1-768/3

1-768/3

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

27 APRIL 1999


Evaluatie van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen


TWEEDE VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE DAMES de BETHUNE EN LIZIN


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Hoorzitting met de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken na het overlijden van mevrouw S. Adamu
    1. Inleiding
    2. Uiteenzetting van de minister
      1. De feiten
      2. De cijfers
    3. Gedachtewisseling
  3. Hoorzitting met de « Nationale Beweging voor de regularisatie van Mensen zonder papieren en vluchtelingen »
    1. Uiteenzetting van de voorstellen
    2. Bespreking
  4. De tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Senaat betreffende de vluchtelingproblematiek
    1. Uiteenzetting van de minister
    2. Gedachtewisseling
  5. Regularisatiebeleid
    1. Vragen over het regularisatiebeleid
    2. Antwoord van de minister
      1. Objectieve regularisatieprocedure
      2. Kortere proceduretermijnen
      3. Uitbreiding van de toelatingsvoorwaarden bepaald in artikel 10 van de wet
      4. B-Statuut
    3. Gedachtewisseling
  6. De uitvoering van de beslissing van de Ministerraad van 4 oktober 1998
    1. Uiteenzetting van de minister
      1. Het aantal asielaanvragen
      2. Het beleid
      3. De Dienst Vreemdelingenzaken
      4. De commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
      5. De Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen
      6. Omzendbrief betreffende de toepassing van artikel 9, derde lid
    2. Algemene bespreking
  7. Hoorzitting met professor em. E. Vermeersch over het eindverslag van de « Commissie belast met de evaluatie van de instructies inzake de verwijdering »
    1. Uiteenzetting van professor Vermeersch
    2. Gedachtewisseling
  8. Hoorzitting met de leden van de adviescommissie voor regularisatie
    1. Inleidende uiteenzettingen
    2. Gedachtewisseling
    3. Gedachtewisseling met de minister van Binnenlandse Zaken
  9. Hoorzitting met de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over het regularisatie- en verwijderingsbeleid
    1. Uiteenzetting van de minister
    2. Gedachtewisseling
  10. Besluit

I. INLEIDING

Het thans voorliggend opvolgingsverslag is het vervolg op het lijvig evaluatieverslag dat door de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden werd goedgekeurd op 23 juni 1998 (Stuk Senaat, nrs. 1-768/1 en 2). Dit verslag bevatte een grondige analyse van alle facetten van het vreemdelingenbeleid.

Dat dit eerste verslag geen eindpunt was van deze beleidsevaluatie van het beleid, is het gevolg van de beslissing die ab initio door uw commissie werd genomen om blijvend toe te zien op de uitvoering van de vreemdelingenwet.

Het uitgangspunt van uw commissie was van in den beginne dat deze materie zozeer ingrijpt in de rechten van individuën en zozeer evolueert dat de regelgeving permanent dient te worden opgevolgd en bijgeschaafd waar nodig. Dat betekent dat uw commissie het tot haar taak achtte zowel op wetgevend vlak de nodige initiatieven te nemen, als toe te zien op de uitvoering van de regelgeving op het terrein.

In de commissie zijn dan ook twee belangrijke wetsvoorstellen gestemd die de vreemdelingenwet wijzigen. Zowel mevrouw Merchiers c.s. als mevrouw de Bethune c.s. dienden een wetsvoorstel in dat initieel beoogde om, middels een interpretatieve wet, het tweede lid te verduidelijken van artikel 77 van de wet van 19 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk Senaat, nrs. 1-648/1 en 1-659/1).

Artikel 77 voorziet straffen voor zij die hulp of bijstand verlenen aan het onwettig verblijf van een vreemdeling op ons grondgebied. Aangezien sommige parketten het begrip « louter humanitaire overwegingen » zeer restrictief interpreteerden beoogden beide voorstellen het tweede lid van dit artikel te verduidelijken.

Bij de bespreking van deze wetsvoorstellen is deze commissie tot de conclusie gekomen dat, veeleer dan een interpretatieve wet, een wijziging van artikel 77, tweede lid, de meest aangewezen manier was om interpretatieproblemen in de toekomst te voorkomen.

Het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers c.s., dat uiteindelijk werd gestemd, ligt thans ter stemming in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Een derde wetsvoorstel is een onmiddellijk resultaat van de evaluatie van de vreemdelingenwet. Het wetsvoorstel houdende inkorting van de administratieve hechtenis van buitenlanders die illegaal op het Belgische grondgebied verblijven werd ingediend door mevrouw Lizin c.s. (Stuk Senaat, nr. 1-911/1).

Ingevolge dit voorstel wordt de maximale duur van de administratieve hechtenis van acht op vijf maanden teruggebracht.

Ook dit voorstel ligt thans als ontwerp ter stemming in plenaire vergadering voor in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De noodzaak aan opvolging is tenslotte gebleken uit de feiten zelf, namelijk de tragische door van Semira Adamu en de daaropvolgende bezettingen van kerken en andere openbare plaatsen door « mensen zonder papieren ».

Uw commissie heeft in dit verband de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken gehoord over de beleidsnota van de regering van 4 oktober 1998, de nota van 13 november 1998 van de minister van Binnenlandse Zaken over de opvolging van het asielbeleid en de daaropvolgende omzendbrief van 15 december 1998 over de toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 waarin het regularisatiebeleid werd uitgestippeld.

Er werden eveneens een reeks hoorzittingen georganiseerd met andere instanties die te maken hadden met het regularisatiebeleid enerzijds en het verwijderingsbeleid anderzijds.

Zo heeft de commissie op 2 februari 1999 prof. em. E. Vermeersch gehoord over het verslag van de door hem voorgezeten « Commissie belast met de evaluatie van de instructies inzake de verwijdering ».

Dit verslag is de weerslag van de activiteiten van uw commissie in het laatste jaar van deze legislatuur. U zal merken dat de commissie zich vooral heeft bezig gehouden met twee elementen uit de hele problematiek rond migratie en asiel, namelijk het regularisatie- en het verwijderingsbeleid.


II. HOORZITTING MET DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN NA HET OVERLIJDEN VAN MEVROUW S. ADAMU (23 SEPTEMBER 1998)

Deze hoorzitting vindt plaats de dag na het overlijden van mevrouw Sémira Adamu.

1. Inleiding

Het doel van deze vergadering was na te gaan wat er precies is gebeurd tijdens de repatriëring van mevrouw Sémira Adamu en, op basis van die eerste elementen, de mogelijke verantwoordelijkheden vast te stellen.

De commissie heeft vervolgens ook willen peilen naar de initiatieven die de minister van plan is te nemen met betrekking tot de regels inzake het gebruik van dwangmiddelen bij gedwongen repatriëringen en, meer algemeen, met betrekking tot regularisatie in het geval van buitengewone omstandigheden. De terugkeer van vrouwen naar hun thuisland kan risico's inhouden.

2. Uiteenzetting van de minister

2.1. De feiten

In de eerste plaats geeft minister Tobback een overzicht van de feiten voor zover hij die op dit ogenblik kent. De video-opnames zijn in handen van het parket zodat hij daar op dit ogenblik geen uitspraak over kan doen.

Mevrouw Sémira Adamu is geboren in Nigeria op 15 april 1978. Op 25 maart 1998 is zij op de luchthaven van Zaventem onderschept op een Sabena-vlucht uit Lomé. Krachtens het Schengen-verdrag geldt België als buitengrens voor vluchten uit Lomé en was België er dus toe gehouden om tot controle over te gaan. Mevrouw Adamu beschikte over valse inreisdocumenten, in casu een Portugees paspoort. Zij had tevens een aangifte van diefstal van dat paspoort bij zich, opgesteld door de politie van Lomé.

Luidens haar verklaring aan de luchthaven-autoriteiten beweert ze Portugese te zijn die is opgegroeid in Londen maar school liep in Ghana en dat zij tijdelijk haar moeder bezocht in Togo.

Wanneer haar hierover meer vragen worden gesteld dient zij prompt een asielaanvraag in. Deze asielaanvraag werd op 26 maart afgewezen door de DVZ omdat haar aanvraag was gebaseerd op elementen die niet vallen binnen de voorwaarden van de Conventie van Genève.

De minister merkt op dat, technisch gesproken, mevrouw Adamu nooit op Belgisch grondgebied is geweest. Zij behoort tot de zgn. « inadmissibles » en heeft nooit het centrum 127bis verlaten.

Op 27 maart is tegen de beslissing van de DZV een dringend beroep ingediend bij het commissariaat-generaal. De beslissing van DVZ werd door de commissaris-generaal op 7 april evenwel bevestigd.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt gewoonlijk de beslissingen van het commissariaat-generaal.

Op 8 mei van dit jaar diende de advocaat van betrokkene een verzoek in tot toekenning van een verblijfsvergunning om humanitaire redenen. Dit verzoek werd op 30 juli, op basis van formele gronden, afgewezen.

Tegen die beslissing werd op 31 juli bij de Raad van State verzoek ingediend. Bij arrest van 7 augustus 1998 wees de Raad van State het verzoek tot schorsing af omdat de schorsing geen nuttig effect zou hebben : ze zou de uitwijzing niet kunnen verhinderen omdat die volgt uit de eerder genomen beslissing tot terugdrijving.

Vijf maal werd een terugleiding zonder rijkswachtescorte voorzien : 21 april, 26 april, 28 juni, 21 juli en 11 augustus. Telkens opnieuw weigerde mevrouw Adamu te vertrekken waarna telkens de terugleiding werd stopgezet. Omdat die pogingen tot terugdrijving, door het verzet van betrokkene, steeds mislukten werd bij de terugdrijving op 22 september een escorte van rijkswachters voorzien voor de Sabena-vlucht naar Lomé die zou vertrekken om 10.50 uur.

De pers heeft gemeld dat er sprake is van een escorte van elf rijkswachters.

De minister preciseert dat de elf rijkswachters, onder leiding van een kapitein, in totaal vier personen hebben begeleid. De drie andere uitgewezen zijn effectief vertrokken zonder dat dit tot enige moeilijkheid aanleiding gaf.

Tot in het vliegtuig zijn er, althans volgens de gegevens die de minister tot dusver bekend zijn, ook met mevrouw Adamu geen moeilijkheden geweest.

De aanwezigheid van elf rijkswachters voor vier personen is te verklaren door het feit dat de laatste maanden bij de check-in voor Sabena-vluchten voortdurend mensen staan van het « Collectif » die proberen passagiers aan te zetten om in het vliegtuig heibel te veroorzaken zodat de terugleiding moet worden gestaakt.

Wat het aanwezige veiligheidspersoneel van Sabena zelf betreft, wijst de minister erop dat volgens het Verdrag van Chicago, Sabena verplicht is om mensen op zijn kosten terug te voeren als deze niet over de nodige papieren beschikken om legaal het land te betreden.

Door het aanzetten tot geweld is Sabena niet langer in staat om de terugdrijving met zijn eigen veiligheidspersoneel te verzekeren en doet de maatschappij beroep op de rijkswacht.

Bij de vorige pogingen heeft het Sabena-personeel moeilijkheden ondervonden bij de repatriëring.


Het dossier van mevrouw Adamu werd door de DVZ tweemaal aan de minister voorgelegd, het ging telkens om een aanvraag tot verlenging van de vasthouding aan de Raadkamer. Een eerste keer was dat op 17 juli en de tweede keer gebeurde dat op 19 september. Er werd toen telkens nagegaan of de voorwaarden voor een verlenging van de vasthouding nog aanwezig waren.

De minister benadrukt dat hij mevrouw Adamu heeft willen behandelen als andere gevallen. Het is niet omdat er een actiecomité is of dat er een symbool van wordt gemaakt dat een uitgeprocedeerde een voorkeursbehandeling moet krijgen.

Hij was er niet van op de hoogte ­ en dat is volkomen normaal ­ dat er op 22 september tot een terugdrijving zou worden overgegaan.

De minister spreekt zich niet uit over het verhaal dat zij heeft gedaan voor de DVZ. Haar eerste verhaal, bij de grenscontrole, werd immers vervangen door de verklaring over het gedwongen huwelijk.

Het Commissariaat-Generaal heeft de asielaanvraag om twee redenen afgewezen :

1º de ingeroepen redenen vallen niet onder de Conventie van Genève;

2º de geloofwaardigheid van de ingeroepen redenen werd in twijfel getrokken omdat zij zich eind 1997 na haar tweede « ontsnapping » aan haar familie gedurende enkele maanden bij vrienden in Lagos had gevestigd, dezelfde waar zij door haar familie na haar eerste « ontsnapping » reeds was teruggevonden.

Het Commissariaat-Generaal heeft dus zowel om een formele als een inhoudelijke reden gemeend dat geen asiel worden toegekend.

De minister onthoudt zich van elke beoordeling van de beslissing van het CGVS. Wel stipt hij aan dat de huidige jurisprudentie reeds voldoende mogelijkheden biedt voor de specifieke bescherming van vrouwen.

Bij de vijf vormen van vervolging die vermeld staan in het Verdrag van Genève wordt « het behoren tot een bepaalde sociale groep » genoemd. Dit zou in het huidige geval zeker van toepassing kunnen zijn.

Tijdens het colloquium van vorige vrijdag heeft professor Carlier dat nogmaals bevestigd. Volgens de bewoordingen van het Verdrag van Genève kunnen vrouwen beschouwd worden als een specifieke sociale groep die de door het Verdrag bepaalde bescherming kan inroepen. Het Verdrag van Genève dient dus niet te worden gewijzigd om bescherming te bieden aan vrouwen die vervolgd worden omdat zij vrouw zijn. Bovendien heeft het CGVS in het verleden reeds uitspraken gedaan waarbij het vrouwen op die basis als vluchtelingen heeft erkend.


Wat de organisatie van de uitzetting betreft, geeft de minister de volgende details :

06.00 uur : Mevrouw Adamu wordt overgebracht van het Centrum 127bis naar het transitcentrum (waar zij aankomt rond 7 uur).

9.50 uur : Zij wordt naar het vliegtuig gebracht, men heeft haar moeten dragen omdat zij aan handen en voeten was geboeid.

Tot nu toe en onder voorbehoud van verder onderzoek heeft de minister geen enkele aanwijzing dat er, tot bij de inscheping van de andere passagiers, problemen waren.

10.15 uur : Zodra de andere passagiers zijn ingestapt, is mevrouw Adamu zich tegen haar uitzetting beginnen verzetten.

Zij is beginnen discuteren met de rijkswachters, daarna is ze beginnen roepen. Doordat ze bleef roepen en zich verzette, heeft men mevrouw Adamu geïmmobiliseerd en het kussen gebruikt om de mond te bedekken.

Na een twintigtal minuten, het kussen werd echter niet de hele tijd gebruikt, viel het verzet weg. Mevrouw Adamu bleek het bewustzijn te hebben verloren. Onmiddellijk zijn de boeien losgemaakt en is een dokter gevraagd.

De rest van het tragische verhaal is bekend.

De informatie over wat er precies is gebeurd na het aan boord brengen van mevrouw Adamu wordt op dit ogenblik door het parket onderzocht zodat de minister geen nadere gegevens kan verstrekken.

De minister meent dat de naakte opsomming van de feiten aantoont dat de uitwijzing volkomen gerechtvaardigd was.


Alhoewel men zou kunnen veronderstellen dat mevrouw Adamu recht had op een verblijfsvergunning, heeft de minister die niet gegeven omdat alle instanties de asielaanvraag hadden verworpen en er geen reden was om op die beslissing terug te komen.

Er is trouwens gebleken dat de Dienst Vreemdelingenzaken de betrokkene nog een laatste keer heeft gehoord op 17 augustus en dat men toen nogmaals heeft vastgesteld dat zij zichzelf tegensprak.

In het verslag van dit verhoor, gedateerd op 18 augustus, stelt mevrouw Adamu « dat zij pertinent toegang wil tot België of een buurland. Zij verklaarde bereid te zijn een periode van acht maanden (in een gesloten centrum) uit te doen om in het bezit te raken van een bevel om het grondgebied te verlaten. In dat geval zou zij asiel aanvragen in een buurland van België. »

Het was dus duidelijk de bedoeling van mevrouw Adamu om, op het even welke manier, in Europa te blijven.

De minister wijst erop dat mevrouw Adamu's eindbestemming oorspronkelijk Berlijn was. Men had haar verteld dat zij daar moest proberen te geraken.


Op basis van de elementen waarover de minister thans beschikt is de repatriëring verlopen volgens de geldende richtlijnen.

Wat de kwaliteit van het ingezette rijkswachtpersoneel betreft, wijst de minister erop dat de repatriëring gebeurde onder leiding van een kapitein met twee adjudanten en een aantal wachtmeesters. De rijkswachters die mevrouw Adamu naar Togo moesten begeleiden doen dit al jaren ­ het zijn dus geen beginnelingen of cowboys die dit voor de eerste keer deden.

De DVZ had trouwens benadrukt dat het ervaren rijkswachters moesten zijn.

Het gebruik van de video is de vaste regel bij het luchthavendetachement van de rijkswacht.

Men heeft reeds te vaak te maken gekregen met niet-gestaafde beweringen om op dat vlak nog risico's te nemen. Daarom maakt men video-opnames van de uitzettingen waarvan men denkt dat er problemen kunnen ontstaan. Op die manier worden latere betwistingen vermeden en heeft het parket de videoband in beslag kunnen nemen.

Vóór 1992 gebruikte men soms een integraal-helm om te beletten dat de te repatriëren persoon zou bijten of roepen. Geconfronteerd met deze problematiek heeft de minister gevraagd dat een handleiding zou worden opgesteld voor de repatriëringen.

De inhoud van deze handleiding is getoetst, binnen de rijkswacht, door een psycholoog en een aantal geneesheren.

Op basis van dit onderzoek is besloten de integraal-helm niet toe te laten.

In een nota van september 1993 verbood de minister ook het gebruik van het kussen.

Toen er in de volgende jaren steeds meer personen zich heftig verzetten bij de uitwijzing werd opnieuw gevraagd om te onderzoeken hoe in dergelijke gevallen moest worden gereageerd omdat een effectief optreden met de toegelaten middelen onmogelijk was.

In mei 1996 werd er beslist om het gebruik van het kussen, onder strikte voorwaarden, opnieuw als dwangmiddel toe te laten. Deze methode moest regelmatig worden geëvalueerd.

Telkens als het kussen diende gebruikt te worden moest dit gerapporteerd worden zodat de bevoegde overheden zicht bleven hebben op de toepassing van dit dwangmiddel.

Vanmorgen stelde een geneesheer in de pers voor dat men injecties zou toedienen. De minister wijst erop dat geneesheren vroeger van mening waren dat een injectie heel makkelijk aanleiding geeft tot reacties.

Bovendien is het niet evident om iemand tegen zijn wil een injectie te geven vooral omdat de betrokkene beseft wat het doel ervan is.

Het is best mogelijk dat dit in Nederland een gebruikelijke methode is, maar hij is er zeker van dat men er ook moeilijkheden mee ondervindt.

Het « tapen » van de mond houdt het risico in van het inslikken van de tong, van stikken in eigen braaksel of van verstikking.

Alle methoden zijn dus onderzocht en afgewezen waarbij alleen het kussen werd weerhouden. Dit kussen bedekt niet het volledige gelaat en mag alleen op de mond gedrukt worden.


Wat de doodsoorzaak betreft kan de minister nog geen uitsluitsel geven omdat hij nog steeds niet over een medisch verslag beschikt. De onderzoeksrechter zal dit verslag ontvangen.

De artsen hebben in ieder geval verklaard dat er geen sporen van geweld waren. Zij menen dus met zekerheid te kunnen stellen dat er geen sprake was van slagen.

Betrokkene is dus niet doodgeslagen zoals sommige kranten beweren.

De heer Colpin van het parket van Brussel heeft verklaard dat er geen verstikkingsverschijnselen waren. Dit weerlegt meteen de hypothese dat betrokkene in het kussen zou verstikt zijn.

Als het gaat om een hersenbloeding, moet worden onderzocht hoe die is veroorzaakt. Is zij het gevolg van stress, overmatige angst, opwinding ? Is dit ten dele veroorzaakt door het optreden van de rijkswacht ? Het gerecht zal dit moeten uitmaken en de minister zal er, op dat ogenblik, de gepaste conclusies uittrekken.

Tot zover een eerste reeks bedenkingen over de eigenlijke feiten.


Wat het principe zelf en de wijze van de gedwongen repatriëring betreft wijst de minister erop dat op blz. 354 van het Senaatsverslag weliswaar wordt verwezen naar de bezwaren van sommige verenigingen tegen het gebruik van het kussen. In de eigenlijke aanbevelingen (blz. 379) wordt enkel gesteld dat de repatriëring moet gebeuren met inachtneming van de menselijke waardigheid, onder meer door toepassing van aangepaste politietechnieken.

De commissie heeft tegenover hemzelf het gebruik van het kussen nooit ter discussie gesteld, op geen enkel ogenblik tijdens de bespreking van de aanbevelingen. De minister herinnert eraan dat de regering zich ertoe heeft verbonden om de aanbevelingen uit te voeren. In die aanbevelingen wordt er niets gezegd over het gebruik van het kussen.

Ingevolge de aanbevelingen van deze commissie heeft de minister een nota opgesteld. Deze nota zal op vrijdag 2 oktober aan de Ministerraad worden voorgelegd zodat de regering haar standpunt zal kunnen bepalen.

2.2. De cijfers

Wat de repatriëringen betreft geeft de minister de volgende cijfers. Voorafgaande opmerking : noch zijn voorganger, noch de minister zelf hebben bepaald dat er 15 000 uitzettingen per jaar moesten gebeuren. Men heeft zelfs beweerd dat de rijkswachters premies kregen om zoveel mogelijk mensen uit te zetten. Dergelijke praktijken hebben nooit bestaan.

Door de minister van Binnenlandse Zaken geciteerde cijfers tijdens de vergadering van 23 september 1998

1. Repatriëringen

Rapatriements
(après refus de la demande d'asile)
­
Repatriëringen
(na de weigering van de asielaanvraag)
Refoulements (à la frontière)
­
Terugdrijvingen (aan de grens)
Total
­
Totaal
1997 4 225 2 692 6 917
1998 (1er septembre 1998. ­ 1 september 1998) 2 679 2 325 5 004

2. Repatriëringen 1997

Total
­
Totaal
Sans escorte
­
Zonder escorte
Avec escorte
­
Met escorte
Mesures de force
­
Dwangmiddelen
4 225 3 268 295 Mains menottées. ­ Handen geboeid 216
Mains et pieds menottés. ­ Handen en voeten geboeid 102
Mains, pieds et bras menottés. ­ Handen, voeten en armen geboeid 109
Application d'auto-défense à cause de violences physiques du rapatrié. ­ Aanwending van zelfverdediging ingevolge fysiek geweld door gerepartrieerde 33
Portés à bord. ­ Aan boord gedragen 23
Application du coussin. ­ Gebruik van het kussen 2

3. Terugdrijvingen 1997

Mesures de force en 123 cas (aucune application du coussin)

­

Dwangmiddelen in 123 gevallen (geen enkel gebruik van het kussen)

4. Repatriëringen 1998 (01/09/1998)

Total
­
Totaal
Sans escorte
­
Zonder escorte
Avec escorte
­
Met escorte
Mesures de force
­
Dwangmiddelen
2 280 2 087 193 Mains menottées. ­ Handen geboeid 131
Mains et pieds menottés. ­ Handen en voeten geboeid 63
Mains, pieds et bras menottés. ­ Handen, voeten en armen geboeid 66
Application d'auto-défense à cause de violences physiques du rapatrié. ­ Aanwending van zelfverdediging ingevolge fysiek geweld door gerepartrieerde 35
Portés à bord (34 en cas de refoulement). ­ Aan boord gedragen (34 in geval van terugdrijving) 15
Application du coussin. ­ Gebruik van het kussen 12

Bij het toenemend gebruik van het kussen in 1998 maakt de minister enkele randbemerkingen.

De laatste maanden wordt vastgesteld dat bij de repatriëring van afgewezen asielzoekers meer en meer dwang moet worden gebruikt. Zij worden aangespoord om zich te verzetten, en dit tot aan de check-in. Zelfs de passagiers worden aangezet om heibel te maken. Personen die worden uitgewezen wordt wijsgemaakt dat wanneer ze voldoende heibel maken ze zullen kunnen blijven.

Zij die deze mensen hiertoe aanzetten dragen dus een verpletterende verantwoordelijkheid voor de dwangmiddelen die moeten worden ingezet.

Zij die de illusie in de hand werken dat verzet tegen uitwijzing een goede kans op slagen heeft ­ en daarbij ook door politici geholpen worden ­ moeten dus, net als hijzelf, hun deel van de verantwoordelijkheid durven nemen.

Het gedrag van het meisje toont duidelijk aan dat zij handelde volgens een scenario dat haar werd ingefluisterd. Eenmaal in het vliegtuig is zij zich tegen haar uitzetting beginnen te verzetten zodra de andere passagiers aan boord waren. Haar doel was de andere passagiers te storen.

Dit verschoont geenszins mogelijke fouten die door de rijkswacht eventueel zijn gemaakt maar het zegt iets over de verantwoordelijkheid van zij die dit soort gedrag suggereren.

Men stelt de minister nu voor de uitzettingen gedurende zes maanden op te schorten. Dat neemt niet weg dat men op een dag opnieuw met uitzetten zal moeten beginnen, tenzij deze commissie aanbeveelt dat er in de toekomst helemaal geen uitzettingen meer moeten gebeuren.

Een dergelijke beslissing zou volkomen onverantwoord zijn en zou de minister ertoe dwingen onmiddellijk ontslag te nemen.

Indien de commissie niet de moed heeft zich in deze zaak duidelijk uit te spreken, zal zij moeten toegeven dat uitzettingen noodzakelijk zijn. Men dient logisch te blijven en zijn principes toe te passen. Of men zegt duidelijk dat de grenzen opengesteld dienen te worden, of men zegt duidelijk dat de immigratie beperkt is. In het laatste geval moet men de moed hebben te erkennen dat uitzettingen noodzakelijk blijven.

In het « Collectief » zitten mensen die vinden dat onze grenzen volledig open moeten zijn en dat niemand moet teruggedreven worden. Dit is tenminste een consequente houding. In het andere geval sust men het eigen geweten door niet openlijk te durven zeggen dat een immigratiebeleid noodzakelijkerwijs uitwijzingen impliceert. Dit betekent dat wettelijke dwang kan worden gebruikt, wat soms het boeien of het stilhouden van mensen als consequentie heeft.

Er is een andere methode, die hij niet bepleit, waarbij de betrokkene niet moet worden stilgehouden met een kussen, namelijk de uitwijzing met een charter-vliegtuig.

De minister is daar geen voorstander van maar dit betekent wel dat er dwangmiddelen worden gebruikt bij gewone lijnvluchten.

Anderen zeggen dat de uitwijzing veel humaner kan door de mensen te overtuigen dat ze zullen worden uitgewezen.

De minister wijst er evenwel dat in 1997 en 1998, 5 800 mensen uit vrije wil vertrokken zijn en zonder geweld te gebruiken. Per maand vertrekken er 150 mensen in samenwerking met het IOM ­ met een premie. Voor wie het nog niet mocht weten : dit gebeurt dus al allemaal.

Het zijn echter enkel de tragische spektakelgevallen waarvoor men aandacht heeft en niet voor alles wat dagelijks correct wordt gepresteerd, ook door de DVZ.

Tenzij het gerecht aantoont dat er door de betrokken rijkswachters onaanvaardbare zaken zijn gebeurd is hij niet bereid om te zeggen dat de diensten verkeerd hebben gehandeld of dat het beleid is mislukt.

Het beleid mislukt duidelijk niet :

­ er zijn nooit zoveel erkenningen geweest als vandaag en de regering heeft de vaste wil om daar niet van af te wijken of de beslissingen van het CGVS aan te vechten;

­ er worden verblijfsvergunningen verstrekt aan mensen die hier reeds te lang verblijven.

Als de wetgever het regularisatiebeleid in een wet wil vastleggen dan zal hij zich daarbij neerleggen. Hij is er echter van overtuigd dat er geen meerderheid zal worden gevonden omdat over de criteria nooit eensgezindheid mogelijk zal zijn.

Het is echter ook duidelijk dat wie hier door de schuld van de administratie reeds jaren op een beslissing zit te wachten geregulariseerd zal worden en dit gebeurt ook frequent.

In het geval van mevrouw Adamu hebben de diensten echter zeer snel behandeld.

3. Gedachtewisseling

De voorzitster herinnert eraan dat de vaststellingen en de aanbevelingen in het verslag van de commissie, door toedoen van sommige leden, beperkt werden tot zeer algemene overwegingen en zinnen. Zij preciseert evenwel dat de commissie op bladzijde 355 van het verslag het volgende vaststelt : « Hoewel de commissie het ermee eens is dat een gedwongen uitwijzing soms het ultieme middel is, menen sommige leden dat er te weinig waarborgen zijn over de manier waarop die in de praktijk verloopt. Het feit dat er terzake precieze richtlijnen bestaan, is op zich een positieve ontwikkeling. Sommige leden van de commissie plaatsen ernstige vraagtekens bij het toelaten van het gebruik van het kussen voor de bedwinging van degene die wordt gerepatrieerd. »

In haar eigen vaststellingen heeft de commissie dus gewezen op het probleem van het kussen. Iedereen weet in welke omstandigheden de debatten hierover gevoerd zijn.


Een senator stelt de volgende vragen :

1. Heeft hij het goed begrepen dat de Conventie van Genève van toepassing kan zijn in geval van gedwongen huwelijk ?

2. Is er in het verleden, om humanitaire redenen geregulariseerd op grond van specifieke vrouwenrechten of -problemen ?

3. Volgens informatie uit de media zouden de video-opnames van de repatriëring zich gisterenavond nog op het kabinet bevonden hebben. Wanneer heeft het parket deze opnames in beslag genomen, hoeveelheid tijd na het incident ? Welke waarborgen zijn er dat er niet mee geknoeid is ?

4. Heeft er zich al een gelijkaardig incident voorgedaan met het gebruik van het kussen ?

5. De minister heeft in september 1993 beslist om het gebruik van het kussen als dwangmiddel niet meer toe te laten. Waarom werd op deze beslissing teruggekomen ?

Op de eerste vraag antwoordt de minister dat uithuwelijking op zich geen voldoende reden is om asiel te verkrijgen. Wanneer betrokkene bij weigering van dit huwelijk vervolging riskeert of geen bescherming kan bekomen, kan evenwel asiel worden verstrekt op grond van de vervolging als sociale groep. De minister meldt dat dit in het verleden reeds een aantal keren is gebeurd en belooft hierover een nota te verstrekken.

De senator vraagt of, in de gevallen waarin asiel werd verstrekt, dit om humanitaire redenen was of op basis van de Conventie van Genève.

De minister antwoordt dat het CGVS in deze zaken de beslissingen neemt en die oordeelt over de toepasselijkheid van de Conventie van Genève. In het geval van mevrouw Adamu heeft de commissaris-generaal het door betrokkene ingeroepen motief verworpen.

Als het CGVS een beslissing heeft genomen dan moet hij die respecteren, anders wordt de onafhankelijkheid van die instelling aangetast. Het zou hem echter verbazen mocht het CGVS geen rekening houden met humanitaire overwegingen.

Wat wel gebeurt is dat de minister gebruik maakt van artikel 9, derde lid van de Vreemdelingenwet om een persoon toch legaal in het land te laten verblijven om andere humanitaire overwegingen die niet vallen onder de Conventie van Genève.

De minister verzekert dat de video door niemand meer is bekeken, zelfs niet door de kolonel, hoofd van het luchthavendetachement van de rijkswacht. Wanneer zich een dergelijk incident voordoet verwittigt de rijkswacht onmiddellijk het parket. Het parket heeft onmiddellijk op alles beslag gelegd. De video is dus nooit op het kabinet geweest. Er bestaat dus geen enkel gevaar dat ermee is geknoeid.

De video-opnames hebben een dubbel doel :

1. de rijkswacht indekken tegen gratuite beschuldigingen;

2. een controle op de uitvoering van de opdracht door de rijkswachters.

Wat het gebruik van het kussen betreft, antwoordt de minister dat het de eerste maal is dat het gebruik ervan tot problemen leidt. Het is helemaal niet zeker dat het overlijden van mevrouw Adamu een gevolg is van het gebruik van het kussen ­ geneeskundig onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Wel is er in 1988 of 1989 iemand overleden bij de repatriëring maar dat was niet in vergelijkbare omstandigheden.

In 1993 heeft hij het gebruik van het kussen verboden omdat hij niet van dergelijke methodes houdt. Elk dwangmiddel (inspuiting, tape, kussen) houdt immers een risico in. Als dit dwangmiddel niet nodig is wordt het ook niet gebruikt. In 1997 werd het kussen tweemaal gebruikt omdat de te repatriëren personen meer en meer geweld gebruiken.

Een andere senator herinnert eraan dat zijn fractie de wetgeving inzake toegang tot het grondgebied bekritiseerd heeft en de wet wil wijzigen. Hij behoort niet tot de voorstanders van de open grenzen. Het probleem is dat de uitzetting de slotfase van een procedure is en dat slechts een klein aantal uitgeprocedeerde onder dwang worden gerepatrieerd.

Het is duidelijk dat het hele debat niet kan draaien rond technieken die gebruikt worden bij een uitzetting op het einde van de procedure.

Hij dringt er bij de minister op aan voorzichtig te blijven : dramatische gebeurtenissen kunnen wijzigingen veroorzaken bij de publieke opinie, ook in de denkbeelden van parlementsleden over een aantal thans geldende regels. De minister heeft misschien iets te snel verklaard dat in deze assemblee geen meerderheid kan gevonden worden die de bestaande regels terzake geheel of gedeeltelijk wil wijzigen.

Spreker hoopt dat dit debat opnieuw geopend zal worden bij de bespreking van de nota die de minister heeft voorbereid met het oog op de toepassing van de aanbevelingen van de Senaat. Inzake regularisering begrijpt spreker niet waarom het in België moeilijker zou zijn dan in Frankrijk of Italië om criteria te vinden.

Wat de gebeurtenissen van gisteren betreft, denkt hij dat er in het centrum 127bis een medisch dossier moet zijn over de personen die daar worden vastgehouden. Zou de minister de commissie kunnen informeren over de inhoud van het medisch dossier van mevrouw Adamu ?

De minister lijkt te bevestigen dat er geen geneesmiddelen werden toegediend aan mevrouw Adamu op de dag van haar repatriëring. Kan de minister garanderen dat nooit kalmeermiddelen noch neuroleptica of andere geneesmiddelen worden toegediend aan personen van wie men weet dat ze zich zullen verzetten tegen hun uitwijzing ?

Hij vraagt de minister de personen die niet willen uitgewezen worden, niet te verwijten dat zij de raad opvolgen die sommigen hen geven om zich te verzetten tegen hun uitwijzing.

In zijn perscommuniqué van 23 september 1998 verklaart het parket van Brussel dat thans andere videobanden geviseerd worden. Zou het voor onze commissie niet interessant zijn een van die videobanden te bekijken ? Dit zou ons in staat stellen ons rekenschap te geven van de concrete omstandigheden en moeilijkheden die zich bij uitwijzingen voordoen. Het parket vermeldt onder meer een film die voornamelijk bedoeld zou zijn voor de opleiding van de rijkswachters die belast zijn met de uitwijzingen.

De commissie zou tot het besluit kunnen komen dat er geen andere oplossing is dan de opschorting van de uitwijzingen. Wanneer iemand zich met zoveel kracht tegen een uitwijzing verzet, is dat wellicht omdat die persoon zeer gegronde redenen heeft en dan zou de beslissing tot uitwijzing misschien moeten worden herzien.

Wat het medisch dossier betreft, antwoordt minister Tobback dat mevrouw Adamu sedert de maand maart negen keer een geneesheer heeft geconsulteerd. Geen enkele contra-indicatie kon worden ontdekt.

Hij antwoordt dat de toediening van enig product om de uit te wijzen persoon te kalmeren absoluut verboden is. Gebeurt zulks toch, dan is dat een overtreding van de regels.

De video's die dienen voor de opleiding van de rijkswachters en de veiligheidsagenten van Sabena hebben niets te maken met het incident van gisteren. Het gebruik van die video's voor de opleiding van het personeel toont eens te meer aan dat de diensten voorzichtig tewerk gaan en zich goed voorbereiden.

De minister blijft van mening dat degenen die dit meisje hebben aangeraden zich te verzetten tegen haar uitwijzing en haar zelfs daarop hebben voorbereid, een zware verantwoordelijkheid dragen.

Hij zal zijn verantwoordelijkheid dragen en zij de hunne. Zonder hun « goede raad » zou het meisje nog in leven zijn.

De senator antwoordt dat indien men niet had besloten tot uitwijzing, het meisje ook nog in leven zou zijn.

Wat de gedwongen uitwijzing betreft, deelt de minister geenszins de mening van spreker. Wat spreker suggereert, betekent dat wie het hardst roept, mag blijven. Dat komt er op neer dat men een verblijfsvergunning moet geven aan degene die het meest weerstand biedt. Die logica begrijpt hij niet.

Een lid begrijpt niet waarom men het meisje aan handen en voeten gebonden heeft terwijl er toch nog niets was gebeurd. Indien men haar geboeid heeft, dan was dat omdat zij ondanks alles reageerde op het bevel tot uitzetting.

Wat de beslissing van de CGVS betreft, die van mening was dat de argumenten van mevrouw Adamu niet voldoende overtuigend waren, ook niet op het humanitaire vlak, heeft onze commissie er in haar verslag op aangedrongen dat bijzondere aandacht diende besteed te worden aan vrouwelijke asielzoekers. De redenen die zij kunnen inroepen, kunnen te maken hebben met hun geslacht. Een gedwongen huwelijk kan voor een vrouw veel ernstiger gevolgen hebben dan voor een man.

Heeft men rekening gehouden met het feit dat het om een vrouw ging ? Sedert lang discussiëren wij over een tijdelijk statuut. Dit standpunt werd overgenomen in het verslag hoewel dit verslag vrij minimalistisch was en haar fractie veel verder had willen gaan. Wat zich vandaag voltrokken heeft, is de ultieme fase van een proces zoals het gestalte heeft gekregen in de wet-Vande Lanotte en waarmee velen onder ons het niet eens waren.

Een senator betreurt de noodlottige afloop van het gebeuren. Vanmorgen nog verklaarde een sociaal werker op de radio dat de repatriëringstechniek misschien moet worden aangepast maar dat de verantwoordelijkheid van het « Collectif » niet mag veronachtzaamd worden. Hij is het eens met dit standpunt en meent dat de leden van dit « Collectif » maar eens voor hun verantwoordelijkheid moeten worden geplaatst. Zij zijn het die uitgeprocedeerde asielzoekers, ook het slachtoffer van gisteren, aanzetten om zoveel mogelijk heibel te maken in het vliegtuig zodat de piloot de repatriëring weigert.

Het « Collectif » aarzelt bovendien niet om geweld te gebruiken zoals blijkt uit de inbraak en de brandstichting in het Centrum 127bis .

Concreet vraagt hij of de personen die aan de check-in stonden, en die zowel de betrokkene als de passagiers aanzetten tot verzet, geïdentificeerd zijn en ondervraagd werden.

Spreker heeft alle mogelijke begrip voor de rijkswacht die een zeer moeilijke taak vervult waarbij ze zichzelf moet beschermen tegen het geweld van personen die worden uitgewezen.

Het is wel het toppunt dat de rijkswacht video-opnames moet maken bij de uitvoering van een wettelijke opdracht om zich te beschermen tegen beschuldigingen van onregelmatigheden. Als er geen videobeelden zouden zijn dan wordt blijkbaar eerder geloof gehecht aan degene die de rijkswacht aanklaagt dan aan de rijkswacht zelf. Meteen wordt hier ook gesuggereerd dat de rijkswacht of het kabinet zouden geknoeid hebben met de beelden. Beelden zijn blijkbaar alleen dan goed als ze de rijkswacht in het diskrediet brengen. Hij meent niet dat dit dramatisch incident het asielbeleid moet wijzigen.

Wel vraagt hij de minister of die er het mee eens is dat een onderzoek wordt geopend naar de aansporing tot wetsovertreding van het « Collectif ». Het « Collectif » heeft volgens hem niet alleen een inbraak en een brandstichting op zijn geweten maar thans ook een mensenleven. Het « Collectif » is duidelijk politiek geïnspireerd door PVDA. Hij heeft moeite met de lijkenpikkerij die op dit ogenblik wordt gedaan door een onverantwoordelijk « Collectif ».

Een lid merkt op dat, of zij het wilde of niet, mevrouw Adamu symbool zal worden voor een bepaalde tijdsgeest waarvoor wij allen, niet alleen de regering, verantwoordelijk zijn. Dit tragische feit moet ons de moed geven om een aantal zaken in vraag te stellen hoewel zij hiermee niet het debat over gesloten of open grenzen wil openen.

Haar fractie is voor een matig beleid. Vier punten moeten hierbij in heroverweging worden genomen :

1) Het gedwongen uitwijzingsbeleid

De richtlijnen voor de rijkswacht moeten misschien worden opnieuw bekeken; zonder op de feiten te willen vooruitlopen, is gisteren waarschijnlijk alles volgens het boekje verlopen. In elk geval moet het gebruik van het kussen opnieuw worden verboden.

Er is tevens nood aan meer begeleidende maatregelen bij de uitwijzing ­ ook bij gedwongen repatriëring. Kan een jonge vrouw niet op een andere manier overtuigd worden van de onvermijdelijkheid van haar uitwijzing, gelet op de middelen en deskundigheid waarover we vandaag beschikken?

In haar verslag heeft deze commissie trouwens uitdrukkelijk aanbevolen dat het systeem van vrijwillige repatriëring dient geëvalueerd en geoptimaliseerd te worden.

2) De rol van de vervoermaatschappijen

Voor het eerst hoort zij de minister van Binnenlandse Zaken verklaren dat Sabena veiligheidsagenten heeft die instaan voor het terugbrengen van mensen. Dit is tijdens de gesprekken met minister Vande Lanotte nooit te berde gebracht. Zelfs het bestaan van deze veiligheidsdiensten is nooit vermeld, laat staan dat zij met deze taak waren belast.

Persoonlijk blijft zij erbij dat het niet aan de vervoersmaatschappijen is om in te staan voor de repatriëring, dit moet gebeuren door de rijkswacht. Als de Conventie van Chicago de luchtvaartmaatschappijen daartoe verplicht dan moet Sabena de rijkswacht vergoeden voor deze opdracht.

Het feit dat dit tijdens de besprekingen nooit ter sprake is gebracht, door geen enkele dienst, tast voor haar ten zeerste het vertrouwen aan, tenminste voor wat haarzelf betreft, in de bevoegde diensten.

3) Problematiek van de regularisatieprocedure

Spreekster verwijst hiervoor naar de aanbevelingen die de commissie terzake heeft geformuleerd in haar verslag.

4) Mensenrechten en vrouwenrechten

In zijn inleiding heeft de minister gesteld dat de conventie het mogelijk maakt om, om specifieke redenen, vrouwen als asielzoeker te erkennen, door ze te beschouwen als « sociale groep ». Deze onrechtstreekse toepassing van de conventie volstaat niet. De commissie beveelt dan ook aan om de conventie aan te passen. In ieder geval betekent deze specifieke toepassing van de conventie dat ze niet eenvormig geïnterpreteerd wordt. Zeker in ons land moet daar meer duidelijkheid over worden verschaft.


Een ander lid wijst erop dat verschillende leden van deze commissie, waaronder zijzelf, over het gebruik van het kussen aan minister Vande Lanotte vragen hebben gesteld. Een groot deel van deze commissie beschouwde het gebruik van het kussen als een inhumane daad, hoewel zij toegeeft dat zij ook niet weet op welke manier men de mensen dan wel kalm kan houden. Het eventuele gebruik van injecties zou in elk geval onder medische begeleiding moeten gebeuren.

Hoewel iedereen de rechten van de vrouw met de mond beleidt vindt zij het schokkend dat iemand die dreigt te worden uitgehuwelijkt asiel wordt geweigerd.

Een andere spreekster is van mening dat het symbolische belang van de tragische gebeurtenis verder strekt dan het individuele geval. Haar fractie is van mening dat men zich niet mag beperken tot een analyse per geval maar dat grondiger te werk moet worden gegaan.

Zij zou willen beschikken over het resultaat van de laatste hoorzitting met mevrouw Adamu, door de Dienst Vreemdelingenzaken.

In dit dossier werden fouten gemaakt op drie ogenblikken :

1) De eerste principiële weigering op het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen; men moet in België een andere interpretatie van de Conventie van Genève gaan huldigen; dat is gebeurd in Frankrijk en in Canada; met moet dus dezelfde jurisprudentie verkrijgen van het CGVS.

2) De weigering tot regularisatie om humanitaire redenen door de minister; het voorbeeld dat men heeft willen stellen heeft zich op een tragische wijze tegen de minister gekeerd.

3) De weigering tot uitstel; zij zou willen weten waarom men geweigerd heeft de repatriëring uit te stellen.

Wat het gebruik van het kussen betreft, wacht spreekster op de antwoorden die in het rapport van de minister zullen terug te vinden zijn. Thans weet de commissie niet wat er precies gebeurd is.

In elk geval wenst haar fractie dat rekening gehouden wordt met de bijzondere situatie waarin vrouwen die wensen geregulariseerd te worden, verkeren, dat de interpretatie van de Conventie van Genève ruimer wordt en dat de aanbevelingen van de Senaat door de regering worden toegepast.

Ten slotte dringt zij er op aan dat in een onafhankelijk onderzoek gedetailleerd beschreven zou worden wat er precies gebeurd is vóór de aankomst van mevrouw Adamu in het ziekenhuis.

Een senator beschouwt wat thans is gebeurd als een zaak van mensenrechten. Overal ter wereld waar mensenrechten worden geschonden wordt het « hoger staatsbelang » ingeroepen. Ook bij ons is dat het geval.

Persoonlijk meent hij dat het hoger staatsbelang bij een uitwijzingsbeleid niet toelaat mensen aan handen, voeten en armen te binden, ze een vliegtuig in te dragen en ze dan ook nog te beletten van te schreeuwen of te roepen ­ wat geen gewelddadig middel is.

Bij het plenair debat over het verslag van deze commissie heeft hij vermeld dat hij langs verschillende zijden, vanuit de gesloten centra, heeft vernomen dat er ernstige gevallen zijn van geweldpleging of mishandeling. Ook toen reeds heeft hij gesteld dat hij niet wist of dit waar is, nu evenmin trouwens. Er is echter geen enkele manier om dit objectief vast te stellen, er zijn geen getuigen of opnames. Nieuw is voor hem dat, wanneer moeilijkheden worden verwacht, video-opnames worden gemaakt.

De minister beschikt dus over de mogelijkheid om nauwkeurig over alle gevallen te rapporteren waarbij geweld is gebruikt, ofwel via het Comité P ofwel rechtstreeks aan het Parlement.

De minister heeft gesteld dat toepassing van artikel 9, derde lid, werd afgewezen op formele gronden. Wat was die formele grond ?

Uit de cijfers die de minister heeft geciteerd over het boeien aan voeten, benen en armen is er een verschil tussen deze cijfers en de personen die zijn binnengedragen. Wat is de reden van dat verschil ?

Een lid stelt voor dat de commissie zo snel mogelijk de nota bespreekt die de minister heeft opgesteld als antwoord op de aanbevelingen van het evaluatieverslag.

Zij wenst te vernemen of de terugdrijvingen gebeuren voor de procedure volledig is afgerond. Zij wijst er tevens op dat, hoewel over het gebruik van het kussen veelvuldig is gedebatteerd, daarvan niets terug te vinden is in de aanbevelingen maar wel in de vaststellingen van de commissie. Vele aanbevelingen zijn vervallen omdat de volledige commissie het er niet mee eens was ­ dit betekent evenwel niet dat het onbelangrijke aspecten betrof.

In de aanbevelingen is vooral de nadruk gelegd op de gepaste (psychologische) begeleiding bij de repatriëring; als mensen plots worden verwittigd dat zij onmiddellijk het land moeten verlaten is het niet verwonderlijk dat zij heibel maken.

Een senator meent dat men het aan het slachtoffer verschuldigd is dat men ernstig, maar ook met de nodige afstand van de concrete feiten, de elementen onderzoekt zoals zij voorkomen in het Senaatsverslag en in de nota van de minister.

Terecht heeft een vorige spreker onderlijnd dat, wat gebeurd is, een algemene verantwoordelijkheid is, ook van de wetgever. In die omstandigheden moet er een onderscheid worden gemaakt tussen het tragische dossier van de overledene en de toetsing van dit dossier, en vele andere gegevens, om tot een globale evaluatie te komen.

De verschillende versies over de gebeurtenissen die worden gegeven door personen die het niet van nabij hebben meegemaakt, nopen hem ertoe om op dit ogenblik te pleiten voor de gepaste sereniteit. Ondanks haar tragische situatie bestond er geen mogelijkheid om mevrouw Adamu hier wettelijk te laten verblijven. Terloops stipt hij aan dat de diensten in dit geval zeer snel gewerkt hebben en dat verschillende keren is geprobeerd om de repatriëring op vreedzame wijze te laten verlopen.

Spreker meent dat deze commissie naar buiten een signaal moeten geven dat hulde wordt gebracht aan het slachtoffer maar dat haar overlijden niet zozeer een gevolg is van het gevoerde beleid maar van omstandigheden, die mede door de hele wereldproblematiek worden veroorzaakt, waar tegenover wij, in ons land, onze verantwoordelijkheid moeten nemen.

De minister antwoordt dat mevrouw Adamu gekneveld was omdat ze bij de vijf vorige repatriëringspogingen verzet heeft geboden. De minister verklaart niet te weten of zij reeds tegenstand heeft geboden vóór zij aan boord van het vliegtuig ging bij haar laatste repatriëringspoging. Wellicht heeft men geen risico's willen nemen en heeft men besloten ze het vliegtuig in te dragen.

De minister is het er mee eens dat het boeien van een persoon een zeer vergaande aantasting is van diens rechten. Als dit kan vermeden worden moet dat dan ook gebeuren. Gelet op het totale aantal repatriëringen is dit dan ook een eerder uitzonderlijke maatregelen.

Wat het verschil tussen de aangehaalde cijfers betreft moet de minister het antwoord voorlopig schuldig blijven. Hij zal onderzoeken wat de verklaring is van deze verschillen.

De minister stelt voor dat de commissie de beslissing van het commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen leest.

Hij antwoordt hetzelfde wat betreft de formele gronden waarop de regularisatie is geweigerd.

Wat het debat « open grenzen - geloten grenzen » betreft, merkt de minister op dat onze grenzen niet gesloten zijn.

Elk jaar erkent ons land een aanzienlijk aantal politieke vluchtelingen. Tijdens de jaren zeventig heeft de regering besloten geen arbeidsmigratie meer te aanvaarden. Daar staat tegenover dat onze grenzen open zijn blijven staan voor toeristen, studenten, erkende vluchtelingen en met het oog op gezinshereniging. Hij voegt eraan toe dat zij die een arbeidsvergunning krijgen, wettig in ons land kunnen blijven.

Men moet weten wat men wil. Gesteld dat het Parlement dit beleid wil wijzigen, dan moet het dat uitdrukkelijk zeggen. Hij verklaart daar niet noodzakelijk tegen gekant te zijn. Het Parlement behoort dan duidelijk te bepalen wie men toelaat. Een aantal landen werkt bijvoorbeeld met quota. Dat belet niet dat men toch personen zal moeten uitzetten zodra het quotum is bereikt.

Wat het « Collectif » betreft antwoordt de minister dat, voor zover er sprake is van misdrijven, het parket reeds is opgetreden onder meer naar aanleiding van de overval op het centrum 127bis . Het is evident dat er verschillende leden van PTB/PVDA in het « Collectif » zitten.

Dat mevrouw Adamu het symbool zou worden van een tijdsgeest betwijfelt de minister. Op dit ogenblik verstrengen alle ons omringende hun asielprocedure. Alleen in België is er sprake van een versoepeling van de procedures. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat men in Nederland, nog voor België, met gesloten centra is beginnen werken.

De minister hoopt van harte dat uit het gerechtelijk onderzoek zal blijken dat de bestaande richtlijnen door de rijkswacht zijn nageleefd. Voor zover hij weet wordt het kussen ook in Spanje gebruikt. Hij heeft echter niet kunnen achterhalen welke technieken in Duitsland worden gebruikt bij weerspannigheid.

Wat de vraag naar meer begeleidende maatregelen betreft wijst de minister erop dat, zowel in samenwerking met het IOM als daarbuiten, reeds heel wat maatregelen bestaan.

Hij is echter bereid om op alle suggesties terzake in te gaan en te laten toepassen. Hij is eveneens bereid om de samenwerking met het IOM te evalueren. Terwijl er in het verleden ongeveer 150 repatriëringen per maand gebeurden in samenwerking met het IOM gaan die op dit ogenblik achteruit omdat er een sfeer is gecreëerd, niet alleen in België, dat mensen hoedanook zullen mogen blijven, ook al zijn ze uitgeprocedeerd.

Hij verbaast zich over de verontwaardiging dat veiligheidspersoneel van Sabena bij de repatriëring is betrokken. Sabena heeft de verplichting om wie zij zonder geldige documenten het land binnenbrengt op hun kosten terug te brengen (cf. Conventie van Chicago). Naarmate het geweld toeneemt gebeurt de repatriëring meer en meer door politiemensen die daartoe zijn opgeleid. Het veiligheidspersoneel is echter ook opgeleid en de video's worden ook door hen gebruikt. De eigenlijke repatriëring en de aanwending van wettelijke dwang gebeurt echter alleen door de rijkswacht.

Hij is bereid om een debat te openen over vrouwen- en mensenrechten. Hij merkt alleen op dat de wetgever hem niet mag verwijten dat hij de wetten uitvoert die deze heeft gestemd.

Wat de gedwongen uithuwelijking betreft, wijst de minister er op dat de commissaris-generaal dit niet principieel als reden voor asiel verwerpt.

De discussie rond de weigering van het Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen wordt te gelegener tijd voortgezet. De humanitaire weigering is geen vergissing omdat het commissariaat-generaal in dit geval beslist heeft dat de door mevrouw Adamu aangevoerde redenen niet strookten met de waarheid.

Over de weigering om de repatriëring op te schorten merkt de minister op dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het feit dat er opeenvolgende beslissingen van de raadkamer nodig zijn om iemand vast te houden en het feit dat de uitzetting volgt uit de afwijzing van de asielaanvraag.

Het is heel goed mogelijk dat de minister een aanvraag tot verlenging van de gevangenhouding bij de beslissingskamer tekent en dat de betrokken persoon ondertussen reeds gerepatrieerd is. Het gaat om twee afzonderlijke procedures.

De beslissing om te repatriëren volgt logischerwijze uit de afwijzing van de asielaanvraag. In dit bijzonder geval heeft de Dienst Vreemdelingenzaken erop aangedrongen dat ervaren rijkswachters voor de repatriëring instaan.

De minister bevestigt dat de terugdrijving kan gebeuren voor de Raad van State zich heeft uitgesproken. Het ultieme beroep bij de Raad van State is niet opschortend.

Hij herhaalt nogmaals dat men, voor elke terugdrijving, in de eerste plaats de mensen probeert te overhalen om vrijwillig te vertrekken. Dat lukt in meer dan 90 % van de gevallen.

Een lid heeft gevraagd om het verslag van de laatste ondervraging van mevrouw Adamu door de Dienst Vreemdelingenzaken te verkrijgen.

De minister herinnert eraan dat men op 15 april en op 17 augustus gepoogd heeft mevrouw Adamu te overtuigen.

Hoewel haar advocaat er blijkbaar wel van overtuigd was dat er geen mogelijkheid was om in België te blijven heeft het « Collectif » mevrouw Adamu van het tegendeel weten te overtuigen. De contacten met het « Collectif » gebeurden, zo verklaarde mevrouw Adamu zelf, doordat zij met borden postvatten voor het centrum 127bis waarop telefoonnummers waren geschreven.

III. HOORZITTING MET DE « NATIONALE BEWEGING VOOR DE REGULARISATIE VAN MENSEN ZONDER PAPIEREN EN VLUCHTELINGEN » (6 OKTOBER 1998)

De commissie heeft een delegatie ontvangen van negen woordvoerders van de « Nationale Beweging voor de regularisatie van mensen zonder papieren en vluchtelingen ». Het gaat om :

­ de heer Mario Gotto (Centre d'Intégration des Réfugiés);

­ de heer François Bienfait (Association pour le Droit des Étrangers);

­ mevrouw Suzette Dusart (Comité de vigilance de Huy-Waremme);

­ mevrouw Myriam Vastmans (Socialistische Solidariteit);

­ de heer Pierre Reyckmans (Artsen zonder Grenzen);

­ de heer Peter Degryse (Overlegcentrum Integratie Vreemdelingen);

­ de heer Dimitri Neukens (Steunpunt begeleiders uitgeprocedeerden);

­ de heer Luc Depelchin (Liga-OCIV);

­ de heer Isabelle Brouillard (Justice et paix).


1. Uiteenzetting van de voorstellen

De heer Bienfait stelt de vier krachtlijnen voor uit het voorstel van de « Nationale Beweging » (zie bijlage 1).

De heer Depelchin geeft vervolgens een uiteenzetting over het gewenste B-statuut (zie bijlage 2).


2. Bespreking

Een lid vestigt de aandacht van de organisaties op de kostprijs van de alomvattende regulariseringsoperatie die zij voorstellen. Hebben zij een idee van het aantal mensen zonder papieren ?

De heer Depelchin stelt dat de organisaties vooral principes hanteren : menswaardigheid, rechten van de mens, enz. Het komt hun niet toe de financiële weerslag te berekenen. Ook het verwijderingsbeleid kost geld, en hierover heeft nog niemand een financiële studie gemaakt.

De heer Bienfait verklaart dat de geregulariseerde personen slechts op korte termijn geld kosten. Aanvankelijk zullen zij ongetwijfeld van het OCMW afhankelijk zijn, maar waarschijnlijk zullen zij zich geleidelijk inschakelen in het economisch proces.

De heer Gotto verwijst naar Frankrijk waar men het aantal illegalen vóór de maatregel op 300 000 tot 400 000 schatte. Na de afkondiging van de maatregel zijn echter slechts 100 000 tot 150 000 mensen komen opdagen. Men schat het aantal mogelijk begunstigden in België op 30 000.

Men mag zich niet blindstaren op de kostprijs van de diverse vormen van hulpverlening; het voortduren van de illegale situatie kost ook geld : zwartwerk, ontregeling van de huurmarkt, enz.

Een ander lid vraagt waar het cijfer van 30 à 40 000 vandaan komt ? De regering spreekt immers van 90 000. Na de regularisatie zal het getal nog wel schommelen.

De heer Bienfait antwoordt dat het om een nationale raming gaat. Hij hoopt de problemen als volgt op te lossen :

­ Krachtlijnen 1 en 2 : 10 000 gegarandeerde regularisaties.

­ Krachtlijn 3 : 20 000 mogelijke regularisaties.

Het klopt dat men de toevloed van asielzoekers niet tot een land kan beperken. Er zijn zeker overlappingen omdat sommigen onder hen zich in verschillende landen zijn gaan aanbieden. Die worden dan meerdere keren meegerekend. Wel staat vast dat alle landen die regulariseringsmaatregelen toepassen (behalve Italië), de vooropgezette cijfers niet hebben gehaald.

De heer Neukens zegt dat men niet alleen de afgewezen asielzoekers in rekening moet brengen, maar ook de volslagen illegalen. Dat maakt de prognoses zeer moeilijk.

De heer Gotto herinnert eraan dat men in 1997 heeft vastgesteld dat er 11 792 asielaanvragen waren. Naast de mensen die dat jaar zijn erkend of die al dan niet uit vrije wil uit het land zijn gezet, zijn er dus ongeveer 4 000 personen die in geen enkele statistiek voorkomen. Dat geeft een idee van het vermoedelijke aantal illegalen per jaar.

Een ander lid heeft vragen over de invoering van een B-statuut. Ze vreest dat, indien België dit statuut op eigen houtje opzet, zonder dat alle Europese landen dat doen, er een supplementaire stroom vluchtelingen naar België zal komen. Hoe moet, volgens de organisaties, dergelijk statuut er uitzien ?

De heer Depelchin ziet de tijdelijke bescherming verlopen over een termijn van 3,5 jaar. Er zou een eerste periode van 6 maanden zijn, waarna 3 jaarlijkse verlengingen kunnen verleend worden, afhankelijk van de situatie in het land van herkomst. Pas nadien wordt het terugkeerbeleid in werking gesteld, waarbij niet uitgesloten is dat een deel van de ontheemden hier kan blijven. Hij verwijst hiervoor naar de Chileense uittocht naar aanleiding van de putsch van Pinochet. Een groot deel keerde na jaren terug maar een deel integreerde zich. De noodzaak van een B-statuut vloeit voort uit het feit dat de Conventie van Genève niet is gemaakt voor tijdelijke problemen. Het statuut van vluchtelingen is definitief.

Men mag ook niet vergeten dat het B-statuut een subsidiaire oplossing is aangezien degene die er aanspraak op kan maken eventueel ook een vluchteling kan zijn volgens de Conventie van Genève.

Een verschuiving naar België van de ontheemden is niet uitgesloten bij gebreke aan een Europese regeling, maar dat is nooit een automatisme en hangt veelal af van toevallige factoren.

Zo zijn er bijvoorbeeld in Nederland 5 000 Afghanen aangekomen terwijl er in België geen werden genoteerd. Daarvoor is geen aanvaardbare uitleg te geven, tenzij dat er sommige banden zouden bestaan tussen de Afghanen en bepaalde Nederlanders of Afghanen ter plaatse.

Al bij al is de essentie dat er een systeem moet bestaan dat aan vluchtelingen een protectie verleent, welke ook de gradatie daarvan mogen zijn.

Een senator vraagt zich af waarom men het B-statuut niet organiseert vanuit de ambassades die toch beter de situatie ter plaatse kennen.

De heer Depelchin vindt het beter verder te gaan met appreciatie in het land, omdat de erkenning als vluchteling nog altijd een individuele gebeurtenis is, uitgaande van de protectie-instantie, die het CGVS is.

Aanvullend kan uiteraard gewerkt worden met landenberichten vanuit Buitenlandse Zaken. Dit leidt tot erkenning van een categoriale status.

Een senator wenst te weten of de minister van plan is het advies te volgen van de adviescommissie die hij zal instellen. Ook vraagt hij zich af of het kiezen van een instelling voor de vorming geen onbehagen zal scheppen bij de andere organisaties.

De heer Bienfait antwoordt dat het nog steeds de minister is die beslist. De nieuwe commissie zal enkel een advies geven. Men kan zich dus terecht afvragen waarom er geen beroep wordt gedaan op de sinds 1980 bestaande commissie van advies voor vreemdelingen (artikel 32 van de vreemdelingenwet). Wat de praktische aspecten betreft, spreekt het vanzelf dat de commissie een beroep kan doen op de voorzieningen van de Dienst Vreemdelingenzaken.

In de praktijk is het nu al zo dat de minister het advies van de bestaande commissie in 95 % van de gevallen volgt. Wanneer hij dat niet doet, moet hij dat rechtvaardigen en loopt hij het risico dat zijn beslissing door de Raad van State wordt verworpen omdat ze onvoldoende gemotiveerd is.

Er dient opgemerkt te worden dat de huidige commissie aan Franstalige kant niet goed meer functioneert. Dat is misschien de reden waarom de minister ertoe neigt een nieuwe commissie in te stellen. Wellicht is de beste oplossing een verhoging van de personeelsbezetting en van de middelen van de bestaande commissie.

Wat de door de minister voorgestelde criteria betreft voor de regularisatie van de vreemdelingen, is het vooral belangrijk dat men rekening houdt met het feit of de asielzoeker banden heeft met België, zonder daarom een te ver gedreven onderzoek te voeren naar zijn privé-leven door een vaste verblijfplaats te eisen (zie artikel 8, tweede lid, EVRM). De beslissing dient in verhouding te blijven tot de nagestreefde doelstelling, namelijk de nationale integriteit. Wanneer men teveel vaste criteria vooropstelt, sluit men bepaalde gevallen uit.

De huidige adviescommissie biedt het voordeel dat zij een derde lid telt, afgevaardigd door de representatieve organisaties die zich met vreemdelingen bezighouden.

Voor hij voor de commissie verschijnt, mag de vreemdeling de vereniging kiezen die het derde commissielid zal afvaardigen. Er dient op gewezen te worden dat dit derde lid niet de advocaat van de vreemdeling is, ook al kent hij de wereld van de vreemdelingen in België uitstekend. De vreemdeling mag immers ook een advocaat kiezen.

De voorzitster vraagt of het niet verwarrend is een rol als afgevaardigde van een organisatie ter verdediging van de vreemdelingen te moeten verenigen met een rol als lid van een adviescommissie die in principe neutrale adviezen moet verstrekken.

De heer Bienfait beweert dat het behoren tot een beweging ter verdediging van de vreemdelingen integendeel de adviezen van de commissie meer legitimiteit verleent.

De voorzitster vraagt vervolgens of het derde lid in de praktijk vaak het enige is dat gunstig gestemd is met betrekking tot de beweringen van de vreemdeling.

De heer Bienfait antwoordt dat men niet-eenparige uitspraken dient te vermijden. De persoonlijkheid van de voorzitter speelt daarbij een grote rol. Hoe dan ook worden ongeveer 80 % van de beslissingen eenparig genomen. De beslissingen zijn voor 95 % in het voordeel van de vreemdelingen.

Een lid vraagt de verenigingen wat zij vinden van de termijn van opsluiting die wordt teruggebracht tot vijf maanden.

De heer Bienfait verklaart dat de organisaties hebben gereageerd op de gebeurtenissen, maar nog niet op de nota van de minister. Het spreekt vanzelf dat zij nog geen standpunt kunnen formuleren met betrekking tot alle aspecten van de kwestie. Hij bevestigt wel dat iedereen het principe van de verlengbare termijn onaanvaardbaar vindt.

Een senator herinnert eraan dat minister Vande Lanotte naar aanleiding van de evaluatie van de vreemdelingenwet verklaard heeft dat de praktijk van de verlenging van termijn was afgeschaft. Blijkbaar wil de nieuwe minister nu deze techniek weer invoeren eens hij de vasthoudingstermijn zal hebben beperkt van acht tot vijf maanden.

De heer Gotto komt terug op de deelname van Amnesty International aan de opleiding van de ambtenaren van de dienst Vreemdelingenzaken : hij verklaart verbaasd te zijn dat de minister de organisatie niet uitdrukkelijk geconsulteerd heeft voor hij aankondigde dat hij de organisatie bij zijn beleid wilde betrekken.

Amnesty International heeft de minister te kennen gegeven dat de organisatie voorbehoud maakt indien haar medewerking bij de opleiding van de overheidsambtenaren deel uitmaakt van een plan van de minister dat ze inhoudelijk niet volledig kan goedkeuren. Dat zou de indruk kunnen wekken dat ze dit beleid goedkeurt.

Anderzijds wenst hij op te merken dat de permanente aanwezigheid van het Centrum voor gelijkheid van kansen in de detentiecentra voor vluchtelingen niet beschouwd mag worden als een absolute waarborg. Hij wil erop wijzen dat het Centrum een overheidsinstelling is en blijft dat onder het toezicht van de eerste minister staat. Zonder dat hij a priori beweert dat dit gevolgen heeft voor diens stellingnamen, moet vermeld worden dat het Centrum helemaal geen lid is van de koepelorganisatie van de NGO's.

De heer Bienfait stemt hiermee in en komt terug op de aanwijzing van Amnesty International als opleidingsorganisatie. Hij heeft niet willen zeggen dat hij Amnesty International ervan verdenkt « onder één hoedje » te spelen met de regering maar gewoon dat hij er zich over verbast dat andere NGO's die even competent zijn, niet deelnemen aan de « opleiding ».

Wat het Centrum voor gelijkheid van kansen betreft, dit levert goed werk maar het heeft niet hetzelfde standpunt ingenomen inzake het probleem van de regularisering van illegalen. Bovendien heeft de koepelorganisatie (waaraan het Centrum niet deelneemt) een groter democratisch draagvlak.

Een lid vindt de kritiek van Amnesty International overtrokken. Ze weet uit goede bron dat er reeds gesprekken waren met Amnesty International, nog vóór de affaire Sémira Adamu. De nota van de minister is wat dat betreft het gevolg van deze gesprekken.

Dit neemt niet weg dat ze het zou appreciëren indien andere instanties zoals het HCR en de CGVS bij de vorming werden betrokken in verband met de interviewtechniek.

Een ander lid vraagt de verenigingen waar zij hun werkmiddelen uit betrekken.

De heer Gotto vermeldt dat een organisatie als het CIRÉ wegens haar activiteit op het vlak van de permanente vorming gedeeltelijk gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschapsraad. Het ministerie van Maatschappelijke Integratie verleent eveneens een subsidie van 2,4 miljoen frank.

De Europese Gemeenschap verstrekt eveneens fondsen voor haar educatieve werking met erkende vluchtelingen.

Het ABOS geeft eveneens fondsen voor hulp bij wederinschakeling in geval van vrijwillige terugkeer.


IV. DE TENUITVOERLEGGING VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE SENAAT BETREFFENDE DE VLUCHTELINGPROBLEMATIEK (6 OKTOBER 1998)

1. Uiteenzetting van de minister

De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken legt de commissie de nota (zie bijlage 3) voor die door de regering is goedgekeurd en die een antwoord is op de aanbevelingen zoals die door deze commissie in haar evaluatieverslag werden geformuleerd.

De minister geeft daarbij de volgende preciseringen.

Naast de rijkswacht, die belast is met de repatriëring, heeft de minister ook de piloten ontvangen. Hij meent dat de problemen van beide betrokken groepen, die weigerden om nog verder mee te werken aan repatriëringen, eerstdaags zullen zijn opgelost.

Wat de werking van de DVZ betreft meent hij dat er een ernstig probleem van management bestaat : de dienst werkt op een chaotische manier. De informatica moet op een gestructureerde wijze heropgebouwd worden. De cel regularisaties zal dan ook praktisch autonoom worden. De DVZ lijkt soms paniekvoetbal te spelen : als er op een bepaalde dienst problemen rijzen vult men die aan met mensen van een andere dienst waardoor daar dan weer problemen rijzen.

Met het oog op de ondervragingen zal het personeelsbestand worden uitgebreid ­ op dit ogenblik is er, door gebrek aan kennis over de landen van herkomst en door het ontbreken van het nodige gekwalificeerde personeel, een probleem terzake.

Voor wat het uitwijzingsbeleid betreft preciseert de minister dat, om het vrijwillig vertrek te bevorderen, het voortaan ook zal mogelijk zijn om iemand die onder dwang zal worden verwijderd op elk moment voor het vrijwillig vertrek te laten kiezen.

Wat de duur van de vasthouding betreft zal de regering de aanbeveling van de Senaat volgen door die tot vijf maanden te beperken.

Het kussen mag voortaan niet meer als dwangmiddel worden gebruikt bij gedwongen verwijderingen. Er zal onmiddellijk een gemengde commissie worden geïnstalleerd om op heel korte termijn de te volgen procedure te beschrijven. Hij betreurt in dat verband de te veralgemeende verwijten die de rijkswacht worden gemaakt. Een korps van 18 000 mensen mag niet worden gelijkgesteld met de eventuele fouten van een aantal individuele rijkswachters. Bovendien moet men begrip opbrengen voor de moeilijke omstandigheden waarin het korps moeten werken. Wellicht moet men zich afvragen of de bestaande richtlijnen niet verkeerd waren.

De huidige instructies dateren van 1996 en zijn het resultaat van een interne commissie van de rijkswacht. Het lijkt hem fout dat de rijkswacht dit probleem alleen heeft onderzocht. Daarom zal hij een gemengde commissie oprichten samengesteld uit vertegenwoordigers van rijkswacht en van de piloten enerzijds en uit externe experten anderzijds. Deze externe experten zullen medici, psychologen (geweldbeheersing) en specialisten inzake mensenrechten zijn. Het is de bedoeling dat deze commissie nieuwe richtlijnen uitwerkt.

Tot op heden werden rijkswachters die zich vrijwillig opgaven uit het detachement van Zaventem belast met de escorte van repatriëringen. De minister meent dat een escorte dermate moeilijk is dat alleen hiertoe speciaal opgeleide personen mogen worden ingezet. Hij vraagt zich trouwens af of het wel goed is dat zij die de escortes doen tot het Zaventem-korps behoren. Wanneer men dagdagelijks met de problematiek eigen aan de grenscontrole wordt geconfronteerd, treedt er onvermijdelijk een zekere subjectivering op. Omgaan met een kritische situatie wordt altijd moeilijker wanneer dat gebeurt vanuit een zekere, mogelijk zelfs onbewuste, subjectiviteit.

Een objectivering is de beste waarborg om ongevallen te voorkomen.

De cel die instaat voor de repatriëring zal ook door maatschappelijk assistenten en psychologen moeten omkaderd worden.

Tevens zal de controle op de uitvoering van de repatriëring opnieuw moeten versterkt worden.

Wat de invoering van een bijzondere status voor de Kosovaren betreft stelt de minister dat indien dezelfde Europese landen die voor Bosnië een akkoord hebben gesloten bereid zijn hierover een akkoord te sluiten, België onmiddellijk bereid is hieraan mee te werken.

De specifieke bescherming van vrouwen gebeurt volgens het CGVS reeds (cf. nota van het CGVS in bijlage 4). Gedwongen huwelijk, mishandeling, verkrachting, het zich niet schikken naar sociale normen en het weigeren zich te laten besnijden worden reeds jaren, onder bepaalde voorwaarden, aanvaard als een reden om asiel toe te kennen.

De minister wijst erop dat het CGVS de Conventie van Genève dus ruim interpreteert ­ weze het dat het om een interpretatie gaat en geen rechtstreeks recht.

De regering is bereid de actualisering van de vluchtelingenconventie in de internationale fora te bepleiten.

2. Gedachtewisseling

Een lid heeft in Canada van de minister voor Migratie vernomen dat het rekening houden met specifieke vrouwenrechten daar een vanzelfsprekendheid was. Canada is van plan om de vrouwenrechten de komende maanden op internationaal vlak te bespreken. Spreekster meent dat België dit evengoed zou kunnen. Het is heel belangrijk om dit op internationaal vlak te verwezenlijken omdat het niet volstaat dat elk land op eigen houtje de vluchtelingenconventie in min of meerdere mate ruim interpreteert.

Wat het voorkomen van de illegale immigratie betreft, en de rol daarin van de mensenhandel, verwijst spreekster naar de belangstelling voor dit onderwerp een paar jaar geleden (onder meer de commissie « Mensenhandel » van de Kamer). Op dit ogenblik zijn er echter veel te weinig middelen om die mensenhandel te bestrijden. Zij vraagt dan ook dat hier meer aandacht aan zou besteed worden.

In de derde plaats verwelkomt zij de idee van bijzondere controleambtenaren. Ook in Canada gebeurt dit en de commissie werd uitgenodigd om hun activiteiten te volgen. Canada beschikt ook over ambtenaren die in de immigratielanden zelf onderzoeken wie over geldige papieren beschikt. Waarom wordt er niet aan gedacht om dit te organiseren op het niveau van de Schengen-landen ?

In de Dienst Vreemdelingenzaken rijst inderdaad een ernstig communicatieprobleem. Op donderdag kan de dienst niet bereikt worden. Dossiers worden van de ene persoon naar de andere doorgeschoven omdat er te weinig personeel is.

De landenfiches bestaan misschien wel bij Buitenlandse Zaken maar worden niet gebruikt door de DVZ.

In de nota van de minister wordt vaak een omzendbrief aangekondigd. Zij hoopt dat die sneller zal verspreid worden dan de omzendbrieven die de wet van 1996 dienden bekend te maken.

Wat de « dringende medische hulp » betreft blijft het probleem bestaan dat het recht op voeding en huisvesting niet voorzien zijn. Wat ben je met een dokter als je geen eten of geen woning hebt ?

Wat de regularisatiepolitiek betreft vraagt zij dat hierover een debat wordt georganiseerd in de Senaat. Dit aspect is zo belangrijk in de hele immigratiepolitiek dat daarrond niet snel een oplossing kan worden geïmproviseerd maar dat het beleid grondig moet worden besproken in deze commissie. Dit betekent niet dat haar fractie pleitbezorger is van een volledige regularisatie voor iedereen die in België verblijft.

Wat het B-statuut betreft moet er zo snel mogelijk klaarheid komen. Zij denkt hierbij vooral aan de schrijnende situatie van de Kosovaren. Uiteraard wordt een dergelijk systeem best op Europees niveau uitgewerkt maar België kan daarin het voortouw nemen.

Tot haar tevredenheid stelt zij dat verschillende van de aanbevelingen van deze commissie door de regering zijn overgenomen.

Wat het « B-statuut » betreft, wijst de minister erop dat de nota uitdrukkelijk vermeldt dat België hierin het voortouw wenst te nemen. Dit geldt ook voor de invoering van expliciete vrouwenrechten in de vluchtelingenconventie.

Wat het voorkomen van illegale immigratie betreft wijst de minister erop dat de regering heeft beslist om een controle aan de bron in te voeren. Voor vluchten vanuit een viertal risico-landen zal vanuit België een « immigratieambtenaar » worden meegestuurd om Sabena te adviseren over de geldigheid van de voor te leggen documenten. Dit zal in het protocol met Sabena worden opgenomen. Als Sabena zich naar de adviezen schikt zal de boete wegvallen. Op die manier wordt het risico dat personen uit deze landen via Zaventem het land illegaal binnenkomen voor een stuk uitgeschakeld. De in te zetten personen zullen hiertoe een specifieke opleiding volgen.

De minister meent dat het probleem van de vorming vrij algemeen is. Zowel in de DVZ als in de rijkswacht zal daar de nodige aandacht moeten aan besteed worden.

Wat het gebruik van landenfiches betreft, geeft de minister toe dat dit in de DVZ niet systematisch gebeurt. De kwaliteit van die fiches kan bovendien zeker verbeterd worden. Aan Buitenlandse Zaken zal worden gevraagd om hier de nodige aandacht aan te besteden.

De omzendbrieven zullen worden gebundeld zodat de informatie sneller voor iedereen ter beschikking zal zijn.

De sociale hulpverlening voor illegalen zal altijd wel een geschilpunt blijven. Iedereen in de regering is er zich evenwel van bewust dat dit debat nog moet worden verdergezet en naar een mogelijk vergelijk zal moeten worden gezocht.

Indien de Senaat een debat over het regularisatiebeleid wenst zal hij daaraan zijn volledige medewerking verlenen. De regering heeft duidelijk beslist om op dit ogenblik niet over te gaan tot algemene regularisatiemaatregelen, zelfs niet voor een beperkte categorie van vreemdelingen. Wel is er een studie gevraagd om te onderzoeken hoe andere landen met dit probleem omgaan en wat de gevolgen zijn van een dergelijke beslissing.

Wat de problemen van de Kosovaren betreft stelt de minister, na lezing van de dossiers, vast dat nogal wat mensen zich als Kosovaar uitgeven zonder het te zijn (Albanezen, Macedoniërs). Om te verhinderen dat deze situatie verder uit de hand loopt heeft de minister gevraagd om binnen zeven dagen een cel samen te stellen die deskundig is om de precieze nationaliteit vast te stellen. Het is zeker dat er hier sprake is van een vorm van mensenhandel waarbij de betrokkenen wordt aangeraden om zo snel mogelijk hun papieren te laten verdwijnen precies om identificatie en vaststelling van de nationaliteit te voorkomen.

Deze cel zal in elk geval moeten bestaan uit mensen die in staat zijn om de verschillende dialecten te onderscheiden. Het is echter vooral de bedoeling om de filières te ontrafelen zodat er een einde kan worden gemaakt aan de lucratieve activiteiten van zij die teren op menselijke ellende.

In dit verband betreurt een lid dat de cel mensenhandel van de rijkswacht slechts uit vier mensen bestaat. Dit is te weinig als men beseft dat België werkelijk een draaischijf is in deze mensenhandel.

De minister wijst erop dat de rijkswacht er in geslaagd is om toch een paar tastbare resultaten voor te leggen : er zijn volledige filières opgedoekt. Misschien is vier personen wat weinig maar het zijn wel specialisten die de informatie verwerken en interpreteren die zij langs verschillende kanalen ontvangen. Er zijn trouwens richtlijnen gegeven om bij ondervragingen informatie proberen los te weken over de filières.

Een lid stelt de volgende vragen :

­ Wie beslist over de dringende medische hulp ? Staat de arts alleen in deze beslissing ? Sluit deze vorm van hulp het recht op huisvesting en voedsel uit ?

­ In geval van vrijwillige terugkeer wordt van de afgewezen asielzoeker een verklaring van vrijwillig vertrek gevraagd. Wordt dit soort verklaring vaak gebruikt ?

­ Is het niet te betreuren dat het advies van de commissie over de regularisering alleen maar ingewonnen wordt op verzoek van de minister ?

De minister antwoordt hierop het volgende :

­ het begrip dringende medische hulp bevat in geen geval het recht op voeding en op huisvesting; het dringende karakter wordt beoordeeld door de behandelend arts;

­ het gebeurt vrij zelden dat de verklaring van vrijwillig vertrek wordt ondertekend;

­ hoewel de commissie niet ambtshalve wordt aangesproken, zal ze toch op de hoogte worden gehouden van alle beslissingen die de minister neemt, zodat ze deze jurisprudentie in haar besluiten kan integreren.

Een senator heeft bedenkingen over het volgende :

­ Wat de huwelijken met illegalen betreft, werd oorspronkelijk enkel een toegeving gedaan voor het afsluiten van het huwelijk, waardoor de vreemdeling alle rechten kreeg om hier te huwen. De omzendbrief die deze materie regelde bood echter geen uitsluitsel over het recht op samenwonen. Wat dat betreft was de regel dat de vreemdeling na het huwelijk terug moest naar zijn land van herkomst, om daar zijn visum te vragen. Ingevolge een mildering van het beleid werd vervolgens deze terugkeer niet meer geëist. Dit duurde tot ongeveer augustus 1998. Sinds kort zou er evenwel opnieuw worden teruggezonden. Is dit het gevolg van een nieuwe richtlijn ?

­ Indien het beroep tegen de uitwijzingsbeslissing niet opschortend blijft, dan gaat dat in ieder geval in tegen de aanbevelingen van de Senaat.

­ Wat de gedwongen uitwijzingen betreft werden er systematisch video-opnames gemaakt. Werden deze door het parket allemaal in beslag genomen ? Zo er kopieën bestaan, zijn ze dan ter beschikking van de commissie, en zo niet, kan de minister dan minstens een kopie opvragen van oude banden die niets met de uitwijzing van mevrouw Adamu te maken hebben ?

­ De minister kondigt het zenden aan van rijkswachters naar buitenlandse luchthavens om aldaar tijdig illegalen te onderscheppen. Dreigen deze controles geen hinderpaal te vormen voor de echte asielaanvragers, vermits deze dikwijls op valse papieren moeten beroep doen ?

De minister antwoordt als volgt :

­ Het recht op huwelijk impliceert het recht op samenwonen, voor zover de betrokkene een geldig paspoort of visum had bij het binnenkomen van het land. De anderen moeten naar hun land van herkomst terugkeren en de vereiste documenten aanvragen.

­ Van de video's zijn er volgens de rijkswacht geen kopieën. De minister verwacht van de rijkswacht een schriftelijke bevestiging. Mocht dit effectief zo zijn, dan zal aan het parket om vrijgave worden verzocht. Deze video's zijn trouwens noodwendig voor de werkzaamheden van de commissie voor advies voor de regularisatie, die binnenkort zal worden opgezet.

­ Voor wat de onderschepping van illegalen op de luchthavens betreft, zijn fouten nooit uit te sluiten. De problemen rijzen evenwel zelden op de luchthaven omdat de vluchtelingen meestal andere wegen nemen. In principe komt het niet aan de rijkswacht toe om wat dan ook te beoordelen inzake politiek asiel.

Een lid maakt volgende bedenkingen :

­ Volgens haar inlichtingen zou het probleem van de niet-begeleide minderjarigen nog steeds zijn beslag niet hebben gekregen, hoewel er partiële oplossingen werden bedacht. Ze denkt daarbij aan de opvang in het Klein-Kasteeltje, en een initiatief van de Vlaamse Gemeenschap die 60 miljoen frank ter beschikking stelde voor een project te Aalst. In de Franse Gemeenschap werd er nog steeds geen systeem opgezet. In dat verband blijft het probleem van de voogdij een open vraag : moet dit federaal of per gemeenschap worden aangepakt ? Omwille van de toegankelijkheid, lijkt de gemeenschap volgens haar het meest aangewezen niveau.

­ Wat te denken over de opmerking van de NGO's die betreuren dat de minister aankondigde Amnesty International te zullen inschakelen in de vorming van de ambtenaren van de DVZ, daar waar Amnesty International daarvan nog niet zelf op de hoogte was.

De minister antwoordt als volgt :

­ Wat betreft de niet-begeleide minderjarigen, rijst vooreerst het probleem van de definitie van de minderjarige. Er werd geopteerd voor het internationaal-rechtelijk criterium. Voor de opvolging werd een persoon voorzien die alles centraliseert. Volgens hem moet de opvolging best federaal gebeuren, zoals dat ook in Nederland en Zwitserland het geval is. In de globale regeling dienen zowel de gemeenschappen als de federale staat hun verantwoordelijkheden te nemen.

­ Het feit dat Amnesty International bij de procedure werd betrokken is een gevolg van de aan de gang zijnde onderhandelingen tussen de minister en Amnesty International. Amnesty International-Vlaanderen drong hierop zeer recent nog aan.

Een senator maakt de volgende opmerkingen :

­ Over het algemeen kan men bijzonder veel kritiek hebben bij het reglementeren door middel van omzendbrieven : er bestaat geen enkele democratische controle op deze omzendbrieven en noch de wetgever noch de Raad van State grijpen op enige wijze in. Dit kan des te meer betreurd worden omdat de omzendbrieven betreffende de vreemdelingen betrekking hebben op de fundamentele rechten van de betrokken personen.

­ De voorstellen van de minister betreffende de regulariseringen geven geen voldoening : zij bieden immers geen enkele oplossing voor de illegalen, ondanks alle voorgestelde maatregelen.

­ Men moet weten dat er in België grosso modo 30 000 tot 40 000 illegalen zijn. In geval van regularisering zullen ze niet allemaal in aanmerking komen. In Frankrijk heeft men vastgesteld dat er op de 150 000 aanvragers uiteindelijk slechts 50 000 tot 60 000 aanvaard zijn. Indien men zich beperkt tot de maatregelen die de minister voorstelt, valt te verwachten dat het huidige aantal van 30 000 illegalen niet fundamenteel zal verminderen. Daarvoor moet een lineaire maatregel worden genomen.

­ De op te richten commissie moet de minister op zijn verzoek een advies geven. Men vraagt zich af waarom men geen beroep doet op de bestaande commissie (artikel 32 van de vreemdelingenwet).

De minister verklaart het volgende :

­ Inzake vreemdelingenrecht laat de wet de minister een zeer grote beoordelingsvrijheid. Ten gevolge van uiteenlopende kritiek op deze discretionaire bevoegdheid hebben de vorige ministers zichzelf beperkt door omzendbrieven uit te vaardigen. Om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de senatoren gaat hij ermee akkoord alle omzendbrieven voortaan onmiddellijk na de ondertekening ervan aan de commissie voor te leggen.

­ Wat de regularisering van de illegalen betreft, heeft de regering een vergelijkende studie gevraagd over wat in andere landen gebeurt, om hieruit inspiratie te putten voor het uitstippelen van haar toekomstig beleid.

­ Hij heeft voorgesteld een nieuwe adviescommissie op te richten voor de regulariseringen, om de goede reden dat de commissie die krachtens artikel 32 van de vreemdelingenwet bestaat, niet naar behoren werkt en een grote achterstand heeft opgelopen;

­ De idee om de administratieve hechtenis te verlengen wegens weerspannigheid tegen de ordediensten die het bevel om het grondgebied te verlaten uitvoeren, vloeit voort uit het huidige optreden van bepaalde agitatoren, die de vreemdelingen met succes ertoe aanzetten zich te verzetten om zo in België te kunnen blijven.

Een lid vindt het werkstuk van de minister goed, doch heeft toch volgende bedenkingen :

­ De sociale hulp ontbreekt.

­ De termijnvisie ontbreekt.

­ Voor de regularisatie dringt ze aan op een dialoog met het middenveld voor de praktische toepassing omdat dit een punt is dat de afgelopen maanden veel kwaad bloed heeft gezet.

­ Waarom is er geen studie aangevat over de kinderen in de migratiestromen, zodat het beleid met meer kennis van zaken kan gevoerd worden ?

­ In verband met de recente toename van vluchtelingen, vraagt ze zich af hoe men op die evenementen kan anticiperen. Wat gebeurt met Kosovo was perfect voorspelbaar. Waarom is er geen mechanisme voorzien om deze toestroom op te vangen ?

­ In verband met de verantwoordelijkheid van de vervoerders, vindt zij het misplaatst dat agenten van Sabena optreden hoewel ze geen gerechtelijke taken hebben.

­ Ze apprecieert de steun die Amnesty International inbrengt bij de vorming van de ambtenaren van de DVZ maar waarom worden geen andere instellingen, zoals het Centrum voor gelijkheid van kansen, ingeschakeld ? In dit verband zou de werking van de DVZ best door een externe audit worden doorgelicht.

­ Wat de dringende medische hulp betreft, wijst zij op het bestaan van een advies van de Commissie voor de bio-ethiek die zich stoort aan het begrip « dringend ». Voor haar is elke medische hulp nodig als hij beantwoordt aan een diagnose.

­ Wat de sociale hulp betreft, verwijst zij naar de discussie in het Vlaams Parlement over de basisrechten. Dit geldt ook voor de kinderen.

­ Wat het vrijwillig vertrek betreft, vraagt ze hoe men deze methode denkt te verruimen en welke middelen men hiervoor ter beschikking stelt.

­ Het herinvoeren van een verlenging van de detentietermijn lijkt haar niet evident. In bepaalde landen vindt men een termijn van meer dan 8 dagen al meer dan genoeg en veronderstelt de verlenging een vonnis.

­ Wat de gesloten centra betreft, vindt ze de kwaliteitsverbetering een goede zaak maar dringt ze aan op een kosten/baten-analyse om het nut van deze centra te evalueren.

­ Ze dringt aan op een aangepaste opleiding voor degenen die de verwijdering moeten uitvoeren en verwijst daarvoor naar de psychologische begeleiding van de troepen die vredesmissies uitvoeren voor de Verenigde Staten.

­ Wat het B-statuut betreft, vraagt ze waarom de minister geen initiatief neemt in de plaats van lijdzaam een Europese regelgeving af te wachten ?

­ Qua doelgroepenbeleid verheugt zij er zich over dat in de Vlaamse Gemeenschap de samenwerking eindelijk een feit is. Wel moeten er nog officiële richtlijnen komen.

­ Waarom kan de bijzondere commissaris geen anticipatieve studies maken ?

­ Kan de minister een overzicht geven (opvolgingstabel) van de te nemen maatregelen ?

De minister antwoordt dat als volgt :

­ Het terug invoeren van sociale hulp buiten de dringende medische hulp voor uitgeprocedeerden is uitgesloten.

­ Voor de vorming van ambtenaren en de controle op de gesloten centra kunnen voor zijn part zowel het centrum voor gelijkheid van kansen als Amnesty International meewerken. Er zijn trouwens ook goede amtenaren die daarbij kunnen helpen.

­ Wat het betrekken van veiligheidsagenten van Sabena betreft, is beslist dat de escortes in de toekomst door de Rijkswacht zullen worden uitgevoerd.

­ Voor wat de medewerking betreft van de CGVS bij de vorming is de minister terughoudend, gezien de onafhankelijkheid waaraan de commissaris-generaal zonder twijfel zeer gehecht is.

­ Wat de kwaliteitscontrole van de DVZ betreft, is hij niet gekant tegen een externe audit. Dit is een onderdeel van een goed management. Vooraleer daartoe over te gaan wil hij evenwel eerst de kans laten aan de bijzondere commissaris om een interne audit te realiseren.

­ Wat de definitie van dringende medische hulp betreft valt, zoals gezegd de preventieve hulp daar ook onder, en dit uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer. Dit staat zeer dicht bij het standpunt van de bio-ethische raad, behalve voor wat overconsumptie betreft.

­ Wat het schoollopen van minderjarige asielzoekers betreft, is de subsidie de oplossing. Wat dat betreft betreurt hij dat er, op sommige punten, een eventuele achterstand is bij de Franse Gemeenschap.

­ Wat de verlenging van de detentietermijn betreft ingevolge rebellie, vindt hij dit een gepaste maatregel tegen misbruiken. Men probeert de maximale vasthoudingstermijn in het land te blijven om nadien vrij te komen. Dwang moet in ieder geval mogelijk zijn om een beleid te ondersteunen.

­ Wat het B-statuut betreft wil hij niet uitsluitend van Europa afhangen. Wel wijst de minister op de bijzondere regeling inzake de zogenaamd onverwijderbaren.

­ Wat de richtlijnen betreft richt hij zich ook naar de rechtspraak van de CGVS.

­ Wat de CGVS zelf betreft, kunnen geen richtlijnen worden uitgewerkt ingevolge zijn onafhankelijke status.

Een senator stelt volgende vragen :

­ Hij heeft bedenkingen bij de verlenging van de detentietermijn wegens rebellie. Het begrip « rebellie » moet preciezer omschreven worden. Thans volstaat het dat een rijkswachter een PV opstelt waarin hij rebellie vaststelt. Normaal gezien kan de rebellie pas een voldoende motief hebben opgeleverd wanneer er daadwerkelijke veroordeling is op die grond.

­ Een beleid als dat van de minister moet de wereldproblematiek opvolgen, daar deze een directe weerslag heeft.

­ Er zijn risico-landen voor mensenhandel. Nog slechts 4 rijswachters zouden met deze problematiek bezig zijn. Dit aantal is beduidend lager dan de middelen die voorheen daarvoor werden ingezet. Buiten dit aspect zouden ook de banden moeten worden nagegaan die bepaalde politiemensen hebben met de mensenhandelaars.

­ Hij vindt omzendbrieven een weinig democratische methode om een beleid te voeren.

­ Bij terug- en uitwijzingen moet de notie « staatsbelang » worden gerelativeerd.

­ Hoe denkt de minister de illegalen te regulariseren ?

­ Overweegt de minister om de bijzondere commissaris te vragen het Parlement voordurend te informeren ?

­ Het vreemdelingenbeleid moet worden afgestemd op dat van de rest van Europa. Doch er moet daarbij met omzichtigheid worden tewerkgegaan. Netwerken zijn bijvoorbeeld soms de enige vluchtroute voor sommige asielzoekers. België moet zijn appreciatierecht behouden.

­ De huwelijksomzendbrief dient ook voor illegalen van toepassing te zijn.

­ Inzake schijnhuwelijken, misbruik van visa en andere vormen van bedrog, zijn de ambassades ontoereikend uitgerust.

De minister antwoordt als volgt :

­ Het document dat hij nu voorlegt gaat in wezen om een nota die een antwoord geeft op de aanbevelingen van de Senaat en geenszins beoogt alle aspecten van het migratiebeleid te behandelen.

­ Mochten er gevallen bekend zijn van illegale mensenhandel, dan zal de minister deze ogenblikkelijk laten onderzoeken.

­ Wat de toepassing betreft van de notie « staatsbelang » heeft dit enkel een weerslag op de toelating tot het grondgebied, en niet op de asielaanvraag. Hem zijn geen gevallen bekend van asielzoekers die zijn uitgezet wegens motieven van staatsbelang.

­ Wanneer men effecten bestudeert op wereldniveau, moet ook het toekomstig effect van maatregelen in andere landen worden geëvalueerd. Een verstrenging van de asielwet in één land kan gevolgen hebben voor de anderen.

­ Hij wil graag netwerken aanpakken, maar gaat ermee akkoord dat men bijzonder omzichtig moet zijn. Er zijn immers ook eerbare netwerken.

­ Wat de huwelijksomzendbrief betreft, moet men genuanceerd oordelen; er wordt niet uitgewezen als terugkeer onmogelijk is en in geval van zwangerschap.

­ Wat de opleiding van de ambassades betreft, kan hij daarmee volmondig akkoord gaan.

Een senator verwijst naar de studiereis naar Canada die een delegatie van de commissie pas heeft ondernomen. Daar heeft men natuurlijk verschillen vastgesteld maar ook dezelfde problemen. Hij haalt het voorbeeld aan van de commissie die er het asiel toekent. Het onderzoek van de aanvragen wordt verricht door twee commissarissen die onafhankelijk van de regering staan. Asielmotieven die gegrond zijn op het geslacht, worden er aanvaard. Bij het organiseren van de uitwijzingen wordt meer rekening gehouden met de rechten van de mens en het enige ultieme dwangmiddel is het gebruik van de handboeien.

Onze regering heeft ongelijk gehad zich op de kwestie te storten en heeft misschien een unieke gelegenheid gemist om een fundamentele hervorming door te voeren in de zin van een grotere eerbied voor de menselijke persoon.

Naar zijn mening bieden de snelle ingrepen die in één enkel weekend uitgedokterd worden, geen uitweg voor een duurzaam beleid.

De minister is het ermee eens dat men tijd moet nemen om over een ander beleid op lange termijn na te denken, maar er moest effectief een oplossing worden gezocht voor dringende problemen, zoals de houding van de rijkswachters op de luchthaven die, door het feit dat er geen nieuwe instructies bestonden over het gebruik van dwangmiddelen, geen uitgewezen personen meer wilden terugbrengen omdat ze het gevaar liepen beschuldigd te worden in verband met de wijze waarop ze hun beroep uitoefenen. Bovendien weigerden ook een aantal piloten hun medewerking.

Een lid maakt de volgende opmerkingen :

­ In het algemeen zijn de aanbevelingen die de minister voorstelt minimalistisch. Een oplossing die uit één weekendje denkwerk voortspruit, volstaat niet.

­ Is er een tuchtonderzoek aan de gang tegen de rijkswachters die Sémira Adamu teruggebracht hebben ? Moet men de zaak niet voorleggen aan het comité-P ? Is er in dit verband geen hervorming van de tuchtprocedure nodig, vooral wat betreft de instantie die zich over de zaak uitspreekt ?

­ Ze vraagt dat België op Europees vlak aandringt om snel werk te maken van een eenvormig B-statuut.

­ Volgens haar moet men de procedure, die thans uit vijf verschillende stappen bestaat, vereenvoudigen.

­ De verantwoordelijkheid van de vervoerders, gecombineerd met de controle van de papieren door de rijkswacht bij het vertrek, heeft ongewenste gevolgen : de rijkswachters kunnen wel eens te veel werken in opdracht van de maatschappijen en uit het oog verliezen dat degenen die niet in orde zijn, eventueel recht hebben op politiek asiel.

­ Ze betreurt dat het recht op huisvesting en het recht op voedsel voor uitgeprocedeerden niet in de wet opgenomen zijn. De uitgeprocedeerden zijn overigens niet de enigen aan wie deze bestaansmiddelen ontzegd worden; de andere illegalen lijden er ook onder.

­ Voor de reorganisatie van het systeem van regulariseringen brengen haast en spoed geen raad. De uitgestippelde criteria moeten ook toegepast kunnen worden op andere illegalen.

­ Men moet een audit verrichten van heel het immigratiebeleid; dat zal misschien leiden tot conclusies wat het gebruik van de uitgetrokken fondsen betreft : misschien moet men de financiële stromen anders oriënteren indien blijkt dat de detentiecentra een contraproductieve rol spelen.

Volgens een lid geeft de regeringsnota blijk van een correcte benadering van de zaak, hoewel een aantal punten nog verduidelijkt dienen te worden. De commissie heeft bijvoorbeeld gevraagd dat de dossiers met betrekking tot vrouwen en gezinnen met kinderen een voorrangsbehandeling krijgen. Ze wenst dat gespecialiseerde personen zich over deze dossiers buigen.

Een ander aspect is het B-statuut. De regering verwijst naar de toestand in Bosnië maar het lid vraagt zich af waarom men het niet over de huidige toestand heeft. Sinds twee en een half jaar stelt men een toevloed van Kosovaren vast : dezen zouden best behandeld worden zoals de mensen van Bosnische herkomst. Ze meent dat de regering bilaterale akkoorden zou kunnen sluiten om dit probleem op te lossen.

Wat de regulariseringsprocedure betreft, blijven er volgens haar een aantal twijfels bestaan over de reële efficiëntie ervan. De commissie die in de regeringsnota vermeld wordt, zal op verzoek van de minister of van de regularisatiecel een advies geven over de regulariseringsaanvragen, « in het bijzonder wanneer er twijfel bestaat over de interpretatie ». Wie zal zich uitspreken over deze twijfel ? Deze kwestie is volgens haar het zwakke punt. Wanneer ze alle gevallen beschouwt waarvoor volgens haar in haar stad een regularisering normaal zou zijn, komt ze tot de conclusie dat de burgemeesters ter zake van groot nut zouden kunnen zijn. Wanneer de minister van hen een positief advies ontvangt, wil dat zeggen dat die mensen werkelijk geïntegreerd zijn.

Wat de gesloten centra betreft, is ze van mening dat de regering blijk zou kunnen geven van een grotere openheid. Volgens haar is het debat over de gesloten centra nog niet afgesloten omdat het gesloten centrum van Vottem in de omgeving zodanig verafschuwd wordt dat dit moeilijkheden zal veroorzaken.

Ze verklaart dat de minister kan rekenen op haar fractie om de voorgestelde verbeteringen gestalte te geven maar ze dringt erop aan dat de regering zich op een aantal precieze punten soepeler zou opstellen.

Ter afsluiting zou spreekster de keten van bevelen willen kennen die werkelijk gegeven zijn bij de repatriëring van mevrouw Adamu. Ze vraagt eveneens de videocassette te kunnen bekijken. Het is niet voldoende het gedrag te analyseren van enkele rijkswachters die betrokken zijn bij de repatriëring. Ze raadt de minister aan informatie in te winnen over wat hierover op de rijkswachtstaf van afgelopen vrijdag gezegd is.

Een ander lid vernam bij herhaling dat asielzoekers niet altijd met de gepaste zorg behandeld worden, wat nochtans elementair is in een beschaafd land.

Zij meent dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de aan te stellen bijzondere commissaris die over de nodige kwaliteiten moet beschikken.

Zij stelt vast dat het Belgisch asielbeleid tot op heden vrouwonvriendelijk is geweest. Zij meent dat België op dit vlak het voortouw zou moeten nemen. Verkrachtingen, gedwongen huwelijken, seksuele verminkingen en onterende sociale gebruiken moeten, net als in andere landen, erkend worden als gronden voor erkenning van de asielaanvraag.

Ook vraagt zij meer aandacht voor de opvolging en de integratie van de erkende asielaanvragen. In dat verband zou het taalonderwijs veel rationeler moeten worden aangepakt.

De tijd die verstrijkt tijdens de erkenningsprocedure zou beter moeten worden besteed voor het aanleren van onze gebruiken en van onze taal.

In deze commissie is herhaaldelijk gewezen op het inhumane van het gebruik van het kussen, hoewel dit onvoldoende tot uiting komt in het evaluatieverslag. Zij betreurt dat een totaal verbod op het gebruik ervan niet in het verslag is opgenomen.

Wat de gehuwde asielaanvragers betreft, weet zij dat mensen die geen schijnhuwelijk aangaan en die bijna geen bestaansmiddelen hebben toch verplicht worden om naar hun land terug te keren om een visum aan te vragen. Zij meent dat het hier gaat om administratieve plagerijen.

Tenslotte dringt zij aan op de regularisatie van mensen die reeds lang in ons land verblijven. Dit moet gepaard gaan met een veel strengere aanpak van de misdadige elementen die in ons land toekomen.

De minister antwoordt dat hij de rijkswacht gevraagd heeft een tuchtonderzoek in te stellen in verband met de zaak Adamu. Dit onderzoek is opgeschort in afwachting van de resultaten van het gerechtelijk onderzoek. Hij heeft eveneens gevraagd de drie betrokken rijkswachters over te plaatsen.

Volgens hem bestaan er geen voldoende redenen om Comité P met een algemeen onderzoek te belasten over de verklaringen van verschillende vakbondsafgevaardigden van de rijkswacht tijdens een RTL-uitzending van afgelopen zondag.

De afgevaardigde die verklaarde weet te hebben van schriftvervalsing door de rijkswachthiërarchie, is opgeroepen, om ofwel het dossier te komen overleggen ­ en het dossier zal dan overgezonden worden aan het Comité-P ­ ofwel om te erkennen dat hij heeft overdreven. In dit laatste geval zal de betrokken persoon zelf bestraft worden.

De minister is ervan overtuigd dat het tuchtstatuut van de rijkswacht in elk geval grondig gewijzigd moet worden.

Wat het B-statuut betreft, verklaart de minister dat de regering op internationaal vlak officiële stappen zal ondernemen.

Hij is het ermee eens dat de asielprocedure versneld moet worden maar het Parlement moet wel weten wat het wil. Indien men wil dat de adviescommissie in alle gevallen medewerking verleent, dan vertraagt men de asielprocedure alleen maar. Er zijn reeds vier instanties betrokken bij de procedure. Indien men de commissie ook nog verplicht zal moeten raadplegen voor alle regularisaties, zal de procedure nog langer aanslepen.

De minister meent dat men een fundamenteel antwoord moet geven voor het volgende probleem :

1. Wanneer bestaat er een beroepsmogelijkheid ? Wanneer niet ?

2. Wie neemt de eindbeslissing ?

De minister kan het idee aanvaarden dat een commissie de eindbeslissing zou nemen voor de regulariseringen. Dan moet men wel aanvaarden dat die commissie oordeelt op basis van duidelijke criteria en dat er na de beslissing van de commissie geen beroep meer mogelijk is. Het komt er dus op aan de hele procedure te versnellen met inachtneming van de rechten van de verdediging.

Wat het recht op maatschappelijke hulp betreft, merkt de minister op dat dit recht niet beperkt blijft tot de uitgeprocedeerde asielzoekers maar inderdaad betrekking heeft op alle vreemdelingen die zich onregelmatig of onwettig op ons grondgebied bevinden.

De minister verklaart dat hij niet de bedoeling heeft zich te verschuilen achter de jurisprudentie van het Hof van Cassatie inzake de duur van de vasthouding. Hij wijst er op dat wanneer er zich een probleem voordoet, de versie van de rijkswachters ­ als opgetekend in het proces-verbaal ­ geldt als bewijs tot het tegendeel bewezen wordt.

Het debat over het uitoefenen van dwang is zeer moeilijk en de minister is bereid hierover desgewenst met de commissie te discussiëren.

Wat de voorwaarden voor regularisatie betreft, merkt de minister op dat deze cumulatief zijn voor asielzoekers waarvan de duur van de procedure een redelijke termijn overschreden heeft. Er is geen buitengewoon lange verblijfstermijn vereist voor zieken, voor mensen die zich in de onmogelijkheid bevinden om naar hun land terug te keren of voor degenen die bijzondere humanitaire omstandigheden aanhalen.

De minister geeft eveneens toe dat men de criteria misschien moet verfijnen wat betreft de vrouwen of de gezinnen met kinderen.

Wat de regulariseringsprocedure betreft, merkt de minister op dat hij zich tot de adviescommissie zal wenden wanneer hij twijfels heeft. Hij dringt erop aan de minister een mogelijkheid tot discretionaire beslissingen te laten behouden. Indien men hem ertoe dwingt « objectieve » criteria toe te passen, zal hij deze toepassen maar dan zal hij er niet meer van kunnen afwijken.

Een lid merkt op dat de toepassing van objectieve regels niet onverenigbaar is met een beoordeling geval per geval.

De minister denkt dat dit onvermijdelijk tot tegenstrijdigheden zal leiden.

Hij gaat ermee akkoord dat het advies van de burgemeester over de integratie een nuttig gegeven kan zijn voor de regulariseringsbeslissing.

Wat betreft de keten van bevelen die tot de uitwijzing van mevrouw Adamu geleid heeft, antwoordt de minister dat de Dienst Vreemdelingenzaken beslist heeft dat ze gerepatrieerd moest worden.

De Dienst Vreemdelingenzaken heeft hierbij vermeld dat de rijkswachers die mevrouw Adamu zouden vergezellen, mensen met ervaring moesten zijn. Daarna heeft de rijkswacht de datum en het nummer van de vlucht medegedeeld aan Centrum 127bis . Zeven minuten na deze mededeling was het « Collectief » reeds op de hoogte.

Naar zijn mening is het niet zozeer de keten van bevelen dan wel de samenstelling van de escorte die problemen veroorzaakt heeft. Het was onvoorzichtig er een rijkswachter bij te zetten die reeds in een tuchtprocedure veroordeeld was.

Wat de opmerkingen betreft over een beschaafde omgang met mensen die worden gerepatrieerd wil de minister niet vooruitlopen op de werkelijke doodsoorzaak van mevrouw Adamu.

Een ambtenaar van de DVZ die op het vliegtuig aanwezig was heeft verslag over het gebeuren opgesteld. Dit verslag laat niet toe om zich over de doodsoorzaak uit te spreken. De minister meent ook dat sommige parlementairen in het openbaar uitspraken hebben gedaan die niet behoorlijk zijn. Gratuite uitlatingen over de rijkswacht in zijn geheel of over de doodsoorzaak van mevrouw Adamu zijn ongepast.

Een lid merkt op dat zij beschaamd is over het feit dat ons land een inhumaine techniek als het kussen gebruikt bij de repatriëringen.

De minister antwoordt dat er in de nabije toekomst enkel nog handboeien zullen gebruikt worden. Het gebruik van het kussen is afgeschaft. Handboeien moeten bovendien tijdens de vlucht worden losgemaakt. Hij wijst er op dat dit tijdens de vlucht tot zeer moeilijke situaties kan leiden.

Andere landen gebruiken echter ook bepaalde dwangmiddelen en hebben daar regelmatig problemen mee.

Bij de criteria voor de selectie van een bijzonder commissaris zullen managementscapaciteiten zwaar doorwegen hoewel hij zijn mening nog niet definitief gevormd heeft.

Hij betwijfelt het vrouwonvriendelijk karakter van ons asielbeleid. Hij verwijst hierbij opnieuw naar de brief van de commissaris-generaal maar herinnert er ook aan dat het CGVS het verhaal van mevrouw Adamu niet geloofwaardig achtte. Hij is het er wel mee eens dat het beter zou zijn dat in de vluchtelingenconventie expliciet bepaalde vrouwenrechten zouden worden opgenomen.

De inspanningen inzake integratie en taalonderwijs zijn een bevoegdheid van de gemeenschappen. In Vlaanderen bestaat het programma « NT2 » (Nederlands-Tweede taal), dat zelfs door Nederland is overgenomen, en wordt er aandacht besteed aan basiseducatie.

Wat het probleem voor gehuwden betreft is er verder vooruitgang gemaakt. In de nieuwe omzendbrief worden in een aantal gevallen ook samenwonenden toegelaten tot wettelijk verblijf.

Een ander lid meent dat de commissie tijdens vroegere debatten gefrustreerd raakte doordat het onmogelijk bleek een echte dialoog te hebben met de regering. Zij dringt erop aan dat over de ontwerpen van de regering een echt debat plaatsvindt.

Samenvattend stelt de voorzitster vast dat de commissie over bepaalde, specifieke punten wil debatteren zonder evenwel op alle materies terug te komen. De voorstellen die uit de analyse van deze commissie voortvloeien, verdienen een parlementair debat.


V. REGULARISATIEBELEID (1 DECEMBER 1998)

1. Vragen in verband met het regularisatiebeleid

Naar aanleiding van de bespreking van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (van mevrouw Milquet) (nrs. 1-790/1 en 2) en van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, teneinde een uitzonderingsprocedure voor de regularisatie van illegaal in ons land verblijvende vreemdelingen in te voeren, alsook tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, teneinde in een tijdelijke beschermingsregeling te voorzien (van de heer Eddy Boutmans c.s.) (nr. 1-1109/1), heeft een lid de minister de volgende vragen gesteld.

1.1. Een objectieve regulariseringsprocedure

­ Moet een onafhankelijke commissie worden opgericht ? Zo ja, moet dat bij wet of bij circulaire gebeuren ?

­ Hoe moet die commissie samengesteld zijn ? Moet het een ad-hoccommissie zijn of kan de Commissie van advies voor vreemdelingen ingesteld in artikel 32 van de wet van 15 december 1980 deze taak vervullen (eventueel uitgebreid met een vertegenwoordiger van het Centrum voor gelijkheid van kansen) ?

­ Moet over alle aanvragen tot regularisering een advies worden uitgebracht of alleen als de minister het vraagt ?

­ Welk gewicht heeft dit advies ? Is het dwingend voor de minister ?

­ Op basis van welke criteria neemt de minister en/of de commissie zijn beslissing ? Geldt de duur van het illegale verblijf op het grondgebied als criterium voor de regularisatie ? Zo ja, hoelang moet dat verblijf dan duren ?

­ Worden deze criteria in een wet of in een circulaire vastgesteld ?

­ Moet de lijst van criteria exhaustief zijn of niet ?

1.2. Kortere proceduretermijnen

­ Worden de termijnen in een wet of in een circulaire vastgesteld ?

­ Hoeveel tijd hebben de minister en de commissie om over de aanvragen te beslissen ?

­ Moeten de termijnen strikt zijn ?

1.3. Uitbreiding van de toelatingsvoorwaarden van artikel 10 (regulariseringen van rechtswege)

­ Moeten de regulariseringen van rechtswege worden uitgebreid ?

­ Zo ja, volgens welke criteria en voor welke termijn ?

­ Moeten we ervan uitgaan dat wanneer het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen een negatief advies over de terugleiding naar de grens geeft, artikel 10 wordt toegepast op de betrokken vreemdeling, die daardoor van rechtswege een B-status kan krijgen ?

­ Hoe zit het met de vreemdelingen die reeds jaren in de procedure verwikkeld zijn en geen antwoord krijgen over hun dossier ? Hebben zij na al die jaren recht op regularisering ? Zo ja, na welke termijn en volgens welke voorwaarden ? Moeten speciale maatregelen worden genomen voor de gezinnen ?

­ Wat gebeurt er met illegalen die geen aanvraag hebben ingediend maar wel al jaren in België verblijven ?

1.4. B-statuut

­ Wachten we op de Europese regelgeving of zorgen we voor een eigen wetgeving over deze aangelegenheid ?

­ Hoe moet het B-statuut er in de praktijk uitzien ? Voor hoelang wordt hij toegekend ? Moet hij hernieuwbaar zijn ?

­ Is het B-statuut ook toepasbaar op de vreemdeling die een negatief advies over de terugleiding naar de grens heeft gekregen, maar die toch niet erkend is als vluchteling ?

2. Antwoord van de minister

De minister antwoordt als volgt op deze vragen.

2.1. Objectieve regularisatieprocedure

Voor de vraag over een onafhankelijke commissie voor de regularisatie wijst de minister erop dat hij eerstdaags de in de regeringsnota aangekondigde adviescommissie officieel zal installeren. Deze commissie is onafhankelijk en wordt voorgezeten door een magistraat.

Als men ervoor opteert om een advies te vragen voor elke regularisatieaanvraag, dan verlengt men de procedure aanzienlijk. Onmiddellijk rijst dan ook de vraag of er door de minister kan beslist worden als er niet tijdig een advies wordt verleend. Ook zal de minister verplicht worden om het advies, wanneer hij het niet volgt, op een afdoende manier te weerleggen.

Als de commissie een bindend advies verstrekt, dan heeft de minister geen enkele appreciatiebevoegdheid meer.

Deze oplossing acht hij dus niet wenselijk vooral omdat de huidige procedures reeds te lang zijn en er stemmen opgaan om bepaalde procedurestappen te schrappen en bepaalde beroepen niet meer mogelijk te maken.

De oplossing waarvoor de regering heeft geopteerd, is een adviesaanvraag in die gevallen waarin wordt getwijfeld of ze onder de strikt humanitaire overwegingen vallen. Daardoor wordt de werklast veel hoger.

De huidige commissie zal beschikken over een secretariaat waardoor ze alle regularisatiebeslissingen zal kunnen inventariseren en daarin een bepaalde jurisprudentie proberen te onderscheiden. Op die manier wordt het regularisatiebeleid, dat een discretionaire bevoegdheid blijft van de minister, in kaart gebracht waardoor het aan een discussie kan worden onderworpen en eventueel kan worden bijgestuurd.

Hij meent niet dat de oprichting van deze commissie bij wet of besluit moet worden geregeld. Hij wenst te beschikken over een soepel werkinstrument. Niets belet dat, na een evaluatie, de werking van dit instrument wordt verfijnd. Hij wenst dat dit gemakkelijk zou kunnen gebeuren.

De bij artikel 32 van de vreemdelingenwet ingestelde Commissie van advies voor vreemdelingen heeft een specifieke opdracht en behandelt hoogstens een dertigtal dossiers per maand. Hij meent dat deze commissie niet in staat is om een grote hoeveelheid adviesaanvragen te verwerken. De procedure zou daardoor, eens te meer, veel te lang aanslepen.

Hij is er evenmin voorstander van dat de adviescommissie zich over alle regularisatieaanvragen moet uitspreken. Dit is niet in overeenstemming met de opdrachten van de commissie zoals de regering dat wil.

Als dit advies dan ook nog bindend zou zijn, dan beslist de commissie en niet langer de minister. Dit leidt tot een systeem waarbij niemand nog politieke verantwoordelijkheid draagt voor de genomen beslissingen.

De criteria voor de regularisatie zijn opgenomen in een omzendbrief van 9 oktober 1997 (Belgisch Staatsblad van 14 november 1997). De minister bezorgt ter informatie een bundel met een aantal nuttige cijfergegevens die een overzicht geven van de snelheid waarmee de adviesaanvragen worden afgehandeld (zie bijlage 4).

Of die criteria nu bij wet of in een omzendbrief worden opgenomen ­ de minister verkiest de tweede mogelijkheid ­ is van minder belang dan de doorzichtigheid van deze criteria. De Senaat heeft dit in zijn evaluatieverslag trouwens benadrukt.

De door de minister gehanteerde criteria maken voor iedereen duidelijk of op een regularisatieaanvraag al dan niet kan worden ingegaan.

Deze criteria zijn exhaustief in die zin dat de regularisatieaanvraag moet gebaseerd zijn op één van de criteria. Het laatste criterium, de buitengewone omstandigheden die een terugkeer naar het land van oorsprong onmogelijk maken, is echter vrij ruim en zal voor elke aanvraag individueel moeten worden onderzocht.

2.2. Kortere proceduretermijnen

De minister meent dat termijnen enkel zin hebben als ze op straffe van nietigheid moeten worden nageleefd. Als de termijn wordt overschreden zal dus iemand op ons grondgebied kunnen blijven zonder aan een criterium te voldoen. Dit is niet verdedigbaar, onder meer omdat er dan geen rekening kan worden gehouden met elementen als openbare orde of veiligheid (misdrijven, mensenhandel of -smokkel).

Dit betekent niet dat de aanvragen niet op een zo kort mogelijke termijn moeten worden afgehandeld. Wel heeft de minister bezwaren tegen het wettelijk opleggen van een behandelingstermijn. Dit zal zelfs een contraproductief gevolg hebben : telkens als de termijn dreigt overschreden te worden zal men geneigd zijn om een negatieve beslissing te nemen.

2.3. Uitbreiding van de toelatingsvoorwaarden bepaald in artikel 10 van de wet

De minister wijst erop dat artikel 10 van de vreemdelingenwet niets te maken heeft met regularisaties van rechtswege zoals de vraagstellers verkeerdelijk voorhouden.

Artikel 10 somt de categorieën van personen op die niet onderworpen zijn aan de vereisten van artikel 9. Regularisaties hebben enkel betrekking op personen die wel vallen onder artikel 9 maar die daar, door buitengewone omstandigheden, niet aan kunnen voldoen.

Personen, waarvan het CGVS meent dat ze niet moeten worden teruggeleid, automatisch onder artikel 10 laten vallen waardoor ze een soort B-status krijgen, lijkt hem evenmin een wenselijke oplossing. Het statuut van ontheemde is per definitie tijdelijk. Artikel 10 geeft in principe recht op een verblijf voor onbepaalde duur en de verlenging kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden geweigerd worden. Het ophouden van een burgeroorlog behoort niet tot die omstandigheden.

De minister bevestigt dat personen die al jaren in de procedure verwikkeld zijn, recht hebben op een regularisatie als het om asielzoekers gaat die geen gevaar vormen voor de openbare orde en die geïntegreerd zijn (cf. omzendbrief). De procedure voor de Raad van State wordt evenwel niet meegeteld voor de berekening van de duur van de procedure, tenzij de Raad van State een schorsing uitspreekt.

Vreemdelingen die geen asielaanvraag hebben ingediend maar wel al lang in België verbleven, komen niet in aanmerking voor de regularisatie.

Deze personen zijn geen vluchtelingen en hebben nooit geprobeerd om legaal in ons land te verblijven.

Een deel van deze groep bestaat uit studenten die, na hun studies, niet naar hun land terugkeren.

De minister wenst deze personen niet te regulariseren, enerzijds omdat het doel van de studentenvisa is mensen de kans te geven op een opleiding die ze dan in hun eigen land ten nutte kunnen maken en anderzijds omdat deze studenten op voorhand weten dat zij hier slechts voor de duur van hun studies kunnen verblijven.

2.4. B-statuut

De minister is ervan overtuigd dat voor de ontheemden een oplossing op Europees niveau moet worden uitgewerkt, zoniet dreigen catastrofale gevolgen. Hij geeft het voorbeeld van Italië dat, nadat het een regeling had aangekondigd, overspoeld werd door een golf van illegalen die het land werden ingesmokkeld door mensenhandelaars. Het gevolg is dat men draconisch strenge grenscontroles moet nemen om deze mensenstroom in te dammen.

Een Europees statuut voor ontheemden moet een tijdelijk verblijfsrecht van korte duur verlenen, afhankelijk van de toestand in het land van herkomst. Dit verblijfsrecht moet verlengbaar zijn tot de situatie in het land van herkomst genormaliseerd is waarbij niet valt uit te sluiten dat dit leidt tot een definitief verblijfsrecht als deze situatie te lang blijft duren.

Over de toepasbaarheid van dit statuut op uitgeprocedeerde asielzoekers die beschikken over een niet-terugleidingsclausule stelt de minister dat dit een positieve indicatie kan zijn zonder dat dit op zich voldoende is om het statuut van ontheemde toe te kennen. Anderzijds is het ontbreken van een niet-terugleidingsclausule op zich geen reden om eventueel het statuut van ontheemde uit te sluiten.

Tenslotte vraagt de minister dat het Parlement de regering de gelegenheid zou geven om haar beslissingen te verwezenlijken ­ zij het dat deze op termijn moeten worden geëvalueerd. Hij meent dat het niet aangewezen is om, vooraleer een beleid vorm heeft kunnen krijgen, reeds dit beleid te willen veranderen.

3. Gedachtewisseling

Een lid vraagt of de organisaties op het terrein betrokken zijn bij het opstellen van de nieuwe instructies.

Tevens vraagt zij of de nota van de regering in verband met het asielbeleid nog zal worden besproken in deze commissie.

De minister is bereid om elk onderwerp met deze commissie te bespreken. Enerzijds heeft hij voor de nieuwe beleidslijnen in verband met het asiel- en regularisatiebeleid instructies gegeven aan de DVZ. Anderzijds zal hij een document opstellen dat bestemd is voor een groot publiek dat de nieuwe richtlijnen bevat. Met de twee belangrijkste NGO's is gesproken om de nieuwe richtlijnen in een zo bevattelijk mogelijk document samen te vatten.

Een ander lid meent dat de commissie in elk geval daarover geen debat moet houden. Een dergelijk debat heeft geen zin als de regering op voorhand aankondigt dat ze haar beleid niet meer wenst te wijzigen.

Een derde spreekster wil weten wanneer de commissie kennis kan nemen van dat document.

De minister herinnert eraan dat de nieuwe richtlijnen voor de Dienst Vreemdelingenzaken reeds aan de commissie zijn meegedeeld. Het « openbare » document wordt momenteel opgesteld door een redactiecomité.

Spreekster vraagt vervolgens of de raadpleging van de advies-commissie niet kan worden versneld door enkel een advies te vragen bij een negatieve beslissing van de minister.

De minister antwoordt dat geen overleg nodig is als de regularisatieaanvraag niet aan de vastgestelde criteria voldoet. In dat geval raadpleegt de overheidsdienst de minister niet; hij beslist zelf. Alleen in uiterst bijzondere gevallen zendt de overheidsdienst het dossier naar de minister.

Zo heeft de dienst de minister onlangs twee dossiers voorgelegd. Het eerste geval betrof een vrouw van 78. In het tweede geval ging het om iemand die fraude had gepleegd bij zijn asielaanvraag maar die reeds goed in het land was geïntegreerd.

Spreekster vraagt of er termijnen zijn vastgesteld. In de wet op de naturalisaties is een vaste termijn opgelegd : als de diensten van het ministerie van Justitie hun advies niet binnen deze termijn geven, worden zij geacht een gunstig advies te hebben gegeven en kan het dossier voort worden afgehandeld. Men kan een termijn van drie maanden opleggen voor het advies en nog eens drie maanden voor het nemen van een besluit. Is zo'n procedure mogelijk voor de regularisaties?

De minister wijst erop dat het vaststellen van een termijn contraproductief werkt. Als de administratie ziet dat de vastgestelde termijn gaat verlopen, zal zij een negatief advies geven aangezien ze geen elementen heeft die een gunstig besluit rechtvaardigen. De commissieleden beseffen niet welke problemen de overheidsdiensten hebben om voldoende inlichtingen te verzamelen om een dossier samen te stellen. De aanvrager kan niet bereikt worden op het adres dat hij heeft opgegeven, hij geeft niet de gevraagde inlichtingen, ...

De minister herinnert er in dit verband aan dat de adviescommissie alleen bij twijfel optreedt, en op verzoek van de minister.

Als het dossier volledig is, is een beslissing snel genomen.

Als de termijn begint te lopen vanaf de indiening van de aanvraag, zal hij verplicht zijn om onmiddellijk een negatieve beslissing te nemen als het dossier onvolledig is.

Een lid meent dat het niet vanzelfsprekend is dat de aanvrager zelf op korte termijn de nodige stukken kan bezorgen.

Een ander lid meent dat als men in een termijn voorziet, het volstaat dat de persoon die regularisatie aanvraagt een onvolledig dossier indient, precies om de gestelde termijn te laten verstrijken en daardoor automatisch geregulariseerd te worden.

Een senator zou willen dat de commissie zich niet verliest in een discussie over details in de procedure.

Hoewel de mensen zonder papieren openlijk eisen dat met hun toestand rekening wordt gehouden, blijft een passende reactie van de minister uit.

Hoe zwaarder men de procedures maakt, hoe trager ze verlopen. Het gevolg daarvan is dat men voortdurend de cijfers achternaholt en de politieke wereld er niet in slaagt een duidelijk antwoord te formuleren op een steeds prangender maatschappelijke toestand.

In Frankrijk hebben verschillende politici moeten vaststellen dat dit probleem niet wordt opgelost door halve maatregelen : het probleem moet grondig worden aangepakt. De huidige oplossing die erin bestaat dat elk geval afzonderlijk wordt onderzocht, biedt geen oplossing voor het probleem dat steeds hoger op de politieke agenda komt.

De mensen zonder papieren zijn uit de anonimiteit getreden. Hun kinderen zijn ingeschreven in de scholen maar ze hebben slechts een zeer kleine kans op een regularisering van hun toestand. Iedereen weet dat die mogelijkheid slechts is weggelegd voor een zeer klein percentage en dat de anderen gewoon zo in België zullen blijven.

Er is dus geen andere oplossing dan een regularisatie op grotere schaal. Daartoe moet men steunen op een aantal personen die aan een aantal voorwaarden voldoen, veeleer dan over te gaan tot individuele regularisaties op grond van een lijst van criteria. Die individuele regularisatie kan wel worden toegepast voor degenen die niet voldoen aan de voorwaarden voor een collectieve regularisatie.

Spreker is de mening toegedaan dat de minister in dit dossier een enigszins andere houding aanneemt dan zijn voorgangers. Misschien zullen de maatregelen die hij voorstelt, het mogelijk maken meer gevallen te regelen dan in het verleden. Dit belet niet dat het probleem van de tienduizenden illegalen onverkort blijft bestaan. Wij weten allen waartoe dit leidt. Wij kunnen niet blind blijven voor die realiteit. Tot slot stelt hij voor dat de commissie zich uitspreekt over de teksten die zijn ingediend.

De minister antwoordt dat hij vijf situaties op grond waarvan een regularisatie mogelijk is, heeft opgesomd. De mensen die thans de kerken bezetten, werden uitgenodigd hun dossier in te dienen. Ongetwijfeld zijn er onder hen mensen die in aanmerking komen voor regularisatie. Hij zal weigeren illegalen te regulariseren die niet voldoen aan de criteria vermeld voor de vijf genoemde situaties.


Een lid is zeer bezorgd over wat er de komende dagen of weken dreigt te gebeuren. Er zijn mensen die met een hongerstaking zijn begonnen. Zij wil niet dat de toestand rampzalig wordt. Zij vraagt zich af wanneer de nieuwe instructies van kracht worden.

De minister antwoordt dat de maatregelen die hij heeft voorgesteld, onmiddellijk van kracht worden. Hij heeft de Dienst Vreemdelingenzaken de instructie gegeven die maatregelen onmiddellijk toe te passen.

Spreekster vraagt hoe en wanneer de mensen zonder papieren die in aanmerking komen voor regularisatie, op de hoogte zullen worden gebracht van de genomen maatregelen. Welk signaal zal de regering geven aan de mensen die wachten op een antwoord ? Een dergelijk signaal zou het mogelijk maken de acties stop te zetten.

De minister antwoordt dat hij hun heeft medegedeeld dat zij een dossier moeten indienen. Hij heeft geweigerd ze te ontmoeten want dat dient tot niets. Een regularisatieaanvraag zal worden beoordeeld op grond van een dossier en niet op grond van een ontmoeting met de minister.

Een ander lid vreest dat de massa van deze aanvragen de vroegere, regelmatig ingediende, aanvragen dreigt te vertragen. Zij vraagt of deze aanvragen met voorrang zullen worden behandeld.

De minister verzekert dat er geen voorrang zal worden verleend maar meent dat met de nieuwe criteria veel sneller een beslissing genomen zal kunnen worden tenminste voor zover het dossier volledig is.

Hij vermoedt dat vele aanvragen gebaseerd zullen zijn op humanitaire redenen waarbij de opgegeven redenen zullen moeten worden onderzocht. Vastgesteld wordt dat de aanvragers soms een verklaring afleggen die totaal verschilt van die bij de asielaanvraag. In principe zou hij de regularisatievraag dan kunnen weigeren omdat er bedrog is gepleegd bij de asielaanvraag. Hij zal echter proberen om elke aanvraag op een ernstige manier te onderzoeken.

Een lid verbaast er zich over dat de minister niet overweegt een nota voor te bereiden waarin aan de vreemdelingen wordt uitgelegd wat de verschillende voorwaarden zijn en welke procedure wordt gevolgd. De minister heeft criteria uitgewerkt die enigszins ruimer zijn dan in het verleden en dus moeten de betrokkenen ervan op de hoogte gebracht worden dat het regeringsbeleid inzake regularisatie gewijzigd is.

De minister herinnert eraan dat hij onlangs zeer duidelijke instructies heeft gegeven aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Een redactiecomité bereidt thans een document voor waarin aan een ruim publiek de nieuwe criteria worden uitgelegd. Hij heeft deze criteria besproken met de leiders van de NGO's die zich ontfermen over de mensen zonder papieren. Hij ziet niet in wat hij nog meer zou kunnen doen om het standpunt van de regering duidelijk te maken. Volgens hem is het probleem dat de meerderheid van de illegalen wellicht niet voldoet aan de criteria die hij vooropstelt. Het « signaal » dat men van hem verwacht is een nóg grotere soepelheid. De regering is daartoe niet bereid.

Een lid meende te weten dat asielzoekers die in een ander Schengen-land reeds asiel hebben aangevraagd en zijn afgewezen, terug moeten worden gestuurd naar dat land. Er zijn mensen die werkelijk een asielcarrousel afwerken in de landen van de Europese Unie. Deze mensen zijn het slachtoffer van groeperingen en advocaten die hen misleiden en die hen ertoe aanzetten om hun werkelijke situatie te verhullen. Zij meent dat de voor iedereen geldende regels moeten worden gehandhaafd.

De minister beaamt dit maar wijst erop dat het vijfde criterium ­ dringende humanitaire redenen ­ voor iedereen geldt, ook voor hen die fraude hebben gepleegd bij de asielaanvraag. Het probleem is dat dit vijfde criterium zeer arbitrair is en de adviescommissie moet daar enige systematiek in brengen.

VI. DE UITVOERING VAN DE BESLISSING VAN DE MINISTERRAAD VAN 4 OKTOBER 1998 (15 DECEMBER 1998)

1. Uiteenzetting van de minister

Ter inleiding geeft de minister een overzicht van het aantal asielaanvragen in 1998.

1.1. Het aantal asielaanvragen

Het aantal asielaanvragen blijft hoog. Maar in vergelijking met het aantal in oktober 1998 is er een daling merkbaar. Die trend zet zich door in december (zie aantal asielaanvragen van 1 tot en met 14 december 1998 : + 1 120).

Hieronder een overzicht van het aantal asielaanvragen in 1998 :

Januari : 981

Februari : 1 080

Maart : 1 269

April : 1 139

Mei : 1 192

Juni : 1 510

Juli : 2 035

Augustus : 2 320

September : 2 564

Oktober : 2 851

November : 2 528

December : ­ tot en met 14 december : 1 120

­ verwacht voor de hele maand : 2 200 - 2 300

De meeste asielzoekers zijn afkomstig uit Oost-Europa.

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste nationaliteiten voor 1998 (tot en met eind november) :

Joegoslavië (vnl. Kosovo) 5 509 (27,8 %)
Albanië 1 053 ( 5,4 %)
Roemenië 1 473 ( 7,6 %)
Slovakije 888 ( 4,6 %)
Bulgarije 322 ( 1,7 %)
Armenië 530 ( 2,7 %)
Georgië 401 ( 2,1 %)
Congo (Kinshasa) 1 539 ( 7,9 %)
Rwanda 940 ( 4,8 %)
Somalië 489 ( 2,5 %)
Turkije 353 ( 1,8 %)
Pakistan 405 ( 2,1 %)
Totaal 19 410

De notering van de nationaliteit in deze statistiek gebeurt op basis van de nationaliteit zoals die door de asielzoekers wordt gegeven. Dit is niet noodzakelijk de ware nationaliteit van de asielzoeker (zie bijvoorbeeld het groot aantal personen die zich voorstellen als afkomstig uit Kosovo, terwijl zij in feite uit Albanië of Macedonië komen : meer dan 50 % zou niet uit Kosovo afkomstig zijn).

1.2. Het beleid

Om verder een daling van het aantal asielzoekers die duidelijk geen vluchteling in de zin van de Conventie zijn te bekomen, is het nodig :

­ om de onontvankelijke en manifest ongegronde aanvragen binnen zo kort mogelijke tijd te behandelen (dit wil zeggen binnen twee à drie maanden, inbegrepen het onderzoek van het dringend beroep door de commissaris-generaal voor de vluchteligen en de staatlozen);

­ om uitgeprocedeerde asielzoekers zo snel mogelijk te doen vertrekken, zo nodig door hen te verwijderen, wanneer er wordt vastgesteld dat zij niet vrijwillig vertrekken;

­ om een aantal categoriën van asielzoekers in zoveel mogelijk gevallen naar een onthaalcentrum door te verwijzen en zo te voorkomen dat zij een recht op sociale steun van een OCMW kunnen laten gelden (wat een belangrijke aantrekkingsfactor voor sommige categoriën van asielzoekers zou zijn);

­ om netwerken van mensensmokkel kordaat aan te pakken (1).

De regering heeft volgende maatregelen genomen om die doelstellingen te realiseren :

­ aan de betrokken diensten of instanties werd bijkomend personeel ter beschikking gesteld;

­ een aantal categoriën van asielzoekers worden prioritair behandeld teneinde in die gevallen binnen zeer korte tijd een afhandeling van de asielprocedure te bekomen. Na de afsluiting van de asielprocedure wordt er voor hen in het bijzonder nagegaan of zij vertrekken; desgevallend worden zij verwijderd. Het gaat dan in het bijzonder om personen afkomstig uit Roemenië, Slovakije, Albanië en diegenen die zich ten onrechte als afkomstig uit Kosovo voorstellen;

­ het aantal onthaalcentra werd verhoogd;

­ er werden bijzondere acties tegen netwerken van mensenhandel en mensensmokkel georganiseerd (2).

1.3. De Dienst Vreemdelingenzaken

De aanwerving van de in september 1998 toegekende bijkomende personeelsleden werd als volgt gerealiseerd :

­ een grote groep werd reeds op 1 oktober 1998 aangeworven;

­ tijdens de maand oktober traden de overigen in dienst.

Na een beperkte interne vorming werden ze in moeilijke omstandigheden (beperkte plaats, te volle lokalen) aan het werk gezet.

Het aantal beslissingen is sinds oktober in sterke mate toegenomen :

Aanvragen niet gegrond (na beroep) Aantal
beslissingen
September : 2 378 1 183
Oktober : 2 715 1 661
November : 2 404 1 704 (3)

Een verder stijging van het aantal beslissingen mag vanaf begin 1999 worden verwacht, wanneer de nieuwe personeelsleden maximaal operationeel zullen zijn en wanneer hen ­ na vertrek van diensten naar de WTC Toren ­ meer ruimte kan worden ter beschikking gesteld.

Met de DVZ wordt er nu een programma uitgewerkt om de achterstand weg te werken :

­ aantal nog niet ondervraagde asielzoekers : 2 224 + 1 399 = 3 623;

­ aantal nog niet besliste asielzoekers : 2 224 + 1 399 + 1 550 = 5 173 (bijkomende achterstand in beslissingen van begin stijging asielverzoeken + minder getroffen beslissingen tegenover aantal ondervragingen).

Ook hierbij zal er prioriteit worden gegeven aan de behandeling van de asielverzoeken waarvan de kans groot is dat zij als onontvankelijk of manifest ongegrond moeten worden beschouwd (4).

Vanaf januari 1999 zullen het aantal beslissingen minstens even hoog zijn als het aantal asielaanvragen en zal geleidelijk de achterstand worden weggewerkt.

1.4. De commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

Het aantal beslissingen van de CGVS blijft laag.

Hieronder een overzicht van het aantal eindbeslissingen (5) van de CGVS in 1998 :

Refus au cours
de la phase
de recevabilité
­
Weigering
in fase van
ontvankelijkheid
Décision de fond
(tant favorable
que défavorable)
­
Beslissing
ten gronde
(zowel positief
als negatief)
Total
­
Totaal
Janvier. ­ Januari 259 277 536
Février. ­ Februari 338 363 701
Mars. ­ Maart 423 414 837
Avril. ­ April 446 328 774
Mai. ­ Mei 370 267 637
Juin. ­ Juni 406 329 735
Juillet. ­ Juli 468 397 865
Août. ­ Augustus 317 286 603
Septembre. ­ September 360 356 716
Octobre. ­ Oktober 296 316 612
Total. ­ Totaal 3 683 3 333 7 016

De CGVS had zich in het beheersplan nochtans verbonden tot een aantal maatregelen om vanaf mei 1998 te komen tot een hoger aantal beslissingen (teneinde zo de achterstand weg te werken). In september 1998 heeft de regering hen bijkomende personeelsleden ter beschikking gesteld maar ook die maatregel blijkt nog geen effect te sorteren. (6)

Met de CGVS wordt er overgegaan tot een grondige evaluatie van de uitvoering van het huidig beheersplan en de maatregelen die nodig zijn om te komen tot een betere werking van de diensten van het CGVS. Dit moet binnen korte tijd leiden tot een sterke stijging van het aantal beslissingen.

1.5. De Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen

Het aantal beslissingen is steeds hoger geweest dan het aantal ingediende beroepen.

Hieronder een overzicht voor 1998 :

Mois 1998
­
Maand 1998
Nombre de recours
­
Aantal beroepen
Nombre de décisions
­
Aantal beslissingen
Solde
­
Saldo
Arriéré
­
Achterstand
Janvier 1998. ­ Januari 1998 108 299 2 405 - 191
Février 1998. ­ Februari 1998 161 304 2 262 - 143
Mars 1998. ­ Maart 1998 183 299 2 146 - 116
Avril 1998. ­ April 1998 148 310 1 984 - 162
Mai 1998. ­ Mei 1998 135 240 1 879 - 105
Juin 1998. ­ Juni 1998 119 292 1 706 - 173
Juillet 1998. ­ Juli 1998 184 256 1 634 - 72
Août 1998. ­ Augustus 1998 139 129 1 644 10
Total ­ Totaal 16 097 14 463 1 644

De achterstand (beter : het aantal nog te nemen beslissingen) is op 30 november 1998 gedaald tot 1 413 dossiers :

­ 512 dossiers voor de Nederlandstalige kamers. Dit aantal is te beschouwen als een normaal werkvolume : dus geen achterstand meer;

­ 899 dossiers voor de Franstalige kamers. Ook die kamers zullen binnen relatief korte tijd op een normaal werkvolume terechtkomen.

Maar de situatie kan veranderen, wanneer het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen opnieuw meer beslissingen ten gronde zal nemen. De evolutie wordt dan ook van zeer nabij opgevolgd.

Op basis van de programmering van het CGVS voor 1999 (met onder een overzicht van het aantal beslissingen ten gronde) zal er worden nagegaan hoeveel beroepen de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen mag verwachten en of er bijkomende maatregelen nodig zijn om een stijging van het aantal beroepen op te vangen.

1.6. Omzendbrief betreffende de toepassing van artikel 9, derde lid

Deze omzendbrief is eerder een handleiding voor de « gebruiker ». Zij licht voor het grote publiek de beslissing toe die door de Ministerraad op 4 oktober jl. werd genomen.

In de handeling worden de vijf categoriëen overgenomen die reeds in de nota aan de Ministerraad van 4 oktober stonden. De bespreking heeft voornamelijk betrekking op asielzoekers die voor regularisatie in aanmerking komen omdat ze onredelijk lang op een beslissing hebben moeten wachten (eerste categorie) en de regularisatie om humanitaire redenen (vijfde categorie).

Wat de eerste categorie betreft, gaat men ervan uit dat voor gezinnen een procedureperiode van 4 jaar beschouwd wordt als te lang. Als einddatum van de asielprocedure geldt de datum van de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of de datum van het bevel om het grondgebied te verlaten, waarbij de uitvoeringstermijn waarin dat bevel voorziet niet wordt meegerekend.

In geval van twee of meer asielaanvragen wordt er in principe slechts rekening gehouden met de duur van de behandeling van de eerste aanvraag, tenzij de tweede of latere aanvraag ontvankelijk werd verklaard. Dan houdt men rekening met de duur van het verblijf vanaf de eerste aanvraag tot de uitvoerbare beslissing inzake de tweede of latere aanvraag, voor zover men een ononderbroken verblijf kan aantonen.

Met de procedure voor de Raad van State wordt in principe geen rekening gehouden (zie beslissing van de Ministerraad van 4 oktober 1998). Hiermee wordt wel rekening gehouden wanneer de Raad van State een annulatie of schorsing heeft uitgesproken of wanneer de gemachtigde van de minister van Binnenlandse Zaken wegens een procedure voor de Raad van State een verlenging of schorsing van het bevel heeft toegestaan.

Als tekenen van integratie worden beschouwd :

­ kennis van één van de landstalen;

­ het feit dat men gedurende geruime tijd heeft gewerkt of nog steeds werkt.

In geval van families met schoolgaande kinderen wordt de integratie vermoed wanneer de kinderen steeds naar school zijn gegaan en zich intussen goed aangepast hebben. Dit betekent dat een verblijfsvergunning in het algemeen kan worden toegekend, ook al hebben de ouders niet gewerkt of spreken zij nog niet één van de landstalen. Een verblijfsvergunning wordt in dat geval slechts geweigerd in zeer bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld direct of zeer ernstig gevaar voor de openbare orde).

De factor werk moet in een breder geheel worden onderzocht, inzonderheid rekening houdend met de volgende omstandigheden :

­ de wil van betrokkene om te werken;

­ de reële mogelijkheid tot tewerkstelling.

In dit verband merkt de minister op dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de situatie van een alleenstaande moeder met kinderen en die van een alleenstaande man. De eerste persoon kan moeilijk worden aangewreven dat zij nooit heeft gewerkt. Zij kan dus een verblijfsvergunning verkrijgen gelet op haar bijzondere familiale situatie, ook al heeft zij nooit gewerkt. Van de tweede persoon mag men verwachten dat hij op zijn minst aantoont dat hij werk zoekt of dat hij zich wil bijscholen.

De uitsluitingsgronden; er kan geen verblijfsvergunning worden toegekend wanneer een van de volgende situaties zich voordoet :

­ er zijn redenen om betrokkene als een gevaar voor de nationale veiligheid, de openbare orde of de openbare rust te beschouwen;

­ de betrokken persoon heeft in de asielprocedure fraude of bedrog gepleegd of is zelf verantwoordelijk voor de langere duur van de asielprocedure, bijvoorbeeld door het gebruik van allerlei kunstgrepen om de procedure te verlengen.

De vaststelling van een van die gegevens leidt op zich niet automatisch tot een uitsluiting van de mogelijkheid tot regularisatie. Twee punten moeten in aanmerking worden genomen :

1º het directe en reële karakter van het gevaar inzake nationale veiligheid, openbare orde en openbare rust en/of de ernst van fraude of bedrog;

2º de mate van integratie en de familiale omstandigheden.

Wat de regularisatie om humanitaire redenen betreft, herinnert de minister eraan dat die slechts wordt toegepast na een individueel onderzoek. Regularisatie zal mogelijk zijn wanneer de aanvrager zich in een dermate prangende situatie bevindt dat de machtiging tot verblijf in België de enige oplossing is.

In de omzendbrief worden enkele voorbeelden opgesomd.

Een langdurig ­ legaal of illegaal ­ verblijf in België of het feit dat de betrokkene intussen goed geïntegreerd is, of dat er schoolgaande kinderen zijn, zijn op zich geen redenen om tot regularisatie over te gaan.

De adviescommissie voor regularisatie stelt een lijst op van alle beslissingen tot regularisatie en brengt regelmatig verslag uit over de jurisprudentie inzake regularisatie.

De minister wil in de regularisatieprocedure geen al te grote bureaucratie. Voor personen, van wie de aanvraag gebaseerd op de criteria vastgelegd naar de eerste categorie wordt geweigerd, zal de minister zijn diensten vragen om automatisch te onderzoeken of zij in aanmerking komen voor regularisatie op grond van humanitaire redenen (vijfde criterium).

Deze personen moeten dus geen nieuwe regularisatievraag indienen als hun aanvraag op grond van de lange duur van de asielprocedure geweigerd wordt.

Dit is een politiek engagement dat verder gaat dan wat in de regering is overeengekomen. Hij wil echter geen bureaucratische spelletjes spelen.

Hoewel hij in principe vrij is om de commissie van advies te raadplegen verbindt hij er zich toe om dat in die gevallen altijd te doen omdat het altijd om pregnante situaties gaat.

Uiteraard verandert deze belofte niets aan het principe dat regularisatiedossiers altijd individueel moeten worden onderzocht.

De behandeling van de regularisatieaanvragen is op dit ogenblik verspreid over verschillende diensten van de DVZ, afhankelijk van de status van de aanvrager : uitgeproduceerde asielzoekers (bijzondere cel van Bureau F), personen gehuwd met een Belg (Bureau E), enz.

De bestaffing van de bijzondere cel voor de regularisatie van uitgeprocedeerden was tijdelijk verminderd voor de behandeling van asielaanvragen in afwachting van de vorming van 48 bijkomende personeelsleden die in de loop van de maand oktober in dienst zijn getreden.

Die tijdelijke ingreep heeft geleid tot een vermindering van het aantal onderzochte dossiers van 1 september tot eind november van dit jaar.

In totaal werden 1 927 aanvragen behandeld in de loop van 1998 (tot en met november). Begin december werd de cel opnieuw versterkt waardoor nu, voor alle diensten samen, 22 personeelsleden de regularisatieaanvragen onderzoeken. Deze verhoging zal niet onmiddellijk leiden tot een verhoging van het aantal beslissingen omdat de contractuele personeelsleden zich voorbereiden op hun examen.

Begin 1999 zal deze verhoging wel vastgesteld kunnen worden.

Begin 1999 zal er ook bijkomende ruimte in de WTC-toren beschikbaar zijn die prioritair zal worden aangewend voor de cel regularisaties. Dit zal toelaten om de over verschillende diensten verspreide personeelsleden die de regularisatieaanvragen onderzoeken samen te brengen ­ dit zal de onderlinge communicatie verbeteren. Bovendien zal het personeel van deze cel met 50 % worden verhoogd ­ van 22 naar 33 personeelsleden.

Dit moet het mogelijk maken om alle nieuwe aanvragen binnen 60 dagen of 90 dagen te behandelen. Telkens als de commissie dat wenst kan de DVZ een overzicht geven van de evolutie van de achterstand.

De minister heeft tot nog toe geen bijzondere commissaris aangesteld omdat hij nog steeds op zoek is naar iemand met voldoende managementscapaciteiten. Het volstaat immers niet om iemand aan te stellen die voldoende met de materie vertrouwd is, het moet iemand zijn die in staat is om het management van de DVZ te organiseren en te vernieuwen.

Over de formulering en de ordening van de omzendbrief is overleg gepleegd met CIRÉ, OCIV en het Centrum voor racismebestrijding.

2. Algemene bespreking

Een spreekster herinnert eraan dat de minister heeft vermeld dat regelmatig werk een van de voorwaarden is voor een eventuele regularisatie. Hoe kan men regelmatig werk hebben als men niet over de vereiste documenten beschikt ?

De minister antwoordt dat « regelmatig werk » een van de criteria is om de sociale integratie te meten van de asielzoekers die, zodra ze tot de procedure zijn toegelaten, volstrekt legaal kunnen werken.

Een lid vraagt precieze gegevens over de achterstand inzake de regularisatieaanvragen.

De minister antwoordt dat er in totaal nog 3 640 dossiers uit het verleden te behandelen zijn :

­ uitgeprocedeerde asielzoekers : 2 430;

­ ontheemden : 378;

­ andere : 1 098.

Dit cijfer zegt niets over de vele regularisatieaanvragen die zeer snel worden afgehandeld ­ aanvragen die duidelijk enkel bedoeld zijn om tijd te winnen. Moeilijke dossiers, die nieuwe feiten aanhalen of bepaalde feiten anders voorstellen, nemen echter veel tijd in beslag.

Spreekster vraagt hoeveel asielzoekers hun aanvraag hebben ingediend in 1994 en 1995 ­ deze groepen komen immers in aanmerking voor regularisatie vanaf 1999.

De minister verstrekt de volgende cijfers :

­ asielaanvragen van 1992 : 896 (waarvan 96 het statuut van ontheemde hebben);

­ asielaanvragen van 1993 : 870 (waarvan 305 het statuut van ontheemde hebben);

­ asielaanvragen van 1994 : 649 (waarvan 21 het statuut van ontheemde hebben);

­ asielaanvragen van 1995 : 847;

­ asielaanvragen van 1996 : 1 658;

­ asielaanvragen van 1997 : 3 767.

De minister heeft in zijn uiteenzetting erop gewezen dat personen uit Oost-Europa (behalve Kosovo) snel worden verwijderd.

Een ander lid vraagt of de minister ervan uitgaat dat deze personen zelf hun vertrek organiseren of dat zij worden verwijderd.

De minister antwoordt dat men er zich vroeger toe beperkte om deze personen het bevel te geven het grondgebied te verlaten. In de toekomst zal ervoor gezorgd worden dat deze personen ook effectief worden verwijderd.

De minister heeft er ook op gewezen dat het aantal beslissingen van het CGVS laag blijft. Spreekster vraagt wat hiervan de reden is.

De minister meent dat het moeilijk is om hierop een eenduidig antwoord te geven. De commissaris-generaal schat mogelijk zijn onafhankelijkheid voor een stuk verkeerd in. Deze geldt voor zijn beslissingen maar niet voor de organisatie van zijn diensten.

Hij heeft soms de indruk dat op een te hoog niveau details worden behandeld. In elk geval zal hij proberen om de DVZ zijn achterstand te laten inhalen volgens een uitgewerkt schema.

De Vaste Beroepscommissie heeft op dit ogenblik niet veel achterstand. Mogelijk wordt die achterstand groter als zij meer beroepen moeten behandelen na de toevloed van asielaanvragen van de laatste maanden.

Hij stelt vast de het CGVS de in het beheerscontract vastgelegde objectieven niet haalt. Hij verwacht dat het CGVS inspanningen zal doen om die objectieven vooralsnog te halen.

Met betrekking tot de uitgeprocedeerde asielzoekers (eerste categorie), vraagt een lid of men de voorwaarden naleeft als men zijn regularisatieaanvraag enige tijd na de afloop van de asielprocedure indient, met andere woorden terwijl men illegaal op het grondgebied verblijft.

De minister antwoordt dat de circulaire bepaalt dat de regularisatieaanvraag in principe ingediend moet zijn binnen een maand na de negatieve beslissing van het CGVS of na het bevel om het grondgebied te verlaten. Deze termijn is alleen van toepassing op de definitieve beslissingen die in de toekomst in de asielprocedure worden genomen. Ze is niet van toepassing op mensen die in het verleden een procedure van vier of vijf jaren hebben doorlopen, zoniet zouden een hele reeks mensen geen regularisatieaanvraag kunnen indienen.

Spreekster besluit dat uitgeprocedeerde asielzoekers die illegaal op ons grondgebied verblijven een regularisatieaanvraag kunnen indienen als ze reeds vier of vijf jaar procedure achter de rug hebben.

De minister bevestigt haar conclusie.

Vervolgens vraagt spreekster of de minister bij zijn standpunt blijft dat het raadplegen van de adviescommissie moet afhangen van de beslissing van de minister.

De minister antwoordt dat hij daarover bij zijn standpunt blijft. Hij wijst er evenwel op dat hij de uitgeprocedeerde asielzoekers wier regularisatieaanvraag op basis van de criteria uit de eerste categorie is geweigerd, heeft beloofd dat hij de diensten zal laten nagaan of zij een regularisatie kunnen verkrijgen op basis van het vijfde criterium (humanitaire redenen). Voor deze categorie van personen zal hij dus systematisch het advies van de commissie inwinnen.

Hij benadrukt dat dit politiek engagement verder gaat dan dat van de regering in haar besluit van 4 oktober jl. Een persoon die een aanvraag indient op basis van het vijfde criterium, valt niet onder deze categorie.

Een ander lid vraagt welke procedure geldt voor deze categorie van mensen. Zelfs als ze geweigerd zullen worden op basis van het eerste criterium, hebben de uitgeprocedeerde asielzoekers er belang bij een aanvraag in te dienen op basis van dat criterium, omdat er dan in elk geval een advies van de commissie volgt en een automatisch onderzoek met het oog op regularisatie op basis van het vijfde criterium. Zij wil weten welke handelwijze zij moet aanraden aan personen die een regularisatieaanvraag willen indienen.

De minister antwoordt dat deze handelwijze alleen voordelen heeft als de personen in kwestie denken dat zij iets te winnen hebben bij het advies van de commissie.

Een lid vraagt zich af of dat niet zal leiden tot ongegrond gebruik van het eerste criterium, waardoor de procedure nog maar eens verzwaard wordt.

Zij vraagt ook of iemand die reeds afgewezen is, een tweede regularisatieaanvraag kan indienen op basis van een ander criterium.

De minister antwoordt dat dat altijd mogelijk is.

Een senator vindt dat de regularisatiecriteria heel streng blijven, ook als de minister de Dienst Vreemdelingenzaken aanspoort tot een soepele interpretatie. Hoe moet men de gezondheidsproblemen van een ouder of een kind beoordelen ? Tenzij er een « ernstig » gezondheidsprobleem is of terugkeer niet mogelijk is (land in oorlog is het criterium uit de nota), kunnen deze personen geen regularisatie verkrijgen behalve als de minister meent dat ze het vijfde criterium kunnen inroepen.

De minister is het niet eens met deze interpretatie. Als een gezin geen vier volle jaren in de asielprocedure verwikkeld is, kan men toch nog tot regularisatie besluiten.

Spreker wijst erop dat iemand die een regularisatie vraagt, zijn kansen op succes toch moet kunnen inschatten.

De minister antwoordt dat de commissieleden moeten weten wat ze willen. Ofwel willen ze een soepele beoordeling van de vastgestelde criteria ­ met de onzekerheid die dat meebrengt ­ , ofwel willen ze een strenge toepassing van de criteria waarbij elke mogelijkheid tot een soepele interpretatie uitgesloten is.

Spreker wil alleen duidelijk weten welk beleid de minister in deze aangelegenheid wil voeren.

De betrokken personen hebben het recht te weten hoe hun toekomst er uitziet. De verklaring van de minister doet aan een loterij denken : zij kunnen hun kans wagen, zonder te weten of het hun zal lukken. Iedere keer is het de minister die « verkeersleider » speelt. Op het eerste zicht verandert de omzendbrief niets maar het beleid zal in de praktijk iets soepeler zijn teneinde de huidige druk wat te verlichten.

De minister wijst erop dat de omzendbrief de beslissing van de regering niet wijzigt maar ze wel uitlegt.

Wat de adviescommissie betreft, meent een lid dat zij als taak heeft de ingediende aanvragen te beoordelen.

De minister antwoordt dat de voornaamste opdracht van de commissie is een inventaris op te stellen van de beslissingen terzake.

Spreker betwijfelt sterk of de mensen die de beslissingen nemen, wel voldoende dossierkennis hebben. Hun gebrek aan bekwaamheid zal de minister in moeilijkheden brengen. De minister zal zich verplicht zien alle aanvragen niet van het eerste maar van het vijfde criterium te laten afhangen. Het lid vindt dat het vijfde criterium altijd door de adviescommissie moet worden beoordeeld, om te vermijden dat de minister door zijn diensten in een uiterst vervelende situatie wordt gebracht.

Een lid vraagt op welke manier het begrip « humanitaire redenen » zal worden gedefinieerd.

De minister meent dat dit begrip nooit op een duidelijke manier kan worden gedefinieerd. Als er precieze regels worden opgesteld zullen er aanvragen worden geweigerd die indruisen tegen ieders rechtsgevoel. Het vierde en vijfde criterium moeten soepel worden geïnterpreteerd omdat er anders totaal verkeerde beslissingen worden genomen. Dat is de reden waarom hij de commissie een inventaris laat opstellen om geleidelijk een zicht te krijgen op de toepassing van het humanitair criterium.

Voor het eerst zal er dan met kennis van zaken over dit criterium kunnen gedebatteerd worden. Voor het eerst zal het arbitraire doorzichtiger worden en kan men over het beleid van gedachte wisselen. In de praktijk worden sommige regularisatieaanvragen aangevuld met een schrijven van een of andere politicus. Regularisatie mag daar niet van afhangen. In de toekomst zullen, zoals vroeger, eigenaardige regularisaties omwille van politiek dienstbetoon kunnen worden uitgesloten.

Het lid wijst erop dat sommige illegalen al meer dan tien jaar in ons land verblijven. Uit de beleidsnota meent zij begrepen te hebben dat deze mensen een regularisatie kunnen vragen omwille van humanitaire redenen. Kunnen wij deze mensen aanraden om dit te doen ?

De minister weet niet of er in al die gevallen humanitaire redenen zijn. Als men meent dat elke aanvraag een positief gevolg moet hebben is men bij hem aan het verkeerde adres want dit komt neer op een algemene regularisatie, iets wat de regering niet wenst. De duur van het illegaal verblijf is op zich nooit een reden om tot regularisatie over te gaan.

Een ander lid vraagt wat men met de mensen aanvangt terwijl hun aanvraag tot regularisatie in behandeling is. Kan de minister beloven dat zij gedurende die periode niet worden uitgezet ?

Er zullen ongetwijfeld mensen opduiken die men eerder niet kende.

Zullen de criteria voor regularisatie om humanitaire redenen geïnspireerd zijn op de criteria die men naar voren schuift voor de afgewezen asielzoekers (integratie, enz.) ?

Blijft de mogelijkheid om het vijfde criterium te laten onderzoeken onbeperkt geldig nadat men de regularisatie heeft aangevraagd op basis van het eerste criterium ?

De minister antwoordt dat het daar gaat om een politieke verbintenis van de huidige regering.

De minister zegt dat het oneerlijk zou zijn mensen uit te wijzen die nu uit de clandestiniteit opduiken om een regularisatie te vragen. Er zijn bepaalde prioriteiten inzake uitzettingen.

Wat de regularisatiecriteria betreft, antwoordt de minister dat de criteria die gelden voor de afgewezen asielzoekers aangevoerd mogen worden, maar dat zij op zich geen voldoende reden inhouden om de regularisatie op basis van het vijfde criterium toe te kennen.

Een senator heeft er begrip voor dat de omschrijving van het begrip « humanitaire redenen » moeilijk in regels kan worden vastgelegd. De inventaris van de commissie van advies heeft echter alleen maar zin als die leidt tot een meer geordende besluitvorming.

Het arbitraire in de toepassing van het vijfde criterium op dit ogenblik is dat voor dezelfde gevallen verschillende beslissingen zouden genomen worden. Een van de elementen die de beslissing van de minister zouden kunnen beïnvloeden is het al dan niet aanwezig van actiegroepen.

Dit lijkt hem een negatief aspect te zijn van de arbitraire beslissingsbevoegdheid van de minister omdat deze rekening houdt met elementen die niets met het dossier zelf te maken hebben.

Hij meent dat in gelijkaardige gevallen eenzelfde beslissing dient te worden genomen. In die zin verzet hij zich tegen de arbitraire beslissingsbevoegdheid van de minister. Hij hoopt dat door de opbouw van een jurisprudentie een aantal objectieve criteria zullen ontwikkeld worden die ene zekere objectivering van de te nemen beslissing mogelijk maken. Subjectieve elementen ­ zoals het al dan niet gesteund worden door een actiegroep ­ spelen daarin niet mee.

De minister wil eerst één ding duidelijk maken. Men moet goed voor ogen houden dat wie met de jaren van illegaal verblijf als criterium voor een regularisatie rekening houdt mensensmokkel in mensenhandel omzet. Men zal mensen naar België smokkelen, ze gedurende een aantal jaren uitbuiten in een zwart circuit tot ze voldoende lang hier zijn om geregulariseerd te worden.

De minister beaamt dat de inventaris het arbitraire politiek moet bespreekbaar maken. Voor zover men van gelijkaardige gevallen kan spreken moet er inderdaad een gelijkaardige behandeling zijn. Dit betekent dat de beslissingen inderdaad geobjectiveerd en gestroomlijnd worden. De dossiers moeten op zich onderzocht worden en subjectieve elementen (politiek dienstbetoon, enz.) zullen worden geweerd. Het bestaan van een actiegroep mag de beoordeling van een concreet dossier niet beïnvloeden ­ in negatieve of positieve zin. Zowel bij regularisatie- als asielaanvragen worden er vaak leugenachtige verklaringen afgelegd. Deze verklaringen worden aangeleerd door degenen die de mensensmokkel of -handel organiseren.

In het geval van mevrouw Adamu heeft haar « nicht » haar verhaal uitgevonden zich baserend op een afdoende kennis van de vaste rechtspraak van het CGVS, namelijk een interpretatie van de vluchtelingenconventie die de fundamentele vrouwenrechten poogt te beschermen.

Tenslotte merkt de minister op dat de regularisatie omwille van humanitaire redenen niet volledig kan worden losgekoppeld van het globale beleid.

Een jonge Congolees krijgt een studiebeurs voor Nederland waar hij effectief afstudeert en een bijkomende beurs krijgt voor de graad van MBA. Twee jaar daarvoor komt zijn vrouw met een toeristenvisum naar België, blijft hier een tijd illegaal en dient dan een niet-gefundeerde asielaanvraag in. Deze aanvraag wordt zeer snel afgewezen. Ook al heeft deze vrouw hier intussen een kind gekregen dat hier school loopt en zich behoorlijk in een van beide landstalen kan uitdrukken zal hij haar verblijf niet regulariseren, gelet op het globale beleid. Het koppel heeft zich heel bewust in een situatie gebracht om hier geregulariseerd te worden. De man wil alles behalve terugkeren naar zijn land. Hun gedrag ondergraaft het systeem van studiebeurzen zoals dat ook in Nederland bestaat en dat er opgericht is om hier afgestudeerden in hun land van herkomst aan de opbouw te laten meewerken.

Dit koppel probeert dus een situatie te creëren die indruist tegen het algemene beleid. Om die redenen zal hun regularisatie nooit worden toegestaan.

Een senator vraagt of het humanitair criterium gelijkwaardig is aan de andere criterium of dat het veeleer een soort laatste middel is dat, bij ontstentenis van andere elementen, nog onderzocht wordt.

De minister antwoordt dat het humanitair criterium gelijkwaardig is aan de andere criteria. Hij vermoedt evenwel dat vele mensen dit in de praktijk als laatste middel hebben gebruikt nadat alle andere middelen waren uitgeput.

Vaak berust de aanvraag op geen enkele grond waardoor ze meestal wordt afgewezen. In principe kan men echter een regularisatie omwille van humanitaire overwegingen toestaan hoewel men alle andere regularisatiemiddelen heeft afgewezen.

Spreker vraagt of het huwelijk van een illegaal één van de elementen is waarmee in het vijfde criterium wordt rekening gehouden. In de praktijk worden velen teruggestuurd om de nodige papieren te halen, alhoewel ze al getrouwd zijn.

De minister antwoordt dat alleen zij die niet over geldige papieren beschikken worden teruggestuurd.

Een ander senator meent dat dit een al te bureaucratische houding is. Men verplicht deze mensen, die volkenrechtelijk het recht hebben om samen te wonen, om toch nog de nodige papieren te halen in hun land van herkomst ­ wat vaak niet eenvoudig is.

De minister wijst erop dat een huwelijk geen regularisatiecriterium is. Wat sprekers voorstellen komt neer op het invoeren van een zesde regularisatiecriterium.

Laatste spreker wijst erop dat het huwelijk een volkenrechtelijk beschermde instelling is en het recht verleent om een gezin te vormen en als koppel samen te leven.

De minister wijst erop dat de Belgische interpretatie van dit recht door het Hof voor de rechten van de mens niet betwist wordt. Het Hof aanvaardt dat men een vreemdeling kan terugsturen om de vereiste documenten te halen, zelfs na het afsluiten van het huwelijk. Het huwelijk leidt dus niet automatisch tot een regularisatie.

Spreker vraagt zich af wat men daar dan mee wil bereiken als men weet dat men de vreemdeling toch tot het grondgebied moet toelaten. Het huwelijk schept geen automatisch verblijfsrecht. Dan zou een burgerrechtelijke daad tussen twee individuen de Staat verplichten tot regularisatie.

Een lid zou van de minister willen vernemen welke boodschap hij heeft voor de mensen zonder papieren die thans de kerken bezetten. Moeten zij een regularisatieaanvraag indienen ­ zelfs indien dat eerder al is gebeurd ­ en zullen zij niet uit het land worden gezet tijdens de onderzoeksperiode ?

Zij stelt vast dat de bijzondere commissaris nog steeds niet is aangewezen hoewel hij de cirteria moet bepalen. En binnen welke termijn kan de minister duidelijkheid verschaffen over de toepassing van het vijfde criterium ?

De minister herinnert eraan dat het regeringsbeleid niet gewijzigd is. De handleiding (de omzendbrief) zal ter beschikking gesteld worden van de mensen zonder papieren. Het is duidelijk dat iedereen een aanvraag kan indienen. De minister zal van de indiening van die aanvraag geen gebruik maken om de mensen uit het land te zetten.

Een ander lid vraagt of de mensen zonder papieren er misschien meer belang bij hebben een aanvraag in te dienen die steunt op het eerste criterium.

De minister antwoordt dat het tot niets dient een regularisatieaanvraag in te dienen die steunt op het eerste criterium indien de betrokkenen niet aan de gestelde voorwaarden voldoen.

Spreekster is de mening toegedaan dat de meeste betrokkenen niet voldoen aan het eerste criterium tenzij er een nieuwe interpretatie aan dit cirterium gegeven wordt. Het gaat wel degelijk om afgewezen asielzoekers die illegaal in ons land verblijven en die niet voldoen aan de voorwaarden die met het eerste criterium gepaard gaan behalve indien de Dienst Vreemdelingenzaken op een soepelere manier dan in het verleden hun dossier zou onderzoeken, dat wil zeggen dat de dienst rekening zou houden met de duur van het illegaal verblijf.

Zij bezorgt de minister een lijst van gezinnen met kinderen (773 gevallen) die naar haar mening aan die nieuwe criteria beantwoorden. Die gezinnen verblijven hier allemaal sedert vier jaar.

De minister herhaalt dat de mensen zelf een individuele aanvraag moeten indienen. Hij kan nu nog niets zeggen over de eindbeslissing die hij in hun geval zal nemen.

Een senator vraagt wat er gebeurt als iemand een regularisatie aanvraagt gebaseerd op het eerste criterium met als doel om automatisch regularisatie voor het vijfde criterium te laten onderzoeken en er zeker van te zijn dat de commissie voor advies zich uitspreekt.

De minister wijst er op dat wie regularisatie aanvraagt op grond van langdurige asielprocedure met het oog op een automatisch onderzoek van de regularisatie omwille van humanitaire redenen zichzelf niet altijd een dienst bewijst. De voorwaarden voor het eerste en vijfde criterium zijn immers verschillend en de argumenten voor het ene gelden niet voor het andere.

Wie voor het eerste criterium duidelijk niet in aanmerking komt zal onmiddellijk worden afgewezen en de zwakke geloofwaardigheid van de aanvraag zal natuurlijk ook meespelen bij de beoordeling over het vijfde criterium. De commissie van advies zal evenwel geconsulteerd worden. Dit wil nog niet zeggen dat hij de commissie zal volgen of dat de commissie van advies een positief advies zal geven.

Spreker vraagt of er, voor de documenten die nodig zijn voor verblijf na huwelijk, niet kan worden op aangedrongen dat onze ambassades soepeler zouden zijn.

De minister waarschuwt ervoor dat men er toch een beetje voor moet oppassen om overal voor versoepelingen te pleiten. Men mag toch niet naïef zijn. De minister wordt veelvuldig geconfronteerd met frauduleuze praktijken. Het enige wapen dat hij heeft om illegale immigratie te bestrijden is de wet en de reglementering. Als hij alles soepel moet interpreteren dan rest hem geen enkele mogelijkheid meer om een beleid te voeren.

Een lid vraagt of bladzijde 2 van de omzendbrief, waar het gaat over personen die tengevolge van buitengewone omstandigheden en/of onafhankelijk van hun wil niet het grondgebied kunnen verlaten (ernstig zieke personen en personen die zich in beklemmende humanitaire omstandigheden bevinden), niet in strijd is met bladzijde 34 waar dezelfde categorieën van personen worden opgesomd, maar waar niet verwezen wordt naar de humanitaire omstandigheden. In de omzendbrief wordt daarentegen bepaald dat het slechts in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk is om regularisatie van het verblijf te verkrijgen.

Is dit geen bijkomend criterium of worden daarmee de « beklemmende humanitaire omstandigheden » van bladzijde 2 bedoeld ?

De minister bevestigt dat deze zin de beklemmende humanitaire omstandigheden beoogt.

In de omzendbrief worden de inhoudelijke voorwaarden opgesomd voor een regularisatie wegens de lange duur van de asielprocedure. Spreekster herinnert eraan dat de minister in zijn nota aan de heer Schewebach gepreciseerd had dat de duur van het illegaal verblijf nooit in aanmerking kan worden genomen. Is de duur van het illegaal verblijf een uitsluitingsgrond ?

De minister antwoordt dat die geen uitsluitingsgrond is maar ook geen argument dat kan worden aangevoerd om een regularisatie te verkrijgen.

Wat de adviescommissie betreft, wordt op bladzijde 38 vermeld dat wanneer de cel Regularisaties meent het advies te moeten inwinnen over het humanitaire karakter van de feiten in een concreet dossier, zij dit dossier overzendt aan de commissie voor regularisaties.

De vorige spreekster herinnert eraan dat de minister zich ertoe verbonden heeft systematisch het advies van deze commissie in te winnen wanneer een regularisatieaanvrag op grond van de te lange duur van de asielprocedure afgewezen wordt.

Uit de tekst zou men kunnen afleiden dat de commissie systematisch geraadpleegd wordt wanneer humanitaire redenen worden aangevoerd.

De minister onderstreept dat de tekst als volgt luidt : wanneer de cel Regularisaties « meent het advies te moeten inwinnen ». Het is dus duidelijk dat dit advies alleen in geval van twijfel wordt ingewonnen.

Een senator stelt vast dat op bladzijde 2 slechts 4 regularisatiecriteria worden aangehaald.

De minister antwoordt dat de ontheemden afkomtig uit Bosnië niet in de eerste opsomming voorkomen maar wel iets verder in de tekst.

VII. HOORZITTING MET PROFESSOR EM. E. VERMEERSCH OVER HET EINDVERSLAG VAN DE « COMMISSIE BELAST MET DE EVALUATIE VAN DE INSTRUCTIES INZAKE DE VERWIJDERING » (2 FEBRUARI 1999)

1. Uiteenzetting van professor Vermeersch

Professor Vermeersch geeft een overzicht van de krachtlijnen die aan de basis liggen van het verslag van de commissie (zie bijlage 6).

De inleiding van het verslag bevat een ethische verantwoording. Daarin wordt ingegaan op de vraag of en wanneer de uitoefening van dwang ethisch verantwoord kan zijn. De commissie voorziet een aantal minimale voorwaarden waaraan elk asielbeleid moet voldoen.

De eerste voorwaarde is dat iedereen die een beroep doet op het vluchtelingenstatuut, conform artikel 1, A(2) van de Geneefse Conventie, hierover een uitspraak moet bekomen binnen een termijn van maximum één jaar.

De Conventie van Genève dient bovendien op een liberale manier te worden geïnterpreteerd, dit wil zeggen op een manier die ruimer is dan de zogenaam- de « position commun » van de Europese Unie.

Volgens de commissie dient de bescherming van de Conventie zich niet alleen uit te strekken tot de gevallen waarin een asielaanvrager vervolgd wordt door zijn regering, maar ook tot deze gevallen waar een regering niet bij machte is haar burgers te beschermen tegen het geweld van medeburgers.

Spreker denkt daarbij aan de Algerijnse progressieve vrouwen en de zigeuners in Slowakije, in zoverre de geruchten dat die systematisch zouden worden vervolgd, zouden worden bevestigd.

De commissie pleit ook voor de verwezenlijking van een volwaardig « B »-statuut. Dit zou bijvoorbeeld op de Kosovaren van toepassing moeten zijn.

Verder heeft de commissie geen fundamentele bezwaren tegen een individueel onderzoek door de minister van elke aanvraag maar zij vraagt wel aandacht voor een ruimere interpretatie van de criteria.

De commissie aanvaardt ook het principe van een beperking van de vrije toegang tot het land ­ zowel het parlement als de regering zijn het hierover eens.

De basisidee is dat men de economisch zwakkeren beter helpt in hun land van herkomst dan in ons land geld uit te geven om enkelen van hen hier te laten leven.

Weliswaar velt de commissie geen negatief oordeel over de personen die in ons land proberen binnen te komen, en heeft ze respect voor hun pogingen om hier een betere toekomst op te bouwen maar het is onmogelijk om iedereen die naar hier komt tot het land toe te laten.


Vanuit deze principes heeft de commissie zich op een legalistisch standpunt gesteld. De bestaande wetten moeten op adequate wijze worden toegepast, zo niet zijn de problemen niet te beheersen. Een van de onderdelen van deze wettelijk voorgeschreven politiek is de gedwongen terugdrijving. Deze dwang is nodig, de vraag is alleen hoe hij op een humane wijze kan worden toegepast.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft de commissie verschillende lokalen bezocht waar de vreemdelingen verblijven.

Zo wordt het centrum 127 veel te klein geacht. Het is een « veredelde barak ».

Ook de rijkswachtgebouwen in Zaventem zijn totaal onaangepast, zeker voor het transport van geboeide personen. Om dit te verifiëren heeft spreker zich laten boeien en heeft hij het traject afgelegd dat de te repatriëren personen gewoonlijk volgen, tot in het vliegtuig.

De conclusies zijn vernietigend : de cellen zijn veel te klein, en beantwoorden niet aan de normen van verluchting en verlichting. De cellen bevinden zich bovendien op een verdieping, wat met zich meebrengt dat de vreemdelingen, geboeid, van een veel te smalle trap moeten worden gebracht. Het mag een wonder heten dat hier nog geen ongevallen zijn gebeurd. Eens beneden moeten de aan handen en voeten geboeide personen in een wagen stappen die veel te hoge treden heeft.

Voor de overige criteria heeft de commissie vastgesteld dat de omgang van de betrokken personeelsleden met de repatriëren personen zeer humaan is. Sommige werknemers zijn zeer aangedaan door de schrijnende menselijke situaties die ze onder ogen krijgen.


De commissie heeft tenslotte een reeks van 13 aanbevelingen geformuleerd. Deze zijn niet à la carte toe te passen maar moeten als een geheel worden beschouwd en uitgevoerd.

De belangrijkste van deze aanbevelingen zijn de volgende :

1. Bepaalde aanbevelingen hebben betrekking op de uitvoerders van de maatregelen. Ze moeten dringend in de praktijk worden omgezet. Het gaat onder meer over het aanleren van communicatieve vaardigheden via een degelijke vorming.

2. Verder moeten er duidelijke richtlijnen komen, die bovendien voortdurend moeten worden geëvalueerd en bijgewerkt.

Bij de beperkingen van de bewegingsvrijheid moeten bepaalde voorzorgen worden genomen om de veiligheid te verzekeren. Dit geldt trouwens ook voor de begeleiders. Er kan evenmin aanvaard worden dat sommige agenten zouden worden verwond bij de uitoefening van hun opdrachten.

Een goede communicatie zou anders de situatie vaak heel wat vereenvoudigen. Zo wordt aan de te verwijderen vreemdelingen ten onrechte de vraag gesteld of ze vrijwillig willen vertrekken naar hun land van oorsprong. De meesten van hen antwoorden dan zeer oprecht « neen » waardoor ze onmiddellijk in de boeien worden geslagen.

Een betere communicatievaardigheid zou er ook toe leiden dat beter kan worden nagaan wie zich eventueel met geweld zal verzetten tegen de verwijderingsmaatregel.

Eens de uitdrijving begonnen is mogen, als dat nodig is, hand- en voetboeien worden gebruikt of vingerbeschermers tegen het krabben.

Op het vliegtuig oefent alleen de boordcommandant het gezag uit. Als hij het beveelt moeten de boeien worden losgemaakt. Er is vastgesteld dat het boeien van passagiers, mits de boord-commandant ermee akkoord gaat, niet strijdig is met de Conventie van Tokio.

3. Een principe moet zijn dat alle middelen die een gevaar inhouden voor de gezondheid of de persoonlijke integriteit absoluut verboden zijn.

Zo is vanzelfsprekend het gebruik van het « kussentje » uit den boze. Men had dit eigenlijk al moeten voorzien sinds er een ongeval gebeurde met een « getaped » persoon (met een plakker op de mond).

Wat zeker ook niet mag is het toedienen van geneesmiddelen onder dwang, behalve indien een doktersbehandeling nodig zou zijn voor symptomen die niets te maken hebben met de stress inherent aan de uitdrijving. In dit geval wordt de verwijdering stopgezet.

Zijn er problemen tijdens de vlucht dan is het aan de boordcommandant om de leiding waar te nemen. Zo kan hij bevelen de boeien los te maken, vooral bij het opstijgen en het landen.

Op een zakenvliegtuig kan men de persoon eventueel geboeid houden maar dan wel zodanig dat, in geval van nood, de « boeien » met één ruk kunnen worden losgemaakt.

Bij de begeleiding van deze personen dient men strikt elke daad te vermijden die ertoe bestemd is om weerspannigheid te bestraffen of om zijn frustratie uit te werken op de teruggedreven persoon. Een bestraffing kan enkel uitgaan van een rechtbank.

4. Elke inbreuk op de punten 1, 2 en 3 moet snel en kordaat worden bestraft. De commissie beveelt aan om voor dit onderzoek het Comité P in te schakelen.

5. Reeds vóór met de verwijdering wordt aangevangen in de luchthaven, moeten maatregelen worden genomen tegen weerspannigheid. Deze maatregelen mogen niet repressief of ingewikkeld zijn.

Zo is een goede briefing noodzakelijk waarbij alle nodige informatie wordt uitgewisseld zodat men de persoonsgegevens van de te verwijderen persoon grondig kent. Dit gebeurt nu te veel via een schriftelijke synthese, die al te vaak te summier is.

Het zijn bovendien kleine details die het vrijwillig vertrek in de hand kunnen werken omdat ze in zekere mate de schande verminderen bij de terugkeer in de familie.

Zo vragen vele vreemdelingen of ze geen souvenir kunnen kopen in de luchthaven van dit land waar ze soms jaren hebben doorgebracht. Ook het versturen van een postkaart wordt soms gevraagd. De diensten kunnen nog meer aandacht besteden aan dergelijke details.

Daarnaast dienen ook meer substantiële incentives overwogen te worden.

Zo kan men wie vrijwillig vertrekt een som uitkeren die de eerste kosten dekt bij de terugkeer in het thuisland. Er werd gedacht aan een som van rond de 20 000 frank, wat min of meer als internationale norm kan worden beschouwd. Dit bedrag kan worden gemoduleerd in functie van de aard van het land en de situatie ter plekke.

Zo'n incentive zou ook gebruikt kunnen worden om een deel van de schulden af te betalen die sommigen hebben gemaakt om hun land te verlaten.

Uiteraard dient dit bedrag net niet interessant genoeg te zijn om de kandidaat-economische vluchtelingen aan te moedigen om hetzelfde avontuur verschillende malen over te doen. Ook moeten hierover afspraken worden gemaakt met internationale organisaties zodat degenen die vrijwillig vertrekken niet minder krijgen dan de gedwongen gerepatrieërden.

Deze incentives dienen samen te worden gelezen met de aanbeveling nr. 7 die betrekking heeft op de terugvluchten.

6) Wat de terugvlucht betreft, is het principe nog steeds dat deze gebeurt via een lijnvlucht.

Dat deze werkwijze niet altijd zal lukken is begrijpelijk, als men weet dat op deze vliegtuigen meestal passagiers uit het eigen land van de vreemdeling aanwezig zijn, soms zelfs van hun eigen stam, wat toch enige deining kan veroorzaken.

Een zeer beperkt aantal mensen zullen bovendien nooit op een humane manier kunnen worden weggevoerd met normale middelen. De befaamde spandraagberrie van de Nederlanders is in dit verband een niet na te volgen voorbeeld.

Het gevolg daarvan is dat men moet denken aan alternatieven.

Eerst werd overwogen om de eerste-klasse-compartimenten af te huren. In de Boeings 747 is er een aparte eerste-klasse, die kan worden afgeschermd.

In de nieuwe types vliegtuigen is zo'n aparte ruimte echter niet meer voorhanden, en gaat het hooguit om een door een gordijn afgescheiden ruimte. Vandaar de idee om een zakenjet te gebruiken.

Het doel van de inzet van de zakenjet is de absolute zekerheid te verschaffen dat, eens de beslissing tot verwijdering is genomen, deze beslissing ook wordt uitgevoerd.

Zodra deze zekerheid gegeven kan worden, zullen de meesten niet meer tot het uiterste gaan in hun verzet.

7) Om het nemen van de beslissingen over asielrecht binnen het jaar te waarborgen, moeten een aantal maatregelen worden genomen :

­ Sommigen komen binnen met evident valse stukken of stukken die kennelijk geen asielaanvraag kunnen staven. Hierop zou moeten worden gereageerd door deze « valse » asielzoekers onmiddellijk terug te sturen.

­ Sommige landen willen hun onderdanen niet terugnemen. Dit is nochtans een internationaalrechtelijke verplichting. Er zou bijgevolg druk moeten worden uitgeoefend op deze staten.

­ Een heel deel van de « sans-papiers » zijn ex-studenten die hier zijn gebleven na afloop van hun studies.

De commissie is van oordeel dat het beter is veel meer middelen vrij te maken om intra-Afrikaanse beurzen uit te reiken aan studenten die van het ene Afrikaanse land naar het andere willen trekken om er te studeren.

8) Vanzelfsprekend hangen deze problemen samen met andere domeinen dan de loutere migratiepolitiek.

Ook in deze domeinen moeten initiatieven worden genomen om het « economische » asiel terug te dringen :

­ om ethisch gesproken geloofwaardig over te komen moet België zich profileren als een correct land. Daartoe moeten steunmaatregelen verbannen worden die enkel dienen om opportunistische regimes in stand te houden of om puur commerciële belangen of wapenverkopen te vrijwaren;

­ België kan de economische vlucht uit ontwikkelingslanden slechts met enig gezag tegenhouden, als het qua ontwikkelingshulp minstens dat uitvoert waartoe het zich geëngageerd heeft. Dit betekent dat het de 0,7 %-norm moet naleven. Dat geld moet massaal geïnvesteerd worden in de opleiding van mensen ter plaatse, hetzij voor technische studierichtingen, hetzij voor het ontwikkelen van een degelijk universitair onderwijs.

9) De laatste serie aanbevelingen staan in verband met de aanpak van de concrete vaststellingen die de commissie heeft gedaan :

­ de infrastructuur op de luchtaven moet dringend worden aangepast;

­ er moet een betere intercommunicatie zijn tussen de diverse diensten die bij dit beleid betrokken zijn;

­ er moet een permanente evaluatie zijn van de procedures om ze te verbeteren waar nodig.

2. Gedachtewisseling

Een lid wijst erop dat dit verslag in de pers een vrij slecht onthaal heeft gekregen. Het probleem ligt vooral in de afwijkingen die duidelijk zullen worden wanneer het voorgestelde in de praktijk wordt gebracht. Voor de uitwijzingen moeten absoluut andere vervoermiddelen worden ingezet dan die van de gewone maatschappijen.

Zij is een beetje ongerust over het gedeelte van het verslag met als opschrift « buitenlandse studenten ». Ze vindt de besluiten van het verslag te beperkend. Vooral wat Afrika betreft, kan men onmogelijk volhouden dat deze studenten hun studie ook aan een Afrikaanse universiteit kunnen doen, gezien de kwaliteit van het plaatselijke onderwijs.

De vraag is of België een land wil waar zijn de Afrikaanse elite kan studeren. De kinderen van deze elite zoeken betere universiteiten. Men zou zich moeten afvragen hoe men dit potentieel het best tot zijn waarde kan laten komen.

Ze kan de analyse van de commissie over de studenten niet aanvaarden. Zij vindt dat de komst naar onze universiteiten bevorderd moet worden.

Professor Vermeersch vraagt waarom spreekster vindt dat de Afrikaanse universiteiten geen goede universiteiten kunnen zijn. Hij benadrukt dat het verslag betrekking heeft op de twee eerste cycli van de universitaire studie. Hij wil best studenten ontvangen voor een postuniversitaire studie maar hij verwerpt de voor de Afrikaanse landen kwetsende bewering dat zij geen kwalitatief hoogstaande universiteiten hebben. Als dat probleem al bestaat, moet veeleer werk worden gemaakt van de ontwikkeling van de kwaliteit van de Afrikaanse universiteiten. Dan moeten er ter plaatse faculteiten worden georganiseerd, anders blijft men geconfronteerd met het probleem dat de beste mensen in Europa en in de Verenigde Staten blijven. Deze situatie is catastrofaal voor de Afrikaanse landen.

Spreekster meent dat de enige goede oplossing is de elite hier op te leiden en de samenwerking met onze onderzoekscentra te bevorderen wanneer deze studenten hun studie hebben voltooid. Men moet het idee laten varen dat het een catastrofe is dat deze studenten in België blijven.

Een senator vraagt wat precies de definitie is van « weerspannigheid » of « weerstand bieden » ­ begrippen die door de commissie in haar rapport worden gebruikt. Nergens wordt een onderscheid gemaakt tussen « passieve weerstand » en « actief verzet ». Het begrip « burgerlijke ongehoorzaamheid » draait rond deze tegenstelling. Is het recht van de Staat om geweld toe te passen op deze beide vormen van verzet hetzelfde ?

Beschouwt professor Vermeersch schreeuwen, roepen en aandacht trekken als een illegale, te onderdrukken vorm van weerstand of is het veeleer een recht van een individu om de aandacht te vestigen op zijn situatie ?

Heeft de commissie de video-opnames kunnen bekijken van de diverse problematische uitwijzingen ?

Tenslotte wijst de senator op de beleidsopties die in het verslag worden benadrukt, onder meer het halen van de 0,7 % van het BNP inzake ontwikkelingssamenwerking.

Heeft het feit dat België deze internationaal aangegane verplichting systematisch niet naleeft ethische gevolgen voor het recht van onze Staat om zich met geweld te beschermen tegen immigratie ?

Professor Vermeersch antwoordt dat voor elk politieoptreden de proportionaliteitsregel geldt. Wie passief verzet biedt bij de uitwijzing mag in het vliegtuig worden gedragen.

Van weerspannigheid is sprake wanneer de betrokkene fysiek geweld gebruikt. Daartegen kan op een proportionele manier worden opgetreden.

Het roepen of schreeuwen in een vliegtuig behoort uiteraard tot het recht op vrije meningsuiting. Wanneer de Belgische Staat echter beslist om een persoon het land uit te wijzen en dit door het roepen of schreeuwen niet kan gebeuren omdat de andere passagiers zich daartegen verzetten, dan is de commissie tot de conclusie gekomen dat er dan niet met bijkomend geweld tegen moet worden ingegaan maar dat een andere oplossing verkieslijk is.

Het is dus duidelijk dat roepen en tieren niet met bijkomend geweld mag worden beantwoord. Men kan niet iemand met geweld het zwijgen opleggen. Het tapen van de mond en het kussen hebben geleid tot ongevallen. Het kussen is in 1998 vijftien keer gebruikt maar had nooit gebruikt mogen worden.

De video-opnames van de uitwijzing van Semira Adamu zijn het voorwerp van een gerechtelijk onderzoek zodat de commissie die niet heeft gezien.

Het feit dat ons land zijn verplichtingen inzake ontwikkelingssamenwerking niet is nagekomen werpt een smet op dit land. Bovendien werden de bestede gelden op een slechte manier gebruikt. Dit hypothekeert in zekere zin het uitwijzingsbeleid. Op termijn moet dit ethisch tekort worden goedgemaakt zo niet plaatst men zich in een onhoudbare positie.

Beide elementen moeten in de politieke wereld met elkaar in verband worden gebracht.

Een lid vraagt of er concrete aanwijzingen zijn dat een verhoging van de ontwikkelingshulp tot minder illegale inwijking zal leiden.

Tevens wenst zij te vernemen of de commissie het probleem van de filières heeft onderzocht. Welke maatregelen kunnen daar tegen worden genomen ?

In het onderzoek naar vervalste of gestolen identiteitsbewijzen beschikken andere landen over efficiënte controlemiddelen. Heeft de commissie hierover voorstellen geformuleerd ?

Professor Vermeersch antwoordt dat het verhogen van de ontwikkelingshulp niet zal leiden tot een daling van de immigratie. De economische en politieke problemen die migratie veroorzaken zijn uitermate divers.

De situatie in Oost-Europa is, hoewel sterk verschillend van land tot land, totaal verschillend van die in Afrika, Azië of Latijns-Amerika.

Er zijn dus diverse oorzaken die leiden tot migratie.

De economische immigratie is een gevolg van een dramatische situatie op wereldschaal zodat een stijging van onze ontwikkelingshulp slechts een druppel is op een hete plaat.

De commissie is echter uitgegaan van het standpunt dat ons land het minimale moet doen, en dat is het halen van de 0,7 %-norm, om tenminste zonder schaamrood op de wangen het vreemdelingenbeleid te kunnen voeren.

Wat de filières betreft wijst professor Vermeersch erop dat de commissie enkel de maatregelen bij uitdrijving moest onderzoeken. Het is onmogelijk om een complexe materie als die van de filières ook nog te onderzoeken.

Een ander lid stelt vast dat de commissie zich strikt aan haar opdracht heeft gehouden en duidelijk heeft aangegeven welke middelen bij uitwijzing kunnen worden aangewend.

De nadruk lag op de emotionele reacties en de veiligheid van de personen die zullen worden uitgewezen. Zij hoopt dat het beleid met deze aanbevelingen rekening zal houden.

Wel betreurt zij dat de commissie niet meer alternatieven heeft onderzocht om de terugkeer van vreemdelingen te bevorderen. Het stimuleren van de terugkeer kan, mits de gepaste begeleiding, misschien leiden tot het overbodig worden van al de maatregelen die thans bestaan.

De commissie stelt dat ontwikkelingssamenwerking moet gebeuren in de landen waar dat nodig is. Zij meent echter dat een deel van de ontwikkelingssamenwerking ook in ons land kan gebeuren. Voor een stuk zit dat in de vrijwillige begeleiding. Zo kan men de mensen hier, in afwachting van de afwikkeling van hun dossier, een beroep bijbrengen dat hen in hun land van herkomst een toekomst kan verzekeren (naaister, fietsenmaker).

Tenslotte vraagt zij zich af of het niet nuttig zou zijn om minister of staatssecretaris voor migratie aan te stellen. Deze persoon zou een coördinerende rol kunnen spellen in deze problematiek.

Professor Vermeersch wijst er op dat de commissie in feite veel verder is gegaan dan haar eigenlijke opdracht. Niemand heeft in Europa zo uitdrukkelijk gesteld dat de interpretatie van de Conventie van Genève verruimd moet worden tot vervolging door medeburgers wanneer de overheid geen afdoende bescherming kan of wil bieden. Dit is in strijd met de gemeenschappelijke houding van de Europese commissie.

De commissie heeft ook, en dat voor de eerste keer, een heel concrete procedure voor de uitwijzing voorgesteld.

Wie, ondanks de verschillende aanpassingen, niet vrijwillig kan worden verwijderd heeft de absolute zekerheid dat hij op een andere manier zal worden verwijderd.

Daardoor is het probleem van de verwijdering opgelost : een combinatie van incentives aan de ene kant, die ervoor zorgen dat de grote massa gewoon met een lijnvlucht vrijwillig zal vertrekken, en een verwijdering met een privé-vliegtuig van zij die zich blijven verzetten.

Een lid vraagt of het nodig is dat deze mensen vanuit een gesloten instelling moeten vertrekken. Vandaag worden burgemeesters verzocht om uitgeprocedeerde asielzoekers uit te nodigen op het gemeentehuis, op te pakken en naar een gesloten instelling over te brengen. Zij vraagt zich af of de weerspannigheid niet wordt gecreëerd door de opsluiting in een gesloten instelling.

Professor Vermeersch antwoordt dat gedwongen opsluiting alleen zin heeft wanneer men vermoedt dat een te verwijderen persoon aan de verwijdering zal proberen te ontsnappen. De basisfilosofie van een gesloten instelling impliceert een kort verblijf.

Mensen die niet verwijderbaar zijn mogen echter niet opgesloten worden.

Een van de grote problemen in de centra voor illegalen is de verveling. De commissie meent dat er bepaalde activiteiten georganiseerd zouden moeten worden.

Het probleem is echter dat de dossiers van asielzoekers of illegalen zo snel mogelijk moeten worden afgerond, wat enigzins haaks staat op het geven van een grondige opleiding.

De mensen in de instellingen kunnen wel warm worden gemaakt voor bepaalde opleidingen (taalopleidingen) maar andere opleidingen (vb. fietsen leren herstellen) vergen een langere scholing zodat die weinig zin hebben bij een opsluiting van korte duur. De mensen in de instellingen zijn daarin trouwens niet erg geïnteresseerd omdat ze ervan uitgaan dat ze hier zullen kunnen blijven.

Een lid vindt dat de controle veeleer in het land van vertrek dan in het land van aankomst moet plaats- vinden. Momenteel probeert men een bestaande situatie het hoofd te bieden in plaats van aan preventie te doen.

Hij vindt ook dat de Europese landen moeten ophouden met hun immigratiebeperkende strategie en een Europees immigratiebeleid moeten ontwikkelen.

Hiertoe kan het Schengen-kader worden gebruikt.

Er zijn veel redenen voor de weigering van buitenlandse studenten om terug te keren. Kan men hen bijvoorbeeld niet de status van ontwikkelingswerker geven in hun land van herkomst ? Zo hebben zij tenminste een gewaarborgd minimum inkomen.

Men zou ook moeten zorgen voor een structuur in hun land van herkomst waarbinnen zij de opgedane kennis op een gestructureerde manier kunnen toepassen.

Professor Vermeersch herinnert eraan dat de commissie ook het accent heeft gelegd op een serieuze controle in het land van vertrek. Dat doet uiteraard een delicaat probleem rijzen. Een al te strenge controle in het land van herkomst kan legitieme asielzoekers beletten om hun asielrecht uit te oefenen. De controle moet in elk geval rekening houden met dat element.

Wat de status van de studenten betreft, meent professor Vermeersch dat hieraan een meer diepgaande studie moet worden gewijd. De status van ontwikkelingswerker biedt bepaalde mogelijkheden. Wij moeten ook ­ met alle middelen waarover we beschikken en in samenwerking met onze Europese partners ­ zorgen voor een Afrikaans netwerk van universiteiten en hogescholen.

Het wetenschappelijk onderzoek moet worden bevorderd in de landen zelf : zij hebben nood aan zo'n structuur om hun economische ontwikkeling een duw in de rug te geven.

Wat de algemene cijfers over de immigratie in Europa betreft, antwoordt professor Vermeersch dat de Europese landen nu pas een gecoördineerd systeem van controle en informatie-uitwisseling beginnen te ontwikkelen. Samenwerking inzake immigratie op Europees vlak is niet zo eenvoudig, omdat de betrokken landen er uiteenlopende standpunten op nahouden. Hij wil dat onze regering alles in het werk stelt om ervoor te zorgen dat Europa de Conventie van Genève inzake asielrecht ruim interpreteert.

Een lid vindt het een goede zaak dat het debat ook de kwestie van de samenwerking op dit vlak aanraakt. Dat bewijst dat het probleem in al zijn facetten wordt bekeken.

Zij wil van de minister weten in welke mate het verslag hem zal helpen om zijn beleid bij te sturen.

De minister antwoordt dat zijn diensten een inventaris hebben opgemaakt van de voorstellen van de commissie-Vermeersch. Hij zal het plan voor de toepassing daarvan bespreken met de commissie die met dat doel zal worden opgericht.

De minister wijst erop dat het gedeelte betreffende de ontwikkelingssamenwerking niet tot zijn bevoegdheid behoort. Met betrekking tot de buitenlandse studenten wordt zijn bewegingsruimte beperkt door de bevoegdheden van de gemeenschappen op dat vlak. Om gehoor te geven aan de aanbevelingen zal hij dus overleg moeten plegen met de onderwijs- ministers van de gemeenschappen.

Wat de Kosovaren betreft, herinnert de minister eraan dat België een bijzondere statut heeft uitgewerkt. Andere Europese landen hebben evenwel bezwaren tegen het idee om hen een B-status te verlenen. De Kosovaren moeten over de verschillende staten verdeeld worden, maar zoals steeds rijst ook het probleem van de verdeling van de kosten.

Spreekster vraagt of de uitwijzing van de twee Kosovaren die vorige week in Verviers zijn gearresteerd, niet kan worden opgeschort.

De minister antwoordt dat een van de gearresteerde personen een Koerd is en de andere een Albanees.

De Dienst Vreemdelingenzaken houdt een inventaris bij van alle personen die het bevel hebben gekregen om het grondgebied te verlaten. Het dossier wordt automatisch om de 15 tot 18 maanden opnieuw bekeken. Als een adres gekend is, vraagt men aan de burgemeester of de persoon nog altijd in zijn gemeente verblijft. Als zij nog in die gemeente verblijven, worden zij gearresteerd en vervolgens uitgewezen.

Spreekster vindt de oplossing die België aan het Kosovaarse probleem geeft, onaanvaardbaar.

De minister herinnert eraan dat de Kosovaren in ons land kunnen blijven als zij beloven naar hun land terug te keren zodra de situatie daar opnieuw stabiel is.

Een ander lid vraagt of niet dringend begeleidingsmaatregelen voor de verwijdering moeten worden genomen. Zou het niet nuttig zijn om bij de verwijdering personen te betrekken die de cultuur van de vreemdeling in kwestie kennen ? Op die manier kunnen zij een dialoog met hen aangaan en hen overhalen om vreedzaam te vertrekken. Deze maatregel kan nu al worden genomen zonder de resultaten van enig verslag af te wachten.

De minister is bereid alle nuttige maatregelen te nemen maar vindt dat men niet moet overdrijven.

Een lid vraagt hoe de repatriëringen de laatste twee, drie maanden zijn verlopen.

De minister antwoordt dat de situatie niet verbeterd is : men wordt met dezelfde problemen geconfronteerd als voorheen. Hij benadrukt wel dat men nu, bij verzet tegen de repatriëring, alleen nog de handboeien gebruikt.

De laatste tijd zijn er ook steeds meer problemen met de piloten, die ervan uitgaan dat de voorstellen van het verslag-Vermeersch, al verwezenlijkt zijn. Hij begrijpt hun situatie : zij zijn baas aan boord en verantwoordelijk voor de veiligheid van iedereen.

Een ander lid vraagt wat er veranderd is in de teams die belast zijn met de uitwijzing.

De minister antwoordt dat het aantal rijkswachters in Zaventem is opgetrokken. Rijkswachters die belast zijn met uitwijzingen, krijgen een specifieke opleiding. Hij vindt het goed dat enkele parlementsleden deze opleiding bijwonen en met de rijkswachters praten.

Wat de opleiding van de rijkswachters betreft wijst een lid op de onbeleefde aanpak door de rijkswacht van de heer Ela die door de KUL was uitgenodigd voor de uitreiking van een eredoctoraat. Verschillende buitenlandse zwarte diplomaten hebben zich eveneens beklaagd over de onbeschofte behandeling door de rijkswacht.

Hoe wordt onze rijkswacht opgeleid om correct met buitenlanders om te gaan ?

De minister antwoordt dat dit een onderdeel van de opleiding vormt ­ uiteraard betekent dit niet dat alle rijkswachters even beleefd of vriendelijk zijn.

Zelf verwijst hij naar de secretaresse van de heer Reutlinger, voorzitter van de raad van bestuur van Sabena, die, omdat zij niet over de nodige documenten beschikte, terug op het vliegtuig naar Zwitserland is gezet. De rijkswachters passen de instructies van de minister strikt toe ­ ook op personen die blank zijn.

Bij het incident met de heer Ela gaf deze inlichtingen die strijdig waren met de documenten die hij voorlegde. Bovendien zei hij dat hij geen geld bij had. Uiteraard rijst er dan een probleem om het grondgebied te betreden : de persoon in kwestie voldoet duidelijk niet aan de voorwaarden.

De rijkswacht heeft dan contact genomen met de KUL waardoor de zaak is rechtgetrokken. Voor zover hij kan nagaan heeft de rijkswacht, net als voor de secretaresse van de heer Reutlinger, de voorschriften strikt en correct toegepast.

Men moet consequent blijven. Als men vraagt dat er een strikte grenscontrole wordt toegepast om problemen te voorkomen moet men geen afwijkingen verwachten voor bepaalde personen zonder dat er een verificatie gebeurt.

Een lid bedankt professor Vermeersch voor het duidelijke rapport en de helderheid van zijn uiteenzetting. Hij wijst er op dat daardoor opnieuw één van de punten van het zogenaamde « 70-punten-programma » van het Vlaams Blok verwezenlijkt wordt. Dit bewijst eens te meer dat men het nuchtere en het reële van dit programma inziet.

Hij begrijpt dat een lid misschien wel een ministerpost ambieert maar België vergelijken met een land als Canada gaat niet op. Wij zijn een dichtbevolkt land. Ook de ons omringende landen hebben problemen met de massale immigraties en passen een immigratiestop toe.

Aangenaam voor hem waren de bijna tedere woorden waarmee professor Vermeersch begrip vroeg voor weerspannige uit te wijzen personen. Moet men ook geen comité oprichten om de behandeling van Vlaams Blok-mandatarissen door rijkswacht en politie te onderzoeken ?

Professor Vermeersch merkt op dat de klachten in verband met het gebruik van geweld door politiediensten bijna universeel zijn. Zij gelden zowel voor mensen van de PVDA als van het Vlaams Blok maar ook voor kleurlingen.

Het geweld van politiediensten moet steeds beantwoorden aan de wettelijke regels (onder meer de proportionaliteitsregel). Het gebruikte geweld moet beantwoorden aan het door de ander gebruikte geweld en mag nooit worden ingegeven door frustratie of woede.

Graag had hij van het lid vernomen welk van de punten van het « 70-punten-programma » verwezenlijkt wordt.

Het lid verwijst naar de voorgestelde verwijdering van weerspannigen met een charter-vliegtuig of een C-130. Als een C-130 goed genoeg is voor onze militairen moet het vliegtuig toch ook voor verwijderingen kunnen worden ingezet.

Professor Vermeersch wijst erop dat het verslag voorstelt een zakenvliegtuig te huren. Zo'n vliegtuig is veel luxueuzer dan een normale lijnvlucht. Daarom rijst zelfs de vraag of de voorgestelde oplossing niet te duur zal zijn.

De efficiëntie van een dergelijke inzet van zakenvluchten ligt echter in het feit dat de verwijdering zeker is.


VIII. HOORZITTING MET DE LEDEN VAN DE ADVIESCOMMISSIE VOOR REGULARISATIE VAN VREEMDELINGEN (9 MAART 1999)

1. Inleidende uiteenzetting

De voorzitster legt uit dat de commissie deze vergadering in twee fasen heeft gepland.

In een eerste fase zal de door de minister ingestelde commissie gehoord worden, om een beeld te krijgen van de grootste problemen waarmee ze te maken kreeg bij het behandelen van de eerste dossiers en van haar werkwijze. Daardoor kan worden nagegaan hoeveel van de ingediende dossiers in overeenstemming zijn met de criteria voorzien in de omzendbrief.

In een tweede fase zal de commissie de vice-eerste minister vragen hoe hij de huidige ontwikkelingen inschat en welke maatregelen hij eventueel denkt te nemen om bepaalde zaken bij te sturen.

De vice-eerste minister zal ook gehoord worden over de richtlijnen die hij denkt uit te vaardigen ter implementatie van het verslag « Vermeersch » over het verwijderingsbeleid.


De heer De Bruyne, voorzitter van de adviescommissie voor regularisaties, verklaart dat zijn commissie aan het werk is sedert 17 december 1998. De omzendbrief van 15 december 1998 vormt de juridische basis voor het bestaan en de werking van de commissie, die eenmaal per week vergadert.

In deze commissie zetelen, buiten de voorzitter die magistraat is, twee hoge ambtenaren van de dienst Vreemdelingenzaken, de heren Simon en Roosemont, en twee leden van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, de heren Leman en Cornil.

Sinds haar aanstelling heeft de commissie haar intrek genomen in kantoren die ter beschikking worden gesteld door de Dienst Vreemdelingenzaken. Zij maakt gebruik van een Nederlandstalig en een Franstalig secretariaat, die als taak hebben de dossiers samen te vatten. De commissie kan niet alle dossiers in detail bestuderen.

De adviezen die aan de minister gegeven worden zijn met redenen omkleed.

Het is dan aan de minister om zijn verantwoordelijkheid op te nemen. De taak van de commissie is beëindigd zodra er een advies is geformuleerd.

De commissie is ook belast met de beschrijving van de jurisprudentie inzake regularisaties. Deze taak zal pas kunnen worden aangevat op het ogenblik dat de bijzondere commissaris zal zijn benoemd. Deze commissaris zal in de eerste plaats de toestand en de jurisprudentie in het buitenland moeten beschrijven. De commissie moet op grond daarvan een vergelijking maken met het Belgisch systeem.

Het spreekt vanzelf dat de commissie in de toekomst met een ontelbaar aantal gevallen zal te maken krijgen. Wanneer men zich uitsluitend baseert op de tekst van de omzendbrief, zijn er niet erg veel strikt humanitaire zaken die aan de commissie dienen te worden voorgelegd.

Omdat de minister echter beloofd heeft, naast de werkelijk humanitaire gevallen, ook andere zaken aan de commissie voor te leggen, werd haar bevoegdheid uitgebreid zonder dat dit officieel werd bevestigd.

De commissie zal vroeg of laat natuurlijk voor een praktisch probleem staan. Sinds de uitbreiding van haar bevoegdheid loopt het aantal te behandelen dossiers immers op tot meerdere duizenden. Spreker is als magistraat vertrouwd met de achterstand van het gerecht. Op grond van die ervaring meent hij dat het binnenstromen van duizenden bijkomende dossiers de oprichting van verschillende kamers zal vereisen. Zoals zij nu is samengesteld kan de commissie dat aantal dossiers niet verwerken, aangezien haar leden ook andere verplichtingen hebben.

Wat de concrete evaluatie van de werkzaamheden van de commissie betreft, is het belangrijk te weten dat zij is begonnen met het aannemen van een huishoudelijk reglement. Er werd drie keer vergaderd in de loop van januari en vier keer in februari. Er werden in totaal 142 gevallen aan de commissie voorgelegd en in 36 daarvan was het advies positief. Voor 95 zaken werd een negatief advies uitgesproken en 11 gevallen werden verdaagd. Bij deze cijfers wordt nog geen rekening gehouden met de vergaderingen van de maand maart.

Tot slot wenst spreker te beklemtonen dat hij tot op heden als voorzitter heeft beslist om met de commissie niet naar buiten te treden. De commissie dient zijns inziens in beslotenheid voort te werken. Het gaat om een consultatieve commissie, waarvan niets anders wordt verlangd dan dat ze adviezen verstrekt. Over het administratiefrechtelijke probleem van het inzagerecht in deze adviezen in de loop van de gevoerde procedure zal hij zich later buigen.


De heer Leman wijst er op dat er een akkoord bestaat met de dienst Vreemdelingenzaken over het schiften van de dossiers voor de commissie. De dossiers die een gunstige beoordeling van de dienst ontvangen, worden niet aan de commissie voorgelegd. Bij het beoordelen van de cijfers, dient men dus voor ogen te houden dat ze enkel betrekking hebben op dossiers die door de dienst Vreemdelingenzaken hetzij negatief, hetzij als twijfelachtig werden beschouwd.

De heer Cornil wijst er op dat heeft de minister van Binnenlandse Zaken zich ertoe heeft verbonden alle gevallen van personen die op een gegeven ogenblik in een asielprocedure verwikkeld waren, uitgeprocedeerd zijn en vervolgens een regularisatie-aanvraag hebben ingediend, aan de commissie voor te leggen. Wanneer de dienst vreemdelingenzaken een negatief advies heeft uitgebracht over de regularisatie of indien de dienst zijn twijfel heeft over de interpretatie van de criteria, wordt het dossier eveneens aan de commissie voorgelegd. Van de 142 dossiers die werden voorgelegd zijn er waarvan de aanvraag nagenoeg automatisch wordt afgewezen, bijvoorbeeld die van personen die hier nog maar korte tijd zijn of die ernstige misdrijven of duidelijk bedrog hebben gepleegd.

2. Gedachtewisseling

Een lid vraagt of in de 142 onderzochte gevallen enkel de in de omzendbrief voorgestelde criteria in aanmerking zijn genomen of dat de commissie ook andere elementen in overweging heeft genomen.

De heer Simon antwoordt dat de dienst Vreemdelingenzaken alle gevallen van personen die ooit asiel hebben aangevraagd en die onredelijk lang op een beslissing hebben moeten wachten , systematisch voorlegt aan de commissie indien men een afwijzing van de regularisatieaanvraag overweegt. De commissie brengt systematisch een advies uit over die categorie.

Vanzelfsprekend kunnen ook alle andere categorieën voor advies worden voorgelegd aan de commissie van advies. Het is duidelijk dat de gevallen waarin de DVZ twijfels heeft over de toepasbaarheid van de in de omzendbrief opgesomde criteria, eveneens aan de commissie worden voorgelegd. Wanneer de omzendbrief bijvoorbeeld een verblijf van vijf jaar vooropstelt terwijl de betrokken asielaanvrager slechts vier jaar en acht maanden in ons land verblijft, wordt zijn aanvraag voor advies voorgelegd aan de commissie wanneer de humanitaire omstandigheden van die aard zijn dat een regularisatie wenselijk is.

Speekster stelt vast dat indien de dienst niet twijfelt en derhalve weigert tot regularisatie over te gaan, een regularisatieaanvraag nooit aan de commissie wordt voorgelegd.

De heer Simon legt uit dat enkel aanvragen waarvan de dienst Vreemdelingenzaken een afwijzing overweegt, aan de commissie worden voorgelegd. De gevallen waarin de dienst een gunstige beslissing neemt worden vanzelfsprekend nooit voor advies aan de commissie voorgelegd.

Spreekster vraagt of die laatste gevallen eigenlijk beantwoorden aan de criteria.

De heer Simon bevestigt dat, na overleg met de leden van de commissie, de DVZ de mening is toegedaan dat de dossiers van personen die minder dan drie jaar in ons land verblijven niet meer voor advies worden voorgelegd aan de adviescommissie voor regularisaties. Dit moet voorkomen dat de goede werking van de commissie in het gedrang komt.

Zoals de voorzitter van de commissie al heeft opgemerkt, zou de commissie verschillende duizenden gevallen moeten onderzoeken. Dit is een onmogelijke opdracht voor de commissie.

Spreekster vraagt of mensen, die minder dan drie jaar in ons land verblijven, een aanvraag kunnen indienen op grond van humanitaire redenen, zelfs indien hun asielaanvraag ongunstig beoordeeld werd.

De heer Simon antwoordt dat dit precies de uitzondering is. De gevallen waarin de verblijfsduur minder dan drie jaar bedraagt maar waarvoor humanitaire redenen kunnen worden aangevoerd, worden wel degelijk voor advies voorgelegd aan de commissie.

Een senator vraagt of hij goed begrepen heeft dat in de praktijk de dienst Vreemdelingenzaken beslist welke dossiers worden doorgestuurd naar de commissie voor regularisaties.

De heer De Bruyne antwoordt bevestigend.

De senator leidt hieruit af dat de dienst Vreemdelingenzaken een schifting uitvoert op grond van criteria die deze dienst zelf bepaalt. Bijvoorbeeld bij een verblijfsduur van drie jaar of minder aangehaald door de heer Simon.

De procedure wordt enkel geregeld door ambtenaren en voor zover de senatoren weten, bemoeit de minister zich hiermee niet.

Ten tweede stelt de interveniënt vast dat de commissie niet in ideale omstandigheden werkt, gelet op het grote aantal dossiers dat zij moet behandelen en de korte tijd waarover zij beschikt om dat te doen. Werkt zij uitsluitend op basis van de dossiers zoals ze door de dienst Vreemdelingenzaken worden doorgestuurd of heeft zij de mogelijkheid nader onderzoek in te stellen ?

Ten slotte wenst spreker te vernemen of de minister de adviescommissie informeert over zijn uiteindelijke beslissing.

De heer De Bruyne antwoordt dat de commissie zich meestal baseert op de dossiers die haar worden voorgelegd. Uitzonderlijk stuurt zij een dossier terug naar de dienst Vreemdelingenzaken voor aanvullende inlichtingen. De commissie moet zich natuurlijk wel wenden tot de dienst Vreemdelingenzaken daar zij niet rechtstreeks aan een gemeentelijjke dienst of aan een politiedienst kan vragen een onderzoek uit te voeren.

Wat de laatste vraag betreft, heeft de commissie onlangs nog gevraagd op de hoogte te worden gehouden van de beslissingen die door de minister worden genomen teneinde de beslissingspraktijk te kunnen evalueren.

De heer Simon voegt eraan toe dat de dienst Vreemdelingenzaken zich ertoe verbonden heeft aan de commissie alle beslissingen terzake mee te delen. Het principe is van meet af aan vrij duidelijk. De minister heeft tot op heden immers steeds het positieve advies van de commissie gevolgd.

In verband met de eerste vraag verklaart de heer Roosemont dat men oog moet hebben voor het aantal en het soort gevallen die worden voorgelegd aan de commissie.

In eerste instantie zijn er de twijfelachtige gevallen waarvoor de dienst Vreemdelingenzaken een dossier aan de minister voorlegt. Dat geldt voor de vier categorieën vermeld in de omzendbrief. Vervolgens zijn er alle ex-asielaanvragers. Al de aanvragen waarvan de dienst Vreemdelingenzaken meent dat een afwijzende beslissing moet worden genomen, worden automatisch aan de commissie voorgelegd. Dat is de grootste groep gevallen en hiervoor heeft de commissie eenparig beslist dat de aanvraag van iemand die een zwaar misdrijf heeft gepleegd, niet wordt voorgelegd aan de commissie, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden.

Hetzelfde geldt voor de personen die zes maanden geleden in ons land zijn aangekomen, die een zeer korte asielprocedure doorlopen hebben en die geen enkele uitzonderlijke omstandigheid hebben aangevoerd. In die gevallen kan geen sprake zijn van een te lang aanslepende procedure. Het ongunstig advies van de dienst zal hier niet leiden tot het voorleggen van het dossier aan de commissie.

Een lid stelt de volgende vragen :

1) Wat de regularisaties betreft bestond enkele weken geleden onduidelijkheid over het aantal mensen dat, op basis van de nieuwe omzendbrief, een nieuwe aanvraag zouden indienen. Kan de commissie zeggen om hoeveel personen het hier gaat ? Spreekster heeft gehoord dat het om zesduizend aanvragen gaat, en dat er duizend à tweeduizend per maand bijkomen. Heeft men een zicht op de werklast die zo aan de commissie wordt opgelegd ? Als alle ex-asielzoekers wiens dossier negatief is beoordeeld door de DVZ, automatisch naar de commissie worden doorverwezen, en de commissie aldus met zesduizend dossiers wordt opgezadeld, kan men zich de vraag stellen hoeveel maanden of jaren deze zal moeten vergaderen om dit aantal dossiers te verwerken.

Hoe worden de aanvragen verwerkt die op basis van de omzendbrief werden ingediend bij de Dienst Vreemdelingenzaken ? Bezit men hiervan een manuele lijst of een computerlijst ? Bestaat er een opvolgingsfiche die de stand van zaken van elk dossier weergeeft ?

2) De cel regularisaties kon, eind vorig jaar, niet werken omdat er een verhuis aan de gang was en de diensten herschikt werden. Zij neemt aan dat de cel nu volledig geïnstalleerd is. Kan men zeggen hoeveel mensen er werken en vooral hoe deze mensen zijn opgeleid. Een eerste selectie maken van de dossiers is geen gemakkelijk werk. Ze neemt aan dat de top van de DVZ daarop toezicht houdt. Hoe wordt dit toezicht georganiseerd en wie heeft over de selectie het laatste woord ? Welke briefing krijgen de medewerkers ? Het zou gaan om een geheel nieuwe ploeg van jonge mensen. Hebben zij een speciale opleiding gekregen, niet alleen juridisch maar misschien ook sociologisch of antropologisch ?

3) Heeft de commissie een zicht op de jurisprudentie van de Dienst Vreemdelingenzaken op het punt van de selectie van de dossiers ? Ze neemt aan dat er een interne werkingsnota is waarin de criteria worden toegeluicht of met voorbeelden verduidelijkt. Is deze jurisprudentie reeds naar de regularisatiecommissie doorgestuurd ? Zou het niet goed zijn dat de commissie kan beschikken over een intern instrument met betrekking tot de manier waarop de cel regularisaties werkt ?

4) Op de vierde vraag naar de statistische gegevens werd reeds grotendeels geantwoord. Sinds 17 december werden er dus 142 dossiers behandeld. De commissie bestaat uit vijf personen. Wat gebeurt er wanneer iemand zwaar ziek wordt ? Moeten er geen plaatsvervangers worden aangewezen ? Moet er eventueel een tweede of zelfs een derde kamer worden opgericht, gezien de grote werklast die te verwachten valt ?

5) Krijgt de commissie voor de gevallen die ze behandelt het volledige dossier van de Dienst Vreemdelingenzaken en kijken dan alle leden van de commissie voor de vergadering het dossier in ? Of baseert ze zich op een soort samenvatting en wie maakt deze samenvatting dan ? Gebeurt dat op het secretariaat van de commissie of in een andere dienst ? Beoordeelt elk van de commissieleden het volledige dossier met alle gegevens ? Gebeurt het dat deze commissie iemand hoort ?

6) De commissie heeft als tweede taak een jurisprudentienota te maken die van nut kan zijn voor de Dienst Vreemdelingenzaken en voor de cel regularisaties. De voorzitter van de commissie zegt dat dit werk niet mogelijk is, zolang er geen regeringscommissaris is om deze werkzaamheden te coördineren. Misschien is het mogelijk dieper in te gaan op de criteria die de commissie hanteert om positief te adviseren. Spreekster heeft alvast vragen bij de medische criteria. Hoe deskundig en evenwichtig samengesteld de commissie ook is, toch vraagt ze zich af hoe de commissie zich kan uitspreken over een medisch dossier dat enkel gebaseerd is op het advies van de arts van de Dienst Vreemdelingenzaken. Of heeft de commissie andere middelen om een medisch dossier op een genuanceerde manier te behandelen ?

7) Klopt het dat er moratorium bestaat waardoor mensen die een aanvraag tot regularisatie hebben ingediend niet uit het land kunnen worden verwijderd en evenmin in detentie kunnen worden gehouden ?

8) Hoe schat de commisie zelf haar juridische legitimiteit in ? Moet er geen betere juridische basis worden voorzien ? Kan de commissie zelf hierover advies geven of moet de wetgever een passend initiatief nemen ?

De heer De Bruyne antwoordt dat de afwezigheid van commissieleden, bijvoorbeeld ingeval van ziekte, geen probleem vormt als het gaat over leden van de Dienst Vreemdelingenzaken, want hij heeft de dienst reeds gevraagd plaatsvervangers aan te wijzen. Hetzelfde geldt voor het Centrum voor gelijkheid van kansen. Zijn eigen vervanging is een groter probleem, want de kandidaten staan niet te trappelen om het voorzitterschap van de commissie waar te nemen. Bovendien is er het probleem van de tweetaligheid.

Het volledige regularisatiedossier ligt ter beschikking bij de deliberaties van de commissie. Het kan op elk ogenblik ingekeken worden door de leden van de commissies maar om de werkzaamheden vlotter te laten verlopen worden fiches klaargemaakt door het secretariaat. Het personeel van de secretariaten wordt gerekruteerd bij de dienst regularisaties.

Tot op heden heeft de commissie geen enkele persoon gehoord. Dit is ook niet de bedoeling. Men mag niet vergeten dat deze mensen moeilijk te bereiken zijn. Wanneer bepaalde dossiers slecht gestoffeerd zijn, is dat niet de fout van de Dienst Vreemdelingenzaken. Het initiatief ligt immers bij de aanvrager. Vaak ontbreken adressen, soms zit er alleen een brief van een advocaat in het dossier, kortom de gegevens zijn vaak zeer vaag.

Een andere vraag betreft de jurisprudentiële nota over de werkzaamheden van de commissie. Die is nog niet klaar. De commissie is pas begonnen in de maand december en wacht ook op de aanstelling van de bijzondere commissaris.

Dat de commissie zich alleen zou baseren op het verslag van de geneesheer die werd aangewezen door de DVZ is onjuist. De betrokkene mag zelf een geneesheer aanstellen.

Niet zelden vindt men in de dossiers vrij vage medische getuigschriften die de zorgwekkende medische toestand van de asielzoeker omschrijven.

Het is niet de taak van de commissie de betrokkene te verzoeken andere getuigschriften voor te leggen. In voorkomend geval kan zij de Dienst Vreemdelingenzaken verzoeken de betrokkene nog eens op te roepen en hem te vragen een omstandiger medisch getuigschrift voor te leggen.

Op de vraag over de legitimiteit antwoordt de voorzitter dat de Commissie roeit met de riemen die ze heeft. Vroeg of laat kunnen er juridische problemen rijzen wanneer de beslissing van de minister voor de Raad van State wordt aangevochten. Om alle problemen te vermijden , zou die belangrijke lacune best weggewerkt worden.

Over de jurisprudentie van de commissie, en ook van de Dienst Vreemdelingenzaken antwoordt de heer Roosemont het volgende.

De Commissie stelt de jurisprudentie van de Dienst Vreemdelingenzaken vast op twee manieren. De dossiers die door de DVZ worden voorgelegd zijn reeds negatief beoordeeld. Bestaat er twijfel dan wordt dat ook gemeld in de samenvattende nota. Enkel bij absoluut gunstige beoordeling, stelt de DVZ zelf de regularisering voor. Het kan, bijvoorbeeld, zijn dat iemand op basis van de toepassing van de omzendbrief van december 1998 voor regularisatie in aanmerking komt, behalve voor één aspect. Dat kan fraude zijn, een lichte of een zware veroordeling of iets dat de Dienst Vreemdelingenzaken er op het eerste gezicht van heeft weerhouden om te regulariseren. Op basis daarvan ziet de Commissie wat de struikelsteen is. Ze onderzoekt dan collegiaal of dit element een regularisatie al dan niet in de weg staat.

De jurisprudentie van de Dienst Vreemdelingenzaken is uiteraard gebaseerd op de omzendbrief van de minister, die op een soepele manier wordt toegepast, zoals de minister eind vorig jaar heeft gevraagd.

De regularisatiecel is één van de eerste diensten van de Dienst Vreemdelingenzaken die effectief is verhuisd naar het WTC 2-gebouw op de Emile Jacqmainlaan. Overmorgen gaat de commissie daar voor het eerst vergaderen. Daar zullen ook de dossiers ter inzage liggen van de leden.

Het lid vraagt hoe de toepassing van de omzendbrief concreet verloopt. Bestaat er een richtlijn, een vademecum ? Hebben de medewerkers een briefing gekregen ? Hoe wordt de ploeg voorbereid om te werken op basis van de omzendbrief ?

De heer Roosemont antwoordt dat de cel bestaat uit twee groepen medewerkers. Sommige mensen hebben al vele jaren ervaring in het behandelen van dergelijke dossiers, niet alleen van asielzoekers. In de tweede plaats zijn er de mensen die pas onlangs werden aangeworven. Sommigen van hen zijn nog maar enkele maanden, of zelfs nog maar enkele weken in dienst.

De opleiding verloopt op diverse manieren. In een eerste fase is er een inhoudelijke opleiding waarbij de bepalingen van de wet van 1980 als basis dienen en waarin de mensen met de concrete materie waarop zij moeten werken kennis maken. De tweede fase van de opleiding behelst de taak die zijzelf zullen moeten uitvoeren in de regularisatiecel. Parallel met deze opleiding krijgen de medewerkers ook de algemene vorming die geldt voor alle nieuwe ambtenaren. De Dienst Vreemdelingenzaken beschikt zelf ook over een kleine vormingsdienst en kan deze opleiding bijgevolg ter plekke organiseren. Met de collega's wordt daarbij gezamenlijk over een thema of over een concreet dossier gediscussieerd onder leiding van een meer ervaren collega. Gezamenlijk wordt dan de genomen eindbeslissing bestudeerd en wordt aangeleerd op welke manier een negatieve beslissing moet worden gemotiveerd.

De heer Roosemont verduidelijkt dat er geen handboeken over de huidige jurisprudentie bestaan maar dat de diensten beschikken over voorbeelden uit het verleden, over de omzendbrief en over een aantal interne nota's, zonder dat evenwel een compilatie voorhanden is. Het probleem is dat elk individueel dossier anders is en daar kunnen de commissieleden over meespreken. Er bestaan dus wel bepaalde krachtlijnen maar de details zijn altijd anders.

Op de vraag van een lid of men niet al te strikte en vrij willekeurige criteria hanteert, antwoordt de heer Roosemont dat, bijvoorbeeld, wat de termijnen betreft, de Dienst Vreemdelingenzaken zich op de omzendbrief baseert maar deze soepel toepast en rekening houdt met eventuele uitzonderlijke omstandigheden. De omzendbrief is dus een zeer belangrijk element.

De heer Leman vindt het heel nuttig dat de leden van de cel, willen ze efficiënt werken, vrij snel een inzicht verwerven in de jurisprudentie van de commissie. Als de cel zich in haar feitelijke behandeling van de dossiers zou aanpassen aan de praktijk die groeit in de commissie, zouden er normaal gezien meer positieve beslissingen moeten komen en zou het pakket dat naar de commissie komt moeten verminderen. Hij is ervan overtuigd dat men op basis van de regeringsnota tot een meer concrete handleiding moet kunnen komen. Bij de commissie groeit er alleszins een uniforme praktijk, die aan anderen moet kunnen worden doorgegeven. Hij zou het hoe dan ook al te gek vinden indien de commissie een bepaalde aanpak zou blijven volgen, terwijl er in de cel regularisaties een andere praktijk groeit. Indien er een consensus over een nieuwe aanpak zou ontstaan, die bovendien door de minister zou worden gevolgd, dan moet deze nieuwe praktijk ook in voege treden bij de commissie.

Inzake de medische dossiers ziet hij een groot probleem inzake de mogelijkheid tot medische behandeling in het land van herkomst. Hij vreest dat er soms te lichtvaardig wordt beweerd dat een bepaalde ziekte ook in het land van herkomst kan worden verozorgd. Door wie, voor wie, en op welke manier zal dat daar gebeuren? Hij is er lang niet zeker van dat een goede behandeling altijd voor iedereen mogelijk is.

Het is juist dat de dossier worden samengevat door de medewerkers van de Dienst Vreemdelingenzaken. Hij ziet trouwens geen andere mogelijkheid. Dit kan natuurlijk maar goed werken indien iedereen daarvoor wordt opgeleid, en in de eerste plaats de nieuwkomers. Die opleiding moet meer bevatten dan enkel de juridische aspecten. Men moet de mensen ook aanleren hoe zij de reacties van een pas aangekomen asielzoeker moeten beoordelen. Ook dit aspect moet in de opleiding aan bod komen, temeer omdat het hier over humanitaire kwesties gaat.

De heer De Bruyne appreciëert ten zeerste de objectiviteit en de ernst waarmee het secretariaat en het personeel werken. Zij leveren zeer degelijke verslagen af, die voor de verdere afwerking van het dossier onontbeerlijk zijn. In die verslagen wordt in vogelvlucht een overzicht gegeven van de evolutie van een dossier. Om elke beïnvloeding te voorkomen, worden de namen daarbij niet vermeld maar wordt er gewerkt met nummers en, uiteraard, met het land van herkomst.

Qua huisvesting heeft de commissie uiteindelijk een beroep moeten doen op de gastvrijheid van de Dienst Vreemdelingenzaken. Dit was volgens hem uiteindelijk nog de beste oplossing. Door de techniciteit van de dossiers, is de nabijheid van de dienst natuurlijk heel handig. Uiteraard moet ook de humanitaire kant van elk dossier aan bod komen maar die wordt door de afgevaardigden van het Centrum voor de gelijke kansen goed ter harte genomen. Deze benadering is even noodzakelijk als de technische verduidelijkingen die door de leden afkomstig van de DVZ aan de commissie in alle objectiviteit worden verstrekt.

De heer Roosemont meent dat de heer Leman gelijk heeft door te stellen dat de brug tussen de cel en de commissie zeer belangrijk is en er moet zijn. Die brugfunctie wordt momenteel vervuld door het secretariaat en de vertegenwoordigers van de DVZ die op elke zitting aanwezig zijn. Zij volgen de redeneringen en zullen na enkele gevallen wel zien dat de commissie in vergelijkbare gevallen steeds dezelfde conclusies trekt. Het is de taak van deze mensen, die achteraf hun diensten moeten vervoegen, om deze informatie intern door te geven.

De heer Simon verklaart dat men kan waarborgen dat personen die een regularisatie-aanvraag hebben ingediend, niet verwijderd worden zolang de Dienst Vreemdelingenzaken geen uitspraak heeft gedaan over deze regularisatie-aanvraag en zolang deze niet volgens de wettelijke vormvoorschriften aan de betrokkene is ter kennis gebracht.

Hij herinnert ook aan een andere, evidente zaak : een regularisatie-aanvraag schort het bevel om het grondgebied te verlaten niet op. Als iemand een regularisatie-aanvraag indient nadat hem het bevel om het grondgebied te verlaten is ter kennis gebracht, blijft dat bevel uiteraard juridisch uitvoerbaar.

Een lid zegt dat dit meestal het geval is.

De heer Simon twijfelt daaraan. Een groot aantal dossiers valt inderdaad onder deze categorie maar tot nog toe heeft de Dienst Vreemdelingenzaken altijd geweigerd om een vreemdeling te verwijderen, zelfs met een bevel om het grondgebied te verlaten, vooraleer de betrokkene op de hoogte is gebracht van de beslissing over zijn regularisatie-aanvraag.

Een ander lid vraagt of ze het goed begrepen heeft : de vreemdeling wordt niet verwijderd, zelfs als er een bevel om het grondgebied te verlaten is gegeven.

De heer Simon zegt dat er in principe geen verwijdering gebeurt wanneer een regularisatie-aanvraag is ingediend en zeker niet wanneer er geen bevel om het grondgebied te verlaten in het dossier zit. Als er een bevel om het grondgebied te verlaten van een vroegere datum in het dossier zit, is verwijdering niet uitgesloten.

De heer Leman vindt dat een regularisatie-aanvraag als opschortend moet worden beschouwd.

Een lid stelt hier een eerste meningsverschil tussen twee leden van de Commissie voor Regularisatie vast.

Zij wil reageren op de uitspraken van de heer Leman over de interpretatie. Hij raakt hier een essentieel punt aan. Op een bepaald ogenblik zullen de interpretatie en de jurisprudentie van de commissie een geheel vormen dat door de DVZ zal moeten worden nageleefd. Hebben de commissieleden met betrekking tot de schaarse, bestaande jurisprudentie, de indruk dat bij de analyse van de 36 positieve adviezen al uiteenlopende opvattingen van bepaalde concepten aan de oppervlakte zijn gekomen ? Er is gezegd dat er uitwijzingen zijn gebeurd ingeval van manifeste fraude of gevaar voor de openbare orde. Meent de commissie dat zij de concepten fraude en gevaar voor de openbare orde ruimer interpreteert dan dat dit gemeenzaam wordt aangenomen ? Is met betrekking tot het concept integratie de omzendbrief gevolgd, wanneer zij bepaalt dat de aanwezigheid van kinderen duidt op een vermoeden van integratie ? Of wordt niettemin nagegaan of een persoon met schoolgaande kinderen wel geïntegreerd is ? Zo ja, op basis van welke criteria ? Wordt het feit dat de immigrant in andere dan zijn eigen kringen verkeert, dat hij werk heeft of dat hij zeer goed de taal spreekt, aanvaard als bewijs voor een eerste stap naar integratie ?

De heer De Bruyne antwoordt dat elk dossier anders is. Het is duidelijk dat vele, menselijke en andere factoren, moeten worden afgewogen. Wat het gebruik van de term fraude betreft, heeft hij als voorzitter ­ misschien vanuit een achtergrond als magistraat ­ een ruimer concept gehanteerd dan de Dienst Vreemdelingenzaken meestal doet.

Wat verstaat men onder manifeste of toegepaste fraude ? Dat zijn bijvoorbeeld valse namen die meermaals in België of in het buitenland met onduidelijke bedoelingen zijn gebruikt. Vaak lopen tegen de asielzoekers ook strafrechtelijke onderzoeken of opsporingsonderzoeken, waarvan wij het belang moeten inschatten. Persoonlijk kan hij de leden van de Commissie voor Regularisatie geen individuele informatie geven, maar hen wel inlichten over de achtergrond van een opsporingsonderzoek.

Een senator vraagt of het volgens de commissieleden niet beter zou zijn het begrip fraude extensiever in de wet te beschrijven.

De heer De Bruyne beweert dat het gebeurt dat hij het begrip fraude extensiever interpreteert dan sommigen geneigd zouden zijn te doen.

Dat is misschien te wijten aan zijn functie van magistraat die hij niet zomaar kan verloochenen. Voor hij het voorzittersschap of zich heeft genomen, had hij nog nooit een voet gezet op de Dienst Vreemdelingenzaken. Het eerste wat hij bijgevolg als voorzitter gedaan heeft, is het organiseren van een werkbezoek aan de Dienst Vreemdelingenzaken. Het is de bedoeling dat hij gaandeweg de werking van de dienst in detail leert kennen.

Een lid stelt vast dat de commissie de personen niet ontmoet en dat ze met nummers werkt. Hoe wordt deze anonimiteit eigenlijk opgevat ? Moet men eruit besluiten dat het om een anoniem onderdeel van de procedure gaat, in die zin dat de commissie niet veel afweet van de mensen waarvan ze het dossier onderzoekt ? Kennen de mensen van de commissie ten minste de voornamen van de personen ? Kennen de leden van de commissie de betrokken gezinnen ?

Welke betrekking bestaat er juist tussen de minister en de commissie ? Heeft de minister nog de mogelijkheid om op te treden wanneer de commissie een positieve beslissing heeft genomen ? Zo ja, op basis van welke criteria ?

Zij verheelt niet dat ze vanaf het begin gedacht heeft zoals dat ook in kringen van de Dienst Vreemdelingenzaken gezegd wordt, dat de commissie geen nut heeft en dat het gevaar bestaat dat ze gebruikt zal worden als handige dekmantel om beslissingen te verdoezelen die reeds door de Dienst Vreemdelingenzaken genomen zijn. Een aantal dossiers worden niet aan de adviescommissie doorgezonden : hoe ervaart de commissie deze gevoelige materie ? Wordt ze overspoeld door een bepaald soort dossiers ? Bestaat er een vastberaden wil om dossiers door te geven op grond van welbepaalde criteria ? Wordt er een overzicht bijgehouden van de dossiers ? Is de adviescommissie vrij om haar keuzen te bepalen of wordt haar integendeel gevraagd een aantal prioriteiten te respecteren ? Zo ja, welke ?

De adviescommissie heeft reeds de uitwijzing van een Koerd uit Verviers toegestaan, hetgeen waarschijnlijk niet overeenstemde met haar algemene doelstellingen. Dat is in feite het gevolg van de anonimiteit die men moet voorkomen.

Ze zou ook de heer De Bruyne willen horen over de beoordeling van fraude als strafrechtelijk feit, met name wat betreft het gebruik van twee namen in geval van een clandestien bestaan in het land van oorsprong. Hoe beoordeelt de commissie dit soort toestanden ? Ze zou ook zijn standpunt willen kennen over het gebruik van twee namen, bij voorbeeld door vakbondsleiders, of nog door personen die ondergedoken leven in het land waarvan ze afkomstig zijn. Ze zal niet vertellen wat sommige leidende ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken hierover zeggen maar ze hoopt dat de commissie zich daarvan bewust is.

Wat doet men met het advies van de burgemeesters ? Nederland overweegt de burgemeesters een « sleutelrol » te geven in de beoordeling van de dossiers. Wanneer de burgemeesters hun werk goed doen, kennen ze de gevallen en weten ze dat de personen die het bevel om het grondgebied te verlaten hebben gekregen maar niet uitgewezen zijn, zich maatschappelijk gezien in een rampzalige toestand bevinden; de Senaat heeft dit trouwens als uitgangspunt genomen van zijn reflectie. Wie zich ook maar enigszins met het recht bezighoudt of in de dagelijkse praktijk staat, weet dat wat men ook doet, niets de zaak kan tegenhouden en dat de burgemeesters gebonden zijn door het bevel om het grondgebied te verlaten. Maatschappelijke hulp is bijgevolg onmogelijk. De burgemeesters die de mensen kennen, onderzoeken echter de gevallen, bestuderen ze op menselijke wijze en geven slechts zelden een positief advies zonder dat ze de mensen ontmoet hebben. Ze is dus van mening dat dossiers beheren op basis van nummers een immense vorm van manipulatie is. Wat doet men indien de adviezen negatief zijn ? Worden ze doorgestuurd naar de Dienst Vreemdelingenzaken, naar de minister of naar een lid van zijn kabinet ? Wie is de gesprekspartner van de Adviescommissie voor de gevallen die ze negatief beoordeelt op basis van nummers, hetgeen overigens totaal onaanvaardbaar is ?

De heer De Bruyne zegt dat hij in dit opzicht vrij gerust is. Hij herhaalt dat de commissie wat de gevallen en de namen betreft, er opzettelijk voor heeft gekozen de namen weg te laten om welke beïnvloeding dan ook te voorkomen. Ze werkt op zeer concrete situaties, zonder dat er een naam op het dossier wordt geplakt om elke invloed van de buitenwereld, zowel van de politiek als van de media, te voorkomen. Hij beklemtoont evenwel dat de gegevens die in het dossier vervat liggen, zeer concreet toegelicht worden in de nota's. De commissie heeft ook beslist geen privé-personen te ontmoeten en dit om twee redenen : op de eerste plaats zijn de betrokkenen niet altijd gemakkelijk te bereiken en vervolgens moet de commissie ervoor waken dat ze zich niet overlaadt met bijkomend werk door de betrokken personen te ontvangen.

Hij wenst geen antwoord te geven op de vraag naar het nut van zijn commissie. Dat behoort veeleer tot de bevoedheid van de minister. Hij is echter van mening dat zijn commissie nuttig werk levert want ze benadert de zaken onafhankelijk en werpt een ander licht op het dossier.

Die verslagen kunnen zeer summier of zeer uitgebreid zijn. Men mag echter niet vergeten dat de procedure waarover een advies moet gegeven worden schriftelijk is, wat per definitie impliceert dat de betrokkene een verblijfplaats heeft en dat hij bereikbaar is. Meestal vindt men in dergelijke dossiers een verslag van de politie of de burgemeester waarin men zich soms lovend, soms neutraal uitspreekt over de sociale toestand van de betrokkene.

In haar betrekkingen met de minister is de commissie beperkt door haar rol : ze is een consultatieve commissie en wenst dat ook te blijven. Eens het advies uitgebracht is haar werk beëindigd. De minister moet zijn conclusies trekken.

Wat de dubbele identiteit in clandestiniteit betreft, zegt de heer De Bruyne dat hij enige ervaring heeft met gerechtelijke dossiers. Hij stelt met verbazing vast hoeveel personen gebruik maken van « valse namen », vaak om futiele motieven. Men kan zich afvragen of het nodig is gebruik te maken van valse namen indien men volkomen eerlijk is. Het valt vaak voor dat sommige personen bijvoorbeeld een identiteit gebruiken in Duitsland en een andere in België, juist om een weigeringsbeslissing te verbergen die in het buitenland genomen is, of gewoon omdat ze strafbare feiten gepleegd hebben of omdat ze een veroordeling opgelopen hebben. Men moet immers niet vergeten dat de Dienst Vreemdelingenzaken printrak -systemen gebruikt. Maar die staan niet in verbinding met het systeem van de vingerafdrukken, ondanks het feit dat het vaak nuttig is de voorgeschiedenis van een persoon te kennen.

De heer Simon verklaart dat het dossier in geval van negatief advies van de commissie natuurlijk overgezonden wordt aan de Dienst Vreemdelingenzaken die in theorie het regulariseringsverzoek zal weigeren.

Spreekster is verbaasd over de nuance. Over welke manoeuvreerruimte beschikt men ? Is de willekeur die vroeger bestond, gewoon uitgesteld tot na het onderzoek van het dossier door de commissie ?

De heer Simon merkt op dat hij deze interpretatie voor rekening van de senator laat, waarop ze antwoordt dat dit wel degelijk haar mening is.

Zou de manoeuvreerruimte voor de gevallen die bij de commissie terechtkomen, echt zo anders zijn dan in de hypothese dat de commissie niet zou bestaan ?

De heer Simon merkt op dat de gevallen die ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd worden, gevallen zijn die de Dienst Vreemdelingenzaken reeds bij de aanvang overweegt te weigeren. De positieve gevallen worden natuurlijk van advisering door de commissie uitgesloten omdat ze rechtstreeks door de Dienst Vreemdelingenzaken geregulariseerd worden.

Hij bevestigt dat deze dossiers in geval van ongunstige advisering door de commissie terugkeren naar de cel regularisering van de Dienst Vreemdelingenzaken die het verzoek tot regularisering zal weigeren.

Spreekster vraagt hem of het de cel dan wel de directeur-generaal is die hiervan kennis neemt.

De heer Simon antwoordt dat het de cel is.

Spreekster vraagt hem mede te delen wie van de cel het dossier opnieuw onderzoekt.

De heer Simon antwoordt dat de cel het dossier reeds onderzocht heeft voordat ze het aan de commissie voorlegt; het maakt dus niets uit wie het dossier behandelt.

Spreekster vraagt uitdrukkelijk op welke gronden de cel een nieuw onderzoek verricht. Stuurt de Adviescommissie het dossier terug naar de cel, die dus geen beoordelingsbevoegdheid meer zou hebben aangezien de commissie de negatieve beoordeling bevestigd heeft ?

De heer Simon bevestigt dit.

De minister bevestigt dit eveneens. Wanneer de cel op grond van de bestaande criteria geneigd is om zich negatief uit te spreken over het verzoek, vraagt ze automatisch het advies van de commissie, die zich baseert op dezelfde criteria. Indien de commissie, die uit vijf wijzen bestaat, een negatief advies geeft, kan de cel theoretisch gezien het hele werk overdoen, zich daarbij baserend op dezelfde criteria, maar dit zou geen enkele zin hebben.

Indien de cel positief wil antwoorden, kan ze dat doen maar het is logisch dat ze dit doet bij het begin van haar analyse. Het dossier wordt dan geregulariseerd en wordt nooit aan de adviescommissie voorgelegd. Slechts wanneer er een negatief vooroordeel meespeelt of wanneer er binnen de cel nog twijfels bestaan, wordt een dossier overgezonden aan de Adviescommissie. Wanneer de commissie haar advies heeft uitgebracht, heeft de cel de mogelijkheid het dossier opnieuw te bekijken en indien er twijfels blijven bestaan, het grondiger te bestuderen.

Op de vraag of het dossier dus opnieuw geopend wordt, blijft het volgens de minister geopend tot de eindbeslissing.

Spreekster vraagt wie de eindbeslissing neemt.

De minister antwoordt dat deze bij de cel ligt.

Spreekster besluit hieruit dat er een nieuw onderzoek plaatsvindt.

De heer De Bruyne denkt dat de senator de essentie van de rol die de adviescommissie speelt, niet begrepen heeft. Ze heeft tot taak adviezen te geven. Ze vormt slechts een schakel in de procedure. Wanneer het dossier de commissie verlaat, is er nog een of andere administratieve handeling, uitgaande van de Dienst Vreemdelingenzaken of van de minister. Het is zowel de verantwoordelijkheid en het probleem van de administratie, van de minister als van de cel.

Spreekster wenst statistieken te verkrijgen over wat er gebeurt na de negatieve adviezen van de commissie.

Volgens de minister is het eenvoudig : er valt een negatieve beslissing. Tot op heden is het zo verlopen.

De heer Simon zou een laatste verduidelijking willen aanbrengen wat deze procedure betreft. De enige mogelijkheid om in de cel voor regulariseringen het dossier opnieuw te openen, zijn nieuwe gegevens. Indien er bijvoorbeeld een huwelijk heeft plaatsgevonden tussen de datum van het advies van de commissie en het ogenblik waarop de cel definitief uitspraak moet doen over het verzoek tot regularisering, zoals dat vrij vaak gebeurt, ofwel met een vreemdeling die gemachtigd is in België te verblijven of met een Belgische onderdaan, of indien een kind als Belg erkend wordt, dan heeft men te maken met nieuwe gegevens die effectief aanleiding kunnen geven tot een positieve beslissing van de cel voor regulariseringen, ook al had de commissie een ongunstig advies uitgebracht. Maar hij wijst erop dat dit soort gevallen vrij marginaal blijven.

De heer De Bruyne zou een opmerking willen maken die geen kritiek is op de Dienst Vreemdelingenzaken maar een objectieve bevinding over de inhoud van de dossiers : die zijn vaak onduidelijk en zeer weinig onderbouwd. In een bepaald dossier bij voorbeeld stelt men vast dat een persoon twee kinderen heeft : gaat hem om eigen kinderen ? Waar wonen ze ? Wat is de gezinstoestand ? Waar woont de eventuele vader ? Al deze vragen blijven onbeantwoord en het is niet de taak van de commissie antwoorden daarop te zoeken.

Spreekster is verwonderd dat men in de dossiers die de commissie behandelt, geen melding maakt van de aard van de kinderen die ten laste zijn van de betrokken persoon noch van de plaats waar hij woont. De dossiers moeten volledig zijn.

Er is gezegd dat het dossier in de meeste gevallen glashelder was. Maar indien het dossier bovendien vaag is, zou ze willen weten welke administratieve gronden deze « flou artistique » verklaren. Het gaat hier om mensen die zich in een catastrofale toestand bevinden. Hoe verder ze zich in dit domein verdiept, hoe meer vragen ze zich stelt.

De heer De Bruyne merkt op dat wanneer de dossiers door de Dienst Vreemdelingenzaken overgezonden worden, ze als volledig kunnen worden beschouwd. Indien ze nog vaag blijven, ligt de schuld daarvoor niet bij de Dienst Vreemdelingenzaken die alle mogelijke en denkbare inspanningen geleverd heeft om ze te stofferen : er zijn vragen gesteld aan de betrokkene of aan zijn advocaat, die hierop niet of ontwijkend hebben geantwoord. De vreemdeling is dus blijven zwijgen om redenen die hem eigen zijn, uit nalatigheid of omdat hij zijn dossier weigert te stofferen. Op die manier moet men de kritiek van de « flou artistique » in de dossiers begrijpen.

Spreekster verbaast zich over deze « flou » aangezien er in dit soort situaties weinig mensen zijn die geen kinderen zouden aangeven, terwijl dezen een duidelijk argument vormen om in België te blijven.

De heer De Bruyne antwoordt dat er inderdaad personen van Afrikaanse origine zijn van wie men niet weet of de samenstelling van het gezin overeenstemt met de werkelijkheid.

Spreekster vraagt wat de commissie bijvoorbeeld doet met kinderen die kort na de genocide in Ovira geboren zijn. Vraagt de commissie bestuursdocumenten ?

De heer De Bruyne bevestigt dit.

Een lid vraagt of het voorkomt dat men bijkomende inlichtingen vraagt en daarna ook ontvangt.

De heer De Bruyne zegt dat dergelijke verzoeken gedaan zijn, met als resultaat correcte antwoorden maar ook weigeringen om te antwoorden, ontwijkende antwoorden, enz.

Een ander lid deelt de minister mee dat er op 142 verzoeken 95 geweigerd zijn. Die personen zullen het grondgebied dus op een bepaald ogenblik moeten verlaten. Men heeft de senatoren eveneens medegedeeld dat er hierbij zeer weinig mensen waren die een welbepaald adres hadden. Hoe zal de minister hen volgen wanneer hij hun moet mededelen dat hun verzoek verworpen is, en hoe zal ervoor zorgen dat ze het land verlaten ?

De minister verklaart dat men hen geen verplichte verblijfplaats kan opleggen op hun woonplaats indien ze geen gekend adres hebben. Men geeft dan in politiekringen de nodige bekendheid aan het geval. Zodra de politiediensten de betrokken persoon ontmoeten, wordt de beslissing toegepast.

Spreekster doet opmerken dat, wanneer men deze mensen zegt dat ze het land moeten verlaten maar ze acht dagen later geen adres meer hebben en spoorloos verdwenen zijn, de minister geen dwangmiddelen meer ter beschikking heeft.

De minister zegt dat indien iemand geen bekend adres heeft, men zich natuurlijk niet tot de burgemeester kan wenden om de persoon te doen oproepen. Men moet wachten op een politiecontrole.

Een lid stelt de volgende vragen.

Heeft de commissie, wanneer ze voor een twijfelgeval het dossier ter harte heeft genomen en het bestudeerd heeft, altijd de indruk gehad dat de informatie en de analyse die voorkomt en in het dossier en vermeld worden op de fiche, goed met elkaar overeenstemen? Heeft de commissie in bepaalde gevallen vastgesteld dat de fiche onvolledig was en heeft ze dan meer informatie bekomen door het dossier te analyseren?

Neemt men anderzijds wel als criterium het feit dat er op een bepaald ogenblik in België een asielaanvraag ingediend werd en dat men 4 of 5 jaar nodig gehad heeft om een beslissing te nemen, ongeacht de duur van het illegale verblijf achteraf? Wordt deze laatste periode niet negatief geïnterpreteerd voor een eventuele regularisering? Het was belangrijk dat men in de omzendbrief dat fameuze woord « ooit » tussen haakjes vermeld heeft (zie punt 2.1.1. Criteria, in deel 2, titel I, van de omzendbrief).

Hij heeft vernomen dat wanneer er schoolgaande kinderen zijn, er een vermoeden van integratie bestaat. Gaat het om een onweerlegbaar vermoeden? Wordt er met andere woorden, zelfs indien er schoolgaande kinderen zijn, ondanks alles een analyse gemaakt van een hele reeks gegevens in verband met de integratie van het gezin? Er was immers wel degelijk gezegd dat de regularisering behalve in geval van tegengestelde aanwijzingen vermoedelijk toegestaan zou worden.

De minister zegt dat het in geval om een vermoeden iuris tantum gaat.

Spreekster leidt hieruit af dat de regularisering toegestaan wordt tenzij er ernstige tegengestelde aanwijzingen bestaan. Dat kan ze afleiden uit bladzijde 14 van de omzendbrief. Ze zou willen weten hoe dit probleem aangepakt wordt in verband met schoolgaande kinderen.

Verder heeft ze weliswaar twijfels over de fraudegevallen. Ze vreest een te ruime interpretatie van het begrip fraude en in dat geval zal de hele omzendbrief zijn wezenlijke inhoud verliezen. Ze heeft ook haar vrees wat de humanitaire redenen betreft. De regularisering zou onder meer toegepast worden wanneer de vrees bestaat dat de gerepatrieerde in zijn land van geneeskundige verzorging verstoken zou kunnen blijven, bijvoorbeeld omdat hij niet meer aan de geneesmiddelen zou kunnen geraken. Wordt er eveneens gelet op de financiële mogelijkheden? Zal het zieke kind dat acht jaar bij ons geleefd heeft, nog wel toegang hebben tot dezelfde verzorging wanneer het naar zijn land gerepatrieerd wordt?

Ze komt nu tot twee vragen van algemene aard die belangrijk zijn voor het verdere verloop van de werkzaamheden van de commissie. Ze beseft in welke moeilijke positie de minister zich bevindt wat deze delicate materie betreft. Heeft de minister, rekening houdend met alle gevallen die hij de laatste twee maanden heeft moeten onderzoeken, waaronder ook de positieve gevallen die hij niet naar de adviescommissie heeft doorverwezen, de indruk dat er een ruime groep mensen was die beantwoordden aan de criteria, met name wat betreft de duur van de procedure en de gezinstoestand? Biedt deze omzendbrief, wanneer hij op redelijke wijze toegepast wordt, de mogelijkheid om een aanzienlijk aantal gevallen te regulariseren, en zo ja, welk percentage van het totaal aantal mensen zonder papieren?

Denkt de minister ten slotte, nu deze commissie geïnstalleerd wordt, dat men in de toekomst het aantal kamers zal moeten verhogen omdat men merkt dat de huidige commissie bedolven is onder het werk. Dit is belangrijk omdat er parlementaire debatten worden gehouden waarin wetsvoorstellen worden behandeld die tot doel hebben deze commissies een officieel juridisch bestaan te geven.

Denkt de voorzitter van de Adviescommissie in het licht van zijn werkzaamheden dat het op dit ogenblik noodzakelijk is deze misschien objectieve reflectie hier op deze plaats te houden, met deze inbreng van buitenaf? Denkt hij dat deze inbreng noodzakelijk is en dat men in de toekomst in een regulariseringsbeleid elk dossier door dit soort commissies zal moeten laten behandelen? Is hij van oordeel dat men dat in de wet moet opnemen door middel van een reglementering en een enigszins stabielere juridische basis?

De heer De Bruyne antwoordt eerst op de vragen in verband met de toekomst van de commissie.

De adviescommissie werkt met de middelen die ze ter beschikking krijgt. Indien het aantal dossiers sterk zou toenemen, zou men het werk van deze commissie opnieuw ernstig moeten bekijken.

In verband met de fiche die door het secretariaat wordt opgesteld, kan men zeggen dat deze in de overgrote meerderheid van de gevallen overeenstemt met de inhoud van het dossier. Af en toe gebeurt het dat de leden van de commissie het dossier voor een klein detail opnieuw wensen te onderzoeken en dat ze vaststellen dat een of ander gegeven rechtgezet kan worden.

De heer Cornil verklaart dat er wel degelijk debatten gevoerd worden en dat ze vaak betrekking hebben op principekwesties. Over een aantal zaken worden vrij heftige debatten gevoerd.

Wat het statuut van de commissie betreft, meent hij dat men, op termijn en afgezien van de noodzaak om deze commissie een wettelijke of reglementaire grondslag te geven, moet streven naar een systeem zoals dat van de commissie van advies voor vreemdelingen, dat reeds in de wet bekrachtigd is. Deze laatste heeft natuurlijk niet dezelfde rol als de adviescommissie waarin de omzendbrief voorziet. Ze blijkt echter meer waarborgen te bieden met betrekking tot de wettelijke grondslag en de procedure en dat is zeer belangrijk. De procedure voor deze commissie is immers duidelijk en goed afgelijnd, hetgeen meer overeenstemt met de geest van ons rechtsstelsel dan wat er thans voor de adviescommissie bepaald is.

De tweede vraag lijkt hem fundamenteel : beantwoorden de 142 ingediende dossiers aan de criteria ? Van die 142 gevallen die de commissie werden voorgelegd, werden een aantal aanvragen onmiddellijk eenparig geweigerd omdat de betrokkenen zware strafrechtelijke veroordelingen hadden opgelopen of alleenstaanden waren die minder dan een jaar geleden in ons land waren aangekomen en van wie de asielprocedure binnen enkele maanden was afgegrond. Tenzij uitzonderlijke humanitaire redenen konden worden aangevoerd, werden die mensen in beginsel geweigerd.

Een lid vraagt waarom de commissie gevallen worden voorgelegd die zo duidelijk zijn. De minister heeft nogmaals herhaald dat de commissie zich alleen buigt over dossiers waarvoor de cel twijfelt of waarvoor zij een ongunstig advies voorbereidt.

De heer Leman verklaart dat de statistieken niet veel zeggen. Alles hangt af van wat wordt voorgelegd. Men moet erkennen dat de leden van de commissie zich vaak hebben geërgerd over sommige dossiers. Hij vraagt zich af wat de bedoeling was. Was het de bedoeling aan te tonen dat men niets regulariseerde ?

Spreker leidt hieruit af dat het de bedoeling was aan de Dienst Vreemdelingenzaken op een goedkope manier een nieuwe « maagdelijkheid » te bezorgen.

De minister verklaart dat de commissie op een gegeven ogenblik gevraagd heeft dat haar alle regularisatiedossiers van alle afgewezen asielzoekers zouden worden voorgelegd. De gehoorde kritiek is het resultaat van haar eigen verzoek.

De heer Cornil komt terug op het probleem van de overeenstemming tussen de criteria en de voorgelegde gevallen... De commissie heeft dossiers onderzocht waarbij objectief getwijfeld kon worden over de interpretatie van de verschillende criteria. Aangezien de voorwaarden in het eerste deel van de omzendbrief cumulatief zijn, werden een aantal dossiers opnieuw in detail onderzocht. Hij erkent dat er verschillende interpretaties waren. Dat is precies de bestaansreden van de commissie en daarom ook wordt een collectieve beslissing genomen. Hij is van mening dat het nog te vroeg is om van een echte jurisprudentie te gewagen.

Thans lijkt het hem in ieder geval zo dat voor gezinnen met kinderen de regularisatie beantwoordt aan de criteria vervat in de tekst van de omzendbrief. Er blijven problemen op andere gebieden bestaan zoals de interpretatie van het begrip fraude, enz.

Een groot probleem is ook de interpretatie van de samenvoeging van criteria. De omzendbrief hanteert het criterium « gevaar voor de openbare orde en manifeste en opzettelijke fraude ». Sommige dossiers vertonen beide kenmerken : de kinderen zijn geboren in ons land maar er is sprake van manifeste fraude. Wat moet er gebeuren ? Deze materie is onderhevig aan wijzigingen. Elk dossier is hoe dan ook een menselijk en uniek dossier. Sommige gevallen zijn geregulariseerd, andere niet.

Thans voelt hij zich nog niet in staat om dwingende gedragslijnen voor de toekomst af te bakenen. Ook is hij ervan overtuigd dat een aantal punten een debat vergen. Het begrip integratie, bijvoorbeeld, wordt niet altijd op dezelfde manier geïnterpreteerd door de leden.

De terugkeer naar het land van herkomst wordt al evenmin op dezelfde wijze geïnterpreteerd. Het lijkt hem dus intellectueel oneerlijk te willen beweren dat er voor alle gevallen een vaststaande jurisprudentie is.

De heer De Bruyne haalt een schoolvoorbeeld aan dat zich reeds heeft voorgedaan : dat van een vader met kinderen enerzijds en een veroordeling wegens uitbating van prostitutie anderzijds.

Spreekster is van mening dat de adviescommissie in dit geval probleemloos de regularisatie kan weigeren.

Een lid wil nog even op dit punt doorgaan. Wat doet men bijvoorbeeld met een gezin met drie kinderen die allemaal in de kleuterschool zitten ? Voor haar zijn dit schoolgaande kinderen. Wat is de rechtspraak van de commissie in dit geval ?

De heer De Bruyne zegt dat hij de vraag niet wil afwimpelen maar het is niet de bedoeling dat de commissie zich nu al publiekelijk engageert in een bepaalde richting. Ze verkiest af te wachten tot ze een beter zicht heeft op de zaak.

Spreekster stelt dat het niet haar bedoeling is de rechtspraak te beïnvloeden maar toch roept zij de commissie op rekening te houden met de factor kinderen, ook als ze nog maar in de kleuterschool zitten.

De heer De Bruyne zegt dat dit een belangrijke factor is die zeker in aanmerking wordt genomen.

Een senator heeft nog enkele vragen. De commissie werkt met samenvattingen van dossiers. De kwaliteit van haar werk hangt dus nauw samen met de kwaliteit van deze samenvattingen. In enkele gevallen was de kwaliteit minder goed. Normaal bekijkt de adviescommissie echter niet het volledige dossier, of althans niet grondig. Is het risico dan niet groot dat de samenvatting in meer gevallen onnauwkeurig was dan de commissie vermoedde ?

Hoeveel tijd verloopt er tussen het indienen van de aanvragen, het opmaken van de samenvattende fiche en de behandeling door de commissie ?

De grote categorieën die voor regularisatie in aanmerking komen werden opgesomd. Wat gebeurt er echter met de « restcategorie », bijvoorbeeld regularisatieaanvragen op basis van samenwoning, van gemeenschappelijk huishouden.

Uit de verklaringen van de commissie blijkt dat veel dossiers eigenlijk veel te weinig gegevens bevatten. Indien echt belangrijke gegevens ontbreken, die nodig zijn om behoorlijk te oordelen, moet de commissie of de Dienst Vreemdelingenzaken het dossier dan niet naar de burgemeester terugsturen met een vraag om meer inlichtingen?

De heer de Bruyne zegt dat hij zich over de betrouwbaarheid van de fiches misschien niet helemaal correct heeft uitgedrukt. Uit nieuwsgierigheid stellen de leden van de commissie wel eens een vraag waarbij dan een kleine onnauwkeurigheid wordt vastgesteld, een element dat kan worden toegevoegd. Hij wil dus liever niet spreken over onnauwkeurigheid, maar eerder over een kleine onvolledigheid. Op dit vlak moeten de leden van de commissie natuurlijk alert zijn.

De fiches die de commissie onderzoekt zijn volledig geactualiseerd. Ze zijn ongeveer een week oud.

Die fiches worden gemaakt voor de behandeling ter zitting maar niets belet de commissie de dossiers als dusdanig te raadplegen vóór, tijdens of na die zitting, doch liever tijdens de zitting. Daarom vat zij haar werkzaamheden ook vrij vroeg aan.

De voorzitter snijdt een ander probleem aan waarop hij al meer dan eens gewezen heeft : dat van het beroepsgeheim dat de leden van de adviescommissie in acht moeten nemen en dat eigenlijk geenszins geregeld is. Niets verhindert een van de commissieleden de inhoud van de beraadslaging te onthullen hoewel de hier aanwezige leden allen ambtenaren zijn en derhalve gebonden zijn door de plicht tot discretie en het beroepsgeheim.

De derde vraag betreft de onvolledigheid van de dossiers. Het is geweten dat de stafhouders van de balie van Brussel, zowel de Franstalige als de Nederlandstalige, een ploeg advocaten hebben aangesteld om de asielzoekers bij te staan bij het stofferen van hun dossier. Persoonlijk is hij van mening dat de betrokkenen zelf hun dossier moeten stofferen, bijgestaan door hun raadgevers of door de mensen of verenigingen die ze wensen aan te spreken. Er zijn tal van organisaties die zich op dat terrein bereidwillig inzetten. Dat is niet de taak van de commissie.

De senator zegt dat hij dat van de commissie gemakkelijker begrijpt dan van de Dienst Vreemdelingenzaken.

Wat betreft de « restcategorie » en de daaraan gekoppelde specifieke omzendbrief, wijst de heer Roosemont er op dat de commissie nog geen gevallen heeft onderzocht. Voorlopig onderzocht ze alleen aanvragen van gewezen asielzoekers en specifieke humanitaire problemen.

Een lid verbaast zich over het feit dat de commissie, eens te meer, enkel is samengesteld uit mannelijke leden. Het is toch algemeen bekend dat vrouwen de problemen op een andere manier inschatten en aan bepaalde aspecten meer waarde hechten. Het is jammer dat de minister daar onvoldoende aandacht heeft aan geschonken.

De minister antwoordt dat men niet in stereotiepe redeneringen moet vervallen. Er zijn uiterst zachtaardige mannen en zeer boosaardige en hardvochtige vrouwen. De commissie is samengesteld op basis van de bijzondere bekwaamheid van de vijf personen in kwestie. De opdracht van de commissie is uitermate moeilijk en hij is tevreden over haar werkzaamheden. Hij zal niets doen om de samenstelling van de commissie te wijzigen.

De heer Simon herinnert eraan dat er zojuist op gewezen werd dat het noodzakelijk is plaatsvervangers te benoemen teneinde de commissie in staat te stellen te blijven werken. Hij kan nu al zeggen dat de twee aan de minister voor te stellen plaatsvervangers die afkomstig zijn van de Dienst Vreemdelingenzaken, vrouwen zijn.

Een ander lid wijst er op dat er een wet is goedgekeurd om zowel op federaal als alle andere niveaus de tweederde-regel te hanteren voor de benoeming van vrouwen. Zij vraagt om deze regel ook hier van toepassing te maken.

De minister antwoordt dat die commissie daar niet onder valt, want zij bestaat wettelijk niet.

Wat de samenstelling van de Adviescommissie betreft, herinnert een lid eraan dat het de bedoeling was en nog steeds is om bijna dezelfde samenstelling te handhaven als de Commissie voor advies voor vreemdelingen. Er zou eventueel een of andere vertegenwoordiger van een erkende NGO in opgenomen kunnen worden. Misschien ligt het voor de Dienst Vreemdelingenzaken echter gevoelig om van beide kanten betrokken partij te zijn en als het ware zichzelf te moeten adviseren. Het kan aangewezen zijn de samenstelling van de commissie uit te breiden of de Dienst Vreemdelingenzaken niet slechts een waarnemende rol toe te kennen maar een rol die min of meer overeenkomt met die van het openbaar ministerie. Dient men voor deze commissie geen pluralistische samenstelling voor te stellen, zoals dat het geval is voor de Commissie van advies voor vreemdelingen ? De commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden vraagt zich dit af.

De heer De Bruyne wijst erop dat men niet mag uitgaan van het idee dat de leden van de Dienst Vreemdelingenzaken die in de commissie zitting hebben niet op onafhankelijke wijze zouden kunnen handelen. Indien het lid zich daar zorgen over maakt, kan hij haar meteen geruststellen. Het gaat trouwens om kwesties die zo technisch zijn dat er bijna voortdurend leden van de Dienst Vreemdelingenzaken aanwezig dienen te zijn.

Spreekster geeft toe dat die aanwezigheid te rechtvaardigen valt, net als bijvoorbeeld die van het openbaar ministerie. Zij vraagt zich wel af of de samenstelling van de commissie niet verschillend dient te zijn op het ogenblik dat de keuzes worden gemaakt en de beslissingen worden genomen.

Een ander lid wenst terug te komen op het probleem van de fraude. Dit is een melding die op de fiche voorkomt en nagegaan moet worden in het administratief dossier dat van de Dienst Vreemdelingenzaken komt. De dubbele identiteit is een typisch geval en komt vrij vaak voor. Wanneer het geval zich tussen twee landen voordoet, kan men zich daar vragen over stellen. Welk belang hecht de commissie aan de kwetsbaarheid van de persoon die wordt beoordeeld bij dit soort handeling die in de grond niemand onrecht aandoet ? Het is immers iets heel anders dan bendevorming of een bankoverval. Welke marge wordt er gelaten voor de kwetsbaarheid en de bijzondere toestand van de persoon die het statuut aanvraagt ten opzichte van die fraude, die tenslotte niet wordt vastgesteld door het gerecht maar door een ambtenaar, die niet noodzakelijk een hoge ambtenaar is ?

De heer De Bruyne merkt op dat het feit van een valse naam te dragen op zichzelf al strafbaar is.

Spreekster begrijpt dat een magistraat dit antwoord geeft maar op dit gebied kan men niet beweren met een eenduidige daad te doen te hebben. In een aantal gevallen is het hebben van twee identiteiten zeer goed begrijpelijk voor iemand die dit strafbaar feit enkel ten aanzien van dictaturen heeft gepleegd, enz. Dergelijke toestanden kunnen vakbondsmensen of oppositieleden ertoe brengen twee, drie of zelfs meer identiteiten aan te voeren.

De heer Bruyne merkt op dat er in het gebruik van een valse naam een gradatie is. Er zijn valse namen die zonder enige reden worden gedragen. Dat ligt bijvoorbeeld in de mentaliteit van de Afrikaan en daarmee is niets pejoratiefs bedoeld. Het zomaar dragen van een andere naam is een feit dat men niet als echt ernstig kan beschouwen. Maar andere namen worden ook gebruikt met weinig duidelijke, oneerbare doeleinden of zelfs om misbruik ervan te maken precies om te verbergen dat men reeds in het buitenland in gerechtelijke procedures verwikkeld geweest is.

Spreekster is het daarmee eens maar ze wenst te vernemen wie beslist of er fraude is, wie daarvoor verantwoordelijk is.

De heer De Bruyne antwoordt dat uit een dossier concreet en objectief blijkt dat iemand verschillende identiteiten voert. Men kan dat fraude noemen of gebruik van een valse naam.

Spreekster vraagt zich af of de adviescommissie al wat in de technische fiche voorkomt niet te vlug voor waar aanneemt.

De heer De Bruyne betwist dat. Het feit verschillende namen te dragen kan worden gekwalificeerd als fraude of als het gebruik van een valse naam. Men mag zich niet blindstaren op de term fraude.

De heer Roosemont verklaart dat die informatie op verschillende manieren in het dossier kan terechtkomen : dienst voor de vingerafdrukken, politiedienst, vreemde politiedienst, dienst voor immigratie. Een hele reeks officiële instanties kunnen de inlichtingen verstrekken. Het belangrijkste daarin is de lengte van de asielprocedure. Wanneer een asielaanvrager in België zegt dat het de eerste aanvraag is en dat hij uit zijn geboorteland komt, kan het voorkomen dat de commissie vaststelt dat dezelfde persoon reeds asiel aangevraagd heeft in een ander land, onder zijn eigen naam of onder een andere naam. Als dat belangrijk element verzwegen is geweest, zal de procedure in België langer duren dan gepland. Op basis van dit soort informatie en van het gehele dossier ­ inlichtingen over het gezin, sociale omstandigheden, enz. moet men oordelen of dit element belangrijk genoeg is om niet te regulariseren dan wel of het de regularisatie niet verhindert.

De heer Cornil zegt dat niet elk lid van de commissie de fraude op dezelfde manier interpreteert. Er zijn gevallen waar bij fraude de persoon geregulariseerd werd en andere waar dat niet het geval was. Zoals de heer Roosemont heeft gezegd, oordeelt de commissie over het geheel van de menselijke en administratieve gegevens. Het is vandaag nog te vroeg voor de commissie om een juiste definitie voor te stellen van wat duidelijk fraude is.

Een lid veronderstelt dat het nooit kan gaan om een element dat onvoldoende bewezen kan worden op basis van wat tijdens de asielprocedure is gezegd. Kan de commissie, wat het begrip fraude betreft, elementen inroepen die werden vermeld bij de asielaanvraag, maar die later bleken onjuist te zijn ?

De heer Cornil verklaart dat inhoudelijke tegenstrijdigheden in wat aan de commissaris-generaal en aan de vaste beroepscommissie wordt verteld, niet in aanmerking worden genomen. Indien echter een asielaanvraag in een ander Europees land is ingediend vóór dat in België gebeurt en indien dat niet medegedeeld is aan de Dienst Vreemdelingenzaken, kan dat als fraude worden beschouwd.

Spreekster vraagt of de commissie het eenvoudige feit van een illegaal verblijf ooit als fraude heeft beschouwd.

De heer Cornil ontkent dat.

Een ander lid komt terug op de dubbele identiteit. Wordt dat feit automatisch als fraude beschouwd ?

De heer Cornil verklaart dat dat altijd het geval is. De commissie van advies is van oordeel dat het in sommige gevallen overduidelijk om fraude gaat en dat daarom niet is voldaan aan het criterium dat de regularisatie mogelijk moet maken. In andere gevallen, rekening houdend met andere beoordelingselementen en humanitaire redenen die in het laatste deel van de omzendbrief zijn opgesomd, meent de commissie dat het niet om een doorslaggevend element gaat en dat de persoon geregulariseerd kan worden.

Een lid vraagt of men aan deze commissie een samenvattende fiche kan bezorgen, zodat zij die als bijlage aan het rapport kan voegen. Aangezien de fiches toch anoniem zijn, kan men ook een ingevulde fiche bezorgen. Hoe dan ook lijkt het belangrijk dat onze commissie weet hoe zo'n fiche er precies uitziet.

Ze herhaalt ook haar vraag over het aantal dossiers dat bij de Dienst Vreemdelingenzaken werd ingediend. Is het juist dat er zesduizend dossiers hangende zijn en dat er duizend tot tweeduizend per maand bijkomen ? Ze wil vooral graag weten hoeveel dossiers er op de wachtlijst staan bij de commissie. Ze leidt uit de verklaringen af dat de commissie grosso modo vijfentwintig dossiers per vergadering kan afhandelen en dat ze eenmaal per week bijeenkomt. Dit moet ons in staat stellen om een compleet zicht te krijgen op het werkritme van de commissie en op de vraag of daaromtrent geen nieuwe maatregelen moeten worden getroffen.

Ten derde zou ze de rechtsspraak van de commissie graag toetsen aan een concreet geval, zij het een geval dat ze zelf heeft verzonnen. Een niet-begeleide minderjarige is in België aangekomen op haar twaalf jaar, ze heeft nooit langer dan zes maand een asielprocedure gevolgd en is ondertussen tweeëntwintig jaar. Betrokkene valt dus niet onder het criterium van de mensen die langdurig hebben moeten wachten op een uitspraak. Toch zou ze moeten geregulariseerd worden om humanitaire redenen. Wat is de mening daarover van de Dienst Vreemdelingenzaken ? Geeft hij een dergelijk dossier door aan de commissie ? Beoordeelt de commissie dit dossier positief of negatief ?

Tenslotte heeft ze nog een vraag over de regularisatiecel en de adviescommissie. Hoeveel medewerkers telt de regularisatiecel, hoeveel van hen beschikken over een ruime ervaring, hoeveel vorming hebben ze genoten en wat was de aard van die opleiding ? Hoe is de cel opgesplitst, hoe functioneert ze, hoe worden de vergaderingen waar de beslissingen worden genomen voorbereid ? Wat is het profiel van het diensthoofd ? Krijgen de verschillende leden van de adviescommissie opdrachten om bepaalde dossiers grondiger door te nemen ?

De heer Roosemont antwoordt vooreerst op de vraag over de samenvattende fiches. De fiche bestaat uit verschillende delen. Het eerste deel vermeldt de identificatiegegevens (evenwel zonder de naam), de samenstelling van het gezin, het aantal kinderen, hun geboorteplaats en -datum, of er nog kinderen in het buitenland zijn en andere specifieke omstandigheden over de gezinssamenstelling.

Het tweede deel handelt over de asielprocedure zelf, onder meer de duur ervan. Het voornaamste zijn hier de door de betrokkenen ingeroepen argumenten om geregulariseerd te worden, die door de Dienst Vreemdelingenzaken moeten worden onderzocht.

In een laatste deel wordt een synthese gemaakt van de beoordeling. Daarin kan bijvoorbeeld vermeld worden dat de motivering van de betrokkenen overeenstemt met feiten maar dat er bezwaren van een andere aard zijn, bijvoorbeeld fraude.

Op de vraag of die concrete niet-begeleide minderjarige wordt geregulariseerd is het antwoord ja, want het gaat hier om een ex-asielzoeker die langer dan drie jaar fysiek in het land is gebleven.

Het lid vraagt of het antwoord ook ja is als deze persoon bijvoorbeeld maar twee maand een asielprocedure heeft gevolgd.

De heer Roosemont verwijst naar wat de voorzitter reeds heeft gezegd. Er is in de commissie overeengekomen dat personen die drie jaar in het land verblijven zonder dat er buitengewone omstandigheden bestaan, niet geregulariseerd worden.

Spreekster vraagt wat er gebeurt als deze asielzoeker helemaal geen asielprocedure heeft gevolgd ?

De heer Roosemont zegt dat zijn dossier dan niet wordt voorgelegd. Mochten hier duidelijke humanitaire redenen bestaan, dan moet de Dienst Vreemdelingenzaken of de minister daar uitdrukkelijk op wijzen. Mogelijk kan de nationaliteit nog een rol spelen en ook het feit of er nog familieleden in het land van herkomst zijn.

De minister wijst erop dat, als het vaststaat dat het gaat om een niet-begeleide minderjarige die op zijn twaalf jaar in België is aangekomen, wat uiteraard wel moet bewezen worden, en als die persoon ondertussen tweeëntwintig is, men zelfs geen advies zal vragen en men automatisch zal regulariseren.

Nopens het aantal hangende dossiers zegt de heer Roosemont dat zesduizend in ieder geval zwaar overdreven, is tenzij men er de lopende asielprocedures bijtelt.

Spreekster vraagt hoeveel regularisatieaanvragen er werden ingediend op basis van de omzendbrief ? Indien men het antwoord hierop vandaag niet kan geven, kan dit misschien later schriftelijk gebeuren.

Een ander lid heeft een vraag over het gebruik van valse papieren. Indien zij zelf uit haar land zou moeten vluchten, zou zij ervoor zorgen dat zij toch ergens een vals papier bij haar had. Dit wordt heel vaak mee opgenomen in het dossier. Vaak worden de mensen op basis hiervan geweigerd. Als men op hen, bij een huiszoeking, of bij een andere gelegenheid valse papieren heeft aangetroffen vraagt ze zich af of dit ook meetelt als fraude bij de behandeling van het dossier.

De heer Roosemont antwoordt dat het hier over heel verschillende situaties gaat. Indien men bij een huiszoeking valse papieren aantreft, roept dit enkele vragen op. Zijn die papieren van de betrokkene ? Wat was hij met die papieren van plan ? Gaat het hier om handel in valse papieren ? Het eenvoudige geval van iemand die het land binnenkomt met vervalste documenten is iets heel anders. De beschreven situatie is veel ernstiger dan eenvoudigweg het land binnenkomen met valse papieren. Indien iemand met valse documenten het land binnenkomt, zal er gekeken worden naar de globaliteit van het dossier. Heeft hij die documenten gebruikt ? Heeft hij dit toegegeven ? Waren deze enkel bestemd voor de binnenkomst ? Heeft hij de valsheid van de papieren pas toegegeven nadat de administratie ontdekt had dat er iets aan scheelde ? Heeft hij geprobeerd om de misleiding door te zetten ? Heeft hij bij de andere administraties ook toegegeven dat het valse document enkel voor de binnenkomst bestemd was ? Dit zijn allemaal verschillende mogelijkheden, die bijgevolg allemaal verschillend beoordeeld worden.

De heer De Bruyne beweert dat men zich niet mag blindstaren op mogelijke politieke bedoelingen. Men kan de reden waarom iemand met valse papieren rondloopt niet zomaar vermoeden. Dit moet blijken uit de elementen die die persoon aanhaalt. Het is aan de betrokkene om zijn politieke thesis te staven met serieuze elementen. Men kan een gratuite bewering niet zomaar aanvaarden. Men kan niet van de veronderstelling uitgaan dat iemand enkel met valse papieren rondloopt omwille van politieke motieven of achtergronden.

3. Gedachtewisseling met de minister van Binnenlandse Zaken

Een lid neemt akte van de vooruitgang die werd geboekt in verband met de organisatie van de « vreemdelingenadministratie » in algemene zin.

Ze verheugt zich over het feit dat de pas opgerichte adviescommissie de nodige logistieke steun kreeg, en blijkbaar kan functioneren. In het licht van de enorme toevloed van nieuwe regularisatieaanvragen zou ze ook versterkt moeten worden. Het zou wellicht ook wenselijk zijn haar actieterrein te verbreden.

Wat haar echter verontrust is het gebrek aan aanwerving van de sinds lang aangekondigde bijzondere commissaris, die de DVZ intern moet reorganiseren, of minstens de organisatie ervan verbeteren.

Verder maakt ze zich ongerust over het mogelijk gebrek aan juridische grondslag van de commissie, die informeel werd aangesteld, wat de geldigheid van de procedures zou kunnen in het gedrang brengen.

De minister spreekt zijn terughoudendheid uit over de mogelijk uitbreiding van het werkterrein van de adviescommissie, laat staan dat men haar advies in alle regularisatiedossiers zou verplicht maken.

Dit zou haar zo overbelasten, dat ze voor de ernstige dossiers geen tijd meer heeft.

Wat men zeker niet mag doen is haar belasten met de manifest ongegronde aanvragen tot regularisatie, zoals deze van personen die minder dan 3 jaar in België verblijven, en personen waarvan bewezen is dat ze op frauduleuze manier België zijn proberen binnen te komen, of er te blijven.

Meer logistieke steun kan de commissie altijd krijgen van de DVZ als dat nodig is.

Wat de bijzonder commissaris betreft, herhaalt hij wat hij vroeger reeds meedeelde, namelijk dat hij een goede kandidaat had, die zowel de vereiste managementscapaciteiten bezat, als kennis van de vreemdelingenzaken.

Spijtig genoeg was hij Nederlandstalig, waardoor hij niet paste in de taalverdeling van de functies waarin hij moest passen.

Dit betekent echter niet dat alles bij het oude bleef : de DVZ heeft haar werking de laatste maanden aanzienlijk verbeterd, er is een merkbaar hogere productiviteit en het nieuw aangeworven personeel is nu volop ingeschakeld.

Wat de adviescommissie betreft, is het nooit de bedoeling geweest haar een nadere juridische grondslag te geven dan degene die ze nu al heeft, namelijk een informele aanstelling, buiten enig ministerieel besluit of koninklijk besluit om.

Desondanks beantwoordt de commissie aan het eerder gedane politiek engagement. In ieder geval gaat hij ervan uit dat deze commissie eerst ervaring moet opbouwen en hijzelf deze werking moet kunnen evalueren, alvorens er sprake kan zijn van enige formalisering.

Een lid verbaast zich over de massa regularisatiedossiers die onbehandeld zijn gebleven.

De minister verklaart dat het gestegen aantal hangende dossiers grotendeels te wijten is aan de verhuizing van de diensten. Daarenboven is het aantal nieuwe aanvragen van 330 tot 450 per maand gestegen.

Een lid vraagt nogmaals hoeveel aanvragen er binnenkwamen op basis van de nieuwe omzendbrief.

De minister antwoordt dat hij dit niet kan meedelen op dit ogenblik.

Spreekster twijfelt aan de kwaliteit der adviezen gezien de regel van de anonimiteit van de dossiers die de commissie voor zichzelf heeft ingevoerd.

Bovendien vindt ze dat in dit gevoelig domein de aanwerving van een manager zich ten zeerste opdringt.

Tenslotte maakt ze zich ongerust over het gebrek aan vorming van de nieuwkomers, en dringt ze erop aan dat de nieuwe administratieve ploeg, die de Adviescommissie moet ondersteunen, op haar beurt een specifieke vorming krijgt op het domein van politieke achtergrondkennis, communicatie, enz.

De minister geeft aan dat voor de 15 nieuwkomers een vorming op het getouw werd gezet. Voor de andere ambtenaren ligt dat echter moeilijk, omdat ze niet kunnen werken en gevormd worden tegelijk.

Een ander lid, tenslotte, dringt aan op de mededeling van exacte cijfers over de regularisatieaanvragen per stadium van behandeling.


IX. HOORZITTING MET DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN OVER HET REGULARISATIEBELEID EN HET VERWIJDERINGSBELEID (23 MAART 1999)

De commissie heeft de voorzitter van de « Commissie belast met de evaluatie van de richtlijnen inzake verwijdering » gehoord alsook de Adviescommissie voor regularisaties en wil van de minister vernemen hoe hij zelf de repatriëring per privé-vliegtuig en het werk dat door de Adviescommissie is verricht, analyseert.

Dit zal de commissie in staat stellen de minister te ondervragen over zijn beleid inzake verwijdering en regularisatie.

1. Uiteenzetting van de minister

De minister heeft met de commissie « Vermeersch » een laatste vergadering gehad over de implementatie van haar verslag. Volgende week zal dit verslag ter beschikking kunnen worden gesteld van de commissie (zie bijlage nr. 7).

Vorige week kreeg de minister een parlementaire vraag over uitwijzingen naar Sierra Leone. Indien de nationaliteit van de betrokkene vaststaat, de betrokkene zich heeft aangeboden in Zaventem en vertrokken is vanuit Guinea is de minister bereid om betrokkene niet terug te sturen.

Deze mogelijkheid geldt wanneer de betrokkene toepassing vraagt van de omzendbrief van december 1997 en er zich toe verbindt naar zijn land van herkomst terug te keren als de toestand is gestabiliseerd of zodra er zekerheid bestaat dat Guinea niet terugdrijft naar Sierra Leone.

Onder die voorwaarden is het mogelijk om in België een tijdelijke verblijfsvergunning te krijgen.

In verband met de terugleiding per zakenvliegtuig geeft de minister het volgende overzicht.

1.1. Twee vluchten

Er werden twee vluchten georganiseerd :

­ een eerste naar Kameroen, vertrokken zaterdagavond 13 maart 1999 om 23u30 naar Douala;

­ een tweede naar Nigeria, vertrokken maandagavond 15 maart 1999 om 23u30 naar Lagos.

Twee maal is het vliegtuig onmiddellijk ­ na een stop van een paar uur ­ naar België teruggekeerd.

Met elke vlucht werden er drie personen teruggeleid. Het ging telkens om alleenstaande mannen die aan de grens (op de luchthaven te Zaventem) waren tegengehouden, omdat zij niet in bezit waren van de vereiste documenten. Zij werden teruggebracht naar het land waarvan zij de nationaliteit hebben.

De minister van Binnenlandse Zaken had beslist om de zes personen met een zakenvliegtuig terug te brengen omdat men had vastgesteld dat de terugleiding met een lijnvlucht niet mogelijk bleek of omdat men ernstig verzet vreesde gelet op hun houding bij ernstige incidenten in het gesloten centrum te Merksplas.

1.2. Het profiel van de teruggeleide personen

Het profiel van de teruggeleide personen is vrij identiek.

Voor de eerste vlucht ging het om personen afkomstig uit Kameroen, voor de tweede vlucht om personen afkomstig uit Nigeria.

Het ging om zes mannen :

­ alleenstaanden;

­ tussen de 18 en 35 jaar;

­ toegekomen op de luchthaven te Zaventem zonder in bezit te zijn van de vereiste documenten. Zij hebben dus nooit op het Belgisch grondgebied verbleven;

­ voor wie vast stond dat zij geen vluchteling waren conform de Conventie van Genève inzake de status van vluchtelingen.

1.3. De keuze van de luchtvaartmaatschappij

Aan een aantal luchtvaartmaatschappijen die belangstelling hadden getoond voor de organisatie van een vlucht werd een prijsofferte gevraagd.

De opdracht werd toegekend aan de firma Chapman Freeborn, omdat die firma de voordeligste prijs had geboden voor een vlucht waarmee 15 tot 18 personen vervoerd konden worden en nadat er was nagegaan dat die firma voldoende kwaliteit bood.

De firma Chapman Freeborn is een zogezegde « brooker » maatschappij of makelaar, die zelf niet over vliegtuigen beschikt, maar op de markt op zoek gaat naar een geschikt vliegtuig. De in België gevestigde firma (op de luchthaven van Oostende) is een filiaal van een Britse firma, die over een wijd verspreid netwerk van filialen in West-Europa beschikt.

De firma Chapman Freeborn heeft voor de twee vluchten (met een vliegtuig van het type Challenger 602) een contract gesloten met de luchtvaartmaatschappij Lauda Air Luftfahrt AG.

Die firma's stonden in voor de volledige organisatie van de vlucht, gaande van de bestelling van de catering tot het bekomen van de vereiste overvlieg- en landingsvergunningen, met uitzondering van het bekomen van een laissez-passer voor de terug te leiden personen. Dit viel volledig onder de verantwoordelijkheid van de overheid (dit wil zeggen de diensten van de minister van Binnenlandse Zaken).

1.4. Met toestemming van de buitenlandse autoriteiten

De organisatie van de twee vluchten is gebeurd met instemming van de betrokken buitenlandse autoriteiten.

Vooraf werden eerst de ambassadeurs van de twee betrokken landen gecontacteerd. Zij hadden geen bezwaar tegen de organisatie van de terugleiding van personen met een privé-zakenvliegtuig, voorzover die personen onderdanen van hun land zijn.

Voor elke terug te leiden persoon werd er een individuele laissez-passer verleend.

Voor alle duidelijkheid heeft de Belgische ambassade in de twee landen nogmaals de centrale overheid en de lokale autoriteiten op de luchthaven op de hoogte gebracht. Op het ogenblik van de aankomst van het vliegtuig was een afgevaardigde van de Belgische ambassade op de luchthaven aanwezig om toe te kijken op het goede verloop van de operatie (zie bijgevoegd de verslagen van de Belgische ambassades).

Bij het vertrek van de tweede vlucht (naar Nigeria) op de luchthaven te Zaventem waren er twee afgevaardigden van de ambassade van Nigeria aanwezig. Zij hebben de operatie gevolgd vanaf het ogenblik dat de terug te leiden personen op de luchthaven zijn toegekomen tot op het ogenblik van het vertrek van het vliegtuig.

1.5. De twee vluchten

De hele operatie is goed verlopen, zonder noemenswaardige incidenten.

Bij de eerste vlucht heeft een van de drie terug te leiden personen verbaal verzet gepleegd. Voor het instappen en bij het begin van de vlucht is hij voordurend blijven roepen. Kort na het opstijgen heeft hij dan de dokter om een licht kalmerend middel gevraagd. De arts heeft hem dit toegestaan en een licht kalmerend middel gegeven. Tijdens de vlucht heeft hij hierom nogmaals verzocht. Opnieuw werd dit toegestaan.

Bij aankomst van die (eerste) vlucht heeft die persoon ten aanzien van de lokale autoriteiten beweerd dat hij tijdens de vlucht « gedrogeerd » was geweest. Hierop heeft de commandant van de luchthaven een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat zijn bewering ongefundeerd was.

Bij de tweede vlucht is er geen enkel probleem geweest, met uitzondering van licht verzet van een van de terug te leiden personen.

Op elk vliegtuig waren aanwezig :

­ een piloot, een co-piloot en een steward;

­ de drie terug te leiden personen;

­ twaalf rijkswachters (onder wie een officier);

­ een arts (die naast zijn privé-praktijk regelmatig consultaties houdt in het gesloten centrum te Brugge).

Het aantal rijkswachters was relatief gezien zeer hoog. Men had beslist dit aantal in te zetten, omdat men inzake veiligheid geen enkel risico wenste te nemen.

Hoewel de kans op weerspannigheid in een zakenvliegtuig kleiner is (omdat er geen andere passagiers in het vliegtuig aanwezig zijn), moet men toch voorbereid zijn op eventuele moeilijkheden.

2. Gedachtewisseling

Een lid merkt op dat de commissie de personen heeft willen ondervragen die aanwezig waren bij de repatriëring, onder meer de geneesheer en de rijkswachters. Is de minister voornemens de commissie de mogelijkheid te bieden zelf na te gaan op welke wijze men in werkelijkheid tewerkgaat bij repatriëringen ?

Werd de tenlasteneming van de kosten voor die repatriëringen door Sabena uiteindelijk geregeld ?

De commissie heeft ook vernomen dat Roemenen de week voordien gerepatrieerd zouden zijn op vluchten van de maatschappij Tarom. Verzorgen nog andere maatschappijen dan Sabena dergelijke vluchten ?

Een ander lid vraagt of een nieuwe omzendbrief op til is om de repatriëringen per zakenvlietuig toe te lichten teneinde het vertrek van de asielzoekers structureel aan te pakken.

Een ander vraagt of Lauda Air op de hoogte was van de aard van de vlucht.

Wat Sabena betreft, antwoordt de minister dat nog geen formele overeenkomst werd uitgewerkt. Hij verwacht niet dat er grote problemen zullen rijzen voor de tenlasteneming van de repatriëringskosten.

De minister wil niet dat de commissie direct contact heeft met de personen die de gerepatrieerden hebben begeleid. Zij mogen geen schuldgevoel krijgen wanneer zij worden ondervraagd over de uitvoering van hun wettelijke taken. Op die manier geeft men ook aan de uitgewezenen de indruk dat het Parlement het niet eens is met het beleid. Wil men het protest nog aanwakkeren, dan is dat de beste manier om dat te doen.

Wat de arts betreft, merkt de minister op dat die ervoor terugdeinst om voor de commissie te verschijnen. Voor hem is dat een zeer kiese opdracht gelet op zijn deontologie en de specificiteit van zijn patiënten.

Als de commissie bij een repatriëring aanwezig wenst te zijn creëert zij zelf een sfeer waarin het zeer rendabel wordt te protesteren terwijl het juist de bedoeling is van zijn beleid om die omstandigheden te vermijden. Wel was hij gelukkig met de aanwezigheid van leden van de Nigeriaanse ambassade omdat dit eerder een vlotte communicatie verzekert wat een vlotte repatriëring alleen maar ten goede komt.

De Roemenen zijn gewoon met een normale lijnvlucht teruggestuurd waarop nog plaatsen beschikbaar waren.

De keuze van de vervoermaatschappij voor de repatriëring met privé-vliegtuig hangt af van wat de markt te bieden heeft. De maatschappij Freeborn Chapman wist in elk geval zeer goed wat de vlucht inhield. Uiteraard weet hij niet of Lauda Air op de hoogte was maar het zou hem verbazen dat niemand bij Lauda Air de aard van de vlucht kende.

Een lid vraagt zich af of men er niet aan gedacht heeft meer mensen per vlucht te repatriëren. Vervolgens vraagt spreekster zich af of het niet wenselijk is de gerepatrieerden te laten begeleiden door tolken die hun taal spreken. Dat zou een betere communicatie mogelijk maken waardoor spanningen aan boord van het vliegtuig voorkomen kunnen worden.

De minister wijst erop dat de commissie « Vermeersch » ervoor gepleit heeft om het aantal personen te beperken. De minister heeft uit voorzichtigheid niet meer dan drie personen willen repatriëren.

Als hij tien of meer personen ineens zou willen repatriëren vindt hij dat hij eerlijkheidshalve daarover de commissie « Vermeersch » moet consulteren.

Hij is het ermee eens dat een tolk een aantal zaken zal vergemakkelijken maar de meeste personen kunnen zich toch behoorlijk in het Engels of Frans uitdrukken.

Een senator formuleert de volgende opmerkingen :

1. Bij het voorstellen van zijn verslag heeft professor Vermeersch de aandacht gevestigd op het feit dat in het verslag voorgestelde maatregelen een geheel vormden. De terugleiding per vliegtuig was daarvan slechts een ultieme maatregel. Wat men kon vrezen is gebeurd : de enige maatregel uit het verslag die wordt toegepast is de terugleiding met een privé-vliegtuig.

De minister deelt dit standpunt niet. Uit het implemenatieverslag blijkt dat tal van maatregelen genomen werden om dit verslag te implementeren. Veel van die maatregelen zijn al verwezenlijkt.

Spreker vervolgt en verklaart opnieuw dat het verslag-Vermeersch de minister een alibi verschaft om die nieuwe techniek toe te passen.

2. Personen die met een privé-vliegtuig gerepatrieerd zijn, zijn voornamelijk personen die weerstand hebben geboden. Hij is van mening dat mensen die veel weerstand bieden daar redenen voor hebben. Dat verband is misschien niet altijd duidelijk maar volgens hem moet dit gegeven leiden tot een eventueel heronderzoek van het dossier.

Gaat het in hun geval om uitgeprocedeerden of om mensen die direct bij hun aankomst zijn teruggeleid ?

3. De minister heeft verklaard dat hij niet wist of die twee terugleidingen gefilmd zijn. Een van de plannen van de commissie was de bestaande films te bekijken. Werden de twee terugleidingen gefilmd ?

4. De minister weet niets over het lot dat mensen na hun terugkeer in hun land van oorsprong te wachten staat. Het ambassadeverslag verklaart dat zij zijn overgedragen aan de plaatselijke autoriteiten maar niemand weet wat er daarna gebeurd is.

Zullen wij ooit weten of die personen om politieke redenen voor hun veiligheid vreesden ?

Een lid stelt volgende aanvullende vragen :

­ Hebben de betrokkenen illegaal op ons grondgebied verbleven ?

­ Wat was de duur van dit illegaal verblijf in België ?

­ Hoelang hebben zij verbleven in een gesloten centrum ?

­ Zijn er mislukte uitwijzigingspogingen geweest ?

De minister antwoordt dat de repatriëring met een privé-vliegtuig ongetwijfeld het aspect is dat het meeste aandacht krijgt in de media, maar dat verschillende andere voorstellen van de commissie « Vermeersch » reeds zijn uitgevoerd.

Het ging wel degelijk om een « terugdrijving », dat wil zeggen mensen die werden tegengehouden aan de grens en onmiddellijk naar centrum 127bis verwezen. Twee van deze personen zijn naar Merksplas overgeplaatst wegens gewelddadigheden.

De vier die in 127bis verbleven heeft men via een gewone lijnvlucht proberen terug te drijven. Dit is evenwel niet gelukt omdat zij zich verzetten. Met de andere twee wilde men geen enkel risico nemen omdat zij gewelddadig waren.

De minister heeft niet gevraagd dat er zou gefilmd worden en dat is ook niet gebeurd. Uiteindelijk zal men vragen dat elke arrestatie gefilmd wordt omdat er mogelijk iets verkeerd kan lopen. Aan de neiging om de ordediensten te beschuldigen kan niet eindeloos worden toegegeven. Het is ieders recht om het niet eens te zijn met het gevoerde beleid maar dat betekent niet dat men elk gewettigd optreden van de ordediensten op de korrel moet nemen.

De minister weet dat de lokale autoriteiten onderzocht hebben of de teruggedreven personen betrokken waren bij drughandel of prostitutie. Hij heeft de ambassade gevraagd om hem, zoveel mogelijk, op de hoogte te houden van eventuele problemen.

Een lid herinnert eraan dat het gebruikelijk was de « moeilijke » uitzettingen op video op te nemen. Waarom heeft de minister die procedure gewijzigd ? De opname maakt het toch mogelijk aan te tonen dat alles overeenkomstig de regels verloopt.

De minister heeft besloten niet langer te filmen omdat men klaarblijkelijk voortdurend de ernst betwist waarmee de rijkswachters hun werk doen. Voor hem is die betwisting onaanvaardbaar.

Spreekster merkt op dat de repatriëringen met een privé-vliegtuig zijn weggelegd voor moeilijke personen. Bij die repatriëringen wordt geweld gebruikt. In een dergelijke kiese procedure zou het misschien wenselijk zijn in de toekomst alles op video op te nemen. Dit zou het mogelijk maken aan te tonen dat alles beter verloopt dan sommigen beweren en eventuele beschuldigingen van de gerepatrieerde personen te ontkrachten.

Een ander lid is eveneens verbaasd over deze wijziging in de tactiek.

De minister is van mening dat het niet langer noodzakelijk is de repatriëringen te filmen.

Een senator stelt vast dat niemand meer op de hoogte is van wat er gebeurt, behalve de rijkswachters.

De minister herinnert eraan dat er twaalf rijkswachters aanwezig waren, een arts en een team piloten. Het feit dat zijn voorgangers hebben beslist alles te filmen is niet zijn probleem. Als verantwoordelijk minister is hij op die beslissing teruggekomen.

Een lid stelt de volgende vragen :

1. Waarom heeft de minister een arts gevraagd, het had toch evengoed een verpleger of een sociaal assistent kunnen zijn?

Rijzen er geen problemen voor de deontologie en voor het beroepsgeheim van de begeleidende geneesheer (cf. een artikel in de Huisarts )?

2. Welke procedure is voorzien inzake de monitoring van deze uitwijzingsprocedure? Worden er processen-verbaal opgesteld van de uitwijzingen? Of wordt er op een andere manier gerapporteerd, gelet op het feit dat het hier een zeer moeilijke opdracht betreft?

Wat gebeurt er rond de opvolging van de personen die worden uitgewezen?

3. Spreekster herhaalt haar vraag over de cijfergegevens in verband met het regularisatiebeleid. De adviescommissie behandelt slechts enkele tientallen dossiers per maand. Aangezien er enkele duizenden aanvragen zijn ingediend zal er onmiddellijk een achterstand rijzen, hoe denkt de minister dit op te lossen?

De minister antwoordt dat België, net als Nederland trouwens, altijd een arts zal inschakelen voor de begeleiding van deze vluchten omdat dit medisch de meeste waarborgen biedt. Een sociaal assistent kan geen behandeling verstrekken als er een medisch probleem rijst.

Tijdens een van de vluchten heeft de arts geoordeeld dat hij tweemaal een licht kalmerend middel kon verstrekken, op vraag van de betrokkene zelf trouwens.

De begeleidende arts houdt zich, ook in zijn verslag, zeer nauwkeurig aan het medisch beroepsgeheim. De arts is geen getuige of betrokkene bij de repatriëringsprocedure zelf maar is enkel aanwezig in zijn hoedanigheid van geneesheer.

De minister ziet dan ook niet in hoe het optreden van de arts strijdig zou kunnen zijn met de medische deontologie.

De opdracht van de begeleidende rijkswachters is zeer zwaar en zeer delicaat. Zij worden dan ook, voor elke vlucht, uitvoerig gebriefd. Na hun terugkeer is er een debriefing. Van elke repatriëring wordt uiteraard door de rijkswacht een proces-verbaal opgesteld.

Een volledige opvolging wat er met de gerepatrieerde gebeurt in eigen land is erg moeilijk. Wel heeft hij de ambassade gevraagd om na te gaan of er bijzondere problemen zijn.

De beslissing over Sierra Leone, bijvoorbeeld, heeft hij genomen omdat het voor hem onmogelijk is om er zeker van te zijn dat er geen terugdrijving zal gebeuren vanuit Guinea naar Sierra Leone. Vandaar dat hij, onder de reeds geciteerde voorwaarden, een mogelijkheid voor voorlopig verblijf heeft voorzien.

Wat de regularisaties betreft wijst hij er op dat de cel regularisatie thans over 33 personeelsleden beschikt.

Deze personen mogen niet in andere diensten worden ingeschakeld. Alhoewel een aantal van de nieuw aangeworvenen nog in opleiding zijn zal de snelheid van de regularisatiecel toenemen in de komende weken. Hoeveel dossiers aan de adviescommissie zullen worden voorgelegd is niet voorspelbaar. Deze commissie zal de eerste maanden alle zeilen moeten bijzetten. Hij is tevreden over de werking van de adviescommissie. Wel heeft het lang geduurd voor heel dit nieuwe systeem operationeel was.

Een lid vraagt of in de toekomst ook andere personen dan INAD's per privé-vliegtuig zullen worden het land uitgezet.

Wat de uitgezette Roemenen betreft vraagt spreekster of het in de toekomst systematisch zal gebeuren dat de rijkswacht met luchtvaartmaatschappijen contact neemt om te vragen of er plaatsen beschikbaar zijn. Gebeurt dit vaker ?

Op de eerste vraag antwoordt de minister bevestigend. Wat de tweede vraag betreft meent de minister dat dit een goed beleid is. Regelmatig wordt Sabena of een andere luchtvaartmaatschappij gevraagd of er nog plaatsen vrij zijn. Voor de Roemenen is alles vrij snel gegaan ­ wat hij trouwens goed vindt. Wij hebben er geen belang bij een imago te creëren dat de genomen beslissingen niet worden uitgevoerd.

Spreekster vraagt of er voor de adviescommissie geen plaatsvervangers moeten worden aangewezen. Voor veertien dagen heeft de commissie niet kunnen vergaderen omdat de voorzitter ziek was.

Dit hypothekeert de werking van de adviescommissie.

De minister is bereid om dit te onderzoeken. Er moet worden op toegezien dat de kwaliteit van de opvolgers gelijk is aan de kwaliteit van de mensen die thans zitting hebben. Het probleem is ook dat men mensen moet vinden die bereid zijn om daar hun tijd in te steken. Mogelijk kan er een vervanger worden aangesteld per persoon ­ de DVZ heeft een aantal vervangers voorgesteld ­ maar hij wenst geen tweede adviescommissie die minder kwaliteit te bieden heeft.

Een lid vraagt of de minister overwogen heeft contact op te nemen met onze buurlanden om collectieve repatriëringen te organiseren.

De minister antwoordt dat hij pas de Nederlandse staatssecretaris, de heer Cohen, ontmoet heeft : deze zal de tweede kamer in de maand april een nota voorleggen.

Ze hebben besloten de Benelux-samenwerking nieuw leven in te blazen.

In dit kader is het mogelijk dat wanneer de gelegenheid zich voordoet, deelgenomen wordt aan de organisatie van een vlucht, zonder dat dit echter systematisch zal worden georganiseerd.

Een ander lid vraagt hoeveel personen gemiddeld per lijnvlucht uitgewezen worden.

De minister antwoordt dat er per week 10 tot 20 vertrekken zonder escorte zijn en 5 tot 10 vertrekken met escorte.

Een lid vraagt of de mensen die vrijwillig terugkeren reeds een geldsom krijgen, zoals wordt voorgesteld in het verslag « Vermeersch ».

De minister antwoordt dat dit niet het geval is. Hij heeft nooit gezegd dat hij het verslag in alle punten zal volgen.

Bepaalde projecten zijn ook mislukt. Zo waren er bepaalde vormingsprogramma's voorzien. Dit is volledig mislukt. Enerzijds bleek er zeer weinig interesse voor te bestaan en anderzijds hebben velen het in de loop van het programma laten afweten.

De kostprijs per persoon liep ontzettend op. Hij heeft echter geen analyse gemaakt van de redenen van deze mislukking.

Verschillende leden verwonderen zich over deze analyse. Zij meenden dat deze programma's nog in de pilootfase zaten. Zij vragen om hierover een verslag te krijgen met alle relevante gegevens.

Een lid komt terug op haar vraag over de verslaggeving van de repatriëringen per privé-vliegtuig.

De minister antwoordt dat van deze repatriëringen verslag wordt uitgebracht door de rijkswacht en de ambassades.

Van elke vlucht wordt een debriefing-verslag opgesteld.

Een senator onderscheidt twee categorieën mensen die het land worden uitgedreven, enerzijds zij die zich niet verzetten en anderzijds die waarvan verzet mag gevreesd worden.

In het verslag van de commissie « Vermeersch » wordt geopteerd voor « een speciaal vliegtuig », en als voorbeeld geeft zij « een zakenvliegtuig ». Voor de minister is dit verslag geen evangelie op andere punten. Is er dan ook al gedacht aan een goedkopere oplossing dan een zakenvliegtuig ? Spreker denkt hier uiteraard aan de vliegtuigen waarmee onze paracommando's vervoerd worden en die voor hen blijkbaar meer dan luxueus genoeg zijn.

Voor degenen van wie geen verzet gevreesd wordt maakt de minister gebruik van beschikbare plaatsen op gewone lijnvluchten. Eigenaardig genoeg geldt deze regeling blijkbaar alleen voor Oost-Europeanen. Als dit geen toeval is dan ziet hij niet in waarom deze regeling niet kan worden getroffen voor niet-Europeanen. Dit is een goedkopere oplossing.

De minister antwoordt dat nog niet is overwogen om C-130's in te zetten. Wel wordt onderzocht om vluchten te organiseren met meer dan drie personen. Dit hangt ook af van hoe het verzet tegen de repatriëring in de toekomst evolueert.

Er zal moeten worden onderzocht in welke mate de inschakeling van zakenvlucht een effect heeft op het gedrag van te repatriëren personen. Nagegaan moet worden of dit geen gunstig effect heeft op het vrijwillig vertrek.

Wie zich niet verzet wordt gerepatrieerd via de normale procedure. Dit geldt ook voor niet-Europeanen. Wel is er een harde verzetskern die vooral bij de Afrikanen moet gesitueerd worden. De Oost-Europeanen laten zich gemakkelijker repatriëren maar zij komen ook gemakkelijker terug.

Een senator stelt vast dat in het verslag sprake is van ANAD's. Wat is de betekenis van deze term ? Wat is het statuut van deze ANAD's ?

De minister antwoordt dat hiermee INAD's bedoeld worden die zich tegen repatriëring verzetten en waarvoor een escorte nodig is.

Voor de drie gerepatrieerde Nigerianen geeft hij het volgend summier overzicht van hun statuut :

­ één Nigeriaan (34 jaar) heeft op 8 november 1998 een asielaanvraag ingediend; hij was uitgeprocedeerd op 26 november 1998; twee terugleidingspogingen zonder escorte en één met escorte zijn mislukt;

­ één Nigeriaan (28 jaar) heeft op 4 oktober 1998 een asielaanvraag ingediend en was uitgeprocedeerd op 23 oktober 1998; een terugleidingspoging is mislukt, daarna was hij betrokken bij rellen, ook in het gesloten centrum in Merksplas op 15 januari 1999; hij is toen overgebracht naar de gevangenis in Sint-Gillis;

­ één Nigeriaan (48 jaar) heeft op 9 december 1998 een asielaanvraag ingediend en was uitgeprocedeerd op 31 december 1998; een terugleiding zonder escorte is mislukt; betrokken bij rellen in het gesloten centrum van Merksplas op 15 januari 1999 en overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis.

De senator komt terug op het statuut van de begeleidende arts. Is in dit verband het advies van de Orde van geneesheren gevraagd ? Het beroepsgeheim kan in deze situatie moeilijk gewaarborgd worden. Om te vermijden dat de arts in een situatie terechtkomt waarin hij beschuldigd wordt van de toediening van geneesmiddelen ­ de betrokken arts werd nu reeds, ten onrechte, hiervan beschuldigd ­ en tuchtrechtelijk veroordeeld zou kunnen worden lijkt overleg met de Orde van geneesheren niet onzinnig.

De minister meent dat het sommigen wellicht goed uitkomt dat er geen arts kan meegaan ­ omdat het de repatriëring alleen maar kan bemoeilijken. Hij gaat niet eerst de Orde van geneesheren consulteren vooraleer op een arts beroep te doen. Het is aan de arts om voor zichzelf te bepalen of wat van hem gevraagd wordt met zijn deontologie verenigbaar is. Gratuite beschuldigingen verontrusten hem niet want dan kan geen enkele advocaat of dokter nog werken zonder bijstand van een collega om er op toe te zien dat de deontologie niet wordt overtreden.

Spreker blijft er bij dat er bij dat de opdracht van de arts dubbelzinnig en conflicthoudend is.

De minister antwoordt dat de opdracht van de arts uitsluitend de medische begeleiding is van de personen. Hij treedt dan ook enkel op als arts van de te repatriëren personen en is in die hoedanigheid volstrekt onafhankelijk. Hij kan worden vergeleken met de arts van wacht, heeft geen enkele opdracht van openbare orde en staat onder geen enkel hiërarchisch gezag.

De commissie-Vermeersch had aangedrongen op de ontwikkeling van de communicatieve vaardigheden van het begeleidingspersoneel en op een regelmatige controle door externe instanties.

Ze had eveneens gevraagd maximale inspanningen te leveren om het potentiële verzet van de vreemdelingen af te zwakken. Wat wil men op dat vlak bereiken ? Worden de mensen tijdig op de hoogte gebracht van de repatriëring en heeft men getracht het gewelddadige verzet tegen repatriëring te voorkomen door een specifieke opleiding. Op welke manier is getracht deze aanbevelingen op te volgen ?

Ook in de nota van de Ministerraad wordt gewezen op meer psychologische begeleiding. In welke mate is deze begeleiding toegenomen ?

De minister antwoordt dat de personen die per privé-vliegtuig gerepatrieerd worden, « zware gevallen » zijn. De repatriëring wordt tijdig aangekondigd en men geeft hun de tijd om hun koffers te pakken.

De minister verzekert dat er meer aandacht dan in het verleden wordt geschonken aan gepaste psychologische begeleiding. Voor een aantal personen helpt dit niet. Er zijn echter bijkomende aanwervingen gebeurd. Er zijn daartoe sociaal assistenten ingeschakeld in de centra. Er wordt tijdig verwittigd, er wordt de mogelijkheid gegeven om afscheid te nemen.

Wanneer deze maatregelen niet helpen wordt er duidelijk op gewezen dat als de gewone terugleiding niet lukt, een zakenvlucht zal worden georganiseerd.


X. BESLUIT

1. De commissie meent dat het voor onze samenleving van zeer groot belang is dat een menselijk en verantwoordelijk beleid wordt gevoerd inzake de toegang, het verblijf en de verwijdering van vreemdelingen.

2. Ze vraagt met aandrang dat de volgende regering rekening houdt met de inhoud van dit verslag en van het voorgaande verslag (Stuk Senaat, nrs. 1-768/1 en 2) van de commissie en dat ze daaruit de nodige conclusies trekt voor het bepalen van haar beleid terzake, dat ze als een van de prioriteiten moet beschouwen.


Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Sabine de BETHUNE.
Anne-Marie LIZIN.
Joëlle MILQUET.

(1) De minister wijst erop dat op dit vlak de laatste dagen enkele successen zijn geboekt. Bij de laatste ontdekking van zogenaamde Kosovaren werden er vier « passeurs » aangehouden die alle vier in België verblijven. Dit zal het mogelijk maken om meer te weten te komen over de netwerken en deze smokkelaars het land uit te zetten.

(2) De minister verwijst in dit verband naar de drie razzia's die zijn gehouden in de prostitutiemilieu's van verschillende steden waarbij netwerken van mensenhandel van een bepaalde streek werden geviseerd.

(3) Een stijging met 60 % van het aantal beslissingen in de maand november. In december zal het aantal beslissingen dalen omdat een groot aantal contractuelen van de DVZ hun examen voorbereiden en afleggen bij het vast wervingssecretariaat.

(4) Na de afsluiting van de procedure wordt er voor deze groepen in het bijzonder nagegaan of zij effectief vetrokken, desgevallend worden zij verwijderd.

(5) Het overzicht in bijlage nr. 5 biedt een volledig overzicht van de beslissingen van de CGVS, dat wil zeggen :
­ zowel de positieve als negatieve beslissingen inzake de ontvankelijkheid;
­ tevens de beslissingen ten gronde, opgesplitst naargelang de aard van de beslissing (positief of negatief).
Het overzicht in de nota blijft beperkt tot :
­ de weigeringsbeslissing in de fase van ontvankelijkheid (zowel voor asielzoekers op de luchthaven, als het binnenland);
­ alle beslissingen ten gronde (zowel positief, als negatief).
De positieve beslissingen inzake de dringende beroepen (dit is de fase van ontvankelijkheid) werden niet in dit overzicht opgenomen, omdat zij niets als een eindbeslissing te beschouwen zijn. De beslissing is slechts een tussenbeslissing in afwachting van het onderzoek ten gronde.

(6) Mogelijk moeten de nieuwe personeelsleden zich nog inwerken zodat een definitief oordeel nog niet kan worden geveld.