwikkelingsrelevant te zijn tegemoet komen aan de armste lagen van de bevolking die leven op het platteland en hierbij basisvoorzieningen, inkomens en sociale bescherming garanderen.

II.2. Gebonden aan conditionaliteit inzake mensenrechten

Democratische principes, arbeids-, sociale-, en mensenrechten worden nog al te gemakkelijk met de voeten getreden in Aziatische ontwikkelingslanden. Ontwikkelingssamenwerking streeft naar een eerbiediging van deze principes via het inbouwen van clausules in samenwerkingsakkoorden en via het positief discrimineren van de landen die daadwerkelijk hieraan werken (bijvoorbeeld bijkomende schuldverlichting).

Deze conditionaliteit situeert zich echter op twee niveau's : op het niveau van macro-economische steun dient de conditionaliteit strikt te worden toegepast, maar zij mag niet zover gaan dat zij bepaalde bevolkingsgroepen laat « creperen ». Bijvoorbeeld Indonesië : in de oostelijke provincie Biak lijdt 85 % aan malaria, conditionaliteit mag niet ten koste van hen gaan. In het kader van bepaalde projecten moet het mogelijk zijn een mensenrechteneffect-clausule in te schrijven, die de impact van het project op de mensenrechten meet. Bijvoorbeeld een KMO-project zal er moeten mee rekening houden dat er geen kinderen in mensonterende arbeidsvoorwaarden worden tewerkgesteld. Zulke projecten kunnen indien zij renderen een positief spin-off effect hebben op de rest van de regio.

II.3. Geografische en sectorale concentratie van de middelen

De ontwikkelingslanden in de Aziatische regio zullen in de toekomst kunnen rekenen op hetzelfde budgettair en menselijk potentieel als in het verleden, met dit verschil dat de hulp wordt geconcentreerd op een beperkter aantal landen en op een kleiner aantal sectoren.

Dit wil met andere woorden zeggen dat het leeuwendeel van de Belgische ontwikkelingshulp naar Afrika blijft gaan en dat Azië op ongeveer 20 % van de bilaterale, indirect bilaterale en multilaterale middelen samen kan rekenen [absolute cijfers in 1994 van ABOS-uitgaven : Azie : 1 890 miljoen (20 %), Afrika : 5 985 miljoen (65 %), Zuid-Amerika : 1 433 miljoen (15 %)].

Zes van de 34 samenwerkingssecties (Thaïland, Indonesië, Vietnam, Bangladesh, Filippijnen, China) toegevoegd aan de ambassades blijven in Azië (eventueel bijkomende in Cambodja) met 15 op een totaal van 90 leden. 1 sectie zal toegevoegd worden in Cambodja.

Geografische concentratie :

Projectlanden en programmalanden

Waar in de jaren zestig tot in de jaren tachtig de beweging werd ingezet van geografische diversificatie van Ontwikkelingssamenwerking buiten Centraal-Afrika naar onder andere Azië, is Ontwikkelingssamenwerking in de jaren '90 gestart met een concentratie in een beperkter aantal landen. Vanuit het oogpunt van een grotere zichtbaarheid, een beter beheer en een grotere impact van de middelen wordt deze concentratie nog verder doorgedreven en wordt er een onderscheid tussen projectlanden en programmalanden in de negen Aziatische landen gemaakt, die wij direct bilateraal ondersteunen.

Criteria voor keuze van de landen : economische (BNP per inwoner, staatsschuld, militaire uitgaven, ...), toch gaat het grote deel van Ontwikkelingssamenwerking niet naar de minst ontwikkelde landen zoals Laos, Myanmar en Cambodja aangezien sociaal-politieke criteria en geo-politieke criteria ook een rol spelen. De Filippijnen is in Azië als 1 van de 10 programmalanden gekozen omwille van deze criteria, de absorptiecapaciteit, het sociale hervormingsprogramma.

Sectorale concentratie :

Er zal, rekening houdende met de Aziatische eigenheden, geïnvesteerd worden in vooral sociale sectoren :

Gezondheid : meer actiegerichte projecten in Azië in plaats van huidige onderzoeksgerichte projecten. Beschikbare expertise inzake AIDS en SOA moet ook in Azië aangewend worden (bijvoorbeeld UNAIDS). Grote moeder- en kindersterfte bijvoorbeeld in Cambodja en de Filippijnen moet aangepakt worden.

Onderwijs : aangezien participatie reeds vrij groot is, moet meer aandacht worden besteed aan de kwaliteit (bijvoorbeeld lange-afstandsonderwijs voor bijscholing van leerkrachten in afgelegen gebieden in Vietnam), ondersteuning van Zuid-Zuid samenwerking tussen universiteiten (2).

Landbouw : steun aan landbouwdiversificatie, landherverdeling, input van meststoffen, kredietprogramma's, bewustmaking van benadeelde groepen zoals plattelandsvrouwen, landloze boeren, ontmijning van landbouwgebieden, ondersteuning van sociale coöperatieven.

KMO's : Azië is een smeltkroes, dus ondersteuning via oprichten van mechanismen van kredietverlening, overdracht van know-how. Initiatieven in de sociale economie dragen de voorkeur weg.

Fysische infrastructuur : enige voorzichtigheid, niet als geïsoleerd project. Wel, bijvoorbeeld aanleg van een weg in het kader van een project van plattelandsontwikkeling.

Rol van de vrouw : alhoewel ze formeel gelijke rechten hebben, worden ze in de praktijk gediscrimineerd, hun sociale status is lager. Aziatische vrouwen brachten in Peking het geweld onder de aandacht. Daarom bijvoorbeeld het vrouwenhandelproject in de Filipijnen, het detecteren van de specifieke noden van vrouwen in andere projecten.

II.4. Oprichten van een garantiefonds

Ontwikkelingssamenwerking kan de export van Belgische bedrijven ondersteunen voor zover deze ontwikkelingsrelevant is (bijvoorbeeld via de comcon's) en de investeringen van KMO's in onstabiele gebieden stimuleren via een garantiefonds (criteria worden uitgewerkt door een universiteit).

De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, is van oordeel dat de mensenrechten universeel en ondeelbaar zijn.

De conditionaliteit steunt enerzijds op socio-economische principes, anderzijds op het principe van de eerbiediging van de mensenrechten.

De conditionaliteit die in België door een wet uit 1994 aan de samenwerking wordt opgelegd, op initiatief van het Parlement, moet zich ook vertalen ten aanzien van de buitenlandse handel.

Het beleid van de conditionaliteit moet ontwikkeld worden door een aanwezigheid in landen waar de mensenrechten niet worden geëerbiedigd en in die landen die een economische groei kennen die niet onmiddellijk wordt vertaald in een verbetering van leefomstandigheden bij het overgrote deel van de bevolking.

De staatssecretaris geeft het voorbeeld van Indonesië, waar in de westelijke provincie Biak 85 % van de bevolking aan malaria lijdt.

Het is niet omdat Indonesië zich in de fase van een economische take off bevindt, en bepaalde problemen met Timor heeft dat België geen ontwikkelingsproject in de reeds geciteerde provincie zou mogen starten.

België is nu in negen Aziatische landen werkzaam.

De criteria die aangewend werden voor het bepalen van die landenkeuze zijn :

1. van economische aard :

­ BNP;

­ staatsschuld;

­ militaire uitgave.

2. mensenrechten :

wij geven een niet-regime bestendigende hulp, die prioritair bepaald wordt door de noden van de lokale bevolking.

3. absorptievermogen van een ontwikkelingsland :

die criterium heeft te maken met de graad van goed beheer en de sociale programma's in het betrokken land. De staatssecretaris verwijst naar Cambodja dat een programmaland geworden is.

De staatssecretaris motiveert vervolgens de keuze van de Filipijnen als programmaland. Dit ligt aan het absorptievermogen bij het uitvoeren van projecten in dat land, dat een dynamische bevolking kent, open staat voor dialoog en verbetering.

De Filipijnen hebben voor de human development index een 25-tal criteria toegevoegd. Dit wijst op een grondige bezinning over de sociale, economische, en humanitaire ontwikkeling van de bevolking. Het land kent immers een scherpe duale maatschappij : de slopenwijken in Manila zijn daar een schrijnend voorbeeld van.

De Filipijnen geven hierop een antwoord : zij kennen een social reform agenda, een landhervorming, enz. Het land plant een verbetering van de werkomstandigheden; dit moet gezien worden in het licht van de stijgende economische groei die op 5,5 tot 6 % geschat wordt in tegenstelling tot de 1,5 % groei in België. Die groei vertaalt zich nog niet in een verbetering van de sociale situatie van de bevolking : er is nog geen nationaal sociaal-zekerheidssysteem en de koopkracht is er nog niet op vooruitgegaan. De Filipijnse regering werkt wel aan een progressieve uitwerking van een nationaal sociaal zekerheidssysteem.

President Ramos heeft een sterk gedecentraliseerde aanpak van administratie en bestuur.

België heeft een project op het eiland Sebu, gelegen tussen de 2 000 andere eilanden.

Er is een aanvraag voor ontwikkelingshulp op het eiland Mindanao, waar latente conflicten tussen moslims en christenen aanwezig zijn. Dit conflict is duidelijk niet alleen van godsdienstige, maar vooral van sociale aard.

Er bestaat een presidentieel comité waarin de overheid en de NGO's zetelen. De Filipijnse grondwet van 1987 bevat enkele artikelen waaruit de bekommernis om de mensenrechten blijkt.

Om al die redenen heeft België de Filipijnen als programmaland uitgekozen. De andere landen van Zuid-Oost-Azië zijn projectlanden, waar één of twee substantiële projecten uitgevoerd worden.

In het kader van de sectorele ontwikkelingssamenwerking heeft de staatssecretaris veel aandacht voor de reproductieve gezondheidzorg, die trouwens in de verklaring van Istanbul tot besluit van de Habitat-conferentie werd opgenomen.

Het universitair onderwijs is kwalitatief van een vrij hoog niveau, behalve in Cambodja waar vele geneesheren gedurende het regime van de rode Khmers van 1975 tot 1979 werden vermoord. Dit is de reden waarom de VLIR een project van « teaching the teachers » in samenwerking met de universiteit van Phnom Penh heeft ontwikkeld.

Ten slotte bezorgt de staatssecretaris enig cijfermateriaal :

1. programmaland Filipijnen : 300 miljoen vanaf 97;

2. projectlanden :

­ Bangladesh :

een eenmalig bedrag van 300 miljoen voor een plurisectorieel project dat zich in de identificatiefase bevindt.

­ Vietnam :

150 miljoen per jaar gedurende de periode 1996-1998.

­ Indonesië :

een eenmalig bedrag van 300 miljoen voor een plurisectorieel project in de oostelijke provincie (bevindt zich in de identificatiefase).

­ China :

een aantal projecten worden afgebouwd. In de plaats daarvan komt één groot plurisectorieel project (eenmalig bedrag van 300 miljoen) in de Shansi-provincie.

­ Thailand :

het project (620 miljoen) dat loop tot 1999, wordt afgewerkt.

­ Voor Laos en Cambodja werd nog niets bepaald, omdat de staatssecretaris van plan is een bezoek aan die landen te brengen. Laos legde een project van gezondheidszorg voor dat veelbelovend lijkt te zijn.

Gedachtewisseling

Een lid merkt op dat de Filipijnen die door België uitgekozen zijn als programmaland tot de middencategorie behoren in tegenstelling tot Bangladesh, Cambodja en Pakistan die tot de laagste categorie landen qua menselijke ontwikkeling behoren.

Het lid verwijst naar de beleidsnota van de staatssecretaris waarin hij pleit voor preventieve diplomatie. Onlangs nog voorzag hij een bedrag van 500 miljoen voor preventieve diplomatie in Afrika. Hoe ziet de staatssecretaris dit concept in Azië ? Het lid verwijst naar mogelijke conflictueuse spanningen in Pakistan, Vietnam en de mogelijke evolutie in de voormalige Sovjetrepubliek uit Klein-Azië.

Verder is er het netelig probleem van de kinderarbeid in Azië.

Wat is de visie van de staatssecretaris over het intrekken van de algemene tariefpreferenties voor bepaalde industrieprodukten uit de ontwikkelingslanden en over het stimuleren van vakbondsinitiatieven volgens het overlegmodel ? Vakbondsacties hebben reeds het bewijs geleverd dat ze een efficiënte strijd tegen de kinderarbeid kunnen leveren.

Een ander lid pleit voor een globaliserende aanpak van het Azië-debat in de Commissie.

Een derde lid is verheugd over de herorganisatie van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in Azië. Vroeger was de versnippering te groot, er waren te veel project-landen.

Het lid beroept zich op het oordeel van staatssecretaris Moreels die India als een interessant land beschouwt. Kent België India een lening van Staat tot Staat toe ?

Het lid is van oordeel dat leningen van Staat tot Staat als aanvulling zouden moeten dienen bij de programmering van hetgeen gedaan wordt op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking. Het is jammer dat men leningen van Staat tot Staat verstrekt aan landen waar men niet van plan is verder mee samen te werken.

Ten slotte pleit het lid voor een coördinatie met de minister van Financiën en van Buitenlandse Handel.

Een lid snijdt het probleem van de landhervorming aan. Het lid wenst meer te vernemen over de visie en de plannen van de staatssecretaris met betrekking tot dat cruciale probleem.

Een ander lid formuleert volgende bedenkingen.

1. Een Azië-beleid als dusdanig is moeilijk uit te stippelen omdat de toestand vaak nogal erg verschilt van land tot land. De situatie in Birma en in Cambodja is zo verschillend van de situatie in Japan, Singapore of Taiwan.

2. Niettegenstaande alle geruchten die recentelijk de ronde doen, kennen een aantal Aziatische landen een niet onaanzienlijke wapenwedloop. Dit geldt niet alleen voor de grote landen zoals China en India, maar ook landen zoals Pakistan, Maleisië, Taiwan, Korea en andere zijn zich zeer sterk aan het bewapenen.

Moet men in ons ontwikkelingsbeleid met deze factor geen rekening houden ? Ontwikkelingssamenwerking staat in functie van hulp aan de bevolking. Is het dan aanvaardbaar dat diezelfde landen wier bevolking door ons wordt geholpen, zoveel geld aan bewapening uitgeven ?

3. In nogal wat ons omringende landen wordt de politiek van buitenlandse handel gebonden aan het beleid van ontwikkelingssamenwerking en aan dit inzake de Staatsleningen.

In se acht het lid dit verwerpelijk, maar we stellen vast dat de meeste voor ons concurrentiële landen in de wereld wel die binding maken, zeker in sectoren waarin België in het buitenland sterk aanwezig is (zoals haven- en baggerwerken).

Welk is de houding van de staatssecretaris met betrekking tot deze binding ?

4. In het kader van het debat over mensenrechten en kinderarbeid, doet het lid opmerken dat indien de kinderen in arme landen geen arbeid zouden verrichten, zij en hun familie wellicht van honger zouden omkomen. Vaak dient er zich niet onmiddellijk een wisseloplossing aan.

Een lid verwijst naar een reis naar Indonesië als lid van de commissie van Ontwikkelingssamenwerking van de Senaat. Ze herinnert zich dat er vele nauwelijks aanvaardbare projecten waren. Zijn die projecten afgelopen ?

Een ander lid vraagt of de enorme toename van Chinese en Aziatische studenten aan Belgische universiteiten te plaatsen is in het kader van de ontwikkelingssamenwerking.

Antwoorden :

De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, antwoordt dat de Filipijnen op de human development index de honderdste plaats inneemt, Vietnam staat op plaats 120, Laos op 138, Cambodja op 153, China op 111, Indonesië op 104 en Bangladesh op 146.

1. De levensverwachting is voor de Filipijnen 66 jaar, voor Bangladesh 55 jaar, voor Laos en Cambodja 51 jaar.

De alfabetiseringsgraad gaat in sommige Aziatische landen tot 90 % en daalt in landen zoals Bangladesh tot 38 %.

De scolarisatie varieert tussen 30 en 70 %.

Naast deze criteria speelt ook de economische en sociale absorptiecapaciteit van een land mee. Dit heeft de keuze van België voor de Filipijnen meer in de hand gewerkt.

Cambodja daarentegen kent een zeer moeilijke politieke situatie waar men eerder moet werken via een project gericht op een bepaalde streek via de provinciale en de lokale autoriteiten. De staatssecretaris zal die mogelijkheid ter plaatse onderzoeken. Een even moeilijke situatie heerst in Bangladesh.

Voor dit soort landen is het moeilijk een wel omlijnd strategisch toekomstgericht beleid uit te stippelen.

Vandaar dat het beter is in die landen te beginnen met een groot substantieel project ten overstaan van de lokale bevolking, weliswaar in samenwerking en met het totale partnership van en met de regering, of de lokale autoriteiten.

2. De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking doet opmerken dat de Centraal-Aziatische landen van de voormalige Sovjet-Unierepublieken volgens de Commissie voor ontwikkelingsbijstand DAC (Developm. Assist. Committee) (OESO) niet werden opgenomen in de lijst van de ontwikkelingslanden, alhoewel dit niet beantwoordt aan de realiteit.

Momenteel geeft België enkel humanitaire en een beperkte rehabilitatiehulp. Humanitaire hulp valt immers buiten de DAC-normen.

De staatssecretaris is bereid een inspanning te leveren in de voormalige Sovjet-Unierepublieken. Dit veronderstelt dat België meer middelen ter beschikking van de ontwikkelingshulp zou stellen. De nodige inspanning zou echter ook op multilateraal vlak moeten geleverd worden.

3. Voor conflictpreventie wordt een nieuwe budgettaire lijn van 500 miljoen uitgetrokken.

Het is niet zo dat dit uitsluitend in Afrika zou aangewend worden. Op dit ogenblik zijn we wel bijzonder aktief in Centraal-Afrika.

Enkel via tewerkstellings- en educatieprojecten kan het geweld voorkomen worden.

Een project zou in het militair en politiek gevoelig gebied van Mindanao onder die kredietlijn kunnen vallen. Het kan echter evengoed onder de bilaterale hulp vallen.

Kinderarbeid

Kinderen hebben vaak geen andere bronnen van inkomsten, vaak geen enkele andere vorm om in leven te blijven. Deze sociale situatie hebben we in België ook gekend. Een kind was een hand meer op de akker.

Op termijn moet kinderarbeid uiteraard bestreden worden. Het is belangrijk dat de ontwikkelingslanden werken aan een sociaal-zekerheidsstelsel in hun maatschappelijk bestel. België heeft er trouwens lange tijd (van 1875 tot 1945) over gedaan om een degelijk sociaal-zekerheidsstelsel in te voeren.

Het inbouwen van een sociaal-zekerheidsstelsel in een ontwikkelingsland moet geleidelijk aan gebeuren. Dit veronderstelt een positieve discriminatie. Onder meer onder impuls van de heer Hansenne, directeur-generaal van IAO (Internationale Arbeidsorganisatie), komt de sociale clausule op geregelde tijdstippen ter discussie.

De staatssecretaris herinnert eraan dat hij namens de regering steeds de sociale normen verdedigt. Terloops wijst de staatssecretaris op een wijziging in de aangewende terminologie : er wordt (onder meer als gevolg van de druk van de G7) nu niet meer gesproken van « sociale clausules » maar van « sociale normen ».

Ook de minister van Financiën en Buitenlandse Handel pleit voor sociale normen. Dit is ook trouwens nog gebeurd op de Habitat-conferentie te Istanbul.

De strijd voor de sociale normen moet in multilateraal verband gebeuren, er moet positief gediscrimineerd worden.

De Filipijnen trachten hieraan iets te doen en worden daardoor door België positief gediscrimineerd.

Het gaat immers om :

­ syndicale vrijheid;

­ optrekken van de minimumleeftijd voor kinderarbeid;

­ verbod van dwangarbeid.

De methode van de tariefbarrières wordt in Duitsland aangewend. Dit is een vorm van negatieve discriminatie. België pleit eerder voor een positieve discriminatie.

De staatssecretaris herinnert eraan dat België recent een staatslening heeft toegekend aan China (100 miljoen), de Filipijnen (65 miljoen), Indonesië (250 miljoen) en aan Vietnam (200 miljoen).

Er is een beginnende uitwisseling van informatie tussen buitenlandse handel een samenwerking op financieel en economisch vlak.

De staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking wijst er verder op dat de Filipijnen een landhervormingsprogramma hebben. Hij heeft trouwens de streek waar men aan landhervorming doet, bezocht.

Een wijziging van het grondrecht veronderstelt dat de productie even hoog blijft en dat de afzetmogelijkheden van de boeren die hun oogst vroeger aan de grootgrondbezitter kwijt konden, niet gedaald zijn. Er moeten bepaalde afzetcircuits in het leven geroepen worden waarbij de overheid een grote rol speelt en waarbij zo weinig mogelijk tussenpersonen betrokken zijn. De landhervorming is dus één van de grootste uitdagingen van de Filippijnse regering, die zich bewust is dat ze over voldoende middelen moet beschikken bij de uitbetaling van de boeren voor hun producties die ze te koop stellen, zodat het levensniveau van de landbouwers eindelijk kan stijgen.

Hoewel de landhervorming goed werkt, verbergt de staatssecretaris niet tot een zekere hoogte ook teleurgesteld te zijn omdat de landhervorming er te monosectorieel wordt bekeken. Een landhervorming veronderstelt niet alleen de verdeling van de gronden, de goede werking van de afzet van de landbouwgoederen maar ook de opbouw van een fysische infrastructuur waardoor de boeren zich kunnen verplaatsen met het oog op de verkoop van hun goederen in andere lokaliteiten, en de mogelijkheid aanspraak te maken op een degelijke gezondheidszorg. De gezondheidsposten bevinden zich meestal op onaanvaardbare afstand.

In vele ontwikkelingslanden bestaat de bevolking nog voor 85 % uit boeren, waardoor een massale immigratie naar de grootsteden is ontstaan. De druk op de grootsteden wordt steeds groter, zodat men (ook op de Habitatconferentie in Istanbul is dat gebeurd) nu pleit voor immigratie naar middelgrote steden die in landbouwstreken worden uitgebouwd.

III. UITEENZETTING VAN DE HEER MAYSTADT, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN FINANCIËN EN BUITENLANDSE HANDEL (4 december 1996)

Op 4 december 1996 geeft de vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel een samenvatting van het economische en commerciële luik van de beleidsnota over Azië.

De vice-eerste minister legt uit dat Azië op middellange termijn een belangrijke afzetmarkt op wereldniveau aan het worden is en dat dit continent dus een groot aantal kansen biedt voor Belgische ondernemingen wat export van goederen en diensten betreft.

De snelle expansie vereist nieuwe behoeften op het vlak van infrastructuur, milieu, energie, transport en telecommunicatie. Dit zijn gaten in de markt op gebieden waarin de Belgische ondernemingen hun kunnen al bewezen hebben. De verbetering van de levensstandaard brengt een snelle vermeerdering van inkomsten en van koopkracht met zich mee, hetgeen enorme perspectieven opent op het vlak van de export van consumptiegoederen, spitstechnologische goederen en producten met een hoge toegevoegde waarde. Zoals hierboven gesteld hebben de demografische explosie evenals de geleidelijke industrialisering zware gevolgen gehad voor het milieu, hetgeen immense kansen biedt voor milieutechnologieën en voor de know-how van Belgische ondernemingen.

Het is vooral aan ondernemingen om kansen te grijpen. De privé-sector moet zijn verantwoordelijkheden opnemen; maar de veranderingen in Azië zullen ook nieuwe politieke implicaties hebben voor de overheid, en men zal ongetwijfeld een grotere prioriteit aan dit continent moeten verlenen.

III.1. Handelsbetrekkingen

III.1.1. Bevordering van de handelsbetrekkingen

De export van de BLEU naar Azië heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen : ze is gestegen van 224 miljard frank in 1986 naar 458 miljard in 1994. De import, daarentegen, heeft een minder grote stijging doorgemaakt : de import is van 218 miljard frank gestegen naar 336 miljard frank. Het aandeel van Azië in het geheel van de export van de BLEU is gestegen van 7,3 % in 1986 naar 10 % in 1994; het aandeel van de import is gestegen van 7,1 naar 8 %. Over het geheel genomen vertoont de BLEU een handelsoverschot met de Aziatische landen, behalve met Japan, waarmee er een heel aanzienlijk handelstekort wordt opgetekend (62 miljard frank).

Deze positieve ontwikkelingen dienen echter te worden getemperd door kritische opmerkingen met betrekking tot zowel de marktaandelen van de BLEU als tot de structuur van onze export. Het deel van Azië in het geheel van de exportverrichtingen blijft lager dan die van de meeste Europese concurrenten. Een vergelijking van de respectievelijke marktaandelen van de landen van de EU wijst uit dat het aandeel van de BLEU in de uitwisselingen van de EU met Azië min of meer stabiel geworden is tijdens de afgelopen tien jaar. Dit is echter een geflatteerde voorstelling door het grote volume van de diamantenhandel met Azië.

Om de handelsbelangen van de Belgische ondernemingen te waarborgen kan de overheid op twee niveaus ingrijpen : het multilaterale niveau en het bilaterale niveau.

Multilateraal

Een betere toegang van Europese producten en diensten tot Aziatische markten moet één van onze prioritaire doelstellingen blijven.

België hoopt dat China snel zal toetreden tot de WTO maar dan wel onder zekere voorwaarden. Die voorwaarden bestaan uit aanzienlijke verbintenissen met betrekking tot de toegang van goederen tot de markt en voorafgaande overeenkomsten met betrekking tot diensten (financiële diensten en maritiem vervoer). China dient ook de verbintenissen na te leven omtrent de rechten op intellectuele eigendom en China zou ook moeten deelnemen aan de overeenkomsten inzake burgerlijke luchtvaart en openbare aanbestedingen. Andere Aziatische landen zouden op termijn ook deel moeten gaan uitmaken van de WTO.

De Belgische regering denkt baat te kunnen hebben bij een dialoog met de Aziatische onderhandelingspartners om te pleiten voor een volledige toepassing van de overeenkomsten van de Uruguay Round en voor een positieve afloop van de onderhandelingen over een verdere liberalisering van diensten.

België hecht vooral belang aan een constructieve aanpak van nieuwe thema's binnen de WTO, zoals handel en milieu, handel en investeringen, evenals handel en sociale normen.

Bilateraal

De bevordering van onze handelsbetrekkingen betreft voornamelijk regionale instanties, maar de federale autoriteiten kunnen hier toch ten bate van de export een stimulerende rol spelen die een aanvulling is op de activiteiten van de regionale bevorderingsdiensten.

III.1.2. Financiering en verzekering-overheidskredieten

De aanbieding van financiering van de openbare sector ­ in de vorm van leningen met concessie-voorwaarden, grote subsidies, stabilisatie van rentevoeten en verzekeringskredieten aan de export ­ speelt in sommige gevallen een belangrijke rol als het gaat om het krijgen van openbare contracten.

België heeft vrij flexibel gereageerd op de wijziging van de situatie in Azië door de middelen die beschikbaar zijn voor leningen van Staat tot Staat anders aan te wenden, namelijk door ze te richten op de belangrijkste en meest veelbelovende markten van dit continent.

Wat de kredietverzekering betreft voor export van de Delcredere Dienst : er zijn vrij weinig beperkende beleidsrichtlijnen voor verzekering wat niet-betaling betreft, gezien de goede solvabiliteit van de meeste Aziatische landen.

Financiering door de Aziatische Ontwikkelingsbank

Hoewel er geen garantie bestaat voor het toekennen van contracten die door de Asian Development Bank (ADB) gefinancierd worden, blijkt dat Belgische ondernemingen slechts de 27ste plaats bekleden, terwijl België de 23ste belangrijkste aandeelhouder is. Wat fondsen voor adviseurs betreft is de situatie nog erbarmelijker.

III.1.3. Aanwezigheidsbeleid

Officiële bezoeken verdienen een speciale aandacht. De aanwezigheid van een officiële vertegenwoordiger is nog veel belangrijker dan op andere markten voor het welslagen van inspanningen voor marktpenetratie door Belgische ondernemingen. De rol die Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip als erevoorzitter van de BDBH speelt in deze missies kan niet genoeg worden benadrukt. Men moet officiële bezoeken in Azië en bezoeken van Aziatische missies in ons land benutten om de belangen van Belgische ondernemingen te verdedigen bij de overheden en bij de plaatselijke zakenlieden.

III.1.4. Instrumenten van de EU

Het is gepast om een beter gebruik van de beschikbare instrumenten van de EU na te streven. De partnerschapsprogramma's ­ te weinig gericht op de werkelijke behoeften van zakenlieden ­ dienen ook aan een kritisch onderzoek te worden onderworpen.

III.1.5. België, draaischijf van het luchtverkeer

De afwezigheid van directe luchtverbindingen met het Aziatische continent belemmert de handels- en investeringsstromen want een regelmatig en persoonlijk contact met de Aziatische partner is belangrijk. Na de terugtrekking van Sabena uit Azië moet er hernieuwde aandacht worden geschonken aan de bevordering van het nationale vliegveld als Europees centrum voor de Aziatische luchtvaartmaatschappijen.

III.2. Investeringsstromen

III.2.1. Belgische investeringen in Azië

De directe Belgische investeringen in Azië zijn totnogtoe beperkt. Eén van de oorzaken is dat de Belgische industriële wereld gekenmerkt wordt door een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen.

Belgische investeringen in Azië kunnen niet worden gezien als delocalisering van de productie naar Aziatische lageloonlanden. Deze investeringen vloeien voort uit een behoefte aan marktexpansie van de betrokken ondernemingen. Locale vestiging is inderdaad meestal een sine qua non voorwaarde voor een geslaagde marktpenetratie in Oost-Azië, Zuid-Oost Azië en Zuid-Azië.

De Belgische federale overheden kunnen deze investeringen op drie manieren stimuleren.

Ten eerste kunnen de overheden een juridisch kader scheppen dat beoogt Belgische ondernemers te beschermen in derde landen door het afsluiten van overeenkomsten om de wederzijdse investeringen te beschermen en te bevorderen.

Ten tweede kunnen de overheden een beroep doen op de Belgische maatschappij voor internationale investeringen (BMI) in het licht van grotere investeringen van Belgische KMO's in Azië.

Ten derde zou de investeringsverzekering van de AGCD in een aantal Aziatische ontwikkelingslanden, naast de bestaande dekking van investeringsrisico's door de Delcredere Dienst, een stimulans kunnen zijn voor Belgisch privé-initiatief in die landen.

III.2.2. Aziatische investeringen in België

Aziatische groepen investeren in Europa met als doel een bevoorrechte toegang te krijgen tot de Europese markt. Onze Europese concurrenten zijn erin geslaagd om een in verhouding groter aandeel van Aziatische investeringen te krijgen.

Als gevolg van de federalisering is de promotie van België als vestigingsgebied voor buitenlandse ondernemingen evenals de actieve prospectie van potentiële investeerders een exclusieve bevoegdheid van de regionale overheden.

De Belgische ambassades en vertegenwoordigers in die landen zijn observatieposten die de eerste signalen moeten opvangen. Ze zijn, als bevoorrechte gesprekspartners van de locale ondernemingen, in een hele goede positie om zich toe te spitsen op het regionale beleid van investeringsprospectie.

Gedachtewisseling

Een lid gelooft sterk in de complementariteit van alle vormen van beleid in de kring van buitenlandse zaken en betreurt de huidige tendens om zeer starre scheidingen door te voeren tussen ontwikkelingssamenwerking, buitenlandse handel en buitenlandse zaken.

In het verleden werden leningen van Staat tot Staat toegekend aan landen waar België vrijwel geen samenwerkingsverbanden of handelsbetrekkingen mee had. Vandaag de dag staat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking erop dat hulp niet meer verbonden mag zijn aan andere zaken.

Spreekster blijft ervan overtuigd dat overleg tussen ministers mogelijk blijft, zonder dat een ministerie te veel invloed uitoefent op een ander. Een voorbeeld hiervan is de verkoop van dieseltreinen aan Marokko waar een kleine aanvulling van de samenwerking inzake opleiding bepalend was. Voor 45 miljoen frank heeft België daar een markt gewonnen, hetgeen Frankrijk België altijd verweten heeft. Helaas heeft België die markt ondertussen verloren.

Anderzijds is het duidelijk dat een goede samenwerking, zelfs als heel streng wordt gesteld dat het geen handelsbeleid mag zijn, toch het imago van een land ten goede komt. Dit wil niet zeggen dat ontwikkelingssamenwerking op winst uit is.

Spreekster beklemtoont ook het belang van buitenlandse missies van een minister van Buitenlandse Handel die tevens federaal minister van Financiën is en die vergezeld wordt door een prins. Dat zijn gunstige manieren waarop ministeries elkaar kunnen steunen.

Spreekster pleit voor een goede verstandhouding tussen de betrokken ministeries.

Spreekster bedankt ook de minister voor de aandacht die hij schenkt aan de situatie van de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB). Het is te vaak zo dat België voor bepaalde bedragen een bijdrage levert maar toch niet het werk toegewezen krijgt omdat de aanbestedingen niet altijd bekend zijn. De minister kan wat dit betreft een sleutelrol vervullen.

Een ander lid onderstreept het enorme potentieel van Azië, dat tevens een zeer verscheiden continent is. Historisch heeft België nu eenmaal minder affiniteiten met Azië, zodat er effectief meer inspanningen moeten geleverd worden voor het bedrijfsleven, ook omdat de behoeften in Azië zeer groot zijn.

Wat betreft de redenen voor de snelle groei van de Aziatische landen, wijst spreker op de culturele verschillen, maar ook op de verschillen in sociale levensstandaard die minder ontwikkeld zijn dan in West-Europa.

De levensstandaard verschilt sterk binnen het Aziatisch continent, met enerzijds de industriële grootmacht Japan, daarnaast de Aziatische « Tijgers » Singapore en Maleisië en de landen met een duale economie zoals Indië en China en anderzijds de ontwikkelingslanden, zoals Bangladesh, Cambodja en Viëtnam.

In de beleidsnota van de regering wordt echter een globale strategie tegenover Azië uitgewerkt. Moet deze strategie niet gedifferentieerd worden volgens het land waarmee handelsrelaties onderhouden worden ? Soms is de scheidingslijn tussen ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel inderdaad niet zo klaar en duidelijk, doch de te volgen strategie zal in ieder geval moeten gedifferentieerd worden.

Het is tevens opvallend dat de handelsrelaties met China weinig intens zijn : de handelsbalans tegenover China is zelfs negatief. De minister heeft tijdens zijn recent bezoek aan China contacten gelegd met de handelsmissie. Op welke manier kunnen de handelsrelaties met China geïntensifieerd worden ? Welke strategie zal tegenover China worden gevolgd ?

Vervolgens verwijst het lid naar de situatie in Hongkong dat op 1 juli 1997 een speciale administratieve regio van de Volksrepubliek China wordt. België heeft steeds uitstekende handelsrelaties onderhouden met Hongkong (voor ongeveer 45 miljard per jaar). Hoe zullen deze relaties evolueren na 1 juli 1997 ? Indien de relaties in stand worden gehouden, kan Hongkong misschien de toegangspoort vormen om beter door de dringen tot China.

Wat betreft de sociale normen in de internationale handel, verwijst het lid naar de vraag om uitleg van een lid gericht aan de vice-eerste minister en minister van Financiën en Buitenlandse Handel over « de sociale normen in de internationale handel » gehouden in de commissie voor de Buitenlandse aangelegenheden op 4 december 1996 (Handelingen, 1-71 COM, blz. 554 en volgende).

Een lid benadrukt wat een uitdaging Azië is voor Europese landen. De situatie in Azië heeft zoveel verschillende vormen, is zo gediversifieerd, zelfs binnen eenzelfde land, dat het dus niet eenvoudig is om een gemeenschappelijke aanpak te hebben. In welke mate heeft men rekening gehouden met deze aanzienlijke verscheidenheid ?

Een tweede vraag van het lid heeft betrekking op de problematiek van een overeenstemmende houding van België ten opzichte van China, gezien de houding van China jegens Tibet, Taiwan en Hongkong en de houding van China jegens de mensenrechten. Het lid verwijst naar de houding van Frankrijk, dat eigenlijk het land bij uitstek is van de rechten van de mens en de burger en dat toch niet aarzelde om een reeks contracten met China te sluiten. Men moet dus de mate van invloed van België evalueren om een goed evenwicht te vinden. Het lid benadrukt dat men in ieder geval niet de mensenrechten kan weglaten uit ons buitenlands beleid.

Over deze kwestie werd uitvoerig gedebatteerd tijdens de vergadering met de minister van Buitenlandse Zaken. Er bestaat in dit opzicht een zekere ambivalentie. Het lid hoopt dat de regering deze ambivalentie zal opheffen. Het lid heeft de indruk dat men voor sommige armere landen heel erg streng is wat de mensenrechten betreft en dat men voor andere landen, die een « boom » beleven op commercieel of industrieel gebied, al sneller een oogje dichtknijpt wat die mensenrechten betreft.

Handel zal er sowieso zijn, met of zonder België. Ons land heeft veel te winnen maar ook veel te verliezen. Misschien moet men eerst de economie aanpakken, om vervolgens verder te gaan naar de politiek. Het lid vraagt de minister om nadere gegevens hieromtrent. Het is onontbeerlijk om met deze landen een kritische dialoog te beginnen, maar dat zal niet altijd eenvoudig zijn.

Over de recente reis van de minister naar China stelt een lid drie vragen :

De eerste vraag heeft betrekking op de economische invloed in Azië. Het lijkt erop dat de economische invloed van Europa in Azië heel wat minder groot is dan de invloed van de Verenigde Staten. Hoe kunnen we deze handicap overwinnen ?

De tweede vraag heeft betrekking op de verhoudingen tussen de twee grote politieke polen in Azië, met name India en China. De Chinese president is onlangs in India geweest. Kan men iets vernemen over de verhouding tussen deze twee landen ?

De derde en laatste vraag is of de minister de gelegenheid heeft gehad om met de Chinese president discussies te voeren over de mensenrechten in China.

Een lid stipt aan dat wat de leningen van staat tot staat betreft, het Aziatisch continent in feite een zeer betrouwbare partner is. Sedert 1980 heeft België voor ongeveer vier miljard kredieten toegekend aan China. Is dit echter niet te weinig ? Zou België hier geen zwaardere budgettaire inspanning moeten doen gelet op het positieve multiplicatoreffect op onze economie ?

Een tweede vraag betreft de tegenstelling die het lid meent te ontwaren in het beleid dat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking heeft uigestippeld, waarbij de Belgische bedrijfswereld niet langer de gepriviligeerde partner is, terwijl de minister van Buitenlandse Handel inspanningen doet ten voordele van de Belgische bedrijfswereld. In deze context verwijst spreker naar het succes van de Shangai Bell-operatie, die trouwens nog voor enige tijd een succesonderneming zal blijven.

Hetzelfde lid stelt eveneens vast dat België een positief standpunt inneemt tegenover de toetreding van China tot de WTO. Wat is het standpunt van de Europese Unie ? Naar verluidt zouden de Verenigde Staten hier een ander standpunt innemen.

Tot slot onderstreept het lid dat in Azië een groot potentieel voor militaire conflicten overblijft, terwijl er niet zo veel conflictbeheersende organisaties bestaan. Voorziet de minister wapenleveringen aan deze regio ?

Volgens een ander lid is het Belgisch beleidsconcept op dit ogenblik vooral een economisch concept. Moet deze enige visie niet in vraag worden gesteld, minstens ten einde duidelijkheid te bekomen omtrent de prioriteiten en de context waarbinnen de discussie in de toekomst zal worden gevoerd ?

De ontwikkelingen in Azië dwingen iedereen tot realiteitszin : onze normen kunnen niet zomaar opgelegd worden aan een continent met de snelst groeiende economie, maar ook waar 170 miljoen mensen onder de armoedegrens leven.

Daarnaast wijst het lid op het feit dat de ABOS-participatie in Shanghai Bell op de helling zou worden gezet. Kan de minister de historiek van deze participatie schetsen, alsmede de plannen voor de toekomst ?

Over China stelt een lid dat dit land zich op de mondiale markt als een belangrijke partner profileert. Op de APEC-conferentie heeft China voorgesteld een gedeelte van de markt open te stellen. Dit is wellicht een poging om op die manier een stapje dichter te komen bij het lidmaatschap van de WTO. Een belangrijk element is de vraag of China op korte of lange termijn toegelaten wordt tot de WTO, met of zonder te voldoen aan de daartoe gestelde voorwaarden tot lidmaatschap.

Los van de discussie rond de status van China worden nog een aantal regels overtreden die een lidmaatschap niet mogelijk maken. Zo legt China aan buitenlandse bedrijven een aantal onaanvaardbare verplichtingen op.

Er is nogal wat kritiek op de te economisch gerichte APEC en WTO en de vraag naar meer sociale en milieu-accenten. Enkel via mondiale afspraken zal op de economische markt van China druk kunnen worden uitgeoefend in sociale en mensenrechtenkwesties.

Het commissielid verwijst naar de voorstellen van resoluties die zij heeft ingediend met betrekking tot de Chinese politiek en de mensenrechten in China. De reactie van de Chinezen op deze resoluties laat vermoeden dat zij hun markt niet zo maar open zullen stellen en dat zij geen enkele immenging zullen dulden in hun staatsorganisatie. Moet de Belgische regering dan hier geen norm van gerechtvaardigd egoïsme tentoon spreiden ten opzichte van dit land ? Primeert dan echt het handelsbelang het meest of de totale levensomstandigheden van de landen waarmee wij handel drijven ?

Een senator verwijst naar milieu-aspecten in China. Er zijn problemen die te maken hebben met de demografie, maar er zijn ook problemen die te maken hebben met de enorme industriële vervuiling. De uitstotingen van dioxine en van andere schadelijke stoffen zijn in Thailand met tien vermenigvuldigd, in de Filippijnen met acht, en in Indonesië met vijf. Kan de minister zeggen welke basis er gebruikt is voor de vergelijking en wat de elementen van vergelijking met ons land zijn, hetgeen het mogelijk zou maken om de gegevens beter te begrijpen ?

De spreekster vraagt zich af of deze toename te wijten is aan de groei of ook aan het gebruik van verouderde technologieën. Is het niet zo dat bepaalde technologieën die in Europa niet meer worden aanvaard naar Azië worden uitgevoerd om de kosten te drukken ? Hoe zit het met de overdracht van moderne, minder vervuilende technologieën ? Zijn er op dit vlak overeenkomsten gesloten ?

Het is een feit dat onze concurrenten, zoals Frankrijk, zich veel minder zorgen maken over de mensenrechten in China en op die manier genieten van een interessanter investeringsklimaat dan België.

Is deze handelswijze van de Chinese ambassade een werkelijke bedreiging of is het slechts bluf ?

Antwoorden van de minister

Wat de verhouding tussen ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel betreft benadrukt de minister dat het hier gaat om verschillende verantwoordelijkheden van twee ministeries, men kan die twee verantwoordelijkheden niet met elkaar verwarren. De staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking heeft gelijk als hij stelt dat de beschikbare middelen voor ontwikkelingssamenwerking inderdaad moeten dienen voor de ontwikkeling van de betrokken landen. De minister steunt de staatssecretaris in diens inspanningen om meer helderheid en orde in deze dossiers te scheppen.

Bekommernissen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn echter niet per se onverenigbaar met bekommernissen op het gebied van de buitenlandse handel. In een aantal gevallen kan men heel goed bewijzen dat een project doeltreffend is om een land te ontwikkelen en tegelijkertijd onze bedrijven in staat stelt om uit te voeren.

Wat leningen van staat tot staat betreft geeft de minister toe dat er soms leningen zijn geweest die zijn aangewend om projecten te financieren die niet waren aangepast aan het land waar ze gevestigd waren. Het gaat echter om een heel beperkt aantal gevallen die niet kunnen worden veralgemeend.

De Raad van ministers heeft recent in zijn geheel ingestemd met de criteria voor toekenningen van leningen van staat tot staat. Het spreekt vanzelf dat we in een aantal gevallen vaststellen dat het mogelijk is om zowel de ontwikkeling van een land als de export van Belgische ondernemingen te bevorderen.

De minister geeft het voorbeeld van het gebruik van de laatste lening van staat tot staat aan China. Bijna alle projecten zijn projecten op het gebied van het milieu, meer bepaald op het vlak van de verbetering van de waterkwaliteit. Het is duidelijk dat deze projecten tegemoet komen aan een nijpende behoefte in China maar tegelijkertijd stellen deze projecten Belgische ondernemingen in staat om hun technologie en hun uitrusting uit te voeren. De minister voegt toe dat de Chinese overheden eisen dat Belgische bedrijven de meest moderne technologie leveren ­ hetgeen vanzelfsprekend is.

Er is dus niet noodzakelijkerwijs sprake van onverenigbaarheid van ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel.

Het is een feit dat voor het jaar 1996 het grootste deel van de leningen van staat tot staat voor Aziatische landen bestemd waren.

De minister stelt vast dat een lid het goedkeurt dat de regering bijzondere aandacht heeft geschonken aan transacties die via internationale organisaties gegaan zijn, zoals via de Asian Development Bank. De regering wil hierin systematischer te werk gaan. De minister heeft aan alle diplomatieke posten in landen waarin deze ontwikkelingsbanken een zetel hebben instructies gegeven om te zorgen voor een systematisering van de informatie-overdracht met betrekking tot transacties die via die organisaties verlopen of door die organisaties gefinancierd worden. Op die manier is het mogelijk om die informatie door te geven, al wordt de toekenning van een transactie niet bepaald op de zetel van de ontwikkelingsbank die als financierder optreedt. Onze permanente vertegenwoordiger bij de Wereldbank heeft als taak gekregen om oplettend te zijn en om informatie in te winnen over projecten die door de Wereldbank gefinancierd worden en deze informatie door te spelen aan onze ambassadeur in het betrokken land en aan de bedrijven die het zou kunnen aanbelangen.

Men dient ook met een ander aspect rekening te houden : Azië is een pluriform continent. Een lid heeft onderstreept dat het nodig is om een gedifferentieerde strategie te hebben. Men moet zich steeds aanpassen aan de omstandigheden : zo is het duidelijk dat in sommige landen de ontwikkelingssamenwerking een grote rol blijft spelen omdat het land zich nog in een eerste stadium van ontwikkeling bevindt. In andere landen, daarentegen, is ontwikkelingssamenwerking niet meer nodig omdat er in die landen sprake is van een echte, pure markteconomie.

Wat de leningen van staat tot staat betreft deelt de minister de mening van één van de interveniënten : het is zeker mogelijk om de leningen aan een aantal landen te verhogen, temeer daar dit geen enkele invloed heeft op de netto behoefte aan financiering in de betekenis die gebruikt wordt in het Verdrag van Maastricht. Er is een invloed op de schuld maar niet op het tekort. In bepaalde landen, waar men zeker is dat de leningen van staat tot staat op de nuttige wijze worden aangewend, zou men de leningen moeten kunnen verhogen. De minister stelt echter vast dat de huidige kredieten nog lang niet volledig zijn uitgeput. In bepaalde landen duurt het nogal lang voordat leningen van staat tot staat daadwerkelijk worden gebruikt.

De minister kondigt aan dat hij binnenkort Vietnam zal bezoeken. Eén van de redenen voor dit bezoek is om te proberen de stand van zaken te bepalen met de Vietnamese overheden : ze hebben een lening van staat tot staat tot hun beschikking en die lening is sinds 1994 niet gebruikt. We moeten de keuze van de locale overheden respecteren want zij weten beter dan wij wat nuttig is voor de ontwikkeling van het land. Maar de beslissing moet niet te lang op zich laten wachten.

Het heeft geen enkele zin om op papier hogere leningen van staat tot staat vast te leggen als die leningen niet daadwerkelijk gebruikt worden. Voor sommige landen kunnen we echter de leningen verhogen.

Er zijn meerdere vragen gesteld over China.

Het is waar dat de Verenigde Staten in Azië sterker aanwezig zijn dan Europa, met name in China. Deze aanwezigheid vloeit voort uit de geschiedenis : de Verenigde Staten zijn de grootste macht rond de Stille Oceaan. Sinds het einde van WO II hebben de Verenigde Staten een sterke aanwezigheid in dit werelddeel, de betrekkingen die ze hebben met de Aziatische landen zijn sterk verschillend van land tot land. Het is dus niet verbazend om vast te stellen dat de Verenigde Staten vandaag de dag tot de belangrijkste investeerders in China kunnen worden gerekend.

De investeerders in China zijn :

­ Chinezen van buiten China : geld dat komt uit Hongkong, Taiwan, Singapore;

­ de Verenigde Staten;

­ het Verenigd Koninkrijk;

­ de andere landen van Europa.

Dit heeft historische oorzaken en deze volgorde kan niet van de ene dag op de andere worden omgekeerd, maar de dialoog tussen Europa en Azië moet worden voortgezet, een dialoog waarmee in 1995 werd begonnen.

Binnen deze context van een kritische dialoog moet de netelige kwestie van de mensenrechten worden behandeld. Wat de Chinese ambassadeur aan de voorzitter van de Commissie voor Buitenlandse Aangelegenheden zegt als de commissie een resolutie wil aannemen zegt de Chinese eerste minister ook aan de minister tijdens zijn bezoek aan China. Desalniettemin moet men het probleem blijven aankaarten, maar dan op gepaste wijze. Volgens de minister hebben de Chinezen ons ook dingen te vertellen : zo achten zij het bijvoorbeeld onaanvaardbaar dat men bejaarde mensen alleen laat sterven. In China worden bejaarden door hun gezin ten laste genomen. Er is dus een basis om een dialoog te voeren. We zijn ervan overtuigd dat mensenrechten universeel zijn maar deze overtuiging botst met de overtuiging die leeft in verschillende landen van Zuid-Oost Azië. Volgens hun overtuiging is er geen sprake van een universele overtuiging met betrekking tot mensenrechten.

Sommige landen hebben besloten deze moeilijke kwestie te negeren ­ dat is de gemakkelijkste weg. De minister denkt dat men de overheden van deze landen moet blijven uitnodigen tot een kritische dialoog die de bevolkingen van deze landen kan helpen om te evolueren naar het respect voor bepaalde waarden met een universele betekenis.

Wat de betrekkingen tussen India en China betreft verwijst de minister naar de recente ontmoeting tussen de Chinese president en de eerste minister van India. De belangrijkste conclusie van deze ontmoeting was dat men een einde zou maken aan de problemen rond de grenzen tussen beide landen. Men moet nog afwachten of ze die goede bedoelingen zullen kunnen uitvoeren in de komende maanden. Dit zou de risico's op militaire spanning in dit deel van de wereld kunnen verminderen. Er is namelijk geen collectieve organisatie voor militaire veiligheid zoals de NATO en het risico op een gewapend conflict is groter, hetgeen ook problemen met zich meebrengt als men een beslissing neemt om een wapenvergunning toe te kennen.

Het handelstekort van België ten opzichte van China is in de orde van tien miljard frank : de export bedraagt 32 miljard terwijl de import 42 miljard bedraagt. Volgens de minister moeten we niet streven om, koste wat het kost, een overschot te hebben op de handelsbalans jegens al die landen, wat we moeten nastreven is een overschot over het geheel ­ en dat overschot heeft ons land ten opzichte van de totaliteit van Aziatische landen. Toch zou een stijging van onze export naar China een goede zaak zijn en dat was overigens ook het doel van de recente missie in China.

Het is een feit dat België meer exporteert naar Hongkong alleen dan naar het geheel van China. Hongkong kan waarschijnlijk een toegangspoort vormen tot de Chinese markt, net als Singapore. Chinezen uit Singapore hebben al precieze voorstellen gedaan om Belgische ondernemingen te introduceren op de Chinese markt door Singaporaans-Belgische joint-ventures op te richten. Eenzelfde operatie zou kunnen worden overwogen met bedrijven in Hongkong. De Chinezen blijven echter herhalen dat Hongkong een kapitalistisch land zal blijven, anders dan de rest van China. Men moet oplettend blijven.

Wat de toetreding van China tot de World Trade Organisation betreft verwijst de minister naar de conclusies van de raad van algemene zaken van de Europese Unie van 25 november jongstleden. De Lid-Staten hebben het initiatief van commissaris Brittan gesteund, het initiatief om een manier te zoeken waarop China binnen een redelijke termijn toe zou kunnen treden tot de WTO. De Europese Unie heeft als standpunt dat China hetgeen verworven is in de Uruguay-Round moet respecteren om lid te kunnen worden. Er is geen sprake van dat China zou worden vrijgesteld om de regels na te leven die bepaald zijn tijdens de Uruguay-Round. Maar voor bepaalde zaken zou de Europese Unie wel een spreiding in de tijd toelaten. Dit valt te vergelijken met de overgangsperiode die aan nieuwe leden van de Europese Unie wordt gegeven om zich aan te passen aan het « acquis communautaire ».

De minister geeft aan dat de Chinezen hun douanetarieven al verlaagd hebben. Tijdens de vergadering van de APEC in Manila hebben ze zich ertoe verbonden om die tarieven nog verder te verlagen voor het jaar 2000. Wat dit betreft zou China vrij snel aan de toetredingsvoorwaarden van de WTO kunnen voldoen. Maar er is ook nog het luik dat niet te maken heeft met tarieven maar wel met problemen van toegang tot de markt. De onderhandelingen hierover zullen moeilijk zijn want China moet een aantal reglementaire obstakels opheffen voor de penetratie van de markt.

Het nuanceverschil tussen het Amerikaanse en het Europese standpunt is dat Europa wil dat China zo snel mogelijk toetreedt tot de WTO. De WTO zal die naam pas echt verdienen op de dag dat China en Rusland er deel van zullen uitmaken.

Sommige leden hebben nadere gegevens gevraagd over Shanghai Bell. De minister legt uit dat de Belgische Staat in 1983 de beslissing heeft genomen om in « Shanghai Bell Telephone Equipment » te investeren tot een bedrag van 2,28 miljoen dollar, hetgeen indertijd 10 % van het startkapitaal betekende. Ondertussen zijn er latere verhogingen geweest van dat kapitaal, verhogingen waar België niet aan heeft deelgenomen, hetgeen inhoudt dat de Belgische deelneming in het kapitaal op dit moment slechts 8,5 % bedraagt. Het aandeel is echter aanzienlijk in waarde gestegen en dientengevolge zou een plus-value kunnen worden verwezenlijkt die, boekhoudkundig gezien, in de orde van 300 miljoen is maar die nog meer zou kunnen bedragen bij verkoop. Anderzijds ontvangt de Belgische Staat jaarlijkse dividenden die een totale waarde van 10,4 miljoen dollar bereiken. Tot besluit benadrukt de minister dat de investering de Belgische Staat 350 miljoen heeft opgeleverd aan dividenden (aan niet fiscale inkomsten) en hij benadrukt ook dat de deelneming aanzienlijk in waarde is gestegen.

De minister verbaast zich er echter over dat de deelneming niet is onderworpen aan het onderzoek van de Commissie voor raming van de activa van de Staat. Men zal dus eerst aan deze Commissie moeten vragen om nader te bepalen wat de juiste waarde is van deze deelneming voordat besloten wordt wat ermee gedaan wordt.

Het is duidelijk dat de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking het niet goedkeurt dat ze aandeelhoudster geworden is van een bedrijf (Shanghai Bell) dat welvarend is geworden.

Na het onderzoek van de Commissie voor raming van de activa van de Staat zal de regering kunnen kiezen : of de deelmening verkopen om meteen een plus-value te verwezenlijken die belangrijk zou kunnen zijn of de deelneming houden maar dan bij de federale Maatschappij of de Belgische Investeringsmaatschappij, waarvan het sociale oogmerk is om deelnemingen aan te gaan in bedrijven, vooral in Azië.


DEEL II : NA DE CRISIS

TITEL II : DE FINANCIËLE EN MONETAIRE CRISIS IN ZUIDOOST-AZIË

I. INLEIDING

Sedert juli 1997 wordt Zuidoost-Azië geteisterd door een monetaire en financiële crisis. Daarom meent de Senaat dat de standpunten die zijn ingenomen na het onderzoek van de beleidsnota van de regering over de betrekkingen tussen België en Azië (eind 1996) aan bijwerking toe zijn. Na twintig jaar voorspoed onder de vleugels van de Verenigde Staten was Zuidoost-Azië een wereldwijd model geworden van politieke stabiliteit en economische ontwikkeling. Voor velen zou dit deel van Azië het zwaartepunt worden van de wereldeconomie. Het systeem dat berustte op een sociaal compromis tussen de bevolkingsgroepen en hun leiders (minder democratie en transparantie in ruil voor meer economische ontwikkeling en materiële welvaart) is echter begin 1997 de eerste barsten gaan vertonen. Het zou al te eenvoudig zijn de oorzaken van deze monetaire en financiële crisis in dit gebied te veralgemenen tot alle economische stelsels die er deel van uitmaken maar dat belet niet dat wij een gemeenschappelijke leidraad kunnen terugvinden. Alle koplopers uit dat gebied hebben nu te kampen met een oververhitte economie, een financieel systeem in volle crisis en een afbrokkelend concurrentievermogen. In alle landen van Zuidoost-Azië vindt men ook een gebrek aan transparantie over de ware toestand van hun economie.

De beslissing van de Thaise regering om op 2 juni 1997 de baht te laten schommelen, nadat die jarenlang gekoppeld was aan de USD, was het startsein. Op zeer korte tijd is de crisis overgeslagen naar Maleisië, Singapore, Indonesië, Hongkong, Zuid-Korea en tenslotte Japan. Vanaf eind juli 1997 trokken grote groepen buitenlandse investeerders zich terug uit Thailand en Maleisië, wat tot een sfeer van paniek heeft geleid. Uiteindelijk hebben deze landen de prijs betaald voor een financieel en economisch systeem gebaseerd op streefdoelen uitgedrukt in marktaandelen en niet in rentabiliteit van geïnvesteerde middelen. Zo hebben de grote conglomeraten van bedrijven een nagenoeg onbeperkt beroep gedaan op beleggers om te investeren in projecten die expansie op de markten beoogden, terwijl de banken hun die spaargelden aanboden in de vorm van leningen tegen goedkope voorwaarden. Vooral Koreaanse en Japanse banken hebben leningen toegestaan tegen « al te gunstige » voorwaarden omdat zij niet genoeg aandacht hebben besteed aan het rentabiliseren van hun middelen om hun aandeelhouders interessante dividenden te kunnen uitkeren, zoals in het Westen. De val van de economische stelsels in Zuidoost-Azië is in de hand gewerkt door de toename van onbetrouwbare schuldvorderingen bij de banken onder meer omdat de aandeelhouders geen recht van toezicht hadden en door de buitensporige toename van de kredieten.

Het is bijgevolg zeer de vraag in hoeverre de beleidsnota die de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Buitenlandse Handel en de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking in december 1996 hebben opgesteld, nog steeds actueel is. Toen lag het in de bedoeling in Azië een nieuw Belgisch beleid te voeren door de politieke dialoog met de plaatselijke overheden te stimuleren en door een sterkere economische en commerciële aanwezigheid, meer bepaald in de opkomende economieën van Zuidoost-Azië, waarbij de armste landen veeleer via de ontwikkelingssamenwerking hun deel zouden krijgen. Nu is gebleken dat dit gebied, dat indertijd begerenswaardige partners leek te bieden wegens zijn immense ontwikkelingsmogelijkheden, thans een crisis beleeft. Het merendeel van de getroffen landen lijkt thans opnieuw een zekere stabiliteit te hebben herwonnen. Zij staan niettemin voor tal van uitdagingen, te weten de broodnodige herstructurering van hun financiële en hun banksector, de uitvoering van de economische hervormingen om de structurele tekortkomingen van hun economie te bekampen en het uitvoeren van flankerende maatregelen om de overgang naar een gezonde en transparante economie voor de bevolking zo rimpelloos mogelijk te laten verlopen.

II. BESCHRIJVING VAN DE TOESTAND PER LAND (3)

II.1. Thailand

Oorspronkelijk was uitvoer de motor van de ontwikkeling van de Thaise economie. Nadien werd die plaats ingenomen door de financiële en de vastgoedsector. Aangezien de financiële boom zich heeft voorgedaan rond de kapitalen, het kapitaal op korte termijn, is vlug gebleken dat de financiering van het deficit op de lopende rekening van het land uiterst precair was. Toen de speculanten zich daarvan bewust werden, hebben ze in november en december 1996 snel een aanval ingezet op de baht.

In februari 1997 hebben de geruchten over financiële problemen bij Financial One , de belangrijkste financiële instelling van Thailand, de regering gedwongen in te grijpen. Zo werd de fusie van Financial One en Thai Danu « gesponsord » door de centrale bank. Een maand later beloofde de regering de dubieuze schuldvorderingen van de financiële instellingen in moeilijkheden over te kopen, terwijl de reddingspoging van Financial One op 23 mei mislukte. Uiteindelijk kwam het ingrijpen van de regering in de financiële problemen van het land neer op een toename van het aantal leningen, vooral in de financiële sectoren in moeilijkheden.

Op 25 juni 1997 ontdekt de nieuwe minister van Financiën, de heer Thanong Bidaya, de stand van de reserves aan vreemde deviezen van zijn land, alsook de problemen van het financiële systeem. De reserves aan deviezen volstonden nog slechts voor twee dagen invoer ! Het institutioneel ontwikkelingsfonds van de centrale bank had enorme bedragen geleend aan financiële instellingen in moeilijkheden en had daarvoor het financiële overschot gebruikt en nieuwe bankbiljetten gedrukt. Een vijftiental financiële instellingen, waaronder Financial One , moesten sluiten.

Om te voorkomen dat het land zijn buitenlandse schuld niet meer kon betalen, besloot de regering op 2 juli de baht te laten zweven. Die is onmiddellijk in waarde verminderd omdat de buitenlandse beleggers geen vertrouwen meer hadden. Op 28 juli heeft Thailand officieel steun gevraagd aan het IMF, waarmee het onderhandelde over een lening van 17,2 miljard US dollar gekoppeld aan de herstructurering van de financiële markten en van de verwerkende industrie. Die hervormingen kwamen vooral neer op sluiting van financiële instellingen en verhoging van de BTW en de belasting op aardolie- en luxeproducten. Door deze belastingverhoging komt er wel meer geld in de kas, maar kunnen ook de prijzen van een hele reeks andere goederen worden aangetast, zodat de inflatie opnieuw kan worden aangewakkerd.

Eind februari 1998 kondigde de Thaise eerste minister, de heer Chuan Leekpai, aan dat zijn land sommige belastingen zou verhogen om zich te richten naar de eisen van het IMF (sanering van de financiën en bezuiningen). De begroting voor 1998 is al met 20 % verminderd. De Thaise regering heeft enkele prioriteiten vastgesteld, waarvan de belangrijkste zijn :

­ de hervorming van de financiële sector (sluiting van 56 van de 58 financiële maatschappijen die geschorst waren);

­ privatisering van bepaalde overheidsbedrijven;

­ financiering van de export;

­ hervorming van de faillissementswet.

II.2. Maleisië

De economische groei van het land gaat er al enkele jaren enigszins op achteruit. Maleisië had een chronisch tekort aan arbeidskrachten, waardoor de lonen stegen. Die loonstijging werd echter niet gecompenseerd door een vergelijkbare productiviteitsstijging, zodat het land spoedig aan concurrentievermogen verloor. Om dit negatieve gevolg op de Maleisische economie te compenseren, besloot de regering de investeringen (= 43 % van het BBP in 1996 !) aan te moedigen. De idee op zich was wel goed, maar de ingreep was beperkt tot grote infrastructuurprojecten waarvan de economische verantwoording twijfelachtig was. Deze investeringen waren niet zeer rendabel, ze veroorzaakten een daling van de invoer en een groter tekort op de lopende rekening, terwijl de uitvoer aan concurrentievermogen bleef inboeten, vooral door de Chinese concurrentie en als gevolg van een gebrek aan toegevoegde waarde. Ondanks deze nadelige economische tekenen, bleven de Maleisische bedrijven tot eind 1997 veel lenen. In die periode bedroegen de binnenlandse leningen 170 % van het BBP.

De problemen van het land zijn gedeeltelijk toe te schrijven aan de eerste minister, de heer Mahathir, die in de plaats van de nodige maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan de crisis, de buitenlandse investeerders (en vooral de Amerikaan Soros) de schuld gaf van het onheil van zijn land omdat zij speculeerden op zijn munt. De zakenlui hebben echter snel de ware problemen van het land juist ingeschat. Daardoor ging het vertrouwen in de eerste minister massaal verloren, wat nooit goed is voor de beurs en de financiële markten. Bovendien beperkte de regering zich tot het nemen van maatregelen die ingingen tegen de vrije handel, door in augustus 1997 de verkoop van bepaalde aandelen te verbieden of door het geld van pensioenfondsen te gebruiken om op de beurs te interveniëren en de koers van de aandelen te doen stijgen. De zichtbaar slechte verstandhouding tussen de eerste minister en de minister van Financiën, de heer Ibrahim, deed de heersende onrust nog toenemen.

In september moest de regering belangrijke infrastructuurprojecten uitstellen en hief ze de meeste beperkingen van de aandelenmarkt op. Twee maanden later mobiliseerde ze aanzienlijke middelen om makelaarsbedrijven in moeilijkheden te helpen. Eind februari 1998 kondigde de Maleisische regering een plan aan om het bedrijfskapitaal dat in handen was van de eigen onderdanen open te stellen voor buitenlanders. Deze hervorming was echter alleen bedoeld voor de buitenlanders die in Maleisië wonen en voor de leden van de Chinese en de Indiase gemeenschap van het land. Ook de privatiseringen moeten sneller gaan en de faillissementswet zal worden hervormd om de schuldeisers meer waarborgen te bieden.

Thans lijkt de economische toestand van Maleisië zich te stabiliseren. De voorbije maanden heeft Maleisië de nadruk gelegd op maatregelen die de toestand van de betalingsbalans zouden moeten verbeteren (verhoging van de invoerheffingen op bepaalde goederen, campagne « buy Malaysian », ...). Bovendien zijn de overheidsuitgaven met 20 % verminderd, wat onder meer geleid heeft tot het uitstellen van tientallen overheidsprojecten. De banken kregen nieuwe normen opgelegd om de kredietexpansie te beperken.

II.3. Indonesië

In het begin van de jaren 90 heeft Indonesië de rol van leider van de regio op zich genomen en vormde zo een tegenwicht voor de Chinese expansie. Het land was echter ondermijnd door corruptie en nepotisme. President Soeharto, die al 32 jaar aan de macht is, heeft heel zijn familie aan het hoofd van de belangrijkste Indonesische bedrijven geplaatst, zowel in de banksector als in de bouw en de horeca. Hij kon zo lang aan de macht blijven omdat hij de bevolking overvloedige en goedkope basisvoeding garandeerde.

Op 14 augustus 1997 volgt Indonesië het voorbeeld van Thailand en laat zijn munt, de roepia, zweven. Daardoor verloor die in één week meer dan 30 % van zijn waarde. Begin september kondigde de regering een pakket hervormingen aan om het tekort op de lopende rekening te verminderen. De budgettaire uitgaven werden verminderd (vooral door de opschorting van infrastructuurprojecten). Insolvente en ondergekapitaliseerde banken moesten hun deuren sluiten. De belasting op de luxeproducten werd opgetrokken (om overbodige invoer te beperken) en de belasting op grondstoffen en basisproducten werd verlaagd (om de verwerkende industrie aan te moedigen). Ten slotte werd de grens voor de buitenlandse aankopen opgetrokken. De eerste resultaten van deze beslissingen waren het opleven van de beurs en de opwaardering van de roepia.

Op 13 september werden opnieuw maatregelen genomen om infrastructuurprojecten op te schorten, wat ditmaal leidde tot het instorten van de beurskoersen van Jakarta. Als gevolg van de verhoging van de rentevoeten en de buitenlandse schuld op korte termijn, vooral van de bedrijven, waren de makelaars hier het meest bij betrokken. Deze beurscrisis heeft een massaal vertrek van de (nationale en buitenlandse) investeerders teweeggebracht, terwijl de ondernemingen bij de overheid druk uitoefenden om de rentevoeten te doen dalen. De centrale bank was bereid de herdiscontovoet te verlagen, maar dat heeft de banken maar matig aangespoord om meer te lenen. Eind september bleef Indonesië voor het eerst in gebreke bij betalingen.

Op 8 oktober deed president Soeharto een beroep op het IMF, in een klimaat van wantrouwen vanwege nationale en buitenlandse financiële kringen. De Wereldbank, het IMF en de Aziatische Ontwikkelingsbank kenden Indonesië een pakket van 37 miljard USD toe. Spoedig bleek echter dat de president geenszins de bedoeling had de aangekondigde hervormingen uit te voeren, waardoor het vertrouwen van de economische en financiële kringen nog afnam. In november kondigde hij de sluiting aan van 16 insolvente banken, maar enkele weken later gaf hij zijn zoon toestemming zijn bank opnieuw te openen onder een andere licentie. Bovendien nam hij in januari 1998 een begroting aan die openlijk inging tegen de door het IMF aanbevolen hervormingen, wat onmiddellijk een nieuwe waardevermindering van de roepia met zich bracht.

Deze financiële crisis ging gepaard met een nog nooit vertoonde sociale onrust, wat voor een bijkomend probleem zorgde. De bevolking had immers geen geld meer als gevolg van de plotse stijging van de basisvoedselprijzen, terwijl deze producten voor hen altijd zeer toegankelijk waren geweest. Deze plotse prijsstijgingen hebben geleid tot paniekaankopen in heel het land en, in sommige gevallen, tot plunderingen. Het feit dat talrijke bedrijven de jaarlijkse bonus waarop hun werknemers recht hebben niet konden betalen, heeft de groeiende sociale onzekerheid nog gevoed. De regering zag zich verplicht de banksector te hervormen, want die lag aan de basis van de crisis, wat vooral tot uiting kwan in de fusie, in januari 1998, van verscheidene Indonesische privébanken. Terzelfdertijd verbond president Soeharto er zich plechtig toe het door het IMF aanbevolen reddingsplan uit te voeren, wat het vertrouwen van de beurskringen enigszins herstelde en een opwaardering van de roepia tot gevolg had.

De toestand van Indonesië bleef echter zeer kritiek. In maart 1998 waren de meeste banken en bedrijven technisch bankroet, de prijzen van de basisproducten waren pijlsnel gestegen, sommige ingevoerde producten waren bijna niet meer op de markt te vinden en sedert het begin van de crisis telde men ten minste 6 miljoen nieuwe werklozen. Het gevoel van ontevredenheid dat bij de autochtone Indonesische bevolking ontstaan was, uitte zich steeds meer in een gevoel van wrevel tegen de Chinese minderheid, die een groot gedeelte van de nationale economie in handen heeft. Zo hebben moslims in meer dan twintig steden Chinese handelaars aangevallen. Als gevolg van deze dreiging zijn de Chinezen van het platteland naar de stad getrokken, om vervolgens het land te verlaten. Indonesië, dat al erg verzwakt is, ziet zo het Chinese kapitaal en de Chinese know-how vertrekken.

Ondanks allerlei beloften heeft president Soeharto zich tot nog toe niet echt bereid getoond om de hervormingen door te voeren die het IMF heeft voorgesteld in ruil voor de toekenning van een kredietlijn van 43 miljard USD. Die maatregelen gaan immers duidelijk in tegen de belangen van de presidentiële clan. President Soeharto lijkt de flaters zelfs op te stapelen. Zo ontsloeg hij op 17 februari laatstleden de gouverneur van de centrale bank omdat deze het niet eens was met zijn plan om een vaste pariteit van de roepia ten opzichte van de USD op te leggen. De nieuwe gouverneur, de heer Sjaril Sabirin, liet onmiddellijk weten dat hij deze oplossing aantrekkelijk vond. Het IMF en de 15 hebben ook het grootste voorbehoud gemaakt ten opzichte van een dergelijk plan dat niet kon steunen op voldoende deviezenreserves, noch op een sterke banksector. Bewust van het risico op een revolutie in zijn land heeft president Soeharto trouwens besloten de subsidies voor rijst niet te schrappen uit angst om de ontevredenheid van de bevolking te verergeren. Hij heeft evenwel aanvaard de subsidies voor negen andere basisproducten stop te zetten (bijvoorbeeld : bonen, suiker, meel, ...) zoals het IMF had gevraagd. Hij heeft ook beloofd een dozijn infrastructuurprojecten te schrappen, een einde te maken aan de kartels van hout/cement/papier, de economie open te stellen en een luchtvaartprogramma van 2 miljard USD dat voorzag in de bouw van een nationaal vliegtuigmodel te schrappen. Verschillende belangrijke projecten zijn onlangs echter opnieuw gestart (de uitbouw van een systeem van stadsvervoer dat verdedigd wordt door de dochter van Soeharto) en er is een nieuw monopolie ingesteld door aan een van de zonen van Soeharto een concessie te verlenen om de helft van de hoofdstad van drinkwater te voorzien.

President Soeharto heeft verscheidene malen een nieuw IMF-plan gevraagd. Hij verwees inzonderheid naar een « IMF-plusplan », dat ter sprake is gebracht door de Amerikaan Steve Hanke. Deze laatste beveelt privatiseringen op grote schaal aan, het opstellen van een faillissementswetboek, vermindering en nieuwe spreiding van de buitenlandse schuld, en een vaste wisselkoers van de roepia. Het IMF en talrijke Westerse regeringen zijn echter sterk gekant tegen deze vaste wisselkoers. De Verenigde Staten zouden zich zelfs kunnen verzetten tegen de storting van de volgende schijf van de toegezegde 3 miljard USD steun als de Indonesische overheid niet snel overgaat tot de beloofde hervormingen.

Op 10 maart van dit jaar is Soeharto opnieuw gekozen als president van Indonesië, terwijl B.J. Habibie, berucht om zijn foute inschatting van de beursmechanismen en zijn excentrieke economische theorieën, als zijn rechterarm is aangewezen. Enkele dagen later heeft Soeharto zijn ministers voorgesteld, allen gekant tegen economische hervorming. Op 10 maart kondigden de Wereldbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) tot nader order de schorsing van hun leningen aan. De Wereldbank en de Aziatische Ontwikkelingsbank preciseerden dat hun beslissing gekoppeld was aan die van het IMF, die immers verklaard had dat zijn beslissing het gevolg was van de niet-naleving van het hervormingsprogramma waarmee op 15 januari was ingestemd in ruil voor een steun van 43 miljard USD. Japan, dat de belangrijkste geldschieter is van dit grootse hulpplan, heeft eveneens verklaard het eens te zijn met de beslissingen van het IMF, de Wereldbank en het Aziatisch Ontwikkelingsfonds. Tijdens een bezoek aan Indonesië heeft de Japanse eerste minister, de heer Hashimoto, nochtans gepoogd president Soeharto te overtuigen van de noodzaak om het aanbevolen hervormingsplan toe te passen.

Enkele dagen later is het IMF het met de nieuwe Indonesische minister van Economie en Financiën eens geworden over een onderzoek van het economisch hervormingsprogramma. Er werden vijf discussiegroepen bestaande uit ambtenaren van Indonesië en van het IMF opgericht. Ze bespraken respectievelijk het monetair beleid, de versterking van de financiële sector, het programma van de budgettaire hervormingen, de structurele hervormingen en de Indonesische schuld. Die groepen moesten de resultaten van hun onderzoek meedelen aan het uitvoerend comité van het IMF. Op 8 april hebben de onderhandelaars van de Indonesische regering en van het IMF een akkoord bereikt over een programma van economische hervormingen. De regering zou zich ertoe verbinden haar macro-economisch beleid aan te passen aan de economische realiteit van het land en zou de tot nu toe vrij oppervlakkig gebleven structurele en bankhervormingen intensiveren. Ze belooft ook een restrictief economisch beleid toe te passen, om hyperinflatie te voorkomen. Deze beloften moeten echter gevolgd worden door « substantiële maatregelen » vooraleer de raad van bestuur van het IMF ermee instemt een tweede schijf van de steun van 3 miljard USD, die op 10 maart geblokkeerd werd, vrij te geven.

II.4. Hongkong

De Hongkongdollar was lange tijd de enige munt in de regio die zijn stabiliteit en zijn koppeling aan de USD behouden heeft, ondanks een speculatieve aanval midden augustus 1997. De beurskoers is in de loop van dezelfde maand verscheidene keren gedaald (tussen 4 % en 5 %). Na een periode van stabilisatie was er op 23 oktober 1997 in Hongkong een beurscrash waarvan de schokgolven zich tot in het Westen deden gevoelen, met name op de beurzen van Londen en Wall Street. De rente is van 7 % tot bijna 300 % gestegen, waardoor de Hongkongdollar gedestabiliseerd werd en de Hang-Sengindex op 4 dagen met meer dan 25 % daalde. Toch is de valuta aan de USD gekoppeld gebleven.

Deze crash wees op het gevaar dat de Aziatische crisis zou overslaan naar Europa en de Verenigde Staten. Het Westen heeft immers lange tijd de ogen gesloten voor de werkelijke draagwijdte van de monetaire en financiële crisis in Zuidoost-Azië, en deze gebeurtenis heeft de financiële kringen in de Europese en Noord-Amerikaanse economieën « wakker geschud ».

De macro-economische indicatoren lijken in Hongkong thans nogal gunstig te zijn. De provincie heeft een overschot op de begroting, ze heeft geen buitenlandse schuld, haar buitenlandse reserves bedragen 79 miljard USD, haar bestuur is niet verwikkeld in corruptiezaken en heeft een vrije en doorzichtige economie. Toch ondergaat Hongkong nog steeds de gevolgen van de crisis. De vastgoedprijzen en de beurswaarden dalen, de rentevoeten zijn verhoogd, de jaarlijkse groei van het BNP in 1997 is onder de verwachtingen gebleven (met 0,5 percentpunten), het toerisme gaat achteruit (8 % van het BNP en 12 % van de werkgelegenheid) ... De werkloosheid, die thans 2,6 % bedraagt, zal stijgen. Door het faillissement van de financiële holding Peregrine zijn 1 700 personen werkloos geworden, en nog andere instellingen staan op het punt een gedeelte van hun personeelsleden te ontslaan. Een hele reeks kleine restaurants, die afhankelijk zijn van het toerisme, en ook luxewinkels lijken bovendien het risico te lopen failliet te gaan.

II.5. Zuid-Korea

Toen de crisis in juli 1997 begon, dacht niemand dat ze zich zou uitbreiden tot Zuid-Korea, dat de elfde economie op de wereldranglijst is ! Toch moest het tot een uitbarsting komen in dit land dat gekenmerkt wordt door sociale onrust en waarvan de economie oververhit was geraakt. In Korea waren er heel wat sociale problemen als gevolg van de sluiting van vele bedrijven en het ontbreken van een sociaal vangnet, zoals we dat in Europa kennen. Bovendien zijn er zeer nauwe banden tussen de politiek en de zakenwereld, wat verklaart waarom de Koreaanse economie zo gesloten is en de corruptie aanzienlijk is.

De economische boom die de Koreaanse economie gekend heeft in 1994 en 1995 was vooral te danken aan belangrijke investeringen waarvoor de lokale bedrijven tal van leningen hadden afgesloten. De grote conglomeraten (chaebols) zaten tot over hun oren in de schulden, terwijl de prijzen in 1996 in elkaar stortten als gevolg van een te grote productiecapaciteit. Die prijsdaling betrof vooral de voornaamste exportproducten, namelijk elektronische chips, auto's, staal, enz. De prijzen daalden, dus de inkomsten verminderden en het werd moeilijk om de voorheen afgesloten leningen terug te betalen. Bijgevolg opteerden de bedrijven voor leningen op korte termijn in het buitenland om hun schulden op de lokale markt terug te betalen. Gelet op het feit dat de Koreaanse financiële markt uiterst gesloten is en dat er een kapitaalschaarste was geweest, waren die buitenlandse kortetermijnleningen bijzonder interessant en maakten de bedrijven er dan ook massaal gebruik van.

Vanaf januari 1997 sloten belangrijke Koreaanse bedrijven die gebukt gingen onder enorme schulden, hun deuren. Door het aantreden van de nieuwe minister van Financiën Kang, die voorstander was van de vrije markt, werd de sluiting van vele bedrijven in moeilijkheden nog bespoedigd. Ten slotte heeft de Aziatische crisis die in juli is losgebarsten, geleid tot de teloorgang van het vertrouwen in de Koreaanse bedrijven en de Koreaanse munt. De crash te Hongkong en de beslissing van Standard & Poor om de Koreaanse schuld te « declasseren », hebben de koers van de won doen instorten en hebben geleid tot de weigering van de buitenlandse banken om aan Korea nog kredieten te verlenen. Hierdoor kende het land een belangrijke daling van de reserves in buitenlandse deviezen. Uiteindelijk heeft Korea midden november hulp gevraagd aan het IMF.

De nieuwe minister van Financiën werd echter op zijn beurt de laan uitgestuurd en zijn opvolger, de heer Lim, kondigde op 19 november een programma van financiële stabilisatie aan, dat onder meer tot doel had betere afspraken te maken met het IMF. Dat programma beoogde een uitbreiding van de schommelingsmarge van de won tot 10 %, de oprichting van een regeringsfonds voor de vereffening van de dubieuze schuldvorderingen van de banken en bevatte de belofte van de regering om de banken die er slecht voor stonden, te laten fuseren. Minister Lim onderscheidde zich van zijn voorganger door het feit dat hij geen enkele maatregel trof die beantwoordde aan de eisen van het IMF. Het resultaat daarvan was een golf van onzekerheid op de beurs die zich's anderendaags reeds vertaalde in een daling van de won met 10 %. Op 21 november vroeg Korea officieel een kredietlijn van 20 miljard USD aan het IMF. De onderhandelingen tussen de heer Camdessus en de Koreaanse overheid verliepen zeer moeizaam. Men moet weten dat dit alles zich afspeelde in volle verkiezingscampagne, aangezien de presidentsverkiezingen gepland waren voor 13 december 1997. De voornaamste kandidaten grepen de onderhandelingen met het IMF aan om zich te profileren. Na eerst nieuwe onderhandelingen over de voorwaarden van het akkoord met het IMF te hebben aangekondigd, verbond de regerende president, de heer Kim Young Sam, zich aan de vooravond van de verkiezingen er uiteindelijk toch toe de inhoud van het oorspronkelijke akkoord in acht te zullen nemen. Dat kon echter niet beletten dat hij de verkiezingen verloor ten voordele van de heer Kim Dae Jung, die uit de rangen van de vakbonden kwam, maar toch een voorstander was van de vrije markt. Het IMF, de Wereldbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank en verschillende westerse landen verbonden zich er toen toe om aan Korea een krediet van 57 miljard DSD toe te staan.

Maar de verwikkelingen tijdens de onderhandelingen over het akkoord met het IMF hebben in de financiële kringen onzekerheid teweeggebracht met betrekking tot de ware intenties van de president. Het land kreeg toen af te rekenen met een massale buitenlandse kapitaalvlucht en de waarde van de munt zakte naar een nieuw dieptepunt. Het feit dat de banken midden december slechts 20 tot 30 % vrijmaakten van het geld dat nodig was voor de terugbetaling van de Koreaanse kortetermijnschulden, wakkerde de crisis nog aan, terwijl de Koreaanse reserves in buitenlandse deviezen stilaan uitgeput raakten.

De toestand was uiterst kritiek en Korea kondigde een reeks nieuwe maatregelen aan om de beloofde hervormingen te bespoedigen zodat aan het IMF, de Verenigde Staten en andere buitenlandse geldschieters gevraagd zou kunnen worden om de volgende schijf van de kredietlijn bij het IMF sneller te storten. Bewust van het belang van Korea in de Aziatische crisis (waarvan de schuld voor een groot deel in handen van de Japanse banken is), beseften de Verenigde Staten hoe dringend de toestand was en op 24 december stemden het IMF en 8 landen ermee in 10 miljard USD aan Korea voor te schieten om te voorkomen dat dit land zijn betalingen zou staken. Eind januari 1998 bereikte Zuid-Korea samen met 13 internationale banken-schuldeisers een akkoord over de spreiding van 24 miljard USD kortetermijnschulden. Die banken hebben zich ertoe verbonden om het land de mogelijkheid te bieden de korte-termijnschulden van zijn financiële instellingen te ruilen voor leningen van 1, 2 en 3 jaar die door de Koreaanse Republiek gewaarborgd zijn. Aldus zou het land de kans krijgen om zijn reserves weer op peil te brengen.

De heer Kim Dae Jung heeft begin maart 1998 zijn ambt aanvaard in een land dat verzwakt is door allerlei vormen van sociaal protest die nog zullen aangroeien. De cijfers over de economische toestand zijn immers weinig rooskleurig. De industriële productie heeft haar laagste peil bereikt sedert 1954, het werkloosheidspercentage (4,5 % in januari 1998) bevindt zich op een recordniveau en het aantal faillissementen (150 faillissementen per dag in januari 1998) is tot een nooit geëvenaard peil gestegen. Hij moet ook de ontevredenheid van de werknemers opvangen als gevolg van het wegvallen van de levenslange vastheid van betrekking en van de talrijke ontslagen die voortvloeien uit de toepassing van de door het IMF gevraagde hervormingen als voorwaarde tot het verlenen van een kredietlijn van 57 miljard USD. Dit jaar zouden 1,2 tot 2 miljoen arbeiders hun baan verliezen in een land waar de vakbonden sedert de jaren '50 steeds belangrijker zijn geworden. Vandaag staat Zuid-Korea op de tweede plaats na Japan wat het niveau van de lonen in de Aziatische industrie betreft terwijl de rust slechts ogenschijnlijk is teruggekeerd onder de vakbonden. Bovendien is het huidige bevorderingssysteem veeleer gebaseerd op anciënniteit en relaties dan wel op professionele verdienste. Een dergelijke toestand maakt de taak van de president erg moeilijk daar hij maatregelen moet nemen die bij zijn eigen achterban onpopulair zijn.

De vakbonden zullen alleen bereid zijn om mee te werken aan de inspanningen die door het IMF worden opgelegd indien de grote conglomeraten (chaebols) hun gewoonte achterwege laten om zonder enige discipline te gaan lenen. In dit verband heeft de heer Kim Dae Jung in januari jl. de « patriarchen » van 4 van de 5 grootste Zuid-Koreaanse conglomeraten ontmoet. Hij heeft hen met name gevraagd om het aantal dochterondernemingen tot 6 te beperken (in plaats van het huidige aantal dat soms tot 60 oploopt), hun boekhouding toegankelijk te maken voor externe controle, niet langer bloeiende bedrijven aan te bieden als tegenprestatie voor leningen aan ondernemingen in moeilijkheden en zich open te stellen voor externe aandeelhouders. Het is duidelijk dat de chaebols een doorslaggevende rol gespeeld hebben bij de ineenstorting van het Zuid-Koreaanse systeem, ook al hebben Westerse kredietinstellingen daar ook toe bijgedragen door zonder enige controle aan die conglomeraten teveel krediet te verlenen. Maar de door het IMF geëiste hervormingen zullen hen niet zomaar opgelegd kunnen worden gelet op hun betekenis voor de economie van het land (de 30 eerste conglomeraten zijn goed voor 20,5 % van de economie) en het feit dat zij in alle sectoren aanwezig zijn. Bovendien moet president Kim Dae Jung zijn beleid ten aanzien van hen helemaal ombuigen. Gedurende 30 jaar konden deze conglomeraten immers volop zeer grote bedragen lenen waarvoor de Staat al te gemakkelijk borg stond. Ondanks de ernstige economische problemen waarmee het land te kampen heeft en de oproepen van het IMF en de heer Kim Dae Jung tot meer redelijkheid heeft het grootste conglomeraat, nl. Samsung, eind februari 1998 een groots expansieplan gelanceerd. Er is beslist om een nieuwe autofabriek te openen in een land dat er reeds zes telt. Niettemin, als gebaar van goede wil heeft Samsung enkele dagen later aangekondigd dat het misschien zijn aandelen zou verkopen in het project dat het samen met Ford wou realiseren.

Nu lijkt de toestand in Korea te verbeteren, maar om werkelijk van een herstel van de economie te kunnen spreken, moeten drie voorwaarden vervuld zijn :

­ de toestemming om op grote schaal arbeidsplaatsen te schrappen (de vakbonden schijnen te hebben ingestemd met het principe);

­ een hogere notering van Korea door de grote internationale noteringsbureau's (Moody's en Standard & Poor bijvoorbeeld);

­ een herschikking van de 25 miljard schulden van Korea over een periode van 1 tot 3 jaar.

De maatregel die het moeilijkst toegepast zal kunnen worden is zonder enige twijfel de herstructurering van de grote Koreaanse conglomeraten, de chaebols, waarvan de overmatige schuldenlast een van de oorzaken is van de Koreaanse crisis. President Kim Dae Jung heeft hen reeds doen aanvaarden dat hun balansen transparanter moeten zijn. Maar de eigenaars van die chaebols weigeren hun persoonlijk fortuin op het spel te zetten en de nodige diepgaande hervormingen door te voeren die geëist worden met het oog op een sanering van het lokale economische weefsel. Op termijn zouden de chaebols hun activiteiten moeten toespitsen op drie of vier sectoren die het meest renderen, terwijl ze op dit ogenblik een veelheid van bedrijven leiden met de meest verscheiden activiteiten. Bovendien heeft president Kim Dae Jung hen gevraagd om hetzij hun schulden te verlagen tot minder dan het dubbele van hun totale activa, hetzij minder te lenen bij de banken. De chaebols hebben de regering gevraagd de rentevoeten en de belastingen te verlagen en ervoor te zorgen dat de vakbonden hun eisen ­ die volgens hen maximalistisch zijn ­ afzwakken.

De hervorming van de banksector is nakend. President Kim Dae Jung heeft trouwens een oproep gedaan aan de banken opdat zij het voortouw nemen bij de economische hervormingen. Hij hoopt dat zij aldus voldoende druk zullen kunnen uitoefenen op de bedrijven opdat deze, en de chaebols in het bijzonder, zich eindelijk op de goede weg begeven. De banken die niet voldoen aan de door de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) opgelegde voorwaarden zullen hun deuren moeten sluiten of zullen het doelwit worden voor overname door buitenlandse investeerders. Die maatregelen zullen ruim een tiental banken treffen, waaronder de twee belangrijkste instellingen van het land (de First Korea Bank en de Seoul Bank).

II.6. Japan

De problemen in Zuidoost-Azië vinden hun oorzaak in de Japanse economische steun van de jaren '80. Toen was er immers een forse economische expansie aan de gang en de Japanse banken hebben bijgedragen tot het creëren van het enorme deficit van de economieën in de regio door zonder beperking geld te lenen. Zo werd het mogelijk te investeren in projecten die zichtbaar waren (bijvoorbeeld de bouw van hotels of van wegen) maar waarvan de rendabiliteit beperkt was.

Sedert zeven jaar heeft Japan te kampen met structurele problemen waardoor het zijn financiële bijdrage tot de ontwikkeling van de economieën van de regio heeft moeten verlagen. Het spreekt vanzelf dat de bedrijven uit die landen die klap hebben moeten opvangen, wat niet zonder schade is verlopen. In Japan zelf werd het stilvallen van de economische expansie versneld door het dalen van de rendabiliteit van de markt, de ineenstorting van de winsten van de bedrijven, de toename van de dubieuze schuldvorderingen van financiële instellingen. De Japanse industrie heeft de waarheid lange tijd niet willen toegeven, vooral de financiële instellingen die systematisch de stand van hun rekeningen verborgen hielden voor hun aandeelhouders.

Op 3 november 1997 is Sanyo Securities, een van de belangrijkste beursmakelaars van het land, failliet verklaard. Het bedrijf zat al een maand in slechte papieren en ondanks een oproep van de regering, weigerden de andere makelaars of financiële instellingen het bedrijf er weer bovenop te helpen. Het feit dat een bedrijf zijn betalingen staakte was nooit eerder gezien in Japan en heeft geleid tot een paniekreactie bij de Japanse en buitenlandse banken, die vanaf dat ogenblik geen geld meer wilden lenen aan ondernemingen in moeilijkheden. De commerciële banken kregen het eveneens moeilijk, alle klanten kwamen tegelijk hun tegoeden opvragen, waardoor een liquiditeitenschaarste ontstond en de problemen van de bedrijven die op zoek waren naar nieuwe kredieten nog verscherpten.

Deze golf van paniek heeft ook nefaste gevolgen gehad voor de financieel gezonde banken. Zo werd Yamaichi Securities , een van de meest prestigieuze makelaarsbedrijven van het land, op 24 november genoopt zijn deuren te sluiten ofschoon het technisch niet insolvabel was. Het had alleen te lijden onder het gebrek aan liquiditeiten, die het nodig had als gevolg van de weigering van de banken om nieuwe leningen toe te staan. Sommigen beweren dat het om een manoeuvre ging om politici en publiek ervan bewust te maken dat de financiële sector met overheidsmiddelen geholpen moest worden. Hoe dan ook, als gevolg hiervan ging een schokgolf door de beurs van Tokio waardoor de koers van de aandelen van vele banken en beursmakelaars naar beneden doken en die aanleiding gaf tot de opzegging van talrijke kredietlijnen.

Uiteindelijk heeft de Japanse nationale bank de markt voorzien van liquiditeiten om een nieuwe kredietschaarste te voorkomen. Maar toen ze zag dat dit niet volstond om de investeerders aan te zetten geld te lenen aan ondernemingen in moeilijkheden, is ze zelf geld gaan lenen aan de bankgroepen. In december schreef de regering een Staatslening uit om de depositohouders te beschermen en de herkapitalisering van bepaalde banken mogelijk te maken. Het werd zo'n groot succes dat de herkapitalisering uitgebreid werd tot de groepen die financieel gezonder waren.

Sedert het begin van de crisis is iedereen het erover eens dat Japan een cruciale rol moet spelen om een einde te maken aan de Zuidoost-Aziatische crisis, ofschoon het land zelf zich in een delicate economische positie bevindt. Tijdens de laatste vergadering van de G7 in Londen op 21 en 22 februari jongstleden, maande de G7 Tokio aan om in Azië zijn verantwoordelijkheid te nemen. Japan moet de binnenlandse vraag, die fors gedaald is als gevolg van de gestegen verbruiksbelasting, aanzwengelen. Het moet ook zijn financieel systeem stabiliseren want de zwakte ervan ontmoedigt de kredietverlening aan de industrie en dreigt paniek te zaaien op de financiële markten van de hele wereld.

De laatste jaren heeft de Japanse regering verschillende plannen ter bevordering van de economische heropleving voorgesteld, waaronder de financiering van grootscheepse openbare werken. Deze methode belet dan wel dat de economie nog meer gaat slabakken, maar ze zorgt niet echt voor economisch herstel. Daarom scheen de Japanse regering te hebben beslist dat een nieuwe aanpak nodig was, namelijk de verlaging van de fiscale lasten voor werknemers en bedrijven. De regering heeft niettemin aangekondigd dat haar huidig beleid gesteund blijft op budgettaire herstructurering en dat de Schatkist dus niet zou worden aangesproken om de koopkracht van de verbruikers te verhogen. Maar onder druk van de G7-partners zou Japan wel eens veplicht kunnen worden om met nieuwe belastingverlagingen in te stemmen. Volgens een Japanse zakenkrant (Nihon Keizai Shimbun) zouden die belastingmaatregelen betrekking hebben op de hoogste inkomens en zouden ze voelbaar zijn in sectoren als onderwijs en sociale zekerheid. Wat de stabilisering van het financiële systeem betreft, zou de regering er overheidsgeld moeten inpompen met het oog op de herkapitalisering van de zwakste financiële instellingen. Dit zint noch de bevolking noch de minister van Financiën. Niettemin verklaarde de regering eind januari dat ze 30 000 miljard yen overheidsgeld zou besteden aan de stabilisering van de banksector.

Op vrijdag 27 februari 1998 maakte Japan 5 grote indicatoren bekend die nog geen tekenen van een heropleving van de Japanse economie aangeven. De industriële productie is in januari verder gestegen, maar de minister van Industrie en Internationale Handel heeft aangekondigd dat hij een daling verwacht in februari. Het werkloosheidscijfer is op 3,5 % gebleven, een niveau dat sedert 1935 niet meer was bereikt. Het verbruik van de gezinnen is nog altijd problematisch en de consumptieprijzen blijven dus dalen. Meer dan ooit wordt de bouwsector door de crisis getroffen, bij de bouw van nieuwe woningen was er opnieuw een daling met 16,3 %. Stilaan doemt in Japan het spookbeeld van een deflatoire spiraal op waardoor het land gedwongen dreigt te worden om nieuwe belastingverlagingen te aanvaarden teneinde de binnenlandse vraag te kunnen aanzwengelen.

Naast de structurele economische problemen werd het land getroffen door een reeks financiële schandalen. In januari van dit jaar trad de minister van Financiën, Hiroshi Mitsuzuka, af als gevolg van de schandalen die zijn departement hadden ondermijnd. In het begin van de maand maart bood Yasuo Matsushita, de gouverneur van de Japanse centrale bank zijn ontslag aan naar aanleiding van de aanhouding van een hoger kaderlid van de bank wegens corruptie. Hij werd vervangen door Masaru Hayami, een gewezen bedrijfsleider die zijn loopbaan 51 jaar geleden bij de centrale bank begonnen was. Die heeft er dadelijk de nadruk op gelegd dat stabiliteit van de munt noodzakelijk was in het belang van het financiële systeem en van de bevolking. Hij heeft zich dus als voornaamste doel gesteld de munt te stabiliseren omdat hij de mening toegedaan was dat een sterkere yen noodzakelijk was. Hij heeft zich ook ingespannen om de zakenwereld gerust te stellen door te beloven dat de rentevoeten pas zullen worden opgetrokken wanneer duidelijk wordt dat er een duurzame heropleving is. De aanvang van zijn mandaat van 5 jaar viel samen met de inwerkingtreding op 1 april van een nieuwe wet, die een grotere onafhankelijkheid van de centrale bank waarborgt. Hij zal er eveneens moeten voor zorgen dat de liberalisering van de Japanse financiële markten vlot kan verlopen.

Eerste minister Hashimoto wordt niet gespaard. Zelfs binnen zijn eigen partij, de PLD (Partij van Liberalen en Democraten), gaan er stemmen op om het gebrek aan samenhang te hekelen tussen de maatregelen die tot nog toe door de regering zijn genomen in een context van economische stagnatie zonder voorgaande sedert de tweede wereldoorlog. De stemming in de zakenwereld is verbeterd in vergelijking met eind 1997. Niettemin eisen verschillende verantwoordelijken van de Japanse werkgevers de verlaging van de vennootschapsbelasting en van de inkomstenbelasting, wat reeds zo vaak gevraagd is door de Japanse en internationale marktdeelnemers.

Eind maart keurde de PLD een economisch herstelplan goed van 16 000 miljard yen. Dit plan omvat :

­ versnelde uitvoering van sommige openbare werken;

­ verhoging van de investeringen in toekomstgerichte sectoren (huisvesting, onderzoek en ontwikkeling, gezondheid, milieu, telecommunicatie, ...);

­ nieuw onderzoek van de inkomsten- en de vennootschapsbelasting, zonder dat daarbij wordt aangegeven welke weg gevolgd moet worden;

­ toekenning van bijzondere fiscale voordelen op bepaalde terreinen (onderwijs, sociale bescherming, huisvesting, investeringen, risicokapitaal, ...).

­ aanneming van steunmaatregelen voor de beurs en een zekere mate van deregulering.

Ondanks dit plan heeft het IMF Japan op 8 april nog aangemaand om belangrijke belastingverlagingen door te voeren en om de banksector te herstructureren. Voor Japan is dit immers de enige manier om uit de huidige economische crisis te geraken. Het belang hiervan is des te groter daar de hele regio afhankelijk is van de economische gezondheid van dit land.

II.7. China

Ook al gaat het China thans voor de wind (dynamische buitenlandse handel, aanzienlijk overschot aan deviezen, belangrijke buitenlandse investeringen en buitenlandse schulden die voor het merendeel langetermijnschulden zijn), toch zal ook dit land de gevolgen moeten dragen van de crisis in Zuidoost-Azië. China zal immers zijn uitvoer zien dalen omdat het zal moeten concurreren met buurlanden met een gedevalueerde munt, en de buitenlandse investeringen zien opdrogen omdat investeerders minder geneigd zullen zijn te investeren in een instabiele regio. Daar komt nog bij dat miljoenen arbeiders werkloos zijn geworden door de hervorming in de staatsbedrijven. Het reëel werkloosheidscijfer zou 20 % kunnen bedragen, dat wil zeggen het aantal werklozen in de steden plus de arbeiders in overheidsdienst die waarschijnlijk afgedankt zullen worden, plus de miljoenen overtollige landbouwers. Ook zou de consumptie al aan het dalen zijn.

Begin februari 1998 kondigde Jiang Zemin, een van de Chinese leiders, de voorbereiding aan van een infrastructuurprogramma gespreid over drie jaar, waaraan een bedrag van 750 miljard USD is toegewezen. Deze new deal op zijn Chinees behelst de bouw van wegen, kanalen, thermische centrales en kerncentrales alsook programma's ter bestrijding van de milieuverontreiniging en ter bevordering van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer in hightech industriegebieden. Het uitgetrokken bedrag is enorm : het vertegenwoordigt een kwart van het geraamde BNP van China. Deze investeringen komen niet uitsluitend van de overheid. De particuliere sector zou betrokken worden bij deze financiering die voor de uitvoering van dit programma nodig is. De regering zal bepalen welke infrastructuurwerken prioritair zijn en de particuliere sector zal de opdrachten uitvoeren.

De reactie van de regering tegen een mogelijke recessie bestaat er dus in de binnenlandse vraag aan te wakkeren door deze omvangrijke infrastructuurwerken. China beschikt over een enorm bedrag aan particuliere spaargelden. Via de beurs en de uitgifte van obligaties poogt de regering die naar productieve investeringen te leiden door het vertrouwen van de spaarders te winnen. Zij levert bijgevolg een inspanning om de transparantie van de financiële markten en het toezicht op die markten te verbeteren.

Omtrent de vraag of China al dan niet zal devalueren lijken er twee tegengestelde strekkingen te bestaan. De optimisten menen dat de munten die de voorbije maanden ingestort zijn, nog vóór het eind van het jaar in waarde zullen stijgen. Bijgevolg zou China geen enkele reden hebben om de yuan te devalueren, noch Hongkong om zijn dollar te devalueren. Anderen beweren dan weer dat het nog een of twee jaar zal duren vóór de gedevalueerde munten opnieuw in waarde zullen stijgen. Om zijn concurrentiepositie te behouden zou China dan verplicht zijn zijn munt te devalueren. Niettemin is het zo dat China beschikt over een omvangrijke reserve aan USD zodat er niet veel kans bestaat dat het tot een devaluatie moet overgaan. Het lijkt echter vast te staan dat het land met beide handen de door de crisis in het gebied geboden kans zal aangrijpen om als stabiliserende factor op te treden in Zuidoost-Azië.

Op 16 maart 1998 heeft de nationale volksvergadering Jiang Zemin opnieuw voor een termijn van vijf jaar verkozen tot staatshoofd. Thans werpt hij zich op als de enige sterke man van het land. Sedert Mao is hij immers de enige die de drie opperste bevoegdheden bekleedt : voorzitter en secretaris van de communistische partij en voorzitter van de centrale militaire commissie die het leger controleert. Na zijn herverkiezing heeft er een hele reeks veranderingen op sleutelposten in het land plaatsgehad, wat er min of meer op wijst dat China zijn open beleid en zijn wedloop naar economische ontwikkeling zal voortzetten. De 55-jarige Hu Jianto, die bekend staat als een gematigd en verzoeningsgezind iemand, wordt de nieuwe vice-voorzitter. Naar verluidt zou Deng Xiaoping hem hebben gesteund om de motor te worden van de vierde generatie van Chinese communistische leiders. Van zijn kant is Li Peng, de voormalige eerste minister, de nieuwe voorzitter van de volksvergadering geworden.

Tot eerste minister werd verkozen Zhu Rongji, de voormalige burgemeester van Shanghai en de meest vooruitstrevende leider die de Chinese communistische partij ooit in haar rangen heeft geteld. Hij had reeds bewezen wat hij waard was toen hij vice-eerste minister was aan het begin van de jaren '90. Kort daarop heeft Deng Xiaoping hem de verantwoordelijkheid opgedragen voor een aantal economische dossiers ten koste van Li Peng die als te conservatief bekend stond. In 1994 kreeg hij af te rekenen met een oververhitte economie en loste dat probleem op door tijdelijk de teugels in handen te nemen van de Centrale Bank, het belastingstelsel en de banksector te hervormen, de yuan te devalueren en de rentevoeten te verlagen. Zijn benoeming tot eerste minister laat vermoeden dat er een acceptabeler beleid zal komen voor de buitenlandse investeerders.

Ook al is China tot heden ontsnapt aan de crisis, toch bestaat er een latent sociaal probleem dat het land dreigt te destabiliseren. Door de hervorming van de overheidsbedrijven, die grotendeels toe te schrijven is aan Zhu Rongji en nog enige tijd voortgezet zal worden, zullen miljoenen personen immers hun baan verliezen. Het aantal betrokken personen schommelt tussen 3,5 miljoen tot 40 miljoen. Deze nieuwe werklozen komen dus bij het officieel geregistreerde aantal van 11,5 miljoen. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat 175 miljoen landbouwers naar de grote steden proberen te trekken om er een baan te vinden. Nu de tegenstelling tussen deelnemers en uitgeslotenen van de economische ontwikkeling alleen maar toeneemt, beschikt het land nog altijd niet over een sociale-zekerheidsregeling. Daarvoor zorgen thans de bedrijven in grote mate.

III. REACTIES VAN DE WESTERSE LANDEN IN INTERNATIONALE FORA

III.1. Het economisch forum van Davos

Tijdens hun jaarlijkse bijeenkomst in Davos van 29 januari tot 2 februari 1998 hebben economisten en politici uit de hele wereld getracht een lijst op te maken van de maatregelen om een dergelijke crisis in de toekomst te voorkomen. Uit die besprekingen zijn drie sleutelwoorden naar voor gekomen. In de eerste plaats transparantie : er behoort meer transparantie te komen in de verslagen van de openbare en financiële instellingen alsook in de betrekkingen tussen economische instanties en politieke overheden. Vervolgens geloofwaardigheid : de geloofwaardigheid van de politieke overheid dient versterkt te worden. Ten slotte regulering : het invoeren van bedrijfseconomisch toezicht op de activiteiten van de financiële instellingen.

Eenieder was het eens over de noodzaak om de rol van de internationale instellingen te herzien (IMF, OESO, WTO, enz.). Van zijn kant heeft de Amerikaanse financier George Soros, een oproep gedaan om voor de financiële markten een nieuw reguleringsmechanisme in het leven te roepen. Ook het geval van Japan is ter sprake gekomen. In hoofdzaak ging het over de nodige hervorming van het Japanse banksysteem en de noodzaak van een herstelplan voor de interne consumptie.

III.2. De Raad van ministers ECOFIN

Op 16 februari 1998 hebben de ministers van Financiën en Economie van de Europese Unie zich gekant tegen het plan van Indonesië om een monetaire raad op te richten waarin de pariteit van de roepie met de dollar vast zou staan. Zij delen dus de zienswijze van het IMF. Het Britse voorzitterschap heeft voorgesteld een gedragscode op te stellen voor het monetair beleid om de transparantie en een betere controle op de banken te waarborgen.

III.3. De Groep van de zeven meest geïndustrialiseerde landen (G7)

Op 21 en 22 februari 1998 zijn de ministers van Financiën en de gouverneurs van de centrale banken van de G7 (de Verenigde Staten, Japan, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Italië plus Rusland als genodigde) bijeengekomen te Londen. Op de agenda stonden de maatregelen om te voorkomen dat er opnieuw een dergelijke crisis uitbreekt. Zij hebben de Britse voorstellen onderschreven om een gedragscode op te stellen die de opkomende landen zal dwingen tot meer transparantie over hun economische en budgettaire toestand. Hans Tietmeyer, voorzitter van de Bundesbank, heeft eveneens voorgesteld dat deze landen elke maand economische informatie publiceren over hun schulden op korte termijn, de toestand van hun schulden in deviezen, enz. Deze voorstellen zijn met de opkomende landen besproken tijdens de vergaderingen van het IMF en de Wereldbank in de lente van 1998 vóór zij opnieuw aan bod kwamen tijdens de Top van de G7 in Birmingham in mei 1998.

De G7 heeft getracht de particuliere financiële sector op zijn verantwoordelijkheid te wijzen door op te merken dat hij voortaan de gevolgen van zijn ondoordacht optreden zelf zal moeten dragen. De G7 is immers van oordeel dat het IMF te vroeg heeft ingegrepen en te veel geld heeft besteed zonder de particuliere schuldeisers de kans te bieden zelf bij te dragen tot een oplossing. Deze investeerders mogen niet zomaar voortgaan met geld te verstrekken in de overtuiging dat het IMF toch zal betalen wat er ook gebeure. De G7 heeft eveneens een beroep gedaan op Japan om maatregelen te treffen die zijn financieel systeem en zijn economie weer op gang kunnen brengen zodat het land volwaardig kan fungeren als economische motor van Azië.

De heer Michel Hansenne, directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau, werd gevraagd het woord te nemen. Hij heeft het probleem besproken van het ontbreken van sociale vangnetten in de landen van Zuidoost-Azië. Op dit punt heeft hij bevestigd dat het Internationaal Arbeidsbureau er samen met de Wereldbank moet voor zorgen dat er in deze landen dergelijke vangnetten komen. Hij wijst er nog op dat men het invoeren van die vangnetten per land moet bespreken, omdat de politieke, economische en sociale structuren van de verschillende landen van Zuidoost-Azië kunnen verschillen.

III.4. De ASEM-top

Tijdens de ASEM-top van 2 tot 4 april 1998 te Londen hebben de Europese regeringsleiders opnieuw hun vertrouwen bevestigd in en hun solidariteit betuigd met de noodlijdende landen van Zuidoost-Azië. Zij hebben gepleit voor nauwere betrekkingen tussen Europa en Azië maar hebben niet gepoogd pasklare oplossingen aan te reiken voor de problemen van dat gebied. De stabiliserende rol die China tot heden heeft gespeeld door onder meer de yuan niet de devalueren, werd er bijzonder geapprecieerd alsook de inspanningen die dit land heeft geleverd op het stuk van mensenrechten.

De Britse eerste minister, Tony Blair, heeft bevestigd dat de Vijftien een bijzonder fonds hebben ingesteld voor het verstrekken van technische bijstand bij de herstructurering van het financieel systeem en dat dit fonds kan beschikken over een bedrag van 30 à 50 miljard USD en door de Wereldbank wordt beheerd. De Vijftien hebben eveneens gewaarschuwd voor de destabiliserende rol die speculanten kunnen spelen. Van hun kant hebben de Aziatische landen beloofd hun markten open te stellen en hun banksysteem te hervormen. De Japanse eerste minister, de heer Hasimoto, heeft beloofd dat zodra het Parlement de begroting heeft goedgekeurd, hij een aantal maatregelen zou nemen om het land uit de economische crisis te halen, maar hij heeft geen standpunt willen innemen over een eventuele belastingverlaging.

IV. ANALYSE VAN DE OORZAKEN EN VAN DE GEVOLGEN VAN DE CRISIS

De recente gebeurtenissen van monetaire en financiële aard die hun oorsprong vinden in vorige zomer, brachten de commissie ertoe om een update te willen maken van de gegevens die de commissie heeft verzameld.

Dit is de reden dat de Commissie heeft besloten om te luisteren naar vertegenwoordigers van de economische actoren op 28 januari 1998.

IV.1. Hoorzittingen met :

­ De heer P. Praet, directeur van de afdeling « Economische studies » van de Generale Bank;

­ De heer Koeüne, Chief Economist en de heer Famaey, Azië-verantwoordelijke van de BBL;

­ De heer F. Servotte, algemeen directeur van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel;

­ De heer B. Velge, directeur van de economische afdeling van het Verbond van Belgische Ondernemingen

(in verenigde commissies Buitenlandse Aangelegenheden en Financiën)

Een lid benadrukt dat de crisis die de wereld momenteel doormaakt een grotere omvang heeft bereikt dan aanvankelijk gedacht was. Deze crisis is echt bijna onopgemerkt begonnen. In sommige landen van Zuidoost-Azië zag men de waarde van de munt dalen, zoals het geval was voor de Thaise baht. In het begin ging het om een vermindering van de waarde van 15 tot 20 %. Vervolgens heeft de crisis zich geografisch verspeid want Thailand, de Filippijnen, Indonesië, Maleisië en Zuid-Korea waren hierin betrokken. Wat de ernst van de crisis betreft : er is een bank- en beurscrisis, er zijn problemen gerezen met de betalingsmiddelen van bedrijven, zodat het vermijden van lokale munteenheden benadrukt werd. Door een domino-effect hebben ook landen die aanvankelijk niet getroffen werden te kampen met ernstige problemen want een waardevermindering van 15-20 % van bepaalde munten ten opzichte van de Amerikaanse dollar is verergerd, zozeer zelfs dat het nu in sommige gevallen gaat om 80 %. Dit fenomeen is gepaard gegaan met belangrijke desinvesteringen van buitenlandse actoren en ook met bankfaillissementen en met het onvermogen van een aantal bedrijven om hun leningen in US $ terug te betalen. Bijgevolg beperken de repercussies van de crisis zich geografisch niet tot een paar landen maar heeft de crisis invloed op heel Zuidoost- en Oost-Azië. Nu moet men erachter zien te komen wat het standpunt van de Europese Unie is en vooral ook wat het standpunt is van de BLEU en van haar verschillende onderdelen.

Als men de crisis van de « tequila » bekijkt, die Mexico trof, en via een kettingreactie een hele reeks Latijns-Amerikaanse landen, werd er een hulppakket gebruikt dat 40-50 miljard Amerikaanse dollar bedroeg, een bedrag dat indertijd als zeer groot werd beschouwd. Spreker zou graag willen weten wat de bedragen zijn voor hulpacties die tot nog toe zijn gemobiliseerd, zowel op multilateraal als op bilateraal vlak, om de crisis van het geheel van Zuidoost-Aziatische landen het hoofd te bieden. Volgens hem overschrijden deze middelen al 200 miljard Amerikaanse dollar, wat neerkomt op vijf keer meer dan de bedragen die in het spel waren ten tijde van de tequila-crisis die toch de hele internationale gemeenschap gealarmeerd had want het IMF, de Wereldbank en de Verenigde Staten hadden ­ uit angst voor een verspreiding van die crisis ­ heel snel een opmerkelijk pakket van internationale hulp ten bate van Mexico op touw gezet.

Monetaire en financiële crisis in Zuidoost-Azië

De heer Praet bevestigt dat de crisis zeer ernstig is. Op dit moment maakt ongeveer 30 % van de wereldeconomie een ernstige crisis door. Men bereikt het cijfer van 30 % omdat Japan moet worden inbegrepen in de statistieken. Japan zal in 1998 waarschijnlijk een recessie meemaken. De economie van dit land maakt sinds zeven jaar geen economische groei meer door en begint nu aan een recessie. De problemen van de banksector in Japan zijn nog lang niet opgelost. Het totale bedrag van schulden die wellicht niet zullen worden terugbetaald wordt geschat op 600 miljard US dollar zonder twijfelachtige schulden mee te tellen die er in Azië zullen zijn aangezien Japan de belangrijkste investeerder is in Zuidoost- en Oost-Azië.

De wereldeconomie kan in vieren worden verdeeld. De Verenigde Staten en Canada vertegenwoordigen 30 % van de wereldeconomie. Daar gaat alles nog heel goed. Azië (Japan en China incluis) vertegenwoordigd ook 30 %. Over China hoeft men zich niet heel erg ongerust te maken maar er zijn toch grote probleempunten die door de regering dit jaar nog zullen moeten worden aangepakt. Wat de financiële markten betreft wordt er vooral naar China gekeken. De derde economische zone is Europa met ongeveer een derde van de wereldproductie. In Europa begint het beter te gaan maar het klimaat van vertrouwen blijft broos. Het is nu de vraag of dit broze vertrouwen niet het risico loopt omver te worden geworpen door moeilijkheden die later in 1998 zouden rijzen in bepaalde sectoren die door de crisis worden getroffen.

Volgens de heer Praet zijn dit de gevolgen van de crisis. Ten eerste zal de mundiale vraag ernstig worden getroffen, in ieder geval gedurende één of twee jaar. Men zal van een groei van het mundiaal bruto binnenlands product van 4 % in 1996-1997 per jaar naar 2,75-3 % gaan volgens de schattingen. In een wereld waar iedereen van elkaar afhangt is het duidelijk dat er soms hele indirecte repercussies zullen zijn. Zo zal de ernstige vermindering van de vraag bijvoorbeeld gevoeld worden op het vlak van industriële grondstoffen en misschien ook op het vlak van tussenproducten waarin België een grote producent is (bijvoorbeeld in de petrochemie). De verlanging van de olieprijs is misschien gunstig voor landen die er veel van consumeren maar de financiële situaties van alle olieproducenten in een steeds belangrijker wordende bekommernis op alle markten. Niet alleen Indonesië ­ een land dat olie produceert ­ bevindt zich al in grote moeilijkheden maar er is een hele reeks van andere producenten in Latijns-Amerika en in de Golf die lijden onder de verlaging van de prijs van olie.

Ten tweede zullen de gevolgen van de vrije concurrentie pas geleidelijk aan voelbaar worden. Waarom ? Omdat heel wat contracten al getekend zijn en de invloed van sterke devaluatie van deviezen in Azië slechts geleidelijk zal blijken (de invloed van een « J » curve). Bovendien kampen heel wat bedrijven in Azië met financieringsproblemen. Maar als deze bedrijven willen exporteren moeten ze eerst grondstoffen kopen. Hiervoor zijn deviezen nodig. Maar financiering is momenteel niet zo gemakkelijk want de toegang tot krediet is heel moeilijk. Uiteindelijk zal het financieel vertrouwen geleidelijk terugkomen en zullen deze bedrijven toegang krijgen tot kredieten en zullen de effecten van de concurrentie naar voren komen.

Een lid voegt hieraan toe dat de invloed van een algemene onzekerheid die aanwezig blijft op de financiële markten niet gunstig is voor de handel.

De heer Praet verduidelijkt dat de bedragen waar het om gaat in Aziatische landen enorm zijn en dat, daarenboven, het probleem moeilijk is om aan te pakken. Tijdens de Latijns-Amerikaanse crisis waren de schulden geconcentreerd. De grootste schuldeisers waren de grote internationale banken. Het was makkelijker om ze samen te brengen om te onderhandelen over een nieuwe verdeling van de schulden, enz. Op dit moment is er in heel veel Aziatische landen, zoals bijvoorbeeld in Indonesië met schulden van 124 miljard US dollar, een massa schuldeisers en schuldenaars, waaronder investeerders-obligatiehouders, aandeelhouders, bedrijven die in « joint ventures » met locale partners geïnvesteerd hebben, leningen aan banken die het geld weer aan anderen hebben geleend, enz. De situatie is niet altijd onder controle.

Wat Zuid-Korea betreft acht de heer Praet de financiële gevolgen hanteerbaar omdat er geld in is gestoken en omdat het gaat om een zeer ontwikkeld land.

Een lid denkt dat de oorsprong van de crisis voornamelijk te zoeken is in slecht financieel beheer en bankbeheer. Thailanders werden bijvoorbeeld aangemoedigd om in US dollar te lenen om hun onroerend goed en hun industriële investeringen te financieren.

De heer Praet legt uit dat men geen lessen heeft getrokken uit monetaire crisissen uit het verleden. Toch waren er heel wat voorbeelden voorhanden. Zo was er de crisis van het Europees Monetair Stelsel. Er bestaan gelijkenissen met landen van Zuidoost-Azië. Als een land zijn devies verbindt aan een sterke munt, als iedereen erin gelooft, als de interestvoeten kelderen wordt het lokale krediet gestimuleerd zolang alles goed gaat, zoals het onroerend goed en de beurzen. Als de Staat zegt nooit te zullen devalueren moedigt men mensen aan om in een andere munt te gaan lenen omdat de voeten nog lager liggen. Als de zaken slecht gaan moet men het devies verdedigen.

De dag dat dit niet meer lukt wordt de situatie een hel. Het grote probleem van de financiële wereld was dat er geen enkele informatie bestond over de werkelijke verbintenissen die genomen waren in deviezen noch over de risico's die locale mensen genomen hadden met deviezen. Bovendien was er een hele slechte bankcontrole en een hele slechte bron van statistische gegevens. Toen men in Zuid-Korea kritiek leverde op het IMF verklaarde deze instelling dat ze dacht dat er voor twintig miljard US dollar externe verbintenissen waren aangegaan in de privé-sector maar het bleken gigantische sommen te zijn (tot tien keer meer) terwijl de inkomsten in won werden uitgedrukt. Toen de won kelderde is de paniek begonnen. De momenten van echte paniek die ontstonden doen veel meer denken aan de financiën van de negentiende eeuw dan aan de financiën van de twintigste eeuw.

Een lid vraagt in wiens hoofde er slecht beheer was. Verder zou hij willen weten welke rol de speculatie over munten heeft gespeeld in het ontstaan en in het verloop van de crisis. Spreker is van oordeel dat die speculatie een heel belangrijke rol heeft gespeeld, zowel in het ontketenen van de crisis als in de grootte van de crisis.

De heer Praet benadrukt dat de « boom » en de « bust » voorafgingen aan de paniek.

Een ander lid voegt toe dat de eerste minister van Maleisië voortdurend de internationale financiële kringen (Georges Soros, de « Joden » enz.) ervan beschuldigt om de plotselinge daling van de munt van zijn land (de ringit) te hebben veroorzaakt.

Volgens de heer Koeüne zijn er meerdere actoren die verantwoordelijk zijn voor het slechte beheer dat de crisis heeft teweeggebracht. Er zijn ook oorzaken die al van een hele tijd geleden afstammen en die het IMF niet op tijd heeft zien aankomen.

Tot op zekere hoogte zijn de lokale regeringen verantwoordelijk omdat ze een aantal jaren lang een uiterst snelle economische groei hebben gestimuleerd. Eén van de gevolgen van deze te snelle groei was dat die groei onevenwichtig was. In die landen vindt men één of meerdere van de volgende elementen terug : onvoldoende ontwikkeling van de infrastructuur (bijvoorbeeld de files in Bangkok), onvoldoende ontwikkeling van scholing, onvoldoende ontwikkeling van de lokale financiële markten en onvoldoende controle van de markten via een degelijke en voorzichtige controle van de banken.

Volgens de heer Koeüne is het verleidelijk om kritiek te leveren op de rol van financiële markten in het ontstaan en verloop van de crisis. Hij vestigt de aandacht erop dat, ten eerste, de crisis misschien niet is ontstaan door een excessieve rol van de financiële markten maar door een onvoldoende ontwikkeling van lokale financiële markten vergeleken bij de internationale financiële markt. Heel wat bedrijven gingen vooral af op de band tussen de lokale valuta en de Amerikaanse dollar, die sterk leek. Die bedrijven vonden het eenvoudiger en goedkoper om schulden te maken op de meest ontwikkelde financiële markt, de Amerikaanse markt dus, want, hoe meer ontwikkeld een financiële markt is, hoe goedkoper het is om te lenen. Ten tweede wordt er vaak gezinspeeld op het feit dat het Aziatische model dat enkele jaren geleden ideaal leek nu heel wat van zijn waarde kwijt is. De heer Koeüne gelooft niet dat er een echt Aziatisch model bestaat. Als men de landen van Zuid- en Oost-Azië bekijkt kan men een onderscheid maken tussen ongeveer drie soorten landen. De twee eerste soorten zijn tot nu toe min of meer gespaard gebleven door de crisis. Ten eerste zijn er heel grote landen zoals India en China met de tweevoudige eigenschap : een vrij gesloten economie met vooral een heel beperkte toegang van bedrijven tot de internationale kapitaalmarkt. In die landen is er overigens een heel grote staatsinmenging in het beheer van de economie.

Het tweede soort land bevindt zich aan het andere uiterste : onder andere Singapore, Hongkong en Taiwan. Deze landen zijn uiterst open, vooral op de internationale kapitaalmarkt. De bedrijven uit die landen hebben een makkelijke toegang tot de markt. De staatsinmenging is vrij gering.

Een derde categorie landen verenigt de eigenschappen van de twee eerste soorten landen in zich. Het gaat om Thailand, Zuid-Korea en Indonesië. Enerzijds is er een hele grote opening op de mondiale kapitaalmarkt en dus een hele grote toegang van bedrijven die geen banken zijn en van locale banken tot de internationale kapitaalmarkt. Maar anderzijds is er een hele grote inmenging van de Staat in de economie, en dit op verschillende manieren. In Indonesië heeft men dit crony capitalism genoemd, het kapitalisme van de « vriendjespolitiek ». Er is ook het Koreaanse voorbeeld waar de orientatie van krediet van de banken naar de industrie heel sterk werd gecontroleerd en beheerd door de overheden. De heer Koeüne stelt vast dat laatstgenoemd Aziatisch model het minst bestand bleek tegen de Aziatische crisis.

Wat de rol van speculatie betreft is de heer Koeüne van oordeel dat, als het slecht gaat, het geoorloofd is om eerst externe factoren als schuldigen aan te wijzen. Vroeger waren dat de « gnomen » uit Zürich. In de jaren zestig en zeventig werden ze beschuldigd door verschillende Britse eerste ministers toen er een crisis van het pond was. Nu heten de schuldigen Georges Soros.

Volgens de heer Koeüne ligt speculatie niet zozeer aan de basis van de crisis in Zuidoost-Azië maar is de crisis vooral te wijten aan het feit dat de economie steeds ergere problemen heeft om concurrentieel te blijven omdat de munt gekoppeld was aan de US dollar en die dollar sterk is waarde is gestegen in verhouding tot de yen en in verhouding tot de Europese munteenheden. Bovendien is, vooral in Thailand, de crisis begonnen met het leeglopen van een ballon in de wereld van financiën en onroerend goed. De waarde van een aantal roerende en onroerende activa, uitgedrukt in de lolake munt, begint te dalen. Voor een aantal bedrijven ­ zowel in de banksector als daarbuiten ­ daalt de waarde van hun activa terwijl in hun passiva een belangrijk deel van hun schulden in buitenlandse deviezen is uitgedrukt om redenen die eerder al aan bod kwamen. Zodra er twijfels ontstaan over het behoud van een koppeling tussen de lokale munt en de US dollar is de eerste reactie van iedere bedrijfsverantwoordelijke ­ in de banksector of daarbuiten ­ om zo snel mogelijk te proberen de passiva in buitenlandse munten te verminderen. Op dat moment heeft men zich op de US dollar gestort om deze valuta te kopen. Deze factor verklaart de duizelingwekkende keldering van de Aziatische munten.

Een lid herinnert eraan dat de Mexicaanse crisis te wijten was aan een gebrek aan informatie en dat het IMF zich had voorgenomen dat probleem op te lossen en een systeem van waarschuwingssignalen op poten te zetten. Het is echter duidelijk dat dit systeem niet gewerkt heeft in het geval van de crisis in Zuidoost-Azië.

De heer Praet antwoordt dat het IMF inderdaad volledig gefaald heeft, hetgeen dramatisch is. Het IMF heeft ernstig aan geloofwaardigheid ingeboet. De programma's van het IMF zijn er niet in geslaagd om het vertrouwen nu te herstellen.

Wat het probleem van de speculatie betreft is de heer Praet van oordeel dat het liberaliseren van kapitaalbewegingen zonder organismen op te richten om toezicht te houden en te zorgen voor informatie en controle op een bepaald moment altijd tot rampen kan leiden. Het dramatische is dat het IMF in zijn verslagen, in al zijn « articles for consultation » nooit heeft gewaarschuwd voor deze problemen. In de verslagen die Thailand en de andere betrokken landen hebben opgestuurd, in april 1997 nog, was het IMF nog vol lof over deze landen. De privé-sector ontvangt deze verslagen natuurlijk ook. De privé-sector heeft gedacht : het IMF wordt betaald om die landen te bezoeken. Het IMF heeft in zijn verslagen echter nooit de aandacht gevestigd op het probleem van het slechte toezicht, met uitzondering van het verslag van de BIB van mei/juni 1997 waarin melding wordt gemaakt van een explosie van privé-schulden in die landen.

Op een bepaald moment heeft de financiële wereld beseft dat er enorme valutarisico's genomen zijn in die landen en men was daar niet van op de hoogte, ook het IMF en de nationale overheden wisten dit niet. Hieruit moet men lessen trekken voor de toekomst. Het IMF moet instrumenten ontwikkelen in het kader van zijn internationale toezichthoudende taak. Men moet erop toezien dat de financiële statistieken goed kloppen en dat de prudentiële controle op een degelijke wijze verricht wordt. Wie zal de audit van de toezichthoudende instanties houden in die landen ? Het ontbreekt die landen overigens aan personeel om dit soort toezicht uit te voeren.

De heer Praet waarschuwt voor het risico op zeer ernstige politieke gevolgen in de regio. De culturele conflicten en de wrok jegens het westen die in veel Aziatische landen aanwezig is zijn redelijk ernstig. In Indonesië is een ware tragedie op til.

Een lid vraagt zich af op president Soeharto, die zo'n gezag had, en zijn zeer machtige regeringen er niet op uit waren om een beetje te verhullen wat er gebeurde. Was er de mogelijkheid om op financieel vlak te interveniëren in landen met een dictatoriaal bewind ? Hebben dergelijke regeringsstelsels niet geprofiteerd van de economische groei om de mythe van een machtige regering in het leven te roepen ? Deze toestand is onhoudbaar gebleken.

De heer Praet legt uit dat iedereen bij zichzelf denkt dat de banken nooit zullen instorten omdat ze beschermd worden door het bewind. Dit fenomeen heeft mensen ertoe aangezet om op onbezonnen wijze geld te lenen. Het is erg dat er een soort samenspanning blijkt te zijn tussen alle aanwezige partijen (de privé-sector, de openbare sector, enz.) ­ er wordt nu gesproken van het crony capitalism dat niemand wilde zien ­ en men heeft een speculatieve luchtbel doen ontstaan. Aan de basis van deze luchtbel ligt dus eigenlijk een systeem dat de dingen heeft laten gebeuren, dat de illusie heeft gewekt dat men de banken altijd zou redden omdat de bankiers verwant waren aan het bewind. Het hele klimaat is door die perceptie van de zaken aangewakkerd. En vervolgens stelt men op een dag vast dat de situatie onhoudbaar is en dan breekt de paniek los.

Volgens de heer Praet moet de discussie zich echter op de toekomst richten. Zullen er gevolgen zijn voor het Europees economisch herstel, bijvoorbeeld ?

Een lid verklaart dat hij nu ontdekt dat grote internationale banken en ook grote internationale financiële groepen op geregelde tijden aandacht schenken aan de verslagen van het IMF. Dit verbaast hem een beetje. Tot nog toe dacht de spreker dat de grote internationale financiële groepen hun eigen analyse-instrumenten hadden.

Spreker denkt dat de crisis ook gevolgen zal hebben voor het type bewind in de Aziatische landen. Men kan echter niet stellen dat het geheel van Aziatische landen, zelfs niet die landen die de grootste economische bloei gekend hebben, de meest democratische regeringsstelsels hadden. Dit houdt in dat ­ in Thailand bijvoorbeeld ­ het niet zeker is dat de crisis desastreuze gevolgen zal hebben voor de bevolking. Er kunnen rampzalige gevolgen optreden maar die zullen sterk verschillen naargelang welke positie men in de Thaise maatschappij bekleedt. Wat Indonesië betreft kan een verandering in bewind een positieve kant van de crisis zijn. In Maleisië heeft de crisis echter enorme gevolgen voor de bevolking.

Hetzelfde lid vraagt zich af wie wint en wie verliest door de crisis. Om dit te kunnen bepalen moet je rekening houden met een begindatum en een einddatum. Sinds vier maanden is de bevolking aan de verliezende hand, zoveel is duidelijk. Maar niet iedereen zal verliezen en de spreker denkt dat er nog steeds wel speculatie is. Hij is er niet zeker van dat de Aziatische munten hun minimum bereikt hebben.

De heer Famaey geeft aan toelichting te kunnen geven aangaande de risico's die de Belgische banken in de Aziatische crisis lopen en hun kredietpolitiek in die regio.

De heer Famaey meent dat de crisis in wezen een crisis is van de private sector in die verschillende landen. Dit verklaart ook waarom iedereen zich een beetje verkeken heeft op de situatie en de verrassende ontwikkeling ervan. Het IMF is ook tussengekomen. Het IMF is er om landen te helpen op macro-economisch gebied. Bijvoorbeeld Thailand heeft een groei gekend van gemiddeld 10 % gedurende de laatste 10 jaar. Het is dus een voorbeeld geweest inzake economisch beleid voor het IMF. De regering boekt een begrotingsoverschot. Dit bewijst dat het IMF de situatie niet goed heeft ingeschat. Ook de rating-agencies kijken, wanneer zij een land beoordelen, naar de macro-economische gegevens. Telkens kunnen die Aziatische landen dan de vergelijking met de Europese voorbeeldig doorstaan. In oktober 1997 had Zuid-Korea nog dezelfde rating als Italië en Spanje.

Het probleem situeert zich dus in de private sector. Er is een gebrek aan transparantie en het is uiterst moeilijk om in te schatten waar of bij welke tegenpartij het probleem ligt en welke omvang het heeft.

Over het falen van het IMF voegt de heer Koeüne toe dat het inmiddels duidelijk is geworden dat het IMF grote vergissingen begaan heeft wat het inschatten van de situatie betreft maar dat niet alleen het IMF de fout is ingegaan. Het IMF heeft teveel waarde gehecht aan de klassieke macro-economische gegevens en heeft niet genoeg aandacht geschonken aan het locale financiële systeem en het toezicht daarop. Zo is het bijvoorbeeld niet zeker of er wel een grondig en degelijk onderzoek is gedaan naar de structurele zwakke plekken in het economische beheer van Zuid-Korea toen de OESO dit land opnam in zin gelederen. Volgens de heer Koeüne heeft de OESO naar de algemene macro-economische cijfers gekeken. Dit heeft aanleiding gegeven tot een soort bewijs van « goed gedrag ». Dit had dan weer tot gevolg dat Westerse banken na de toelating van Zuid-Korea tot de OESO een veel positievere houding aannamen jegens Koreaanse schuldenaars, terwijl het bankwezen in Zuid-Korea nogal precair was.

Een lid legt er de nadruk op de OESO toch ook Mexico en de Tsjechische Republiek heeft toegelaten terwijl deze republiek met enorme problemen in het bankwezen kampt, problemen die ze tot nu toe niet heeft kunnen beheersen (faillissementen, fraude en zwendel, gebrek aan doeltreffend toezicht, ...).

De heer Servotte wenst te spreken over het impact van de crisis in de ASEAN-landen op de Belgische buitenlandse handel. Hij verklaart dat globaal genomen de ASEAN-landen en Zuid-Korea 10 % van de totale wereldhandel vertegenwoordigen. Daarbij moet worden opgemerkt dat heel wat van die handel interregionale handel is. Dit weerspiegelt zich in het aandeel van die landen in onze uitvoer. Die landen vertegenwoordigen immers slechts 2 % van onze totale uitvoer. Voor de andere Europese landen zijn de cijfers vergelijkbaar. Als bovendien abstractie wordt gemaakt van de diamanthandel valt dit percentage op 1,5 % terug. Deze cijfers laten toe om het impact van deze crisis op onze economie te relativeren.

De heer Servotte geeft aan dat dit niet wegneemt dat de gevolgen van de crisis in Zuidoost-Azië sterk verschillen al naargelang de bedrijfssector die men beschouwt. Voor de diamantsector vertegenwoordigt de ASEAN-regio en Zuid-Korea 10 % van hun totale uitvoer. Voor die sector kan deze crisis dan ook problematisch zijn.

De heer Servotte deelt mee dat voor de Delcrederedienst de betrokken landen ongeveer 15 % van de vastleggingen (ongeveer 30 miljard Belgische frank) uitmaken. Het risico is daar dus groot. Dit is ook het geval voor enkele bedrijven, hoofdzakelijk bedrijven die machines en uitrustingsgoederen uitvoeren. Voor de weefgetouwenindustrie bijvoorbeeld vertegenwoordigt die regio 20 % van hun uitvoer.

De heer Servotte waarschuwt er ook voor dat de crisis in de ASEAN-landen een domino-effect met zich kan brengen respectievelijk voor Singapore, Japan en misschien zelfs China.

De heer Servotte leest een uittreksel uit een verslag van 27 januari 1998 van de Belgische ambassade te Singapore :

« In Singapore worden de eerste economische gevolgen van de regionale crisis zichtbaar. Singapore is sterk betrokken bij de Indonesische economie. De Stad-Staat heeft meer dan 3 miljard US $ geïnvesteerd in de industrieparken op de Indonesische eilanden aan de overkant van Singapore. De Singaporaanse banken hebben belangrijke kredieten tegoed van hun zuiderburen. Al die kredieten in US $ zijn nu twijfelachtige schulden geworden door de crisis van de roepia. Resultaat ? De verwerkingsindustrie mindert vaart, verschillende grote projecten lopen vertraging op; industriëlen moeten onderhandelen over voorwaarden voor betalinguitstel en hervattingen van onderhandelingen van contracten zijn schering en inslag. »

De heer Servotte acht het moeilijk om de evolutie te voorspellen.

De heer Servotte stelt vast dat de monetaire schommelingen erin resulteren dat de handel met die landen onzeker wordt. Voorts hebben de faillissementen van een hele reeks ondernemingen en de benarde toestand van een hele reeks banken tot gevolg dat de partneriaten die werden gesloten met een serie bedrijven in die regio op losse schroeven komen te staan. Ten slotte stijgt de werkloosheid enorm en de lokale consumptie zal afnemen. Als gevolg daarvan zal onze uitvoer naar deze landen moeilijker worden.

Wat zullen de gevolgen zijn voor ons land ? De heer Servotte gelooft dat de Belgische uitvoer naar die landen sterk zal dalen. Hij laat opmerken dat zulks nog niet blijkt uit de cijfers voor 1997. De cijfers voor de periode januari-november 1997 laten nog een stijging van 20 tot 30 % voor onze uitvoer naar de meeste van die landen zien. Pas op het einde van 1997 begint zich ­ onder meer in de diamantsector ­ een daling af te tekenen. In 1998 zullen de resultaten allicht zeer ongunstig uitvallen. Mevrouw Declerck (BDBH) wijst er wel op dat de cijfers voor Thaïland wel reeds een achteruitgang laten zien.

Een lid vraagt specifiek met betrekking tot de diamantsector of het gaat om zuivere uitvoer dan wel om uitvoer die na bewerking ter plaatse opnieuw wordt ingevoerd.

De heer Servotte weet alleen dat België volgens de statistieken evenveel diamant invoert als uitvoert. Hij suggereert om deze vraag te stellen aan de Hoge Raad voor de Diamant.

De heer Servotte vermoedt ook dat de ASEAN-landen hun uitvoer fors zullen aanmoedigen. De ambassade van Thailand bijvoorbeeld heeft bestudeerd hoe België zijn export bevordert en meer specifiek hoe hier de KMO's in hun exportinspanningen worden ondersteund. Men kan er dus van uitgaan dat binnen afzienbare termijn de export van die landen fors zal toenemen.

De heer Servotte meent ook dat de concurrentie die onze bedrijven ondervinden van derde landen in de ASEAN-regio zich zal verleggen naar andere landen en bovendien sterker worden. Spreker denkt hierbij meer bepaald aan Japanse bedrijven waarvan er een aantal over toeleveringsbedrijven in de regio beschikken. Dankzij die toeleveringen zullen de Japanse bedrijven misschien competitiever worden en zich sterker profileren op de derde markten alsook in Europa.

Ten slotte gelooft de heer Servotte dat de Belgische bedrijven zijn gaan twijfelen om zich nog verder intensief te gaan bemoeien met de ASEAN-landen en Zuid-Korea. Er is bij hen een spontane, subjectieve reactie ontstaan die hen doet denken dat deze periode niet het geschikte ogenblik is om op prospectie te gaan.

De Belgische ambassade te Singapore zegt hierover het volgende :

« In de Belgische gemeenschap stelt iedereen hetzelfde vast : totale stillegging van nieuwe projecten, annulering van bestellingen of het bedingen van nieuwe voorwaarden, drastische vermindering van uitgaven, heroriëntering op markten waarvan de munt nog geen al te grote schommelingen vertoond heeft zoals Japan, China, Taiwan, enz. In sommige individuele gevallen : onderzoek naar de mogelijkheden om bedrijven die in moeilijkheden zitten over te kopen. Wat grote projecten betreft : nieuwe spreiding van de schulden. Vanaf deze zomer kan men de terugkeer van heel wat Belgen verwachten als deze trend doorzet. »

Tot besluit formuleert de heer Servotte enkele aanbevelingen.

Er zijn vijf aanbevelingen geformuleerd tijdens de handelsconferentie die in Manilla werd gehouden op initiatief van de minister van Buitenlandse Handel, de heer Maystadt, op 12 en 13 januari 1998.

Eerste aanbeveling : men moet aanwezig blijven. Hier is het adagium « A friend in need is a friend indeed » van toepassing.

De heer Servotte denkt dat het belangrijk is dat de betrokken landen beseffen dat België zich verder interesseert voor hun evolutie. Daartoe is het behoud van een zekere aanwezigheid vereist.

Tweede aanbeveling : men moet doorgaan met het systematisch inlichten van bedrijven zodat ze op de hoogte zijn van de evolutie van reglementeringen, van wetgeving, met name inzake investeringen alsook inzake aanbestedingen. Deze verhoogde informatie zou moeten worden verkregen dankzij de versterking van ons lokale netwerk en door herstructurering. Een voorbeeld dat de heer Servotte sterk getroffen heeft, is dat België momenteel in Vietnam, een land waar we voor 1,5 miljard frank verkopen, drie regionale attachés heeft, één per regio. Terzelfdertijd stelt men vast dat we in Zuid-Korea, een land waar België in 1997 voor een bedrag van ongeveer 20 miljard frank verkocht heeft, geen enkele regionale attaché hebben. Men zou dus moeten komen tot beter overleg, betere coördinatie en een herstructurering van de handelsbevorderaars.

Een lid merkt bovendien op dat een delegatie van de Belgische Senaat op bezoek in Vietnam er nooit in is geslaagd om in contact te komen met deze drie vertegenwoordigers van ons land.

De heer Servotte heeft vernomen dat in de eerstkomende maanden een Vlaams attaché naar Korea zou worden afgevaardigd.

Derde aanbeveling : een grotere aandacht voor al de projecten gefinancierd door de internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank en de Aziatische Ontwikkelingsbank. In dat perspectief zal de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel trouwens in de maand mei 1998 een seminarie organiseren om de Belgische bedrijven te sensibiliseren voor de actie van de Aziatische Ontwikkelingsbank in die regio.

Vierde aanbeveling : veeleer dan grote missies zeer korte, thematisch beperkte acties naar die landen toe voeren. De in aanmerking te nemen « niches » : energie, infrastructuurwerken, industriële uitrusting en de telecommunicatie.

Vijfde aanbeveling : de Dienst zou haar activiteiten op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking en op het gebied van financiering verder moeten ontwikkelen want het is duidelijk dat deze landen nog veeleisender zullen worden dan ze al waren als ze de uitvoering van grote projecten aan buitenlandse bedrijven toevertrouwen.

In dat opzicht vestigt de heer Servotte de aandacht van de commissie op het feit dat men in Nederland net een nieuw fonds heeft opgericht voor de financiering van haalbaarheidsstudies in ontwikkelingslanden. Dit fonds « ORET » (Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties) zal over een bedrag van 6 miljard frank (315 miljoen gulden) beschikken. Ter herinnering, de Belgische kredieten van Staat tot Staat voor het geheel van landen uit de derde wereld overschrijden nauwelijks het bedrag van één miljard frank.

De heer B. Velge, directeur van het economisch departement van de Vereniging van Belgische Ondernemingen, sluit zich aan bij de visie van de vorige sprekers die zegt dat de Belgische uitvoer zowel rechtstreeks als onrechtstreeks naar alle Aziatische landen zal verminderen. Dit zal een domper plaatsen op onze economische groei. De import in België zal stijgen vanaf de tweede helft van 1998 en zeker in 1999.

In dat verband merkt de heer Velge op dat de vooruitzichten met betrekking tot de inkrimping van de economische groei in Europa in België in het bijzonder zeer uiteenlopend zijn. Zij variëren tussen 0,2 à 0,3 % tot 1 % van het BNP. Als deze laatste meest pessimistische visie bewaarheid zou worden, dan zou onze economische groei halveren.

Niet alleen de investeringen van de Aziatische bedrijven in hun eigen regio, maar ook die in het westen zullen verminderen. Hyundai, een Koreaanse chaebol, heeft reeds aangekondigd de bouw van een fabriek in Europa af te gelasten of op zijn minst uit te stellen. Het is niet ondenkbaar dat bijvoorbeeld Toyota de bouw van zijn fabriek in Noord-Frankrijk eveneens uitstelt. Ook in Oost-Europa zijn de Aziaten, de Koreanen in het bijzonder, sterk aanwezig. Een vermindering van hun investeringen aldaar heeft zowel een rechtstreeks als een onrechtstreeks effect op onze economie. Rechtstreeks omdat Belgische bedrijven vaak toeleverancier zijn bij de opbouw van die nieuwe fabrieken, onrechtstreeks omdat dergelijke investeringen de economische activiteit in Oost-Europa aanzwengelen wat voor onze bedrijven bijkomende exportmogelijkheden schept die nu zullen wegvallen.

Daarnaast zijn er een aantal Europese, waaronder Belgische, bedrijven die in Azië hebben geïnvesteerd. Het is evident dat hun inkomsten uit die landen zullen dalen. Minder inkomsten en minder winst resulteert in verminderde investeringsmogelijkheden ook in ons eigen land.

Een derde negatief effect bestaat uit een algemene prijsdaling niet alleen voor de basis- en intermediaire maar misschien ook voor de andere goederen. Een aantal van de door de crisis getroffen landen zullen proberen meer te exporteren. Dit zal hen niet altijd lukken, bijvoorbeeld omdat zij op korte termijn niet aan de nodige kwaliteitseisen kunnen voldoen. Doch men stelt altijd vast dat wanneer een nieuwe leverancier met beduidend lagere prijzen op de markt komt, de gevestigde leveranciers op zijn minst verplicht worden hun prijzen niet te verhogen en waarschijnlijk zelfs naar beneden te brengen. Dat impliceert dat de winstmarges van onze exporterende bedrijven zullen verminderen precies in een periode van economische heropleving. Er bestaat bijgevolg een vrij groot risico dat de bedrijfswinsten minder gunstig zullen evolueren dan men had kunnen hopen en dat bijgevolg de economische groei in België en in Europa in het algemeen zal worden bemoeilijkt.

Een positief effect is de stelling van centrale bankiers dat dankzij dit wereldwijd prijsverlagend effect waarschijnlijk een renteverhoging in het westen is vermeden. Op zich heeft zulks een positief effect voor de economie.

Een zeer grote onzekerheid, aldus de heer Velge, vormt de vraag wat de Japanners zullen doen met hun in het buitenland en meer in het bijzonder in de USA belegde kapitalen. Mochten zij hun zware investeringen in Amerikaanse obligaties te gelde maken, dan zou dit voor de USA, die voor de financiering van zijn overheidsschuld zeer sterk afhankelijk is van het buitenland, een groot probleem betekenen.

Daarnaast zijn de politieke risico's in Zuidoost-Azië zeer groot. Lokale conflicten kunnen tot grote onzekerheid leiden.

Aan de andere kant doen zich kansen voor. Japan en Zuid-Korea stellen zich nu reeds iets soepeler op in onderhandelingen over partnerships of over investeringen bij hen. Het zou dus kunnen dat een aantal van onze bedrijven van die kansen gebruik maken om zich nu in die landen te vestigen, terwijl andere juist die landen verlaten. De heer Velge bevestigt het belang van het volgen van de wetgeving in die landen. Tot hiertoe is het in vele van die landen zeer moeilijk om als buitenlander te investeren of meerderheidsaandeelhouder te worden. Onder druk van het IMF en van de markt worden die landen verplicht hier verandering in te brengen.

De heer Velge waarschuwt de verzamelde commissies tegen hele sterke protectionistische eisen binnen enkele maanden. De heer Velge noemt het voorbeeld van de staalindustrie die in Zuid-Korea over enorme capaciteiten beschikt en die tegen een veel lagere kostprijs kan produceren dan de prijs van onze producenten. Het risico bestaat dat men tegen dit fenomeen protectionistische barrières gaat oprichten. Dat impliceert dat auto's die bij ons in elkaar worden gezet, zullen worden vervaardigd met veel te duur blikwerk vergeleken bij blikwerk uit Korea bijvoorbeeld. Het resultaat zou zijn dat ons land wordt overspoeld door auto's die volslagen identiek zijn aan de auto's die bij ons worden vervaardigd. Aangezien België een grote autoproducent is, zal dat waarschijnlijk grote problemen met zich meebrengen. Er bestaat dus een reëel risico dat de westerse landen onder enorme druk komen te staan om protectionistische reflexen te vertonen. Dit moet echter absoluut vermeden worden want anders doemt het schrikbeeld van de jaren 30 op, dat wil zeggen dat alle landen zich op zichzelf keren, dat Azië volledig instort en dat wij belangrijke markten verliezen waar we nu veel naar uitvoeren. Men moet dus rekening houden met de 0toekomst en niet met lokale kortetermijnbelangen.

Een lid stelt een vraag over het probleem van de informatie binnen het particuliere bankwezen. Hij meent zich te herinneren dat in het begin van de jaren 80, tijdens de Latijns-Amerikaanse schuldencrisis, de internationale bankwereld en in ieder geval de heel grote internationale banken verklaard hadden dat ze een doeltreffend systeem hadden opgericht om te zorgen voor transparantie en voor een betere kennis van de verbintenissen van de actoren van het particuliere bankwezen. Over welke gemeenschappelijke kennis beschikken de internationale privé-banken, los van de statistische kennis en van de openbare circuits van de Bank voor internationale betalingen, het IMF of andere instellingen om goed op de hoogte te zijn van de verschillende posities van actoren ? Is een dergelijk instrument niet noodzakelijk om de goede werking van de financiële markten te waarborgen ?

Ten tweede is het lid van oordeel dat het IMF toekomstgericht wil zijn. In verschillende kanttekeningen wordt het IMF verdedigd omdat gesteld wordt dat het probleem erin bestaat dat het IMF een internationale openbare instelling maar geen supranationale instelling is. Bijgevolg zijn de mogelijkheden van het IMF om te interveniëren uiteindelijk vrij beperkt. Het IMF kan slechts een beperkte druk uitoefenen op landen die geen vragende partij zijn voor leningen. Voor de toekomst kan men leren dat de statuten van het IMF aanzienlijk krachtiger moeten worden gemaakt en dat men supranationale toezichthoudende instellingen in het leven moet roepen om te zorgen voor een goed macro-economisch beheer maar ook voor een goed meso-economisch beheer. Als men deze weg inslaat, dan moet men als tegenhanger ook toezicht kunnen uitoefenen op dergelijke instellingen : wat zal hun « accountability » zijn ?

Het lid vraagt ook aan de specialisten om een schatting te maken van de leningen die het IMF moet kunnen mobiliseren, rekening houdend met de verschillende programma's die de laatste jaren zijn opgesteld. Moet het kapitaal van het IMF worden vermeerderd en met hoeveel ? Wat zal de kostprijs hiervan zijn voor de internationale openbare gemeenschap voor steun aan landen die in moeilijkheden verkeren ?

De heer Famaey, Azië-verantwoordelijke van de BBL, antwoordt met betrekking tot de informatie welke de Belgische banken ter beschikking hebben om de posities van tegenpartijen (Aziatische banken) te beoordelen, dat er daarvoor hoofdzakelijk twee bronnen beschikbaar zijn. Enerzijds betreft het de jaarrekeningen van die banken zelf. Anderzijds zijn er de analyses van de zogenaamde « rating-agencies ». Op een globaler niveau zijn er de cijfers die langs de respectievelijke organen voor bedrijfseconomisch toezicht meegedeeld worden aan de Bank voor Internationale betalingen in Bazel. Deze laatste gegevens zijn evenwel moeilijk te relateren aan tegenpartijen.

Het probleem is er een van transparantie. Elke bank publiceert gegevens in zijn jaarrekeningen op basis van directieven opgelegd door het lokale orgaan voor bedrijfseconomisch toezicht. In sommige landen worden kredieten als slecht aangezien als de debiteur drie maanden in gebreke is gebleven, soms is het zes maanden, hier en daar bedraagt die periode slechts één maand. Met andere woorden, er bestaan grote verschillen in de regels. De beoordeling van cijfers wordt daardoor bemoeilijkt.

De professionelen, de rating-agencies hebben zich daar reeds over gebogen. Men ziet bijvoorbeeld bij het Amerikaanse Moody's dat zij zogenaamde split-ratings gaan toekennen. Enerzijds een rating die beantwoordt aan de intrinsieke waarde van een financiële instelling, anderzijds wordt voor de kredietwaardigheid van dezelfde instelling soms een veel hogere rating toegekend omdat ­ althans voor Azië inclusief Japan ­ over het algemeen wordt vastgesteld dat de banksector in een erbarmelijke toestand verkeert, maar dat de respectievelijke overheden in die landen de financiële instellingen overeind houdt.

Op de vraag of dit systeem niet gevaarlijk is, antwoorden de rating-agencies dat zij tot hier toe telkens vaststellen dat de overheden telkens weer hun banken met raad en daad steunen en eventueel tussenkomen bij een nakend faillissement. Die landen hebben daartoe ook de mogelijkheden. De overheidsschuld voor de meeste Aziatische landen bedraagt tussen 15 en 30 % van het BBP. De kostprijs voor het rechthouden van hun volledige banksector kan 15 tot 20 % van het BBP kosten. Samen bedraagt de overheidsschuld dan in het slechtste geval 60 tot 70 %. Dit blijft nog binnen de perken. Dit fenomeen bemoeilijkt echter wel de beoordeling door westerse banken van de kwaliteit van hun Aziatische tegenpartijen.

Wat een mogelijke evolutie van de rol van het IMF betreft, bevestigt de heer Koeüne, dat het IMF momenteel een internationale instelling is en geen supranationale instelling. Uit de Aziatische crisis blijkt wat voor een latente gevaren er schuilen in een snelle internationalisatie van de kapitaalmarkt wanneer die niet gepaard gaat met een goed toezicht of met een goede bedrijfseconomische controle in vele lokale financiële markten. Bijgevolg is er een leemte ergens in de mundiale organisatie. Inderdaad, het IMF zou misschien niet zozeer behoefte hebben aan meer financiële middelen maar wel aan meer bevoegdheden. Het IMF zou een supranationaal gezag moeten hebben. Men kan zich echter wel inbeelden dat het politiek gezien heel moeilijk zou zijn om hierover een internationale concensus te bereiken binnen de internationale gemeenschap. Dit neemt niet weg dat hierover ernstig dient te worden nagedacht.

De heer Praet benadrukt dat Europa uitgesproken langzaam reageert, net als het geval was tijdens de Mexicaanse crisis. Wat aspecten betreft die geen betrekking hebben op de euro, heeft de Europese Unie helemaal niets voorbereid. Het IMF heeft meestal min of meer in het geheim gewerkt en heeft af en toe te lijden gehad onder politieke druk.

Over het probleem van de informatie is veel discussie geweest. Soms is informatie makkelijk beschikbaar, soms niet. De trend is echter dat belangrijke verslagen steeds toegankelijker worden en via Internet kunnen worden geraadpleegd. Deze verslagen zijn voor banken een bron van informatie.

Wat de andere informatiebron betreft, de rating agencies , is de heer Praet van mening dat ze de goedkeuring van de markten verdienen. Maar dit blijkt nergens uit.

Wie zijn nu de winnaars en de verliezers in deze crisis ? Volgens de heer Praet is het evident dat de internationale gemeenschap in haar geheel een verliezer zal zijn. De risico's zijn enorm. De lokale bevolkingen en vooral de middenklassen die aan het ontstaan zijn in sommige landen van Zuidoost-Azië en die nodig zijn voor de stabiliteit in die landen, dreigen in bepaalde landen het gelag te betalen met name in Indonesië. Er spelen zich drama's af. In Thailand en Maleisië worden honderdduizenden mensen verdreven in de meest verschrikkelijke omstandigheden. In Indonesië zijn de mensen van het platteland weggetrokken om te gaan werken in projecten voor de infrastructuur, projecten die nu helemaal klem zijn gelopen. Die mensen hebben schulden gemaakt om goederen te kopen en kunnen nu hun leningen niet aflossen. Indonesië is dus een potentieel onstabiel land. Positief is dat de heersende klasse zou moeten kunnen veranderen. Dat is de « creative destruction » die Schumpeter beschrijft.

Bij degenen die gespeculeerd hebben zijn er ook verliezers. Er zijn projecten die zullen mislukken. Het meest zorgwekkende is de ordeloosheid bij het oplossen van twijfelachtige schulden. Het is nog steeds niet zeker of de steun voor « vrienden » van het bewind wel zal verdwijnen, zoals is gevraagd door het IMF. In de meeste van deze landen is er geen faillisementsrecht. Dat staat het oplossen van de crisis ernstig in de weg.

De heer Praet verklaart blij te zijn dat China nog niet is geliberaliseerd zoals de andere Aziatische landen. Hij is eerder optimistisch voor China al zijn er daar enorme problemen met twijfelachtige schulden in staatsondernemingen. De binnenlandse Chinese vraag gaat enorm achteruit. Men vraagt zich af hoe China zijn economie zal kunnen aanzwengelen terwijl de handel met het buitenland verslechtert. Gelukkig willen de Chinezen een mundiale rol vervullen dankzij de crisis in Azië en zullen ze alles doen om stabiliteit te brengen in de regio. Dit blijkt uit hun weigering om de yuan te devalueren om mee te spelen in het spel van concurrerende devaluaties.

De Aziatische crisis is nog niet overwonnen. In al deze landen was de stabiliteit van een vaak corrupt politiek bewind gebaseerd op een groei die het mogelijk zou maken voor een kleine ontluikende middenklasse om die regimes te steunen. Nu begint deze middenklasse enorme problemen te ondervinden, hetgeen aanleiding kan geven tot verontrustende situaties.

In Zuid-Korea is men van bewind veranderd en lijkt de situatie op gunstige wijze te evolueren. Korea is een zeer ontwikkeld land. Daarentegen is de situatie in Indonesië schrikbarend. Het is een van de zeer grote landen dat ernstige historische problemen heeft met zijn bevolkingsgroepen. Volgens de laatste gegevens van het IMF lukt het niet altijd om de situatie daar onder controle te houden. Men kondigt aan dat agencies zich zullen buigen over het probleem van moeilijk terugbetaalbare schuldvorderingen. Technisch gezien is dit heel ingewikkeld omdat er duizenden verschillende soorten schuldvorderingen bestaan.

Een lid heeft belangstelling voor de invloed van de crisis op de Delcrederedienst. En wat is de invloed van de gestegen concurrentiekracht van de Koreaanse staalindustie op Cockerill-Sambre ?

De heer Velge antwoordt dat Cockerill-Sambre een bondgenootschap zou moeten sluiten met een partner. Als het bedrijf een zwakkere positie krijgt, zal dat moeilijker worden.

Een ander lid vraagt wat er zal gebeuren als de Amerikaanse president Clinton de 18 miljard dollar niet krijgt die hij aan het Congres gevraagd heeft tijdens zijn State of the Union.

De heer Praet denkt dat Clinton ze niet zal krijgen maar dat dit niet zo erg is.

Hetzelfde lid vraagt wat hij moet denken van de beweringen over volledige waarborgen in Indonesië en wat de kansen zijn dat ze zullen vragen om vrijwillig betalingsuitsel voor hun schulden.

Spreekster helpt eraan herinneren dat de minister van Financiën en van Buitenlandse Handel verklaard heeft dat er in Azië nog heel wat gaten in de markt zijn voor Belgische ondernemingen, met name op het gebied van haveninfrastructuur, afvalverwerking, enz. Hebben de Belgische bedrijven belangstelling getoond ?

Een lid heeft de indruk dat de economische actoren niet erg optimistisch zijn. De media laten echter verstaan dat de banken gedekt zijn tegen risico's enz. Dit komt nogal ambivalent over.

Een lid vraagt naar de omvang van de verbintenissen van de Belgische banken in nominale bedragen en in verhouding tot het totaal van kredieten aan het buitenland. Zijn er al provisies geboekt en wat is de omvang ervan ?

Spreker meent dat deze verbintenissen vooral de laatste 6 maanden enorm zijn toegenomen. Hoe komt dat ? Hij vraagt om via de NBB de statistieken van de BIB op te vragen met betrekking tot de schulden aan de privé-sector van die diverse landen.

Het lid krijgt bij het aanhoren van de verschillende analyses de indruk dat men zich aan wijdverspreide prijsdalingen mag verwachten op alle niveaus. Hoe schatten de genodigden het gevaar op deflatie in ? Is dit gevaar reëel ? Het gaat immers om 30 % van de wereldhandel.

Met betrekking tot de rol van het IMF stelt spreker dat zoals in het begin van de jaren'80 men eens te meer geweldig overschat heeft wat het IMF kan doen. De privé-sector verschuilt zich achter analyses van het IMF en verliest daarbij uit het oog dat het IMF uit hoofde van de rol die het vervult en zijn structuur niet in staat is een aantal zaken te geven. Spreker verklaart dat men goed moet beseffen dat het IMF enkel met officiële autoriteiten contact kan hebben. Dit resulteert automatisch in een vertekend resultaat van de analyse die het IMF kan maken. De vertegenwoordigers van het IMF krijgen alleen de goede zaken te zien. De slechte moeten via analyses worden achterhaald, wat niet eenvoudig is. Bovendien heeft het IMF geen enkele politieke macht en kan het enkel adviezen verstrekken aan regeringen en hun geen beleid opleggen.

Wel is het de verantwoordelijkheid van het IMF dat zijn controles te veel gericht zijn op de cijfers van de publieke sector en dat het te veel vertrouwen heeft gehad in de werking van de privé-sector.

Met betrekking tot de fouten van het IMF acht de spreker Coene het belangrijk een onderscheid te maken tussen enerzijds fouten bij de inschatting en anderzijds fouten bij de remedies. Het is niet omdat er bij de inschatting een fout is gemaakt dat de remedies fout zijn.

Welke alternatieve oplossingen voor de remedies aangedragen door het IMF zien de aanwezige experten voor de Zuidoost-Aziatische crisis ?

Een lid is het niet eens met de oplossing die erin zou bestaan om nog meer bevoegdheden aan het IMF toe te vertrouwen. Enkel moet het IMF ervoor zorgen beter de particuliere sector te controleren. Het IMF is geen politieke instelling en kan dus geen beleid opleggen aan landen. Het kan zich voor de controle op het beleid niet in de plaats stellen van de parlementen van de respectievelijke landen. Het IMF kan alleen wijzen op zwakheden, potentiële gevaren en op de noodzaak bepaalde aanpassingen door te voeren. Ook de privé-banken moeten rekening houden met de beperkte rol van het IMF. Het feit dat het IMF zijn goedkeuring uitspreekt over een bepaald beleid, staat niet gelijk aan het uitschrijven van een blanco cheque aan de private banksector.

Een lid stelt dat de Zuidoost-Aziatische crisis niet alleen België maar heel Europa en de Verenigde Staten dreigt te beroeren. Wat is de rol op dit ogenblik van de EG, van de Europese Commissie en van het Europees Monetair Instituut ? Maken zij ook de analyse van de toestand van heel Europa ? Denken zij aan een vorm van beleid ? Kan de particuliere banksector hierop terugvallen ?

Een ander lid benadrukt dat de beslissing van Thailand om niet meer gekoppeld te zijn aan de Amerikaanse dollar het begin inluidde van het domino-effect van de monetaire en financiële crisis in Zuidoost-Azië. Is het wel verstandig voor die landen om hun munt te koppelen aan de dollar ? ASEAN bestaat nu al dertig jaar. Zou ASEAN voor de Aziatische landen in de toekomst niet dezelfde rol kunnen vervullen als de Europese Gemeenschap om een eenheidsmunt te creëeren voor de landen van ASEAN ? Dit zou een veel beter toezicht op de economie van die landen mogelijk maken omdat ze dan aan een aantal waardeerbare doelstellingen zouden moeten voldoen.

Het lid is verheugd over de Nederlandse beslissing om een fonds op te richten waarin ontwikkelingssamenwerking een steun zou kunnen vormen voor buitenlandse handel. Volgens de spreekster lopen de standpunten over dit systeem uiteen. Zo heeft de heer Maystadt eens in een interview met de Financieel-Economische Tijd gewag gemaakt van het belang van steun voor goede handelsbetrekkingen. Anderzijds heeft de heer Moreels een gruwelijke hekel aan het idee van gebonden hulp. Hetzelfde lid pleit ervoor om omtwikkelingssamenwerking toch als hulp voor de export te gebruiken zonder evenwel van de voornaamste doelstellingen af te wijken.

De heer Famaey, Azië-verantwoordelijke van de BBL, stelt dat het risico van een schuldenmoratorium nu duidelijk aan de orde is in Indonesië. Dit land is het zwaarst getroffen door de crisis. Momenteel is het vrij onduidelijk wat er kan gebeuren. Eventueel kan het dat verplichtingen in vreemde munt aangegaan door banken en ondernemingen in Indonesië worden terugbetaald in lokale munt. Waarschijnlijk zal dan nog de wisselkoers gehanteerd worden van een periode waarin de munt nog niet zo sterk in waarde verminderd was als nu het geval is.

Een lid meent dat de beslissing in Indonesië reeds is gevallen.

De heer Famaey antwoordt dat het nog niet duidelijk is wat die beslissing juist inhoudt. Er is een uitspraak geweest volgens welke handelsschuld (« trade financing ») niet in dat moratorium zou worden betrokken. De posities van de Belgische banken betreffen echter voornamelijk dit soort financiering. Mogelijk zullen ook de schulden aangegaan door de Indonesische banken worden uitgesloten. Er is gezegd dat 228 Indonesische particuliere bedrijven moeilijkheden hebben om hun schulden terug te betalen. Ter illustratie : op de beurs in Djakarta zijn er 310 ondernemingen genoteerd. Analisten hebben uitgemaakt dat 288 daarvan technisch niet bij machte zijn om hun schuldverplichtingen na te komen en dus virtueel failliet zijn.

Met betrekking tot de risico's die de Belgische banken in deze crisis lopen, meent de heer Famaey dat wellicht bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen informatie beschikbaar is over de obligo's van en de provisies aangelegd door onze financiële instellingen.

De heer Famaey stelt dat de pers gewag maakt van deze cijfers. Hij verwijst hierbij naar een artikel uit de Financieel-Economische Tijd van 21 januari 1998 waarin professor De Grauwe poneert dat België relatief de grootste kredietverschaffer aan Oost-Azië is. Die cijfers moeten evenwel met veel omzichtigheid worden behandeld. Zonder toelichting is het gevaarlijk om uit deze cijfers conclusies te trekken. Banken definiëren eigenlijk een landenrisico als een transferrisico. Men meet de bereidheid en de capaciteit van het land om de vreemde deviezen ter beschikking te stellen van haar residenten opdat deze hun contractuele verbintenissen kunnen nakomen. Professor De Grauwe zoomt in op een vijftal landen : Indonesië, Zuid-Korea, Thailand (probleemlanden), maar voegt daar nog Singapore en Hongkong aan toe. Samen zijn die landen goed voor 904 miljard frank kredieten. Deze laatste twee landen zijn internationale financiële centra waar heel veel grote buitenlandse banken aanwezig zijn. Voor de BBL bijvoorbeeld bestaat 80 à 90 % van het landenrisico voor Hongkong en Singapore uit kortetermijnbeleggingen bij de grote buitenlandse banken in die landen. Het betreft dus geen echt risico. Daarenboven beschikt Hongkong over enorme buitenlandse reserves, namelijk 80 miljard USD.

Voor het beoordelen van de risico's voor onze banken vormt de omvang van de posities slechts één dimensie van het probleem. Ook de kwaliteit van de risico's moet worden bekeken. Het merendeel van de uitstaande posities zijn kortetermijn-obligo's, wat uitlegt dat de laatste maanden de omvang van de uitstaande posities van de Belgische banken in die regio sterk is teruggelopen. De uitstaande vorderingen kunnen worden opgedeeld in vorderingen enerzijds op ondernemingen en anderzijds op banken waarbij deze laatste als een beter risico worden aangezien. Welnu, heel wat van de kredieten zijn interbancaire kredieten.

Bij de BBL betreft een derde van de kredieten handelsfinanciering. Indonesië stelt dat deze vorm van financiering buiten een eventueel moratorium zal vallen. Mocht die vorm van financiering in de problemen geraken, dan valt de internationale handel in elkaar en kunnen die landen niet langer exporteren of importeren. Vandaar is het risico hier ook kwalitatief beperkter.

Verder dient een onderscheid te worden gemaakt tussen « on-shore »- en « off-shore »-risico. Als Belgische banken leningen toestaan aan Zuid-Koreaanse ondernemingen, dan is dit voor de BBL voor bijna 100 % aan bedrijven buiten Zuid-Korea. Bijvoorbeeld Hyundai in België en andere investeringen buiten Zuid-Korea. Deze leningen zouden niet worden getroffen door een eventueel moratorium in Zuid-Korea.

Uiteindelijk moet voor de beoordeling van het risico ook naar de tegenpartij worden gekeken. In Indonesië bijvoorbeeld zijn er 240 particuliere banken. De BBL werkt slechts met een tiental van hen samen. Ze werden heel streng geselecteerd.

Waar de economisten de Zuidoost-Aziatische crisis terecht als een groot macro-economisch probleem stellen waarvoor de oplossing nog niet helemaal onduidelijk is, is de bank BBL vrij gerust in haar toestand gezien de kwaliteit en de aard van haar risico, de selectie van de debiteuren.

Over het gevaar van mondiale deflatie antwoordt de heer Koeüne, dat er daarvoor een onvoldoende globale vraag nodig zou zijn, dus een inkrimping van de geldmassa. In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, is er momenteel zeker geen sprake van onvoldoende vraag of van inkrimping van de geldmassa. Feit is wel dat, algemeen genomen, de inflatie in de Verenigde Staten heel laag is, deels omdat er helemaal geen « pricing power » is van bedrijven met producten die gemaakt zijn onder druk van met name Aziatische concurrentie, die sterker is. Daarentegen stijgen de prijzen van diensten in de Verenigde Staten nog altijd met zo'n 3 % per jaar. De prijs van woonhuizen is in december 1997 met zo'n 4 % gestegen vergeleken met december 1996.

Volgens de heer Koeüne zijn er ook in Europa geen aanwijzingen van deflatie : er is noch sprake van inkrimping van de geldmassa, noch van een globaal onvoldoende vraag. In Japan is er wel degelijk onvoldoende vraag.

De crisis zou kunnen verergeren. Het is belangrijk om zich te herinneren waarom de Wall Street crash van oktober 1929 gevolgd werd door een lange depressie. Dat was in essentie omdat er twee kolossale fouten zijn begaan in het economisch en monetaire beleid. De eerste fout werd begaan door de Amerikaanse centrale bank die niets heeft gedaan om de implosie van het Amerikaanse banksysteem te vermijden, een implosie die als resultaat had dat de geldmassa in de Verenigde Staten ongeveer met een derde is ingekrompen tussen 1930 en 1933. Indertijd werd de deflatie met name veroorzaakt door de sterke inkrimping van de geldmassa. De tweede fout was dat de Verenigde Staten hun toevlucht namen tot protectionistische maatregelen in juni 1930 waardoor de invoerrechten van een groot aantal landbouwproducten sterk de hoogte in werden gejaagd, hetgeen meteen retorsiemaatregelen van de partners van de Verenigde Staten met zich meebracht en de afbraak van het vertrouwen versnelde. Het valt te hopen dat we niet weer dezelfde fouten zullen begaan.

Wat betreft de indruk van ambivalentie die wordt gegeven door de specialisten omdat ze zich in dit kader pessimistischer uitdrukken dan tegen het grote publiek merkt de heer Koeüne op dat dit komt omdat economisten aan de ene kant beseffen hoe ernstig de crisis is maar dat ze aan de andere kant ook beseffen dat men de crisis te boven kan komen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn moeilijk te bereiken maar het is niet onmogelijk.

In de Aziatische landen die door de crisis zijn getroffen, is er een drievoudige taak te vervullen. Ten eerste moet men het banksysteem saneren, hetgeen impliceert dat men een aantal insolvente instellingen zal moeten sluiten. Hierbij zal men de depositogevers zoveel mogelijk moeten beschermen. Het is belangrijk om die sluitingen te verrichten maar om er tegelijkertijd voor te zorgen dat het systeem kan blijven werken, dit wil zeggen ervoor te zorgen dat er geld in omloop blijft. Anders, als banken geen krediet meer verlenen aan bedrijven, zal alles geblokkeerd raken en zullen de landen in kwestie niet eens meer baat kunnen hebben bij de depreciatie van hun munt om meer te kunnen uitvoeren. Dit is een vrij netelige procedure. Er is kritiek geleverd op het IMF omdat het op enigszins abrupte wijze bevel had gegeven tot sluiting van een aantal financiële instellingen in Thailand en Indonesië. Het is waar dat als men een aantal banken sluit, men het risico loopt dat er bij het publiek paniek ontstaat omtrent de banken. Maar als men niet kordaat genoeg tewerkgaat door een aantal instellingen te sluiten en daarbij de indruk te wekken niet ver genoeg te zijn gegaan, dan zal iedereen zich afvragen welke bank als volgende op het lijstje staat om te worden gesloten. Ook in dat geval schept men een klimaat van onzekerheid en totale paniek. Wat hier nodig is, is uitzonderlijke tact en handigheid, hetgeen bemoeilijkt wordt door een gebrek aan transparantie en informatie.

Om de huidige crisis te boven te komen is het ook van het grootste belang dat de Chinese munt het goed volhoudt en dat er geen devaluatie van de yuan komt. Indien dit wel gebeurt, is het weinig waarschijnlijk dat de Hongkong-dollar gekoppeld kan blijven aan de Amerikaanse dollar en dan zou men weer in de vicieuze cirkel terechtkomen van monetaire depreciatie, financiële crisis en economische crisis. Dankzij het feit dat de Japanse economie zich al jaren in moeilijkheden bevindt, hebben de Chinezen zich kunnen profileren als een stabiliteitspool in de regio. Dit is politiek van groot belang voor de Chinese autoriteiten. Het is dan ook een van de redenen waarom China echt zal proberen om niet tot devaluatie van de munt over te gaan. Anders zou het Chinese imago van stabiliteit er immers onder lijden. Voor China is dit een politiek en strategisch belang.

In Japan is het evident dat een aantal dynamische maatregelen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld een dynamisch plan om de binnenlandse vraag weer op gang te brengen. De bureaucratische macht van het ministerie van Financiën was een remmende factor en wat dat betreft is het verheugend dat dit ministerie momenteel heel wat moeilijkheden doormaakt, hetgeen het gezag van deze instelling zal doen verminderen.

In West-Europa en in de Verenigde Staten zijn er twee dingen die moeten worden gedaan en die trouwens met elkaar samenhangen. Ten eerste moet men de verantwoordelijkheid opnemen die men tegenover de rest van de wereld heeft, namelijk om de mondiale vraag op een voldoende hoog peil te houden; ten tweede bereid zijn om de rol te vervullen van invoerder in laatste instantie. Gelukkig blijft de economische toestand in de Verenigde Staten gunstig. In Europa zijn er steeds meer tekenen van een opleving van de binnenlandse vraag.

De heer Koeüne is ook van mening dat onze respectieve overheidsorganen zowel in de Verenigde Staten als in Europa, indien nodig en indien er gevaar bestaat voor een opflakkering van de wereldcrisis en voor deflatie, niet te lang mogen aarzelen en gebruik moeten maken van hun manoeuvreerruimte om de vraag te ondersteunen via stimulerende maatregelen. Volgens de heer Koeüne bestaat er onbetwistbaar manoeuvreerruimte op het monetaire vlak. In de Verenigde Staten bedragen de rentevoeten op korte termijn momenteel rond de 5,5 % met een inflatie van 1,7 tot 1,8 % terwijl men ervan uitgaat dat voor de Verenigde Staten een reële neutrale korte-termijnrentevoet (noch expansionistisch, noch beperkend) 2 % bedraagt. Blijkbaar voert de FED een beleid dat eerder beperkend is en beschikt die instelling indien nodig dus over een zekere marge, ze zou dan kunnen overgaan tot een versoepeling op monetair gebied. De heer Koeüne gaat ervan uit dat dit mutatis mutandis ook geldt voor Europa.

Spreker voegt eraan toe dat het begrotingstekort van de federale regering van de Verenigde Staten verdwenen is dankzij de groei. De regering beschikt over een marge om, indien nodig, de binnenlandse vraag aan te zwengelen via de begroting. In Europa zijn de begrotingstekorten sterk gedaald dankzij het Verdrag van Maastricht. Indien nodig mag de Europese Gemeenschap zich niet teveel opsluiten binnen dit pact voor stabiliteit en groei dat ze te star zou interpreteren, gelet op de specifieke verantwoordelijkheid die Westerse economieën hebben om de mundiale vraag op een voldoende hoog peil te houden.

De heer Koeüne vestigt de aandacht op het feit dat men goed moet beseffen dat het gevolg van het behoud van een voldoende binnenlandse vraag in de Verenigde Staten en in Europa een aanzienlijke uitbreiding van het handelstekort van de Verenigde Staten zal zijn. Voor de globale balans van de Europese Unie zal het een gevoelige daling van het overschot betekenen. Dit deel van de wereld moet een rol van invoerder in laatste instantie spelen. Het politieke probleem is de vraag of de publieke opinie in de Verenigde Staten die uitbreiding in de betalingsbalans niet zal zien als een bedreiging van de werkgelegenheid. Het valt te hopen dat ze het niet zo zal zien want het alternatief ­ weer toevlucht nemen tot protectionisme ­ zou een ramp zijn.

Wat betreft het landenrisico van de Generale Bank en de andere grote banken in ons land, stelt de heer Praet dat indien men rekening houdt met de verzekeringen afgesloten bij de Delcrederedienst, de bedragen in kwestie veel kleiner zijn dan de media doen uitschijnen.

De risicopositie van de Delcrederedienst is belangrijk in de discussie over de « exposure » van ons land.

De heer Servotte preciseert het volgende met betrekking tot de Nationale Delcrederedienst. Het is merkwaardig dat het vooral op de korte termijn is dat de Delcrederedienst zijn positie heeft verscherpt en dan vooral naar Indonesië en Zuid-Korea toe, twee landen die inmiddels werden gedeklasseerd. Wat de middellange termijn betreft, houdt de Delcrederedienst momenteel de aanvragen voor Indonesië in beraad. Wat de vastleggingen per 7 januari 1998 betreft, was er een totale vastlegging op Indonesië van 14 miljard frank, dan volgen de Filipijnen met 9 miljard en dan Thailand met 4 miljard. Voor de andere landen zijn er kleinere bedragen. Het risico voor de Delcrederedienst is dus vrij sterk geconcentreerd op Indonesië.

Wat de deflatie betreft, stelt de heer Praet dat de Aziatische prijzen voor sommige goederen, zoals intermediaire goederen in de petrochemie, reeds teruggevallen zijn op het niveau van de crisisjaren 1993-1994.

Hij voegt eraan toe dat de Europese en Amerikaanse prijzen sterk van elkaar zijn gaan verschillen. Deflatie is natuurlijk een globaal fenomeen maar als de basis een inflatiepercentage is van 1 %, kan men, als er een terugslag van de vraag is, al heel snel in een situatie van negatieve inflatie belanden.

De heer Praet meent dat het risico daartoe beperkt doch zeker niet onbestaand is, allicht bedraagt de kans daarop 10 tot 20 %.

Volgens de heer Praet is het probleem van de deflatie dat, als consumenten denken dat de prijzen op korte termijn globaal zullen dalen, ze allemaal samen zullen wachten met het doen van hun aankopen. Zo komt men in een vicieuze cirkel terecht.

Een tweede gevaar met deflatie is dat zelfs met zeer beperkte loonstijgingen en zeer lage rentevoeten, bij dalende prijzen, de kostprijs van de productie stijgt.

Een lid geeft het voorbeeld van aardolie, waarvan de prijs al met bijna 25 % gekelderd is vergeleken bij het maximum in 1997.

De heer Praet benadrukt dat alle landen van de Golf de laatste jaren enorme investeringen hebben gedaan in de petrochemie. Ze wilden naar Azië uitvoeren en naar al die opkomende landen. Het valt te vrezen dat ze hun export nu op ons zullen richten.

Wat de vraag over ASEAN betreft antwoordt de heer Praet dat ASEAN eigenlijk een liga van anti-communistische landen is die dertig jaar geleden werd gesticht maar die, ook vandaag nog, een intergouvernementele organisatie is gebleven die sterk afwijkt van de Europese structuur met zijn Commissie, een specifiek beleid, het Rekenhof, het Parlement en zijn supranationale structuren. Zelfs de Europese Unie heeft veel problemen gehad met het maken van de euro. Op dit moment lijkt het onmogelijk om te overwegen om zelfs maar het concept van een eenheidsmunt in het leven te roepen voor de landen die lid zijn van ASEAN, temeer daar de politieke regimes van deze land volledig van elkaar verschillen, gaande van de meest onderdrukkende dictatuur tot een hervormde parlementaire democratie.

Wat de Ontwikkelingssamenwerking betreft merkt de heer Velge, directeur van de Vereniging van Belgische Ondernemingen, op dat het « ORET »-programma in Nederland geen nieuwigheid is. Ze hadden een programma dat deels bestond uit ontwikkelingssamenwerking sensu strictu en dat deels specifieke milieuprojecten betrof. Ze hebben de twee programma's laten fuseren en ze hebben de middelen vermeerderd. In Nederland is het al sinds jaren de gewoonte dat de helft van hun ontwikkelingshulp nagenoeg volledig verbonden is aan Nederlandse contracten. En de heer Velge voegt hieraan toe dat wat het niet-gebonden deel van de hulp betreft, de Nederlandse hulp heel goed wordt beheerd op het vlak van marketing. België zou hetzelfde kunnen doen.

IV.2. Gedachtewisseling met de minister van Buitenlandse Zaken

Op 3 februari 1998 hoorde de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden een tweede maal de minister van Buitenlandse Zaken.

De minister refereert eens te meer aan de beleidsnota van de regering « België en Azië, Uitdagingen en perspectieven ».

IV.2.1. Uiteenzetting van de minister

IV.2.1.1. Inleiding

Sinds de zomer van 1997 wordt Azië getroffen door een nog nooit vertoonde crisis. De problemen beginnen in Thailand, in juli, en verspreiden zich naar verschillende andere ASEAN-partners. Maleisië, Indonesië, de Filipijnen, Singapore en Hongkong worden door elkaar geschud. Iedereen heeft de mond vol van devaluaties, kapitaalvlucht en instorting van de beurzen.

Het FMI zet dan, met hulp van zijn Aziatische partners, een steunprogramma op voor Thailand en Indonesië en verlengt en verruimt zijn programma voor de Filipijnen.

Het programma is nog maar net in gang gezet of er ontstaat een zeer ernstige crisis in Korea. Ook dit land ziet zich uiteindelijk verplicht om in november 1997 een beroep te doen op het FMI. En tot overmaat van ramp krijgt Japan in diezelfde maand te kampen met het faillissement van de vierde beursmakelaar van het land, Yamaichi, waaruit nogmaals blijkt hoe precair het financiële systeem in Japan is. Vanaf dat moment volgen de klappen elkaar op.

De oorzaken van de crisis verschillen van land tot land maar ze hebben één ding met elkaar gemeen : een banksysteem en een financieel systeem die niet aangepast zijn aan de globalisatie.

De bundeling van deze crisissen zal misschien geen grote invloed hebben op de groei in Europa en met name in België. Desalniettemin zullen de handelsstromen erdoor worden getroffen. Dit biedt kansen aan bedrijven die wensen te investeren. Volgens onze peilingen behouden de meeste Belgische bedrijven hun vertrouwen in de Aziatische economieën die door de crisis zijn getroffen.

Deze crisis valt dus niet te vergelijken met de depressie van de jaren dertig. Vandaag is het IMF er en is er geen sprake van een terugkeer naar het protectionisme. De crisis verschilt ook van de Mexicaanse crisis want het gaat in dit geval voornamelijk om privé-schulden, schulden van particulieren en bedrijven. De « fundamentals » van de meeste landen die nu een crisis doormaken, worden nog steeds als betrouwbaar beschouwd in hun algemeenheid.

Er zal rekening moeten worden gehouden met de politieke gevolgen van deze crisis voor alle betrokken Aziatische landen. Naar alle waarschijnlijkheid zal er een zware sociale prijs te betalen zijn.

Kortom, het Aziatische ontwikkelingsmodel is aangetast. Dit neemt niet weg dat groei opnieuw mogelijk zal zijn als de Aziatische landen een aantal hervormingen doorvoeren op economisch en sociaal vlak. Over het algemeen gaat men ervan uit dat de herstelperiode twee tot vier jaar in beslag zal nemen.

IV.2.1.2. De oorzaak van de crisis

De aanleiding tot de crisis was de koppeling van de baht aan de dollar. De Thaise munt was niet in staat om de stijgende koers van de dollar, waaraan ze op strikte manier gekoppeld was, te volgen. Op een dieper niveau had de Thaise economie, zoals andere economieën in de regio, allerhande problemen opgestapeld, zoals bijvoorbeeld tekorten op lopende betalingsbalansen. Die tekorten werden dan gefinancierd met kortetermijnkapitaal, dat bijzonder speculatief was en bij het minste alarm in rook kon opgaan. In Thailand werd massaal in de vastgoedsector geïnvesteerd, wat tot overcapaciteit leidde, zodat de banken, die deze projecten gefinancierd hadden, in moeilijkheden geraakten. De overheid bleek niet in staat te zijn de problemen op te vangen. Naast deze technische problemen is er eveneens een vertrouwenscrisis gerezen. Iedereen stortte zich op de dollar, waardoor de financiële markt voor de ondernemingen opdroogde en de koers van de baht brutaal naar omlaag ging.

De problemen die in Maleisië, de Filipijnen en Indonesië de kop opstaken, zijn van dezelfde aard, maar zijn niet overal even sterk aanwezig. In Indonesië stelt zich het bijkomend probleem van de nakende presidentsverkiezingen. President Suharto schuift er als kroonprins minister Habibie naar voren, een « ticket » dat door de financiële markten slecht onthaald werd.

De problemen waar de Zuid-Koreaanse economie nu mee te kampen heeft, kondigden zich al aan met de failliet van de Hanbo-« chaebol » in februari 1997. De financiële crisis in Korea heeft een apart karakter. Het belangrijkste probleem is het feit dat conglomeraten in hun drang naar een steeds grotere groei, hun zakencijfer, productiecapaciteit en aantal marktdelen steeds maar wilden opdrijven. Men heeft dus massaal zijn heil gezocht in leningen.

Deze werden aangemoedigd door de regering, die op haar beurt de banken vroeg de expansie-inspanningen van de chaebols te ondersteunen. De schuldenlast, de overcapaciteit en de daling van het concurrentievermogen hebben de barsten in het systeem veroorzaakt waarvan vandaag sprake is.

Het onstabiele karakter van het Japans financiële systeem was voor niemand een geheim. Toch heeft men verrast gereageerd op de val van Yamaichi, en wel wegens de omvang van de verliezen, nl. 330 miljard yen (110 miljard frank), en de disfuncties die deze teweeggebracht hebben. Alhoewel dit de markten niet al te veel van hun stuk heeft gebracht, wordt het vertrouwen in de operatoren toch duidelijk in vraag gesteld. De zeer recente gebeurtenissen, die geleid hebben tot het ontslag van de almachtige minister van Financiën, hebben deze hypotheek niet kunnen wegnemen. In Japan is er reeds een vrij groot risico op een stagnatie, of zelfs een achteruitgang van het BNP. De verwachte terugval van de Japanse uitvoer naar de Aziatische economieën in moeilijkheden en de noodzaak om deze economieën financieel te steunen, komen bovenop de andere hoofdbrekens waarmee de Japanse leiders hebben af te rekenen.

In ieder geval hebben alle crisissen in deze landen één ding gemeen, namelijk een bijna institutionele collusie tussen regering, banken en ondernemingen, die gepaard gaat met een duidelijk gebrek aan transparantie in de financiële systemen.

IV.2.1.3. De remedies ­ Het IMF ­ De rol van Europa in het algemeen en van België in het bijzonder

Het IMF heeft heel snel ingegrepen in Thailand en bracht ook een grote Aziatische solidariteit teweeg. Ook in Korea werd snel en massaal ingegrepen. De internationale instelling was al aanwezig in de Filipijnen en in Indonesië. Het IMF heeft heel onlangs een bijzondere inspanning gevraagd van Indonesië. De eisen van het IMF brengen meestal de volgende zaken met zich mee : sluiting van niet goed presterende kredietinstellingen, meer transparantie in de financiële systemen, opening van de financiële instellingen naar buiten toe en betere controle van de financiële stromen.

Het idee van een systeem van toezicht op de kapitaalstromen door een soort Aziatisch IMF is niet in aanmerking gekomen. Men is eerder geneigd om aan het IMF te vragen om controle uit te oefenen op de kapitaalbeweging bij gebrek aan reglementering van die kapitaalstromen.

In Azië verwijten sommigen het de Europeanen niet solidair genoeg te zijn geweest met de Aziatische economieën die in moeilijkheden verkeerden. Het is nodig om aandacht te schenken aan deze verwijten, niet omdat ze gegrond zouden zijn maar omdat ze aantonen dat er iets mank loopt in de public relations van Europa, dat massaal heeft ingegrepen langs multilaterale weg, via het IMF en via bijdragen door individuele Staten.

Acht van de dertien bilaterale bijdragen voor de « tweede verdedigingslijn » van Korea kwamen van Europese landen, waaronder België, met een totale bijdrage van zes miljard dollar, tegenover de vijf miljard dollar die de VS hebben gepledged.

Door de vastlegging van 312,5 miljoen dollar voor de « tweede verdedigingslijn » heeft België eveneens deelgenomen aan de Europese inspanning, meer bepaald voor Korea.

Toch moet terdege rekening gehouden worden met het feit dat de perceptie in Azië alleszins is dat Europa geen engagement neemt. Ondermeer om deze indruk te corrigeren is de minister van plan om in de loop van de volgende maanden naar Thailand en Zuid-Korea te reizen om de interesse en steun van België voor deze twee belangrijke partners tot uiting te brengen.

IV.2.1.4. Economische en financiële gevolgen voor hen en voor ons

Het is uiteraard te vroeg om de gevolgen van de crisis te meten wat betreft de toename van het BNP van deze economieën. Maar het is duidelijk dat deze toename een paar punten zal verliezen, en dit gedurende een aantal jaar, vergeleken bij de fenomenale vooruitgang die eerder werd geboekt. In Japan wordt een recessie mogelijk geacht.

De massale devaluatie van munten zou de export van deze landen in vele sectoren in staat moeten stellen om zeer goed te concurreren en zou moeten bijdragen tot het herstel van deze economieën.

Volgens het IMF zal de Aziatische crisis, zoals die nu is, een vermindering met 0,2 % van het Europese BNP met zich mee brengen.

Het is namelijk zo dat ons land slechts 3 % van zijn producten naar landen uitvoert die nu een crisis doormaken. Maar onze bedrijven, die actief zijn in de sector van de infrastructuur, zouden kunnen lijden onder het verlies van belangrijke contracten als projecten uitgesteld of geannuleerd zouden worden. Onze uitvoer zal zeer waarschijnlijk negatieve gevolgen ondervinden van de crisis. Daar staat tegenover dat sommige Belgische bedrijven belangstelling tonen om in Azië te investeren.

IV.2.1.5. Politieke en sociale gevolgen

Het is duidelijk dat de financiële crisis in Azië verstrekkende gevolgen heeft en zal hebben op politiek en sociaal vlak.

Het geval dat meest in het oog springt, is Indonesië, waar de economische hervormingen ongetwijfeld afhangen van een aanpassing van het politieke regime.

De nakende presidentsverkiezingen, waarvoor Soeharto zich opnieuw kandidaat stelt, samen met zijn protégé minister Habibie als vice-president, maken de toekomst van Indonesië onzeker. Zware sociale problemen zijn hierbij niet uit te sluiten.

De Filipijnen kiezen ook een nieuwe president, maar in dit land heeft de democratie stevig wortel geschoten.

De verkiezing van Kim Dae Jung tot president van Korea is ongetwijfeld goed nieuws. Niet alleen verpersoonlijkt de heer Kim de hoop op politieke vernieuwing, maar op financieel en economisch vlak heeft hij laten weten voorstander te zijn van hervormingen, meer openheid en transparantie van het financiële systeem en herstructurering van de grote conglomeraten.

Thailand heeft zojuist een nieuwe grondwet goedgekeurd, die de democratie nog dieper verankert in een land dat geleid wordt door de heer Chuan Leekpai, een eerste minister die een uitstekende reputatie geniet.

Op sociaal vlak heeft men de crisis al duur betaald, en deze trend zal zich voortzetten. Deze landen waren een continue groei gewend; er is bijgevolg geen sociaal vangnet voorzien. Indien men deze economieën voorgoed uit het slop wil halen, zal men de economische en financiële crisis moeten oplossen door een sociaal beleid op te stellen dat die naam waardig is.

Wat betreft de stijging van de werkloosheid ten gevolge van de crisis, zijn de cijfers onrustbarend. In Zuid-Korea, dat de voorbije tien jaar een bijna volledige tewerkstelling kende, spreekt men van een miljoen werklozen voor het einde van het jaar, in Thailand wordt een aantal van twee miljoen werklozen naar voren geschoven. In Japan heeft het collectieve ontslag van de 7 000 werknemers van het effectenmakelaarsbureau Yamaichi zware sporen gelaten in het collectieve onderbewustzijn van de Japanners.

Op korte termijn wacht het meest dramatische lot echter de honderdduizendenden migranten-arbeiders, die in vele gevallen terug naar hun land van herkomst gestuurd worden.

De Wereldbank heeft alvast laten weten dat zij haar hulpprogramma's ook zal richten op het sociale vlak en op de sociale bescherming van de armsten.

Het is ongetwijfeld interessant op te merken dat de ILO-experts optimistisch zijn over de manier waarop rekening wordt gehouden met de sociale implicaties van de crisis : onder het wakend oog van de ILO en het IMF komt er in de landen in kwestie, zoals Thailand en Korea, een sociaal overleg op gang. Indonesië vormt hierop een uitzondering.

IV.2.1.6. Acties van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel

Op 12 en 13 januari 1998 is er in Manila een consulaire conferentie gehouden, onder voorzitterschap van vice-eerste minister Maystadt, waarbij onze posten uit landen van de ASEAN verenigd werden. Achtergrond van deze conferentie was natuurlijk de financiële crisis. Aan het slot van de conferentie werd onder meer besloten om aan tien van onze mensen in het gebied (ASEAN en anderen) te vragen om maandelijks een fiche af te geven met melding van de stand van zaken wat de crisis en de economische toestand betreft in de landen waarvoor zij bevoegd zijn. In die fiches wordt ook aan onze mensen gevraagd om te peilen naar de standpunten van onze bedrijven in de regio. Deze documentatie zal door de diensten van de minister worden gecontroleerd, in samenwerking met de regio's en zal ter beschikking van het publiek worden gesteld, met name op de website van het ministerie.

Men moet zich afvragen of de tijd niet rijp is om ook de vrije kapitaalmarkten aan banden te leggen. Deze crisis heeft bewezen dat, naar de woorden van de grootste speculant aller tijden Georges Soros, er een groot misverstand bestaat omtrent de werking van de financiële markten. Volgens de economische theorie neigen de marktkrachten altijd naar een evenwicht. Maar op de dagelijkse bewegingen in de financiële markten gaat het om het gissen van toekomstige trends, dat wil zeggen schattingen maken en dan komt men dicht bij de grens tussen orde en chaos. De markten overdrijven trends op korte termijn. Maar deze hebben soms dramatische gevolgen op de economische stabiliteit van een land. Wanneer de schuldenlast in een land toeneemt met 200 tot 300 % wegens een muntontwaarding van het niveau dat we gezien hebben in Thailand, Korea of Indonesië, dan staat een faillissemententrein voor de deur die tegelijk een leger aan nieuwe werklozen zal brengen. De totale liberalisering van het kapitaalverkeer roept dus om een regulering op internationaal niveau.

Het IMF kan alleen toezicht houden op onevenwichtigheden in de betalingsbalans en de wisselkoerspolitiek van de landen. De stromen op de kapitaalmarkten en de posities van de internationale banken in bepaalde landen worden niet bewaakt. Men moet zich in dat verband misschien de vraag stellen of een algemene belasting op speculatiegelden (Tobin-taks) niet opnieuw actueel wordt.

IV.2.2. Gedachtewisseling

Een lid benadrukt de totaal onwetende houding van de Zuidoost-Aziatische centrale banken die de banken en ondernemingen op een onverantwoorde manier aangemoedigd hadden om te lenen in dollars. Lenen in lokale munt was immers duurder. Deze bedragen werden geïnvesteerd in onroerende projecten zoals vastgoed en dergelijke die totaal geen liquide middelen genereerden. Wanneer de aflossing van deze dollarleningen diende te gebeuren, waren de ontleners niet bekwaam hun leningen terug te betalen hetgeen de crisis heeft doen ontstaan. Het IMF heeft deze crisis niet zien aankomen hetgeen ontoelaatbaar is.

Het lid is het niet eens met de minister wanneer hij de internationale speculanten aanwijst als oorzaak van de crisis. Spreker meent dat de oorzaak volledig lokaal gezocht dient te worden. De crisis is ernstig maar men mag niet vergeten dat er ongeveer 200 miljard dollar beschikbaar gesteld werd door de internationale gemeenschap om de crisis op te lossen, vijfmaal zoveel als tijdens de Mexicaanse crisis. Er zullen ongetwijfeld enkele jaren nodig zijn om de crisis op te lossen, het vertrouwen blijft bestaan.

De problemen van Korea en Japan dienen apart beschouwd te worden. Het is inderdaad waar dat Korea een agressieve protectionistische politiek gevoerd heeft. De noodzaak dringt zich op om Korea te verplichten zich aan de regels te houden die opgelegd werden door de OESO. Het wordt eveneens tijd dat Japan zijn economie openstelt voor buitenlandse concurrentie en de nodige maatregelen neemt teneinde zijn consumptie te stimuleren.

Spreker meent dat het noodzakelijk is dat Europa de inspanningen van onder andere het IMF en de Wereldbank steunt alsook de Aziatische landen helpt bij hun politieke hervormingen. Het lid benadrukt dat ondanks de steun Europa effectief moet aandringen opdat landen zoals Korea en Japan de regels opgelegd door de OESO toepassen.

Een lid wenst dat binnen het kader van het Azië-debat aandacht geschonken wordt aan de sociale aspecten alsook aan de gevolgen van de huidige crisis voor de Belgische werkgelegenheid. De deflatoire politiek zal de uitvoer vanuit de regio nog goedkoper maken. De gevolgen voor onze werkgelegenheid zijn allesbehalve positief en mogen niet onderschat worden. De spreker vraagt zich af of de noodzaak zich niet opdringt om buiten de 200 miljard dollar steun die gegeven wordt, effectief structurele veranderingen op te leggen.

Een senator wenst verduidelijking te krijgen over de oorsprong van de middelen die ter beschikking werden gesteld. Zijn de 200 miljard dollar afkomstig van de middelen waarover het IMF als kredietinstelling beschikt of werden er specifieke kredietlijnen geopend vanwege bepaalde centrale banken. Hoe werd dit bedrag samengesteld en wat is de bijdrage van elk deelnemend land.

Spreker meent dat de crisis een duidelijk bewijs is van de oncontroleerbaarheid van een volledig geliberaliseerde kapitaalsysteem. De vraag die zich opdringt is of de conventies van de OESO een duidelijk controlesysteem toelaten.

Een lid is van oordeel dat de vooruitgang die in Zuidoost-Azië de afgelopen tien jaar gerealiseerd werd, deels op een zeer onstabiele basis gebouwd werd. De overwaardering van de beurs is hiervan een goed bewijs. Spreker kan zich niet aansluiten bij de mening dat de crisis een interne oorsprong heeft. Speculatie heeft zeker meegespeeld. Spreker vreest dat de heropleving aan vele gewone burgers voorbij zal gaan terwijl anderzijds bepaalde personen dankzij de speculatie fortuinen zullen verdienen. Spreker was verrast door het feit dat de financiële experts die gehoord werden door de commissie, de indruk gaven over geen enkel controlemiddel te beschikken om de crisis te kunnen voorspellen.

Spreker had graag meer informatie gekregen over de politieke situatie in Indonesië.

Een lid meent dat de vooruitgang wel reëel was, de hoge groeicijfers bewijzen dat er wel degelijk een stabiele basis gecreëerd werd. De levensstandaard is overal enorm vooruitgegaan, in de mate dat bepaalde Aziatische landen zich bevinden tussen de westerse geïndustrialiseerde landen.

Het lid merkt op dat de banken wel over controlemechanismen beschikken. De enorme privé-schuld konden ze evenwel niet voorspellen.

Een ander lid had graag enige verduidelijking over de rol die China speelt in de huidige gebeurtenissen. De spreker had eveneens meer informatie gewenst betreffende de toekomstplannen van de Belgische ondernemingen in de regio.

IV.2.3. Antwoord van de minister

Het Belgisch aandeel in de korf van 200 miljard dollar voor de tweede verdedigingslinie bedraagt voor Korea 312,5 miljoen dollar, evenveel als Nederland, Zweden en Zwitserland. Het betreft hier een waarborg die gegarandeerd wordt door de Nationale Bank.

Wat betreft de toekomstplannen van de Belgische ondernemingen in de regio leest de minister een uittreksel voor uit de slotverklaring die opgesteld werd in Manilla : acties ter bevordering van de export naar de ASEAN-landen zullen doelgericht zijn en zoveel mogelijk sectorieel georiënteerd zijn. Initieel komen als voornaamste doelsectoren het milieu, uitrustingsgoederen, infrastructuurprojecten en exportgerichte sectoren van diverse ASEAN-landen.

Eén van de conclusies die zeker gemaakt kunnen worden is dat de internationale monetaire instrumenten niet goed gewerkt hebben. De controle-instrumenten ter beschikking van de OESO en het IMF zijn duidelijk onvoldoende om correcte monetaire analyses te maken, hetgeen pleit voor een grotere multilaterale politieke inmenging wat betreft de inzage in de samenstelling van deze landen waar de rol van de staat tot een minimum beperkt is. Een gevolg van de crisis zal zijn dat de staat een grotere verantwoordelijkheid zal moeten opnemen.

Een andere observatie die gemaakt kan worden betreft de rol van de Wereldbank. De Wereldbank heeft duidelijk haar plaats opgeëist binnen het internationaal monetair apparaat. Haar werkwijze en doelstellingen verschillen fundamenteel van die van het IMF. Het IMF richt zich veel meer op de socio-economische problemen en de politiek.

Een goed teken voor de toekomst is dat men duidelijk beseft dat het noodzakelijk is om meer aandacht te schenken aan de sociale aspecten. De problemen zullen zich natuurlijk niet onmiddellijk oplossen. De Europese Unie kan hier een belangrijke rol in spelen.

De economische groei was inderdaad reëel en heeft zich vertaald in een stijging van het algemeen welzijn van de bevolking daar waar anderen zeggen dat dit niet zo is. Beide benaderingen bevatten een zekere waarheid. Er is immers in deze landen nog steeds een onvoldoende verdelingssysteem. De rijkdom wordt niet verdeeld over de gehele bevolking. Er bestaat geen degelijk sociaal systeem die naam waardig. Het is aan de Europese Unie om hierop de aandacht te vestigen.

De gevolgen voor België zijn minimaal, onze export naar deze landen bedraagt maar 3 %. Omgekeerd hebben verschillende van deze landen in België geïnvesteerd, hetgeen niet uit het oog verloren mag worden. De noodzaak dringt zich ook op dat de Europese Unie blijft aandringen op de uitvoering van de aangegane engagementen. Het invoeren van een economisch systeem gebaseerd op herverdeling en sociale gelijkheid pleit in het voordeel van Europa.

China werd niet opgenomen in de inleiding omdat de analyse daar nog moeilijker is. De kans bestaat dat China zijn munt zal devalueren. De minister denkt evenwel dat China vanuit politiek oogpunt nog niet bereid is een devaluatie door te voeren. De positie van Hongkong is hierdoor zeer complex. Hongkong werd getroffen door de crisis maar niet in die mate dat de mogelijkheden van China gedestabiliseerd werden.

De minister meent dat het IMF zijn werkwijze niet onmiddellijk zal aanpassen. De Wereldbank heeft verschillende crisissen meegemaakt alvorens haar houding tegenover ontwikkelingslanden aan te passen.

De minister geeft de cijfers van de internationale financiële hulp aan Aziatische landen die door de crisis zijn getroffen.

Officiële hulp aan Indonesië, Korea en Thailand

­

Soutien officiel apporté à l'Indonésie, la Corée et la Thaïlande

(uitgedrukt in miljard US dollar)

­

(milliards de dollars U.S.)

Indonesië
­
Indonésie
Korea
­
Corée
Thailand
­
Thaïlande
Totaal
­
Total
IMF. ­ F.M.I. 10,1 21,5 4,0 35,6
Wereldbank. ­ Banque mondiale 4,5 10,0 1,5 16,0
ADB. ­ B.A.D. 3,5 4,0 1,2 8,7
Eigen financiering. ­ Financements propres 5,0 5,0
Bilaterale hulp. ­ Accords bilatéraux 15,0 20,0 10,5 45,5
Totaal. ­ Total 38,1 55,5 17,2 110,8

Opmerkingen :

Korea : de bilaterale hulp bevat 12 miljard dollar voor het financieren van de tweede lijn.

Indonesië : 5 miljard dollar van de reserves van het land zelf zijn verbonden aan het programma. De bilaterale fondsen vormen de tweedelijnsfinanciering.

Vervolgens gaat de minister van Buitenlandse Zaken in op de gevolgen van de Aziatische financiële crisis voor de staalindustrie.

Volgens informatie die verstrekt is door de Vakvereniging van de Staalindustrie kunnen de vermoedelijke gevolgen van de Aziatische financiële crisis op de staalsector als volgt omschreven worden.

1. Het probleem mag niet worden onderschat.

Er zijn in de wereld drie grote consumptiecentra van staalproducten : West-Europa, de Verenigde Staten van Amerika en Zuidoost-Azië (Japan niet inbegrepen). Als één van deze centra in moeilijkheden is, is dat voelbaar voor alledrie de centra.

2. Invloed op de directe export van staalproducten naar Zuidoost-Azië

België voert weinig platte staalproducten uit naar dit gebied maar Luxemburg voert veel liggertjes uit.

De productie van staalproducten is in Azië sterk gestegen tijdens de afgelopen 30 jaar. Zo had Korea in 1960 slechts een productiecapaciteit van 200 000-300 000 ton. Vandaag de dag vervaardigt Korea 43 miljoen ton en is dit land een uitvoerder van staalproducten. De binnenlandse vraag gaat echter naar beneden door de crisis; de aanzienlijke productie zal dus beschikbaar zijn voor de export, hetgeen de concurrentie op wereldvlak zal doen toenemen. De Amerikaanse markt voert nu een groot deel van deze productie in.

3. Indirecte gevolgen op dit soort export

Ook de productie van Oost-Europese landen (onder andere Bulgarije, Roemenië, Polen en het GOS) is sterk gegroeid. Een groot deel van deze productie werd verkocht aan Zuidoost-Azië en zal gezien de daling van de vraag in dat gebied dus ook beschikbaar worden op de mundiale markt en met name op de Europese markt.

De Aziatische crisis veroorzaakt dus een ontregeling van de handelsstromen.

4. Stijging van het concurrentievermogen van Aziatische producten

De devaluatie van de deviezen in de landen die een crisis doormaken alsook de vermindering van de loonkosten in die landen zullen het concurrentievermogen van de Aziatische productie op de wereldmarkt verhogen.

5. Invloed op de export van verwerkte staalproducten

De Aziatische crisis zal een dubbele invloed uitoefenen op de verkoop van verwerkte staalproducten (koetswerk bijvoorbeeld) :

­ de Aziatische afzetmarkten voor Europese producten zullen verminderen of verdwijnen;

­ de Aziatische landen zullen in Europa afzetmarkten gaan zoeken voor hun eigen verwerkte producten die, om redenen die bij punt 4 zijn toegelicht, een sterkere concurrentiepositie zullen hebben.

6. Gevolgen die al zijn vastgesteld

Er zijn al tekenen dat de toevoer van Aziatische staalproducten in een stroomversnelling is geraakt : aanvragen van invoervergunningen voor producten uit Zuidoost-Azië duiden op een aanzienlijke toename van het volume. De producten zelf zullen over een paar weken aankomen.

Conclusie

De Aziatische crisis zal waarschijnlijk merkbare gevolgen hebben voor de Europese staalindustrie en dit vanwege drie factoren :

­ vermindering van Aziatische afzetmarkten voor Europese producten;

­ vermeerdering van het aanbod van Aziatische producten op de wereldmarkt;

­ sterker concurrentievermogen van Aziatische producten.

De minister van Buitenlandse Zaken geeft, op vraag van een senator, een overzicht van de ratificaties van de basisovereenkomsten van de IAO.

* C29 ­ Overeenkomst over dwangarbeid

(1930 ­ van kracht geworden op 1 mei 1932)

* C105 ­ Overeenkomst over de afschaffing van dwangarbeid

(1957 ­ van kracht geworden op 17 januari 1959)

* C87 ­ Overeenkomst over vakbondsvrijheid en de bescherming van het recht om een vakbond te stichten

(1948 ­ van kracht geworden op 4 juli 1950)

* C98 ­ Overeenkomst over het recht op vereniging en op collectieve onderhandelingen

(1949 ­ van kracht geworden op 18 juli 1951)

* C100 ­ Overeenkomst over loonsgelijkheid

(1951 ­ van kracht geworden op 23 mei 1953)

* C111 ­ Overeenkomst over discriminatie

(1958 ­ van kracht geworden op 15 juni 1960)

* C138 ­ Overeenkomst over de minimumleeftijd

(1973 ­ van kracht geworden op 19 juni 1976)

BASISOVEREENKOMSTEN

Overeenkomsten
­
Conventions
C 29 C 105 C 87 C 98 C 100 C 111 C 138
Zeven ratificaties (29 landen). ­ Sept ratifications (29 pays)
Algerije. ­ Algérie x x x x x x x
Wit-Rusland. ­ Biélorussie x x x x x x x
België. ­ Belgique x x x x x x x
Costa Rica x x x x x x x
Kroatië. ­Croatie x x x x x x x
Cuba x x x x x x x
Dominica. ­ République dominicaine x x x x x x x
Finland. ­ Finlande x x x x x x x
Frankrijk. ­ France x x x x x x x
Duitsland. ­ Allemagne x x x x x x x
Griekenland. ­ Grèce x x x x x x x
Guatemala x x x x x x x
Honduras x x x x x x x
Israël x x x x x x x
Italië. ­ Italie x x x x x x x
Malta. ­ Malte x x x x x x x
Nederland. ­ Pays-Bas x x x x x x x
Nicaragua x x x x x x x
Niger x x x x x x x
Noorwegen. ­ Norvège x x x x x x x
Polen. ­ Pologne x x x x x x x
San Marino. ­ San Marin x x x x x x x
Slovenië. ­ Slovénie x x x x x x x
Spanje. ­ Espagne x x x x x x x
Zweden. ­ Suède x x x x x x x
Tunesië. ­ Tunisie x x x x x x x
Uruguay x x x x x x x
Venezuela x x x x x x x
Zambia. ­ Zambie x x x x x x x
Zes ratificaties (55 landen). ­ Six ratifications (55 pays)
Albanië. ­ Albanie x x x x x x ­
Antigua/Barbuda x x x x ­ x x
Argentinië. ­ Argentine x x x x x x ­
Australië. ­ Australie x x x x x x ­
Oostenrijk. ­ Autriche x x x x x x ­
Azerbeidzjan. ­ Azerbaidjan x ­ x x x x x
Barbados. ­ Barbade x x x x x x ­
Benin. ­ Bénin x x x x x x ­
Bolivië. ­ Bolivie ­ x x x x x x
Bosnië-Herzegowina. ­ Bosnie Herzégovine x ­ x x x x x
Bulgarije. ­ Bulgarie x ­ x x x x x
Kameroen. ­ Cameroun x x x x x x ­
Centraal-Afrikaanse Republiek. ­ République de Centre-Afrique x x x x x x ­
Tsjaad. ­ Tchad x x x x x x ­
Colombia. ­ Colombie x x x x x x ­
Ivoorkust. ­ Côte d'Ivoire x x x x x x ­
Cyprus. ­ Chypre x x x x x x ­
Tsjechië. ­ République tchèque x x x x x x ­
Denemarken. ­ Danemark x x x x x x ­
Dominicaanse Republiek. ­ République dominicaine x x x x x x ­
Ecuador. ­ Équateur x x x x x x ­
Egypte. ­ Égypte x x x x x x ­
Gabon x x x x x x ­
Georgië. ­ Géorgie x x ­ x x x x
Ghana x x x x x x ­
Guinee. ­ Guinée x x x x x x ­
Guyana. ­ Guyane x x x x x x ­
Haïti x x x x x x ­
Hongarije. ­ Hongrie x x x x x x ­
IJsland. ­ Islande x x x x x x ­
Irak x x ­ x x x x
Ierland. ­Irlande x x x x x ­ x
Jamaica. ­ Jamaïque x x x x x x ­
Kirgizië. ­ Kyrgystan x ­ x x x x x
Libië. ­ Libye x x ­ x x x x
Litouwen. ­ Lituanie x x x x x x ­
Luxemburg. ­ Luxembourg x x x x x ­ x
Mali x x x x x x ­
Panama x x x x x x ­
Paraguay x x x x ­ x x
Peru. ­ Pérou x x x x x x ­
Portugal x x x x x x ­
Roemenië. ­ Roumanie x ­ x x x x x
Russische Federatie. ­ Russie x ­ x x x x x
Rwanda ­ x x x x x x
Saint Lucia. ­ Sainte Lucie x x x x x x ­
Senegal. ­ Sénégal x x x x x x ­
Sierra Leone x x x x x x ­
Swaziland x x x x x x ­
Syrië. ­ Syrie x x x x x x ­
Tadzjikistan. ­ Tadjikistan x ­ x x x x x
Togo x ­ x x x x x
Oekraïne. ­ Ukraine x ­ x x x x x
Jemen. ­ Yémen x x x x x x ­
Joegoslavië. ­ Yougoslavie x ­ x x x x x
Vijf ratificaties (29 landen). ­ Cinq ratifications (29 pays)
Angola x x ­ x x x ­
Bangladesh x x x x ­ x ­
Botswana x x ­ ­ x x x
Brazilië. ­ Brésil x x ­ x x x ­
Burkina Faso x ­ x x x x ­
Burundi x x x ­ x x ­
Kaapverdië. ­ Cap Vert x x ­ x x x ­
Comoren. ­ Comores x x x x x ­ ­
Djiboeti. ­ Djibouti x x x x x ­ ­
Estland. ­ Estonie x x x x x ­ ­
Grenada. ­ Grenade x x x x x ­ ­
Guinee Bissau. ­ Guinée Bissau x x ­ x x x ­
Jordanië. ­ Jordanie x x ­ x x x ­
Letland. ­ Lettonie ­ x x x x x ­
Libanon. ­ Liban x x ­ x x x ­
Liberia x x x x ­ x ­
Mexico. ­ Mexique x x x ­ x x ­
Marokko. ­ Maroc x x ­ x x x ­
Mozambique ­ x x x x x ­
Nigeria x x x x x ­ ­
Pakistan x x x x ­ x ­
Filipijnen. ­ Philippines ­ x x x x x ­
Slovakije. ­ Slovaquie x ­ x x x x ­
Zuid-Afrika. ­ Afrique du Sud x x x x ­ x ­
Soedan. ­ Soudan x x ­ x x x ­
Zwitserland. ­ Suisse x x x ­ x x ­
Trinidad/Tobago x x x x ­ x ­
Turkije. ­ Turquie ­ x x x x x ­
Groot-Brittannië. ­ Grande-Bretagne x x x x x ­ ­
Vier ratificaties (18 landen). ­ Quatre ratifications (18 pays)
Belize x x x x ­ ­ ­
Canada ­ x x ­ x x ­
El Salvador. ­ Salvador x x ­ ­ ­ x x
Iran x x ­ ­ x x ­
Japan. ­ Japon x ­ x x x ­ ­
Kenya. ­ Kenya x x ­ x ­ ­ x
Koeweit. ­ Koweït x x x ­ ­ x ­
Madagascar x ­ x ­ x x ­
Mauritanië. ­ Mauritanie x x x ­ ­ x ­
Mauritius. ­ Île Maurice x x ­ x ­ ­ x
Moldavië. ­ Moldavie ­ x x x ­ x ­
Nepal. ­ Népal ­ ­ ­ x x x x
Mongolië. ­ Mongolie ­ ­ x x x x ­
Nieuw-Zeeland. ­ Nouvelle Zélande x x ­ ­ x x ­
Sao Tome en Principe ­ ­ x x x x ­
Saudi-Arabië. ­ Arabie saoudite x x ­ ­ x x ­
Sri Lanka x ­ x x x ­ ­
Suriname. ­ Surinam x x x x ­ ­ ­
Drie ratificaties (17 landen). ­ Trois ratifications (17 pays)
Afghanistan ­ x ­ ­ x x ­
Bahama's x x ­ x ­ ­ ­
Chili x ­ ­ ­ x x ­
Ethiopië. ­ Éthiopie ­ ­ x x ­ x ­
Fidji. ­ Îles Fiji x x ­ x ­ ­ ­
India. ­ Inde x ­ ­ ­ x x ­
Indonesië. ­ Indonésie x ­ ­ x x ­ ­
Lesotho x ­ x x ­ ­ ­
Malawi ­ ­ ­ x x x ­
Papoea-Nieuw-Guinea. ­ Nouvelle Guinée Papoue x x ­ x ­ ­ ­
Seychellen. ­ Seychelles x x x ­ ­ ­ ­
Singapore. ­ Singapour x x ­ x ­ ­ ­
Somalië. ­ Somalie x x ­ ­ ­ x ­
Tanzania. ­ Tanzanie x x ­ x ­ ­ ­
Uganda. ­ Ouganda x x ­ x ­ ­ ­
Verenigde Arabische Emiraten. ­ Émirats arabes unis x x ­ ­ x ­ ­
Zaïre x ­ ­ x x ­ ­
Twee ratificaties (7 landen). ­ Deux ratifications (7 pays)
Armenië. ­ Arménie ­ ­ ­ ­ x x ­
Congo x ­ x ­ ­ ­ ­
Equatoriaal-Guinea. ­ Guinée équatoriale ­ ­ ­ ­ x ­ x
Maleisië. ­ Malaisie x ­ ­ x ­ ­ ­
Myanmar (Birma) x ­ x ­ ­ ­ ­
Namibië. ­ Namibie ­ ­ x x ­ ­ ­
Thailand. ­ Thaïlande x x ­ ­ ­ ­ ­
Een ratificatie (8 landen) .­ Une ratification (8 pays)
Bahrein. ­ Bahreïn x ­ ­ ­ ­ ­ ­
Cambodja. ­ Cambodge x ­ ­ ­ ­ ­ ­
China. ­ Chine ­ ­ ­ ­ x ­ ­
Laos x ­ ­ ­ ­ ­ ­
Katar. ­ Qatar ­ ­ ­ ­ ­ x ­
Salomonseilanden. ­ Îles Salomon x ­ ­ ­ ­ ­ ­
Verenigde Staten. ­ États-Unis ­ x ­ ­ ­ ­ ­
Zimbabwe ­ ­ ­ ­ x ­ ­
Geen ratificaties (11 landen). ­ Aucune ratification (11 pays)
Eritrea. ­ Erythrée ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Gambia. ­ Gambie ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Kazakhstan ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Rep. Korea. ­République de Corée ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Oman ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Saint Kitts & Nevis. ­ St-Kitts & Nevis ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Saint Vincent en de Grenadines. ­ St-Vincent et Grenadines ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Joegoslavië/Macedonië. ­ Yougoslavie/Macédoine ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Turkmenistan. ­ Turkménistan ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Oezbekistan. ­ Ouzbekistan ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­
Vietnam ­ ­ ­ ­ ­ ­ ­

IV.3 Gedachtewisseling met de vice-eerste minister en minister van Financiën en van Buitenlandse Handel (4 maart 1998)

IV.3.1. Uiteenzetting van minister Maystadt

IV.3.1.1. Inleidende beschouwingen

Het is nog te vroeg om nu reeds de impact van de crisis in Azië correct in te schatten temeer omdat :

1. het statistisch materiaal waarover wij beschikken slechts met enige vertraging beschikbaar is en

2. de crisis zich bovendien slechts met vertraging in de cijfers aftekent.

Bovendien zijn de individuele landencijfers wat Azië betreft te gering om duidelijke krachtlijnen te onderscheiden. Soms vertekent de levering van een grote bestelling de uitvoergegevens hetgeen plotselinge schommelingen kan verklaren los van de conjuncturele ontwikkeling. Toch zal de statistische bijlage, die werd voorbereid door het departement en die de minister hierbij overhandigt, een eerste beeld geven voor 1997.

Voor 1998 zijn wij grotendeels aangewezen op de simulatie van het Planbureau, dat slechts een statisch beeld geeft van de commerciële gevolgen van de Aziatische crisis. Deze simulatie houdt geen rekening met de indirecte gevolgen die bijvoorbeeld voortvloeien uit het gewijzigde beleid in de betrokken landen. Evenmin wordt met de invloed van de crisis op de economieën en de reactie van onze voornaamste handelspartners rekening gehouden.

IV.3.1.2. Analyse

Wat onze handelsstromen betreft moet er een onderscheid worden gemaakt tussen onze export naar Azië en onze import uit Azië.

De directe afhankelijkheid van export van de BLEU van Aziatische exportmarkten is betrekkelijk beperkt. Slechts 6,78 % (1/15e) van onze totale export gaat naar Azië. De ASEAN-landen vertegenwoordigen slechts 1,25 % (1/80e) van het totaal van de export van de BLEU. Onze exportverrichtingen in de drie belangrijkste landen die door de crisis getroffen zijn (Thailand, Indonesië en Zuid-Korea), komen slechts op 0,87 % van het totaal. Onze voornaamste exportmarkten in Azië (in orde van grootte : India, Japan, Hongkong en China) worden niet rechtstreeks getroffen door de financiële crisis. Deze crisis heeft dientengevolge slechts een lichte directe weerslag op onze export.

De « diamanten »-factor die, in verhouding, een groter marktaandeel vertegenwoordigt in onze handel met Azië dan in onze wereldexport, vertekent het beeld een beetje en zal waarschijnlijk de impact van de crisis vergroten. Diamant vertegenwoordigt ongeveer 30 % van onze export in Azië. Gezien de grote elasticiteit van de vraag in dit verband is het niet uitgesloten dat onze export van diamanten naar landen met een grote consumptie (zoals Singapore of Hongkong) of productie (zoals India) sterk zal slinken.

Het feit dat halffabrikaten en intermediaire goederen in verhouding een belangrijker aandeel vertegenwoordigen in onze totale export dan in die van onze concurrenten maakt onze export extra gevoelig voor de conjunctuur. De Belgische industrie voelt inderdaad al vrij snel de terugslag van een internationale vermindering van de groei omdat België zich heeft gespecialiseerd in halffabrikaten. Dit geldt voor Korea, bijvoorbeeld, maar ook voor de meeste landen uit Zuidoost-Azië waar grote werken in de bouwsector en in de infrastructuur worden gedaan en waar dus veel staalproducten en halffabrikaten geïmporteerd worden.

Deze negatieve impact kan, enerzijds, getemperd worden door de permanente vraag van de Chinese economie maar kan anderzijds nog versterkt worden door de stagnatie van de binnenlandse vraag in Japan. Gezien de samenstelling van onze export (diamanten en halffabrikaten) kan men nu al te stellen dat het komende jaar moeilijk zal zijn voor onze export naar Azië. Op middellange termijn kan men optimistischer zijn dankzij de betrouwbare waarde van de « fundamentals » van de meesten van onze Aziatische handelspartners ­ met uitzondering van Indonesië. Volgens het Planbureau zouden de inkrimping van de binnenlandse vraag in Aziatische landen die door de crisis getroffen zijn en de gevolgen hiervan voor de wereldeconomie zich kunnen vertalen in een potentieel verlies van 0,6 % van onze export.

In 1997 is het aandeel van Azië in de totale import van de BLEU naar 8,18 % gestegen, terwijl het in 1996 slechts 6,78 % bedroeg. Vorig jaar is onze import uit Azië in verhouding sterker toegenomen (+ 32 %) dan onze export (± 13,2 %). Voor de eerste keer vertoont onze handelsbalans met Azië een licht tekort (10 miljard frank). De minister stelt dat deze trend zich waarschijnlijk zal voortzetten in 1998. De waardevermindering van de Aziatische munten stemt overeen met een daadwerkelijke verbetering van de gezondheid van de Belgische frank. Ten gevolge van de waardevermindering van de Thaise baht, de Indonesische roepie en de Koreaanse won zullen de betrokken landen een beter concurrentievermogen krijgen en zal de concurrentie voor producten en sectoren zoals textiel, schoeisel en elektronica in hevigheid toenemen.

Het is nog te vroeg om een rationele analyse te maken van de impact van de financiële crisis op de rechtstreekse buitenlandse investeringsstromen.

Wat de directe investeringen van de BLEU in Azië betreft is vooral de snelle uitbreiding van Koreaanse « chaebols » van belang. Door de precaire situatie van de « chaebols » worden heel wat investeringsprojecten van deze Koreaanse groepen tijdelijk gestaakt. Dit zal vooral het Verenigd Koninkrijk treffen en, in mindere mate, ook ons land, aangezien het aantal Koreaanse investeringen in België vrij gering is.

De directe investeringen van de BLEU in Azië zijn over het algemeen te beperkt en kunnen dus geen aanleiding geven tot algemeen geldige conclusies. Hier « biedt » de crisis nieuwe kansen aan onze ondernemers. De landen die door de crisis zijn getroffen, hebben hun financiële sector onder druk van het IMF moeten openstellen en hebben hun wetgeving met betrekking tot investeringen moeten liberaliseren teneinde duurzame, langetermijninvesteringsstromen aan te trekken in plaats van kortetermijninvesteringen. Door de waardevermindering van de munt is de drempel om in dit land te gaan investeren lager geworden.

IV.3.1.3. Politieke conclusies

De recente werkbezoeken aan Indonesië (september 1997) en aan de Filipijnen (januari 1998) hebben de minister de kans gegeven om concreet poolshoogte te nemen van de situatie ter plaatse en van de impact van de situatie op onze Belgische ondernemingen. De missie in de Filipijnen ging gepaard met de organisatie van een consulaire conferentie met al onze diplomaten en economische en commerciële vertegenwoordigers in de regio's. Uit deze vergadering bleek met name dat het, ondanks de crisis, een slechte zaak zou zijn als we niet meer actief op deze markten zouden blijven werken. Volgens onze vertegenwoordigers zou het waarschijnlijk niet gepast zijn om in de nabije toekomst grootschalige economische initiatieven te nemen in het gebied van de ASEAN. Ze achten het desalniettemin wenselijk dat men, op gerichte wijze, actief belangstelling blijft tonen voor afzetmarkten en investeringen in deze landen. Deze belangstelling zal zich dan vertalen in projecten voor exportbevorderingsdiensten die meer aandacht zullen schenken aan gerichte sectoriële missies voor markten van veelbelovende producten. Men zal ook op die manier moeten handelen in veelbelovende sectoren. Bedrijven kunnen eveneens beschikken over een maandelijkse uitgave van een flash over de economie; men kan deze flash raadplegen op de website van de BDBH.

Verder valt te vermelden dat onze overheidsinstelling voor exportkredietverzekering sinds een paar maanden de situatie in het gebied van dichtbij volgt. Door de situatie heeft de Delcrederedienst zijn internationaal beleid moeten herzien. Thailand, Zuid-Korea en Indonesië vertegenwoordigen echter nauwelijks 8 % van de verbintenissen van de dienst op korte en middellange termijn. Ondanks de zorgwekkende evolutie (vooral in Indonesië) en de terughoudendheid van de banken heeft de Delcrederedienst besloten open te blijven voor deze landen.

De financiële crisis heeft ook gevolgen voor onze financiële instrumenten voor exportbevordering. De minister denkt dat we in de eerste plaats moeten voorzien dat de overeenkomsten over financiële tussenkomsten die in het verleden zijn gesloten, zullen worden herzien omdat heel wat schuldenaars uit de ASEAN-regio zich verplicht zien hun betalingen uit te stellen en de duur van hun krediet te verlengen. Daarom heeft de minister aan Copromex gevraagd de nodige reserves uit te trekken op de begroting van 1998.

De monetaire maar ook de politieke onzekerheid (in Indonesië en nu ook in de Filippijnen) hebben een invloed op de uitvoering van contracten op basis van een staatslening. Het is echter niet nodig dat we ons internationaal beleid op dit gebied herzien.

IV.3.2. Bespreking

Een lid merkt op dat Europa er alle belang bij heeft dat dit soort crisissen voorkomen wordt in de toekomst. De gevolgen voor onze economie zijn immers veel te groot. De spreker had graag geweten wat het standpunt van de Belgische regering zal zijn t.o.v. de MAI (Multilateral Agreement on Investment).

Een lid heeft de indruk dat de minister de gevolgen voor de Belgische economie tracht te minimaliseren. Bepaalde cijfers spreken dit echter tegen. Het Instituut voor nationale rekeningen schat dat de crisis in Zuidoost-Azië België reeds 28 miljard frank heeft gekost. Bovendien heeft ons land voor 1997 een tekort van 1,7 miljard frank op zijn handelsbalans met de betrokken regio. Belangrijke cijfers vindt men ook terug in de handel met China. Nog steeds volgens het Instituut voor nationale rekeningen zou België voor het jaar 1996 26 miljard frank gederfde inkomsten hebben en voor het jaar 1997 zou dit reeds oplopen tot 40 miljard frank.

Een zeer belangrijke sector voor de Belgische economie blijft de diamantsector. De werkloosheid neemt sterk toe in deze regio. Er is reeds enkele jaren een duidelijke tendens merkbaar van uitvoer van onverwerkte diamant naar Zuidoost-Azië en een wederinvoer van verwerkte diamant. Heeft de minister een kijk op de gevolgen hiervan ?

Ten slotte had het lid willen weten of het nog mogelijk is in het kader van de betrekkingen met deze landen druk op hen uit te oefenen om sociale clausules in te schrijven in de afgesloten handelsovereenkomsten.

Een ander lid verwijst naar het enorme infrastructuurprogramma dat China aan het voorbereiden is. China kondigt aan werken te gaan uitvoeren voor een bedrag van 750 miljard dollar : is dit cijfer wel realistisch ? China is één van de enige landen in de regio dat niet tot devaluatie van de munt is overgegaan. Wat zijn de gevolgen van dit monetaire beleid ?

Een ander lid merkt op dat in de diamantslijperijen nog steeds kinderarbeid gebeurt. Bovendien worden verscheidene van deze ondernemingen gefinancierd door België. Door het feit dat er absoluut geen sociale opvang aanwezig is, is de arbeid er veel goedkoper dan in België. Het gevolg hiervan is natuurlijk oneerlijke concurrentie. De spreker dringt er dan ook op aan dat België zou pleiten voor meer sociale rechten in Zuidoost-Azië.

Een lid is van mening dat de lonen in de diamantsector niet te laag liggen aangezien de arbeiders een opleiding krijgen die hen een sterkere positie verschaft op de arbeidsmarkt, waardoor ze een aanvaardbaar loon kunnen eisen. Het echte probleem is de delokalisering uit ons land naar Azië en dit niet alleen in de diamantsector. Spreker verwijst naar de eenheidsmunt die binnenkort in Europa zal worden ingevoerd. Zouden de ASEAN-landen niet hetzelfde kunnen doen om de financiële en economische stabiliteit in de regio te herstellen ?

In de context van multilaterale hulp wordt veel verwacht van Japan. Maar is Japan in staat om aan de verwachtingen van de internationale gemeenschap te voldoen, aangezien Japan zelf in moeilijkheden zit ?

Men stelt vast dat de informatie waarover de financiële wereld beschikt blijkbaar niet toereikend is, wat de inschatting van de reële situatie in een land bemoeilijkt. Dit bleek destijds ook voor Mexico het geval te zijn.

Het lid wenst de zienswijze van de minister te kennen met betrekking tot de voorstellen tot verbetering en versnelling van de informatie-instrumenten.

Een ander lid is van mening dat alles gedaan moet worden om te vermijden dat een dergelijke crisis zich nog eens voordoet. Voor het IMF is er een grote rol weggelegd bij het oplossen van de crisis. Een bedrag van 200 miliard is via het IMF ter beschikking gesteld. Deze crisis heeft aangetoond dat de bijdragen van de Lid-Staten verhoogd dienen te worden. Jammer genoeg blijven de Verenigde Staten en Duitsland gekant tegen deze vermeerdering. Het is een absolute noodzaak om dit probleem op te heffen zodat het IMF zijn taak kan blijven vervullen.

IV.3.3. Antwoorden van de minister

De minister stelt verscheidene krachtlijnen voor die moeten bijdragen tot het voorkomen van soortgelijke crisissen in de toekomst.

Ook al werd na het uitbreken van de Mexicaanse crisis in 1995 aanzienlijke vooruitgang geboekt om de grondslagen van het internationaal financieel stelsel te consolideren, met name door een versterking van de rol van het IMF, de minister blijft ervan overtuigd dat op dat vlak nog veel werk dient te worden verricht. De Aziatische crisis en de vragen die hierbij opduiken, doen ons hieraan herinneren.

IV.3.3.1. Verbeteren van de economische transparantie

Om de werking van de markten te verbeteren, is adequate economische informatie nodig die op het gewenste ogenblik voorhanden is. Dit werd door het Interimcomité vastgesteld in april 1995, onmiddellijk na de Mexicaanse crisis. Deze vaststelling leidde tot de invoering van een speciale norm voor verspreiding van gegevens voor lidstaten die tot de kapitaalmarkten toegang hebben of willen hebben. Heden hebben een veertigtal landen deze norm onderschreven, waaronder met name Mexico, de Filipijnen, Turkije en India. Al deze landen hebben zich ertoe verbonden dezelfde regels te volgen betreffende het toepassingsgebied, de periodiciteit en de termijnen voor verspreiding van bepaalde gegevens.

De internationale gemeenschap beschikt dus over een instrument om de investeerders ­ via Internet ­ vlug informatie te verstrekken over de economische en financiële toestand van de belangrijkste landen die op de internationale kapitaalmarkten lenen. De Aziatische crisis echter toonde de grenzen van dit instrument aan. Daarom zal dit instrument moeten worden versterkt, onder meer door een uitbreiding van het aanbod van gepubliceerde gegevens, teneinde de speciale norm voor verspreiding van de gegevens van het IMF om te vormen tot een efficiënt alarm- en preventie-instrument.

Bovendien zal het IMF zelf elk ogenblik moeten beschikken over een vollediger geheel van informatie teneinde nakende crisissen vroegtijdig te kunnen opsporen. Het dient te worden opgemerkt dat, in het geval van Zuid-Korea, het IMF niet op de hoogte was van de rampzalige toestand van de valutareserves van dat land aan de vooravond van de onderhandelingen over een anpassingsprogramma. Het is onder meer om die reden dat het IMF niet tijdig alarm heeft geslagen betreffende de risico's van een crisis in Zuid-Korea.

Verder zal de inspanning tot transparantie niet mogen worden beperkt tot het meedelen van betrouwbare gegevens. Inderdaad, de versterking van het vertrouwen en de geloofwaardigheid van het economisch beleid hangen ook af van het formuleren van dit beleid met inachtname van openheid, transparantie en het principe dat de overheid hierover verantwoording schuldig is aan de publieke opinie. Het Interimcomité kwam tot dit besluit tijdens de vergadering in Hongkong in september jongstleden waarbij de wens is geformuleerd dat het IMF aan deze kwestie aandacht besteedt, in het bijzonder aan de mogelijkheid een code voor « wenselijke praktijken » te formuleren.

IV.3.3.2. Versterken van de samenwerking met het IMF

De Aziatische crisis wees op de grenzen van het toezicht dat het IMF uitoefent op de economische prestaties. Zo probeerde het IMF, sinds 1996 al, de overheid in Thailand ervan te overtuigen maatregelen te treffen om een financiële crisis te voorkomen. Maar er werd geen gehoor gegeven aan de aanbevelingen van het IMF. Om dit te verhelpen, zou moeten worden nagedacht over de mogelijkheid om mechanismen ­ stimuli ­ te vinden die de Lid-Staten ervan kunnen overtuigen de aanbevelingen van het IMF ernstig te nemen en hulp van het IMF te aanvaarden, meer als maatregel om een crisis te voorkomen dan als wanhoopsmaatregel om een crisis op te lossen. Inderdaad, één van de moeilijkheden waarmee het IMF vandaag te kampen heeft, is dat de regeringen te moeilijk aanvaarden de aanbevelingen van het IMF op te volgen om hun economische problemen te helpen oplossen; bijgevolg wachten ze gewoonlijk tot het uiterste tijdstip alvorens op het IMF een beroep te doen. Dit is een benadering die niet meer is aangepast aan de globale economie van vandaag waar de economische moeilijkheden van een land zich vlug dreigen uit te breiden naar andere landen en regio's in de wereld. Zoals de heer Camdessus op de jaarvergadering van het IMF in Hongkong bevestigde, vereist de mondialisering dat ieder van ons blijk zou geven van een nog sterkere verantwoordelijkheidszin, van een nog sterkere solidariteit.

Hierbij merkt de minister ook op dat de druk die binnen regionale fora wordt uitgeoefend, zeer nuttig kan blijken om de leiding van landen in moeilijkheden een betere visie te doen krijgen op de economische moeilijkheden. De ASEAN-landen (Association of Southeast Asian Nations) hebben dit begrepen en beslisten bijgevolg hun mechanismen voor regionaal toezicht te versterken teneinde hun economisch beleid aan het toezicht van hun buurlanden te onderwerpen. Deze verbintenis is bevestigd op de vergadering van de ministers van Financiën van de ASEAN, die vorig weekend in Djakarta heeft plaatsgehad. De Europese ervaring toont aan in welke belangrijke mate samenwerking en regionaal toezicht van nut zijn voor de samenwerking met het IMF en hiervan een aanvulling zijn.

IV.3.3.3. Toezicht uitoefenen op de financiële markten

Het toezicht van het IMF mag niet enkel tot het economisch beleid van de Lid-Staten beperkt zijn. Het IMF moet ook aandacht hebben voor de werking van de financiële markten en voor de maatregelen die de landen hebben genomen om de kapitaalbewegingen te controleren en/of te liberaliseren. Deze eis wordt door de meeste landen erkend, waardoor op de Jaarvergadering in Hongkong een akkoord kon worden bereikt over een amendement van de statuten van het IMF. Hierbij zal aan het IMF de nodige juridische legitimiteit worden gegeven om aan zijn leden, meer nog dan in het verleden, verstandige adviezen inzake liberalisering van kapitaalbewegingen te kunnen verstrekken en hierover met hen een diepgaande dialoog te kunnen aangaan.

Wanneer de heer Greenspan, voorzitter van de Federal Reserve (FED), vrijdag jl. opmerkt dat : « We are beginning slowly but surely to understand how this new hightech international financial system is functioning » , geeft hij openlijk toe dat wij door de vlugge evolutie van de technologie en van de financiële deregulering minder in staat zijn te verklaren en te voorspellen.

In deze omstandigheden is het belangrijk dat de gespecialiseerde financiële instellingen op nationaal en internationaal vlak de nodige middelen doen ontstaan om ons een beter inzicht te doen krijgen van de werking van het globaal financieel stelsel.

De minister heeft deze wens geformuleerd in Hongkong in september jl. Hierbij heeft hij er in zijn toespraak voor de Raad van Gouverneurs van het IMF op aangedrongen dat het IMF meer middelen aanwendt voor het onderzoek van kapitaalbewegingen teneinde de legitimiteit van zijn aanbevelingen te versterken door in staat te zijn de verschillende processen die de financiële markten besturen, te verklaren en hierop vooruit te lopen. Deze grondige kennis ­ die het IMF nog moet verwerven ­ zal het IMF in staat stellen zijn geloofwaardigheid te versterken, een efficiënter toezicht uit te oefenen op de kapitaalbewegingen en aldus maximaal voordeel te halen uit de liberalisering en de risico's ervan te beperken.

Het is duidelijk dat de financiële crisis in Azië een ernstige waarschuwing inhoudt voor de wereldeconomie. Tegelijk is de crisis een aanmoediging om verder en diepgaander na te denken over de werking en regels van de financiële markten en over de voorzorgsmaatregelen die de landen moeten nemen alvorens hun kapitaalmarkten volledig te liberaliseren.

IV.3.3.4. Verbeteren van bankcontrole en bedrijfseconomisch toezicht

De versterking van het internationaal financieel stelsel vereist ook een versterking van de financiële stelsels in de opkomende economieën. Lange tijd voor het uitbreken van de Aziatische crisis werden laatstgenoemde economieën reeds geïdentificeerd als één van de zwakke schakels van het internationaal economisch en financieel stelsel. Inderdaad, door de plaatsvervangers van de Groep van Tien is in de lente van vorig jaar reeds een rapport opgesteld. Dit rapport omvat een strategie, die samen met vertegenwoordigers van opkomende landen is uitgewerkt, met het oog op een bevordering van de financiële stabiliteit in de opkomende landen. Tegelijkertijd heeft het Comité van Bazel voor bankcontrole, nog steeds in samenwerking met de toezichthoudende overheid van opkomende landen, basisbeginselen inzake bankcontrole uitgewerkt. Die beginselen zijn in september jl. bekendgemaakt. Het IMF en de Wereldbank hebben een gemeenschappelijke strategie bepaald met het oog op een versterking van de stabiliteit van de financiële stelsels. Hierbij wordt onder andere toegezien op de uitvoering van de basisbeginselen die door het Comité van Bazel zijn uitgewerkt. Het is duidelijk dat al deze inspanningen moeten worden voortgezet.

IV.3.3.5. Consolideren van het financieel draagvlak van het IMF

De Mexicaanse crisis in 1995 en de huidige Aziatische crisis toonden aan dat het IMF, op korte termijn, de nodige financiële middelen moet kunnen vrijmaken om tegemoet te komen aan de uitzonderlijke behoeften waarmee landen kunnen worden geconfronteerd in markten met een wereldomvang. Voor de stabiliteit van de wereldeconomie zijn voortaan middelen vereist die opwegen tegen de destabiliserende krachten die elk ogenblik kunnen opduiken.

Daarom verheugt de minister zich over de overeenkomst die is gesloten ter invoering van de nieuwe leningsovereenkomsten. Door deze leningsovereenkomsten moet de leningscapaciteit van het IMF bij de landen die op economisch en financieel vlak het meest solide zijn, worden verdubbeld.

De minister verheugt zich ook over de overeenkomst die is gesloten naar aanleiding van de jaarvergadering van het IMF in Hongkong in september 1997, en die betrekking heeft op een verhoging met 45 % van de quota's van het IMF, namelijk het kapitaal van het IMF. Dankzij deze overeenkomst en de nieuwe leningsovereenkomsten zal het IMF beter in staat zijn om, in een steeds veeleisender economie, zijn opdrachten met succes uit te voeren. Vandaag is het prioritair de Lid-Staten te vragen deze twee overeenkomsten zo spoedig mogelijk te bekrachtigen.

IV.3.3.6. Beperken van « moral hazard » problemen

Bij de uitvoering van financiële hulpprogramma's onder toezicht van het IMF rijzen « moral hazard » problemen ten aanzien van de regeringen en investeerders. Inderdaad, door de financiële steun die aan landen in moeilijkheden is toegekend, zou het kunnen dat de regeringen minder aangespoord zijn om een gezond economisch beleid te voeren; deze financiële steun zou er ook toe bijdragen dat de investeerders het risico minder opmerken omdat ze door deze steun hopen terugbetaald te worden in het geval van een ernstige financiële crisis.

In de eerste plaats, wat de regeringen betreft, dient te worden opgemerkt dat het vooruitzicht om in het geval van een crisis op het IMF een beroep te kunnen doen, geen voldoende reden is om risico's te nemen inzake economisch beleid. De regeringen weten inderdaad dat aan de toekenning van financiële steun door het IMF strikte voorwaarden inzake economische aanpassingen en structurele hervormingen zijn verbonden. Geen enkele regering ter wereld is bereid risico's te nemen, gewoonweg omdat ze weet in het geval van een crisis een beroep te kunnen doen op het IMF.

Het « moral hazard » probleem ten aanzien van de investeerders is moeilijker te beheren omdat het, in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, moeilijk is het systemisch risico van een financiële crisis en tegelijkertijd het « moral hazard » probleem dat door de financiële steun aan landen in moeilijkheden kan ontstaan, tot een minimum te beperken.

Aldus had de internationale gemeenschap in december jongstleden de indruk dat indien de ernstige liquiditeitscrisis in Zuid-Korea niet was opgelost en indien Korea uiteindelijk een moratorium voor de buitenlandse schuld van zijn banken had moeten aanvaarden, de financiële instellingen van de industrielanden met de meeste verbintenissen in Korea, waaronder de Japanse banken, op hun beurt ernstige moeilijkheden hadden kunnen ondervinden. Hierdoor zou het vertrouwen in de sterke financiële instellingen wereldwijd aan het wankelen zijn gebracht.

Dit verklaart het belang van het financieel hulppakket dat aan Zuid-Korea is toegekend. Maar door deze massale steun kon de indruk ontstaan dat het optreden van het IMF tot doel heeft een vangnet te waarborgen voor de operatoren uit de privé-sector ­ de investeerders en de banken.

Dit is niet het geval, en dit moet nadrukkelijk worden vermeld om de privé-sector in de toekomst tot meer voorzichtigheid aan te zetten.

Ook de twee elementen hierna dienen te worden opgemerkt :

­ Ten eerste blijkt uit een recente raming van het Federal Reserve Board in de Verenigde Staten dat door de val van de beurs- en wisselkoersen in Thailand, Indonesië en Zuid-Korea voor de investeerders verliezen zouden kunnen ontstaan ten belope van 700 miljard USD. Het « moral hazard » probleem mag dus niet worden opgeblazen.

­ Ten tweede stond de internationale gemeenschap erop om de internationale banken te betrekken bij het oplossen van de crisis in Zuid-Korea, door hen aan te moedigen hun kortlopende kredieten te verlengen tegen een gunstige rentevoet. Dit is een ad hoc oplossing waaraan het IMF oorspronkelijk niet had gedacht en het is een concrete piste om erop te wijzen dat onvoorzichtige bankiers de gevolgen van hun beoordelingsfouten moeten dragen. Uit deze ervaring dienen lessen te worden getrokken en er zal moeten worden onderzocht in welke mate deze piste kan worden gebruikt in het geval van een nieuwe financiële crisis.

IV.3.3.7. China

De vooropgestelde infrastructuurwerken zijn inderdaad indrukwekkend. Deze investeringen kunnen opportuun zijn voor Belgische ondernemingen. Er wordt immers nog steeds vooruitgang geboekt op het vlak van de export naar China. De export naar China bedroeg in 1996 27 miljard Belgische frank en voor 1997 reeds 30 miljard Belgische frank.

De Chinese munt heeft reeds een belangrijke devaluatie gekend in 1994 hetgeen haar een zekere marge gegeven heeft om stand te houden tegenover haar buurlanden. Indien China erin slaagt zijn munt verder stabiel te houden, zal het land naar voren treden als de stabiliserende factor in de regio.

IV.3.3.8. Diamant

De diamantsector is zeer belangrijk voor ons land. Maar liefst 30 % van de Belgische diamantexport gaat naar Azië. Bepaalde aspecten zoals arbeid zijn echter onafhankelijk van de crisis.

Het probleem van de delokalisatie heeft een beperkt risico maar waakzaamheid blijft geboden. De investeringen die Belgische ondernemingen gedaan hebben in Azië, zijn vaak gebeurd met als doel om een penetratie in de markt te verkrijgen hetgeen positief bekeken moet worden.

IV.3.3.9. Japan

Men mag van zeer veel geluk spreken dat Japan niet meegesleurd werd in de crisis want dit zou een catastrofe voor heel de wereld betekenen.

IV.3.4. Commentaar

Een lid wenst terug te komen op de belangrijke rol die gespeeld wordt door het IMF op het vlak van het voorkomen en oplossen van crisissen. De manier waarop crisissen aangepakt worden roept vragen op. Indien men het voorbeeld neemt van Thailand, merkt men dat de opgelegde maatregelen vooral de gewone man en vrouw treffen. De herstructureringen die dienen doorgevoerd te worden, verplichte prijsverhogingen, sluitingen en dergelijke meer, vergroten alleen maar de sociale ellende.

De minister stelt dat de tussenkomsten inderdaad in de eerste plaats ten goede komen aan de grote investeerders. Een belangrijke kanttekening die evenwel dient te worden gemaakt, is dat deze tussenkomsten noodzakelijk zijn om veel erger te voorkomen.

Het is echter een feit dat de sociale gevolgen van de herstructureringsmaatregelen die opgelegd worden door het IMF, dringend geanalyseerd zouden moeten worden om deze negatieve gevolgen in de toekomst beter te kunnen opvangen.

IV.4 Gedachtewisseling met de heer Michel Hansenne, directeur van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) over de sociale gevolgen van de financiële crisis in Azië

De heer Ansenne is op 31 maart 1998 door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat uitgenodigd om het standpunt van het IAB uiteen te zetten over kinderarbeid en meer in het algemeen over de sociale aspecten van de internationale handel. De commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van de Senaat heeft van zijn verblijf te Brussel geprofiteerd om hem zijn mening te vragen over de financiële gevolgen van de financiële crisis in Azië.

In zijn antwoord op de vragen van de rapporteur heeft de heer Hansenne een korte analyse gegeven van de toestand. Hij heeft de commissie meer informatie willen geven en heeft daartoe het voorbereidend rapport overhandigd van de tripartiete vergadering van 22-24 april 1998 in Bangkok die sociale antwoorden formuleert op de financiële crisis in de landen van Oost- en Zuidoost-Azië : International Labour Organisation, The Social Impact of the Asian financial crisis. Technical report for discussion at the High-Level Tripartite Meeting on Social Responses to the Financial Crisis in East and South-East Asian Countries, Bangkok, 22-24 April 1998 .

De tekst van dit rapport wordt met toestemming van de IAO integraal overgenomen als bijlage.


TITEL III : CONCLUSIES

Azië is ongetwijfeld de grootste uitdaging waarmee Europa en België in de XXIe eeuw zullen worden geconfronteerd. De onmiskenbare economische groei van de laatste jaren, vooral in Zuidoost-Azië, brengt een zekere verantwoordelijkheid mee voor de Westerse leiders. De Belgische regering heeft in een algemene beleidsnota uiteengezet hoe ze met een geïntegreerde aanpak op diplomatiek en economisch vlak en op het domein van de ontwikkelingssamenwerking de uitdagingen van deze regio wil beantwoorden.

De monetaire en financiële crisis die Zuidoost-Azië heeft getroffen in de loop van 1997 heeft duidelijk de zwakheden, vooral op economisch en sociaal vlak, van het zogenaamde Azië-model aangetoond.

Het is nog te vroeg om de gevolgen van de crisis in Zuidoost-Azië correct in te schatten. Op korte termijn zijn de sociale gevolgen al duidelijk, maar het is moeilijk te voorzien hoe de zaken zich op lange termijn zullen ontwikkelen.

De gevolgen van de Azië-crisis voor de Belgische economie zullen waarschijnlijk beperkt blijven vanwege de structuur van de economische betrekkingen die België met deze regio onderhoudt. In bepaalde sectoren, zoals de diamant- en de staalnijverheid, kunnen wel specifieke gevolgen voelbaar zijn.

Zowel op politiek als op economisch vlak vormt de Aziëcrisis een belangrijke uitdaging voor België en Europa.

De commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden heeft de situatie in Azië vóór, tijdens en na de financiële crisis in Zuidoost-Azië onderzocht. Ze heeft haar werkzaamheden afgesloten op 31 maart 1998.

TITEL IV : STEMMINGEN

Het verslag wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Magdeleine WILLAME-BOONEN. Valère VAUTMANS.

BIJLAGE 1A


BESCHRIJVING VAN DE SITUATIE PER LAND


Table 1.1. Real GDP growth (%)

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 (Estimate) 1998 (Projection) 1999 (Projection)
IMF EIU UBS IMF EIU UBS IMF EIU
Thailand 11,6 8,1 8,2 8,5 8,9 8,7 6,4 0,0 0,4 0,0 -3,0 -3,0 2,5
Indonesia 9,0 8,9 7,2 7,3 7,5 8,2 8,0 5,0 4,1 4,7 2,0 2,7 -5,0 5,2
Korea, Rep. of 9,5 9,1 5,1 5,8 8,6 8,9 7,1 5,9 6,0 5,6 1,0 -1,2 2,0 4,1 4,6
Malaysia 9,6 8,6 7,8 8,3 9,2 9,5 8,6 7,3 7,0 7,9 2,5 3,4 4,4 5,2
Philippines 3,0 -0,6 0,3 2,1 4,4 4,8 5,7 5,1 4,9 4,7 3,8 2,4 3,0 4,0
Viet Nam 4,9 6,0 8,6 8,1 8,8 9,5 9,3 7,5 9,0 6,2 6,9
Singapore 9,0 7,3 6,2 10,4 10,5 8,8 7,0 7,6 7,6 7,6 4,0 2,5 5,7 6,6 4,1
Hong Kong,
China
3,4 5,1 6,3 6,1 5,4 3,9 4,9 5,3 5,3 5,2 3,0 4,5 3,0 4,3 4,4
China 3,8 9,2 14,2 13,5 12,6 10,5 9,7 8,8 9,3 8,8 7,5 8,0 8,1 8,5
Japan 5,1 3,8 1,0 0,3 0,6 1,5 3,9 1,1 0,9 0,3 2,1

Sources : International Monetary Fund (IMF) : World Economic Outlook, Mar. 1998; World Economic Outlook, Interim Assessment, Dec. 1997; The Economist Intelligence Unit (Country Risk Service, 1st quarter 1998 and 4th quarter 1997; and Union Bank of Switzerland (UBS); Asian Economics Weekly, 27 Feb.-5 Mar. 1998.

BIJLAGE 1B ­­­

Année 1995 Population
millions
Superficie
km2
PIB
milliards $
Croissance
%
PIB/hab
$
Thaïlande 60,2 514 000 158,9 8,7 6 780
Malaisie 20,14 329 750 80,343 9,6 8 610
Indonésie 193,750 1 913 000 195,623 8,1 3 690
Hong Kong 6,2 1 045 151,3 4,8 23 080
Corée du Sud 44,85 99 484 431,8 9,0 10 540
Japon 125,095 377 750 4 818,4 0,9 21 350
Chine 1 221,462 9 596 961 630,2 10,2 2 510

Source : État du monde, 1997.

BIJLAGE 2


DE SOCIALE GEVOLGEN VAN DE FINANCIËLE
CRISIS IN AZIË


Deze bijlage blz. 119 tot en met 186 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


(1) Het betreft een publicatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

(2) De keuze van de universiteiten ligt nog ter discussie.

(3) Zie tabel in bijlage.