2-774/1

2-774/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

3 JULI 2001


Analyse van de bestrijding van het terrorisme : wettelijke aspecten en politiepraktijk


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER WILLE


De voorzitster herinnert eraan dat het vandaag de bedoeling is na te gaan of er voldoende rechtsinstrumenten voorhanden zijn en of de betrokken diensten zich goed uitgerust achten om hun onderzoek naar terrorisme uit te voeren.

I. HISTORISCHE SCHETS VAN HET TERRORISME DOOR DE HEER GÉRARD CHALIAND

Inleiding

Het hedendaagse terrorisme ontstond in 1968 uit twee basisvormen, de ene Latijns-Amerikaans, de andere Midden-Aziatisch. In beide gevallen is het terrorisme het gevolg van het mislukken van de guerrilla en diende het ook als vervanging daarvoor.

In Latijns-Amerika maakte de dood van Che Guevara in Bolivië (1967), na maanden van desastreuze zwerftochten over de weinig bevolkte hoogplateaus, een einde aan de Cubaanse foco-theorie. Deze stelde dat het feit van de gewapende strijd, zoals die in Cuba werd gevoerd, volstond om de massale steun van de bevolking te verkrijgen. Op basis van dit model dat in Cuba geslaagd leek omdat de opstand er niet werd gevoerd in naam van het marxisme-leninisme ­ vandaar de neutrale welwillendheid van de Verenigde Staten ­ ontstonden een tiental foco's die daarna tussen 1960 en 1967 verdwenen.

De Tupamaros van Uruguay (net zoals Carlos Marighella in Brazilië) besloten over te gaan op de « stadsguerrilla », dit wil zeggen het terrorisme. De Tupamaros gingen uit van de ideologische vooronderstelling dat de Staat Uruguay geen democratie was, wat niet correct was, en dat het revolutionaire geweld de repressie zou uitlokken, waardoor de massa zich bewust zou worden van het niet-democratische karakter van de Staat. Deze analyse zou uiteindelijk uitlopen op twaalf jaar militaire dictatuur. Ondertussen manifesteerden zich vanuit hetzelfde uitgangspunt in West-Europa de « Rote Armee Fraktion » in Duitsland, de Rode Brigades in Italië, de Action Directe in Frankrijk en de CCC (Strijdende Communistische Cellen) in België. Het minst aanvechtbare resultaat van deze bewegingen zou de versterking van de repressieve krachten van de Europese staten op juridisch en politioneel vlak zijn geweest.

In het Midden-Oosten begint het terrorisme met de kaping van twee vliegtuigen van de Israëlische maatschappij El A1 door het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina van Georges Habbache. Dit publicitair terrorisme dat geen slachtoffers maakte, was erop gericht de aandacht van de publieke opinie te vestigen op de problematiek in het Midden-Oosten. Sinds de nederlaag van de Arabische legers in juni 1967, behaalden de Palestijnen bijna geen resultaten met de guerrilla. Deze beperkte zich tot enkele commando-operaties, gevoerd vanuit Jordanië, waarvan de meeste niet uitliepen op een nederlaag tot aan de Olympische Spelen in Munchen in 1973. Nadat de Palestijnse organisaties in september 1970 uit Jordanië waren verdreven, werd er een soort publicitair terrorisme gevoerd dat weldra werd nagebootst door andere bewegingen. Vanaf 1975 houdt Libanon in volle burgeroorlog op een Staat te zijn en alle terroristische organisaties, Basken, Ieren, Turks extreem-links, Armeniërs enz. komen er van de ene op de andere dag samen om er te trainen. In de loop van deze jaren bemerken we een verschuiving, aangemoedigd door Irak, Syrië en Libië naar een terrorisme gericht op diplomatieke dwang. Frankrijk heeft daar bijvoorbeeld onder te lijden door de moord op de Franse ambassadeur in Beiroet, op aanstoken van de Syriërs (1982). Dit diplomatieke terrorisme wordt nog heftiger na de Iraanse revolutie (1979) en wordt weldra overgenomen door het islamitische terrorisme.

Daar waar de terroristische daden van ideologische sektes in Europa verdwijnen, gaat het terrorisme dat zijn oorsprong vindt in het Midden-Oosten en het zuidelijke Middellandse-Zeegebied in het geheel bekeken vooruit in de loop van de jaren 80 en 90. Vandaag is het islamitische terrorisme veruit het actiefste.

Als we een samenvattende typologie opstellen van het hedendaagse terrorisme, dan onderscheiden we :

­ nationalistische bewegingen;

­ ideologische groeperingen van extreem links (vandaag achterhaald) of van extreem rechts;

­ bewegingen met een religieuze inspiratie maar met een politiek doel (islamitisch);

­ chiliastische sektes of sektes die begaan zijn met een specifiek probleem (zoals de Amerikaanse activisten tegen abortus).

Tussen 1970 en 1982 is Libanon, waar de Staat verdween in de burgeroorlog (1975), de plaats waar alle revolutionaire of nationalistische organisaties vrij kunnen trainen. Men vindt er de militanten van het IRA, van de Rote Armee Fraktion, van de Rode Brigades, van de Asala, van de Turkse extreem-linkse beweging enz. Voor de islamitische militanten speelt Afghanistan dezelfde rol vanaf de tweede helft van de jaren tachtig. Afghanistan wordt een centrum voor militaire en ideologische vorming, en ontvangt islamitische jongeren die zich willen engageren in de nieuwe Djihad. Libanon, waar Syrië orde op zaken stelt, wordt voor de islamieten geleidelijk vervangen door Afghanistan dat een vormings- en contactencentrum wordt. Deze islamitische militanten keren na hun opleiding terug naar hun thuisbasis (Algerije, Egypte, Tunesië, Marokko enz.) en beginnen er actieve sympathisanten te rekruteren en te organiseren onder de jongere generaties van muzelmaanse afkomst die in Europa (Frankrijk) geboren zijn of nemen deel aan de gewapende conflicten tussen moslims en niet-moslims. Ironisch genoeg is het net de systematische hulp van de Amerikanen aan de meest radicale islamitische Afghanen (Gulbudin Hekmatyar eerst, daarna de Taliban) die met Bin Laden heeft geleid tot de anti-Amerikaanse aanslagen van Dar es Salam en Naïrobi (1998).

Ondertussen was Amerika, dat zich lang veilig had gewaand voor het terrorisme op eigen grondgebied, zich bewust geworden van de eigen kwetsbaarheid (World Trade Center, 1993) en bovendien van het feit dat de vijanden ook van binnenuit kunnen komen (federaal gebouw, Oklahoma City, 1995).

De oorsprong

Sinds de Franse revolutie, het romantisme, de socialistische ideeën enz. heeft de doctrine van de gerechtvaardigde revolutie, die vroeger af te rekenen had met aanzienlijke remmen, zich verspreid in de hedendaagse wereld. In de loop van de laatste vier decennia, is het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren, tenminste als het gaat om volkeren onder een koloniaal regime, een stuwende idee geworden. De wereld die tot aan de Tweede Wereldoorlog in een soort conservatisme leefde dat gebaseerd was op de wet en orde van de koloniale Rijken, werd geleidelijk uitgehold. Vanaf het begin van de jaren zestig vereert de derdewereldideologie de opstand. Daar ligt de oorsprong van het systematisch teruggrijpen op geweld. Gebruikt als laatste redmiddel in het kader van het despotisme waar de straf de doodstraf was ­ met of zonder vonnis ­, is het terrorisme een wijdverbreid middel geworden met zeer beperkte risico's, tenminste in de democratische landen.

Het woord terreur vindt zijn politieke oorsprong in de Franse Revolutie in de zin van politieke terreur beoefend door de Staat. De verre oorsprong van het terrorisme is te vinden in tirannenmoord. In de hedendaagse tijd wordt politiek terrorisme gekenmerkt door het gebruik dat de populistische Russen, de Narodniki, ervan maakten. Zij waren actief rond 1878-1881.

Vera Zassoulitch vermoordde de gouverneur van Sint-Petersburg kort na een populistisch proces. In 1879 wordt een aanslag gepleegd op de tsaar. De populisten willen de tsaar vermoorden maar de tsaristische tirannie zelf verdwijnt niet. (In die tijd werden er nog andere koningsmoorden gepleegd in West-Europa : de moord in 1898 op de keizerin van Oostenrijk). Vermelden we daarbij dat de populisten een verklaring publiceerden waarbij ze het gebruik van terrorisme in democratische landen veroordeelden na de aanslag in 1881 op de president van de Verenigde Staten, James Garfield. Het internationale anarchisme dat ontstond in 1881, prijst de terroristische aanslag aan. In Frankrijk zijn de anarchisten zeer actief (Ravachol, Auguste Vaillant, Emile Henry), maar dat is ook het geval in de Verenigde Staten met Emma Goldman. De Amerikaanse president Mac Kingsley wordt trouwens vermoord in 1901.

In het kader van de nationale strijd, bemerken we drie bewegingen die gebruik maken van het klassieke terrorisme : de Armeniërs van de sociaal-democratische partij « Dachnak » (inname van de Ottomaanse bank in Constantinopel in 1896); de Macedoniërs van de interne Macedonische revolutionaire beweging (ORIM 1893-1934. De Macedoniërs strijden tegen de Ottomaanse overheersing tot aan de Eerste Wereldoorlog met guerrilla en terrorisme, en daarna aangezien hun nationale eisen niet werden ingewilligd, met terrorisme, met inbegrip van transnationaal tegen de Staat Bulgarije) en de Ieren. Macedoniërs en Armeniërs proberen het Ottomaanse Rijk terug te dringen en krijgen het daarbij gedaan dat de Europese machten in hun voordeel tussenkomen. Maar deze strategie volgens Bulgaars model die ontstond in 1878 bij de onafhankelijkheid van Bulgarije, gaf niet de verhoopte resultaten. Bij hun eis voor onafhankelijkheid maken de Ieren gebruik van alle vormen van geweld sinds 1850-1860 en slagen daarin kort na de Eerste Wereldoorlog op Ulster na. Tussen de twee oorlogen wordt het terrorisme vooral gebruikt door de extreem-rechtse fascisten.

Het gebruik van terrorisme en sabotage tijdens de Tweede Wereldoorlog is alom bekend in het bezette Europa.

In de Europese marge werd het terrorisme gebruikt door twee zionistische minderheidsorganisaties in Palestina; de Irgoun, Zvai Luemi, onder leiding van Jabotinsky en Begin en de groep Stern, een afgescheiden groep van de Irgoun. De Irgoun voerde vooral aanvallen uit op Britse militaire en administratieve installaties in het mandaatgebied en voerde de geslaagde aanslag uit op het Koning David-hotel in Jeruzalem, verblijfplaats van de Britse militaire staf. De groep Stern ging minder selectief te werk.

Net na de Tweede Wereldoorlog bestrijdt de EOKA van generaal Grivas in Cyprus op succesvolle wijze de Britse aanwezigheid en gebruikt daarvoor terrorisme.

Zoals reeds gezegd in de inleiding, dateert het terrorisme zoals wij dat nu kennen uit 1968. Het gebruik wordt verklaard door de uitzonderlijke ontwikkeling van de media, vooral de audiovisuele media. Terrorisme heeft slechts impact als er verslag over gedaan wordt, want het is de meest gewelddadige vorm van psychologische oorlogsvoering. Zoals Raymond Aron al zei, kan een daad als terroristisch worden bestempeld als de psychologische impact belangrijker is dan de fysieke gevolgen.

Het andere kenmerk van het terrorisme, namelijk de transnationale dimensie, is te wijten aan de ontwikkeling van de communicatiemiddelen, vooral de luchtvaart. Vermelden we daarbij dat heel wat bewegingen die als terroristisch worden bestempeld door de Staat waartegen ze strijden, eigenlijk guerrillabewegingen zijn (die gebruik maken van terroristische methoden). Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Tamil-tijgers in Sri Lanka, of de PKK (arbeidersbeweging uit Koerdistan) in Turkije. Voegen we daar nog aan toe dat het terrorisme noch links noch rechts geörienteerd is, maar dat het een techniek is die meestal wordt gebruikt als vervanging voor de guerrilla. Tenslotte herinneren we aan het dikwijls afgeschermde belang van het staatsterrorisme.

Het staats- of parastatale terrorisme is een vorm van terrorisme die altijd meer slachtoffers eist dan het publicitair terrorisme, aangezien het doel niet is zich onverwachts dramatisch te presenteren, maar om te terroriseren waarbij dikwijls de effectieve of potentiële tegenstanders massaal worden geliquideerd. Dikwijls stelt de Staat op deze manier officieel « orde op zaken ». Soms wordt dit overgelaten aan groepen als de « doodseskaders (die actief waren in Brazilië in de periode 1969-1972 of de parastatale Guatemalteekse groepen die vooral in 1980-1982 politieke tegenstanders liquideerden in de steden en massaal Indianen vermoordden in de landelijke gebieden. Terreur is al altijd het wapen geweest van de tirannie en het despotisme. Verschillende staten maken ook gebruik van gespecialiseerde commando's die een zeer specifieke opdracht krijgen : liquideren van drie leiders van de Fathbeweging in Beiroet in 1973 door de Israëlische geheime diensten in antwoord op terroristische daden in Israël; aanslag door de Syrische diensten op de Franse ambassadeur in Beiroet in 1982. Ook mogen we niet vergeten melding te maken van de martelpraktijken die door verschillende staten worden gebruikt. Om de opmerkelijke formulering te gebruiken van een van de beste Britse specialisten in terrorisme (1), dit is « de extreme vorm van geïndividualiseerde terreur ».

Na de herhaalde nederlagen van de landelijke foco's en de dood van Che Guevara in Bolivië (1967), probeert Carlos Marighella een nieuwe strategie waarbij op termijn de stads- en plattelandsguerilla samengevoegd zouden worden. Hij krijgt slechts de tijd om de stadsguerilla op te zetten. Volgens Marighella bestaat de strategie van het stadsterrorisme erin « de politieke crisis te transformeren in een gewapend conflict via een reeks gewelddaden die de machthebbers dwingen de politieke situatie van het land om te zetten in een militaire situatie ».

Marighella beoogde de schuld bij de Staat te leggen door de autoriteiten te verleiden op repressieve wijze te reageren. In de praktijk heeft deze repressie tot gevolg gehad dat de revolutionaire organisatie ontmanteld werd en waarbij evenwel slechts passieve steun van de massa werd opgewekt.

Ondanks het feit dat zijn strategie van « plattelandsfoco » werd verworpen, was de stadsguerilla van Marighella eigenlijk een stads« foco ».

In Uruguay zagen de Tupamaros terecht dat Montevideo, de hoofdstad, het strategische centrum was, in die zin dat ongeveer de helft van de totale bevolking van het land er woonde.

De Tupamaros kennen een euforische fase van succesvolle en dikwijls spectaculaire operaties, quasi zonder slachtoffers, waardoor ze de sympathie winnen van een deel van de bevolking. Toch moeten we onderstrepen dat toentertijd de Tupamaros niet streden tegen een antidemocratische beweging. De opkomst van het terrorisme, volgens de beweging bedoeld om een macht gesteund op onderdrukking, te ontmantelen, mondde uit in de opkomst van extreem-rechts. Ontmoedigd reageert ook het sympathiserende publiek na een tijdje minder en minder positief op de operaties van de Tupamaros. De beweging, die enkele duizenden leden telde, gesteund op een infrastructuur van begunstigde vriendschappen, constateert uiteindelijk dat ze het geweld gebruikt als een substituut voor de volkssteun. Eens te meer komt het « focokarakter » van de organisatie naar boven, aangezien ze niet langer een beweging is die sympathie nodig heeft, maar georganiseerde steun. Net als de Brazilianen van Marighella, staan de Tupamaros van Uruguay voor het dilemma van een beperkte gewapende organisatie die veroordeeld is tot de clandestiniteit : hoe een politieke infrastructuur uitbouwen als alle militanten gemobiliseerd zijn voor militaire opdrachten ? Hun strategie die erin bestond de autoriteiten te verleiden tot buitensporige reacties om zo de sympathie van de bevolking te winnen, bleek een gevaarlijk spel geworden waar de Staat in het algemeen, hoe zwak ook, de boventoon voerde.

Net als de plattelandsguerilla is de stadsguerilla vooral politiek met als doel de bevolking te winnen en te organiseren. Deze taak lijkt in het algemeen van secundair belang voor kleine organisaties, bezeten van de clandestiniteit, de noodzaak operaties succesvol uit te voeren en de impact daarvan op de media. De uitvoering van operaties en de veiligheid van de beweging verbruiken alle energie en de beperkte krachten van de organisatie.

De Organisatie voor de Bevrijding van Palestina (PLO) gebruikt vanaf 1968 het terrorisme omdat buiten de meestal vruchteloze commando's, de Israëlische tegenstander op geen enkele andere manier geraakt kan worden.

Dit is het publicitaire terrorisme waarmee de Palestijnse beweging zich bekend heeft gemaakt bij de publieke opinie in het westen, die tot dan alleen maar op de hoogte was van het Israëlische conflict. Maar in 1970 begaat het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina van Georges Habbache de fout een vliegtuig te kapen en naar Jordanië te leiden, en daar te onderhandelen achter de rug om van de koning van Jordanië. Een onaanvaardbaar feit dat de koning toelaat een scherp antwoord te geven en de gewapende legers te neutraliseren. Deze worden gedwongen hun toevlucht te zoeken in Libanon. Daar lokken de Palestijnen door hun aanwezigheid de Libanese burgeroorlog uit, waarvan ze de eerste slachtoffers worden (1982). Pas in 1987 wordt het externe verzet overgenomen door de Intifada die het gevolg is van de weigering de bezetting te aanvaarden door de Palestijnen van Cisjordanië en Gaza.

In Europa lijden alle sekten met een ideologisch karakter een nederlaag, in die zin dat ze nooit zullen kunnen rekenen op steun van de massa. Dit is het geval voor de Rode Brigades, de Rote Armee Fraktion, de Action directe of de Strijdende Communistische Cellen. Bepaalde daarvan hebben deelgenomen aan de koude oorlog (Baader-Meinhof).

De bewegingen in West-Europa die gebaseerd zijn op minderheden (etnische of religieuze) kenden daarentegen wel succes. Dit is vooral het geval met de IRA dat na twintig jaar strijd eindelijk een groot deel van zijn eisen ingewilligd ziet.

......

De Basken van de politieke ETA verklaarden zich akkoord met de toekenning van de autonomie en stoten trouwens op de vastberaden houding van de Spaanse staat.

Ooit de ultieme uitweg, blijkt het terrorisme vandaag de dag meer een manier om uitdrukking te geven aan bepaalde eisen. Deze strategie, oorspronkelijk van de Palestijnen, is alom geïmiteerd door talrijke groepen over de hele wereld.

In 1968 gebeuren er 34 terroristische aanslagen.

1970 : 84 aanslagen

1972 : 110 aanslagen

1974 : 344 aanslagen

1976 : 415 aanslagen

1978 : 738 aanslagen, enz.

Tot de acties gevoerd door de verschillende transnationale terroristische groepen behoren : bomaanslagen, vliegtuigkapingen, ontvoeringen, moordaanslagen, vooral gericht op diplomaten en zakenmensen.

In de loop van de jaren verdwijnt het publicitaire terrorisme om plaats te maken voor het diplomatieke terrorisme. Bepaalde landen, zoals Irak, Syrië, Libië, en vanaf 1979 Iran, maken rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik van het terrorisme als drukkingsmiddel. Dit is vooral het geval met twee aanslagen in Libanon, uitgevoerd met bomauto's in 1983, en met als resultaat de dood van 241 Franse mariniers en 53 Franse parachutisten. Door deze aanslagen, waaraan nog moeten toegevoegd de 57 Amerikaanse slachtoffers van de aanslag op de ambassade van de Verenigde Staten, trekken de Westerse strijdkrachten zich terug uit Libanon en daar profiteert Syrië van.

Toch moeten we vermelden dat het internationale terrorisme vooral gericht was op West-Europa. De redenen daarvoor liggen voor de hand : gemakkelijke toegang, vrije toegang tot de media die gewelddaden breed uitsmeren, openbare processen in de wettelijk vereiste vorm, relatief lichte straffen (de doodstraf is zowat overal afgeschaft).

Wat de transnationale terroristische bewegingen of groepen betreft, net als de Verenigde Staten die deze steunden of nog altijd steunen, deze concentreren zich van 1968 tot de jaren tachtig op het oostelijke Middellandse-Zeegebied We moeten erkennen dat de psychologische impact van terroristische aanslagen oneindig belangrijker is dan die van de meeste guerilla's.

Welk weerwoord werd er gegeven op het terrorisme sinds 1968 tot het aan de macht komen van het islamitische terrorisme in de loop van de jaren tachtig ?

Aan de vooravond van de Zesdaagse oorlog (1967) verwachtte men helemaal niet dat het terroristisch fenomeen zo een omvang zou krijgen. Sinds 1968 waren een vijftigtal ambassades het slachtoffer van een aanval.

Daarbij werden drie staatshoofden vermoord :

Aldo Moro : 1978

Anouar El Sadate : 1981

Indira Gandhi : 1984

Ook lord Mountbatten werd vermoord (1979), terwijl een Turkse agent, zeer waarschijnlijk gemanipuleerd door de Bulgaren, bijna slaagde in zijn aanslag op paus Johannes-Paulus II (1982). Parallel aan een belangrijke reeks symbolische gewelddaden heeft het terroristisch fenomeen ontegensprekelijk zwaar gewogen op de internationale en binnenlandse relaties van een aantal landen.

Voor de betrokken landen stelt het terrorisme dure problemen qua veiligheid : beschermen van de politieke leiders, ambassades, personaliteiten, installaties die doelwit kunnen zijn, toezicht op luchthavens, enz. Bepaalde ambassades, vooral die van de Verenigde Staten, hebben hun veiligheidsmaatregelen aanzienlijk verscherpt. Na de eerste verrassing, begonnen de democratische landen vanaf 1972 ernstiger te strijden tegen het terrorisme en zien we ook het begin van een samenwerking. Deze blijft evenwel tamelijk beperkt.

Het duurde heel wat langer voor bepaalde landen besloten om energieker te reageren op bepaalde uitdagingen. Duitsland is het Europese land met de meest energieke reactie op het terrorisme.

Dit heeft geen betrekking op de staat Israël die in 1968 in de frontlinie lag en geen ander alternatief had dan weigeren te onderhandelen samen met represailles.

In oktober 1977 besluit de Duitse Bondsrepubliek om te reageren in het geval van een Lufthansa-vliegtuig dat was gekaapt naar Mogadiscio (Somalië).

In april 1980 voerde de British Special Air Service een geslaagde aanval uit tegen de Iraanse ambassade die in handen was anti-Khomeinisten.

Er werden belangrijke wijzigingen aangebracht aan de wetgevingen inzake voorlopige hechtenis, huiszoekingenn enz. In Groot-Brittannië, bijvoorbeeld, waar de vrijheden altijd angstvallig werden verdedigd, werd de wetgeving aangepast aan de realiteit van het terrorisme (meer bepaald het Ierse terrorisme). De UK Prevention of Terrorism (Temporary Provisions) Act van 1974 en verlengd in 1976 na kleine wijzigingen, legaliseert de verlenging van de voorlopige hechtenis, het feit van huiszoekingen, het uitwijzen van verdachten, enz. Groot-Brittannië verbood de IRA. Ook steun aan deze organisatie werd als illegaal bestempeld en elke persoon die ervan verdacht werd banden te hebben met de IRA, kon uitgewezen worden. De voorlopige hechtenis werd opgevoerd tot achtenveertig uur, met de mogelijkheid dit te verlengen tot vijf dagen op voorwaarde dat de staatssecretaris daarmee akkoord ging. In luchthavens en havens kan de politie een verdachte zeven dagen vasthouden met de mogelijkheid tot verlenging indien de staatssecretaris dit aanvaardbaar acht.

In de Duitse Bondsrepubliek is de wetgeving, in het licht van de ernstige uitdaging die de Rote Armee Fraktion stelt, de strengste van alle West-Europese wetgevingen. Deze voorziet in de mogelijkheid om elementen die als « ongewenst » worden beschouwd, niet op te nemen in de administratie (Berufsverbot). Van 1974 tot 1978 werd het Wetboek van strafrecht gewijzigd om de autoriteiten de grootst mogelijke vrijheid van handelen te geven in de strijd tegen het terrorisme : vijf jaar gevangenisstraf voor hen die een terroristische vereniging vormen of van dichtbij of ver deelnemen aan een terroristische vereniging (paragraaf 129 en 129 a van het Wetboek van strafvordering). Drie jaar voor elke propaganda tegen de Grondwet of tegen het bestaan en de veiligheid van de Duitse Bondsrepubliek (paragraaf 88 a van het Wetboek van strafvordering). Elke advocaat die ervan verdacht wordt de veiligheid van de Staat in gevaar te brengen, wordt uitgesloten uit de Orde door een beslissing van de Federale Rechtbank. Als het nodig wordt geacht kan elk mondeling of schriftelijk contact tussen advocaat en klant gedurende dertig hernieuwbare dagen worden opgeschort (Kontakt-Sperregesetz) (paragraaf 48 van het Wetboek van strafvordering). De politie is gemachtigd om een heel gebouw te doorzoeken indien ze vermoedt dat er zich een verdachte bevindt (paragraaf 1031 van het Wetboek van strafvordering).

De gevaren van een antiterroristische wetgeving tegen « verdachten » zijn evident. Onder het mom van de strijd tegen het terrorisme kan men ook elke zogezegd ongewenste operatie elimineren. Alles hangt af van de democratische tradities van de landen en de onafhankelijkheid van de juridische macht. Groot-Brittannië heeft ook speciale brigades opgericht (Special Patrol Groups), gericht op de strijd tegen het terrorisme, die doeltreffend kunnen tussenkomen als de Staat een bestorming wil uitvoeren op een doelwit dat in handen is van een groep terroristen. Andere Europese landen hebben hiervoor ook speciale eenheden opgericht of ontwikkeld (de Bundesgrensschutz in de Bondsrepubliek Duitsland, de GIGN in Frankrijk). Vooral in Europa hebben landen in de loop van de voorbije jaren geheime overeenkomsten gesloten met die of die groep terroristen, waarbij deze een relatieve bewegingsvrijheid krijgen in ruil voor immuniteit (niet altijd nageleefd). Maar dit soort overeenkomst lijkt meer en meer te verdwijnen. Maar geen enkele maatregel in de strijd tegen het terrorisme heeft zin als de Staat toegeeft aan de chantage van een groep of een beweging en geen bewijs van vastberadenheid geeft. Dit betekent niet dat men zoals bijvoorbeeld in Israël of de Verenigde Staten, onderhandelingen categoriek moet afwijzen. Discuteren, onderhandelen betekent niet noodzakelijk toegeven. Er zijn met bepaalde groepen transacties mogelijk, zonder verlies van prestige en die weinig kosten. Maar in het algemeen moet wat niet bespreekbaar is (toegeven aan de eisen en voorwaarden van het commando) dat ook blijven.

In de marge van het islamitische terrorisme dat vandaag veruit het actiefst is (World Trade Center, 1993, aanslag in Naïrobi en Dar es Salaam in 1998 tegen de Amerikaanse ambassades) moeten we vermelden dat het terrorisme zich nu ook gemanifesteerd heeft in de Verenigde Staten met de meest moorddadige terroristische aanslag van deze tijd. In 1995 werd het federale gebouw van Oklahoma City verpulverd door een explosie met vijfhonderd slachtoffers. Bovendien was de dader van de aanslag een Amerikaan. Datzelfde jaar gebruikte de Japanse AUM-sekte gifgas in de metro van Tokio (12 doden). Daarbij moeten we nog de maritieme aanslag in de Saoedische wateren op een Amerikaans gebouw (2000) vermelden.

De balans van het internationale terrorisme moet met twee sterk verschillende maten worden gemeten. Aan de ene kant op het militaire vlak, en aan de andere kant op het mediavlak.

Tussen 1968 en 1998 vermelden de statistieken van het Amerikaanse staatsdepartement dat het aantal doden ten gevolge van het internationale terrorisme wereldwijd oploopt tot 10 000. Militair gezien is deze balans te verwaarlozen. Maar het terrorisme, de gewelddadigste vorm van psychologische oorlogsvoering, is niet gericht op een zo groot mogelijk aantal slachtoffers. Terroristische organisaties willen mediabelangstelling en het is dus ook niet verwonderlijk dat de aanslagen transnationaal zijn en voortgezet worden in landen met democratische instellingen die ruime mediabelangstelling geven aan terroristische daden. Het gevoel van onveiligheid dat het terrorisme teweegbrengt bij de publieke opinie is niet te vergelijken met het fysieke belang. Ongetwijfeld kunnen we daaraan toevoegen dat terrorisme en media een ietwat pervers koppel vormen, aangezien terroristische aanslagen niet enkel in de media worden gemeld maar er ook een vedettecultus rond ontstaat, waardoor onze landen in het algemeen in de drie voorbije decennia eerder theaters van het terrorisme waren dan doelwit.

Israël daarentegen, nog altijd het meest bedreigde land, gebruikt heel andere methoden dan West-Europa, niet enkel wat vergelding betreft maar ook sinds 1997 door een specifieke aanpak. In overleg met de media hebben de Staat en in terrorisme gespecialiseerde instellingen besloten de aanslagen in de media te vermelden maar zonder er de nadruk op te leggen (slechts tienmaal per dag dezelfde beelden), zonder nadruk op de macabere details (algemeen beeld van slachtoffers), zonder bezoek aan de families van de slachtoffers (vermijden van emotionele scènes) enz. (Sinds de hervatting van de intifada is dit niet meer het geval.)

In Europa is de media-exploitatie heel anders, met verschillende gradaties. Groot-Brittannië is het discreetst en het meest gedisciplineerd. Deze maatregel is het resultaat van het Ierse terrorisme en de burgerzin van de media. De mediatisering in de Verenigde Staten of door de zeer concurrentieel ingestelde Amerikaanse zenders is uitermate indrukwekkend. De televisie speelt daarbij een essentiële rol. Uit een recente enquête blijkt dat 90 % van de Amerikaanse publieke opinie het terrorisme beschouwt als een zeer ernstig gevaar. Na een reeks aanslagen in Parijs in 1986 zag de Amerikaanse delegatie af van een bezoek aan het Festival van Cannes, alhoewel ze werd geleid door Sylvester Stallone, de mythische Rambo.

Uit een analyse over de methodes die worden gebruikt door de overweldigende meerderheid van terroristische bewegingen blijkt dat bomauto's en blind terrorisme, hetzij door een bom geplaatst in een publieke plaats hetzij door een zelfmoordaanslag, de meest gebruikte techniek blijven. Toch worden de Europese landen en meer nog de Verenigde Staten, de angstigste maatschappij van het westen, geobsedeerd door een andere bedreiging : het terrorisme gericht op massale vernietiging. Sinds de gifgasaanslag door de AUM-sekte in de metro van Tokio in 1995 (12 doden en een hondertal personen met verwondingen in diverse graden), bestaat de toenemende vrees voor een chemisch, biologisch, zelfs nucleair neoterrorisme, alhoewel er in vier jaar geen enkele aanslag van dit type meer is gepleegd. Het gebruik van nucleaire wapens blijft meer dan hypothetisch, de mogelijkheid van een chemische of biologische aanslag kan natuurlijk niet worden uitgesloten. In dat geval gaat het niet om terrorisme gericht op massavernietiging, maar om terrorisme gericht op paniek van de massa.

In het algemeen is dit evenwel geen doelstelling van de politieke organisaties, en de klassieke vormen van terrorisme blijven bestaan. Ook al kan men strijden tegen het terrorisme, uitroeien kan men het niet.

Het is de macht van de westerse landen en niet hun kwetsbaarheid die hun tegenstanders naar het terrorisme doen grijpen. Er zijn geen andere middelen om op een bescheiden manier Europa en de Verenigde Staten te trotseren dan deze zwakke tot sterke techniek, waarvan de gevolgen zich eerder afspelen in de geest en de wil.

In de loop van 1986 kreeg Frankrijk meer dan andere westerse landen te maken met transnationaal terrorisme. Twee ernstige aanslagen, in februari en september, veroorzaakten een tiental doden en bijna tweehonderd gewonden. Officieel werden deze aanslagen gepleegd om de vrijlating te bekomen van drie Libanese gevangenen. Feitelijk was het de bedoeling Frankrijk te dwingen zijn politiek beleid ten aanzien van het Midden-Oosten te herzien : vermindering van de militaire steun aan Irak en stopzetten van elke bemoeienis met het lot van de Libanese Staat. Al waren de verbintenissen ten opzichte van Libanon eerder zwak, de belangen die op het spel stonden met betrekking tot Irak waren aanzienlijk. Zonder radicale wijziging van het beleid, diende men toch te onderhandelen en toe te geven om andere aanslagen te vermijden. In de loop van de voorbije jaren is Frankrijk opgehouden een theater voor het terrorisme te zijn en werd het een geprivilegieerd doelwit. In de jaren 1995-1996 werd Frankrijk getroffen door een andere reeks, alhoewel minder dodelijke aanslagen, te wijten aan het islamisme.

Sinds een aantal jaren en tot op vandaag blijft het islamisme voor onbepaalde duur de belangrijkste terroristische stroming. In het algemeen is het een reactie op het mislukken van de nationalistische of socialistische projecten. De gunstigste voedingsbodem is het feit dat een wereldlijke gerichtheid de massa niet de verwachte vruchten heeft opgeleverd zoals in Egypte, het Iran van de sjah of het Tunesië van Bourguiba. Elders zoals in Maleisië of ook in Nigeria is of wordt het islamisme het ideologische en politieke wapen om de dominante economische posities van niet-moslims te ondergraven.

Als politieke, culturele en sociale reactie van stedelijke, dikwijls gemarginaliseerde elementen, wordt het islamisme gekenmerkt door een totale verwerping van het Westen en zijn waarden. Het islamisme verwerpt de bestaande voorwaarden, van de institutionele islam en de regimes die zich erop beroepen. Het heiligdom en opleidingscentrum van het islamisme is het Afghanistan van de Taliban, gesteund door Pakistan.

Het islamitisch terrorisme

Het islamisme is geen theologische doctrine maar een concept voor het politieke gebruik van de islam.

Het doel van de politieke islamisering is een terugkeer naar de fundamentele teksten van de islam (soera en hadith, tradities geïnspireerd op de handelingen van Mohammed en opgeschreven door zijn getrouwen, wat concrete vorm vindt in de wil om de Charia (de koranwet) toe te passen.

De soennitische fundamentalisten baseren zich op het Wahabisme, de doctrine uitgewerkt in de 18e eeuw (Ibn Abd Al-Wahab 1703-1792), vandaag een puriteinse islam die aan de macht is in Saoedi-Arabië.

Het Wahabisme is voorstander van de excommunicatie van elke moslim die de originele principes van de islam niet naleeft.

De salafistische doctrine (terugkeer naar de voorvaders) vindt zijn oorsprong in het Wahabisme en oefent een belangrijke invloed uit op het islamisme van vandaag.

De culturen botsten in de 19e eeuw toen Europa, dat het monopolie bezat inzake wetenschap en techniek, de Afro-Aziatische wereld domineerde. De botsing met het modernisme verplichtte de islam tot een debat en invraagstelling die concrete vorm vonden in een begin van hervorming (de Perziër Djamal Eddine Al-Afghan, overleden in 1897, de Egyptenaar Mohammed Abdu, overleden in 1897, de Syriër Rachid Redah, overleden in 1935, de Algerijn Ben Baddis, overleden in 1940, de Pakistaan Mohammed Iqbal, overleden in 1940). In de 20e eeuw wordt het sjiisme radicaler onder leiding van Ali Chariati, overleden in 1977 en daarna onder de ayatollah Khomeiny die het theocratische model oplegt.

Alle hiervoor vermelde soennieten probeerden het modernisme te combineren met een terugkeer naar de meest authentieke waarden van de islam. Dit gebeurt via kritiek op de decadente zeden en op het opgeven van de religieuze praktijk. De salafistische doctrine zal daarbij een aanzienlijke invloed uitoefenen. De moslimbroedschappen in Egypte zijn daarvan de eerste vertegenwoordigers. Zij doen een beroep op de erkenning van de gemeenschap van gelovigen (vandaar het nationalisme dat wordt verworpen en de sociale rechtvaardigheid in het kader van het populisme). De oprichter van de moslimbroederschap is Hassan El Banna die in 1949 wordt vermoord. Parallel daarmee manifesteert zich in Brits Indië in 1906 Abu Ala Maududi die voorstander is van de noodzakelijkheid van een « islamitische revolutie ». In 1941 sticht hij de Jamaa Islamiya (islamitische groep). Deze beweging ontwikkelt zich in Pakistan en speelt een belangrijke rol, meer bepaald in het Afghaanse conflict.

De demonstraties van politiek islamisme, die al een twintigtal jaren voelbaar zijn en verre van uitgeput, zijn al enkele decennia in wording. Het islamisme wordt bevestigd door enerzijds het mislukken van het socialisme en de wereldlijke regimes, en anderzijds door de invloed die wordt uitgeoefend door Saoedi-Arabië en Iran. De invloed van Iran is tamelijk beperkt gebleven (Libanese Hesbollah, enz.) omdat het sjiitisch is. De invloed van SaoediArabië is groter, omdat het soennitisch is. Bovendien is het politieke islamisme dat wordt gesteund door Saoedi-Arabië, ontdaan van elke contesterende dimensie op het sociaal vlak en concentreert zich op de strikte religieuze praktijk en de bevestiging van de onderworpenheid van de vrouwen.

Het Afghaanse verzet speelt een belangrijke rol in de opkomst van het politieke islamisme. Dit is vooral het geval voor de Partij van de Islam (Hezib Islamo) van Gulbudin Hekmatyar, een organisatie die zowel door Pakistan als door de Verenigde Staten wordt gesteund. Sinds het begin van de jaren tachtig is dit trouwens de belangrijkste structuur voor het onthaal en de omkadering van islamitische vrijwilligers uit diverse moslimlanden die er een militaire opleiding krijgen. Minstens een tiental Arabische soennitische milities (Saoedische, Egyptische, Algerijnse, Tunesische, Marokkaanse, Jemenitische, Jordaanse, enz.) zonder rekening te houden met de Turken en Pakistanen, krijgen er een dubbele religieuze en militaire opleiding.

Vele van deze strijders verlieten Pakistan in het begin van de jaren 90 aangezien dit land sterk onder druk werd gezet door de Verenigde Staten. Enkelen onder hen keerden terug naar hun land van oorsprong, opgehemeld als oud-Afghanen. In landen als Algerije waar de islamieten een gewapende strijd leveren, zijn zij zeer nuttig. Anderen gaan naar West-Europa waar moslimbevolkingsgroepen leven en proberen er de min of meer gemarginaliseerde jongeren van de tweede generatie te organiseren die op zoek zijn naar een identiteit en een reden van bestaan. Anderen worden betrokken bij gevechten. De oorlog in Bosnië is in dit opzicht een nieuw centrum van aantrekkingskracht.

Daarbij zijn de « oud-Afghanen » zoals ze worden genoemd, betrokken maar ook jongeren uit de Arabische landen, Iran en Turkije.

De Bosnische moslims, geïslamiseerde slaven uit de tijd van de Turkse bezetting, vormen in 1985 45 % van de bevolking van Bosnië-Herzegovina. Bosnië werd onafhankelijk in april 1992. De burgeroorlog duurt er vier jaar, en kost er 100 tot 150 000 duizend doden en meer dan 2 miljoen vluchtelingen onder de dwang van de Servische krachten. Op het einde van 1993 wordt de « Brigade van de Moedjahidin » opgericht. Deze lost de islamitische NGO's af die sinds het begin van het conflict actief waren en vooral gegroepeerd waren binnen de « internationale islamitische raad voor hulp en bijstand ». In de loop van de jaren 1994-1995 nemen zo'n 3 000 strijders deel aan de gevechten. Alle brigadechefs zijn oud-Afghanen. De akkoorden van Dayton (december 1995) hebben tot gevolg dat de strijders van de brigade worden uitgewezen en bepaalde leden betrokken geraken bij andere gevechten.

Vanaf 1989 en gedurende een zestal jaar is Soedan een land waar de verantwoordelijken van de activistische moslimbewegingen elkaar gemakkelijk kunnen ontmoeten. Toch levert het regime van Khartoem de terrorist Carlos uit aan Frankrijk en veroorzaakt daardoor het vertrek van de activistische miljardair van Saoedische origine, Oussama Bin Laden, en ziet zich genoodzaakt om onder druk van de Verenigde Staten een bepaald aantal opleidingskampen te sluiten. Vanaf 1979 wordt de moslimwereld sterk indirect beïnvloed door de Iraanse revolutie ook al blijft de directe invloed beperkt tot de sjiitische gemeenschappen (Libanon, Bahrein). Al snel manifesteert zich een levendige rivaliteit met Saoedi-Arabië. Sjiisme en soennisme blijven tegenstanders. In Afghanistan hebben de Taliban (soennieten) dit ingevoerd tegen de sjiieten (minderheden) die gesteund worden door Iran.

Vandaag de dag is de invloed van Iran op de moslimwereld sterk verminderd. Enkel de aanslagen om tegenstanders fysiek uit de weg te ruimen, blijven voortduren.

De aanslag op president Sadat voert de aandacht terug naar de Egyptische islamitische organisaties; Takfir Wal Hijra, Al Djihad en Jamar Islamiya.

Sadat wordt vermoord tijdens een militaire parade door een fractie van de Al Djihad.

De eerste twee organisaties volgen de voorschriften van de moslimbroederschap. De Jamar Islamiya volgt de spirituele leider Omar Adbarahman die, alhoewel blind, in 1983 voor de rechtbank wordt gebracht onder verdenking een religieus oordeel te hebben uitgesproken waarbij Sadat ter dood werd veroordeeld. Na zijn vrijspraak gaat hij in ballingschap naar de Verenigde Staten waar hij in 1994 wordt gearresteerd door de FBI die hem voor de aanstichter houdt van de islamitische aanslag op het World Trade Center (februari 1993).

Om de islamitische oppositie te neutraliseren zet Moebarak, de opvolger van Sadat, de politiek verder van Sadat die in 1980 in de Egyptische grondwet een nieuw artikel had laten opnemen dat bepaalde « de Charia is de belangrijkste bron van de wet ». Het sociale en universitaire leven wordt meer en meer doordrongen van het islamisme, zeker in het uiterlijke (kleding van de vrouwen) en meer en meer militant door de boodschap die wordt uitgedragen aan de universiteit El Ahzar.

Toch strijdt Moebarak tegen de islamitische organisaties, waarvan vele militanten een toevluchtsoord zoeken in het naburige Soedan waar de mislukte aanslag wordt voorbereid op de Egyptische president in Addis Abbeba in 1995.

In Egyptische gevangenissen worden ongeveer 15 000 islamieten gevangen gehouden. De moordaanslag van Luxor in 1999 had een ernstige weerslag op de Egyptische economie aangezien het toerisme een van de belangrijkste inkomstenbronnen is.

In Libanon haalt de islamitische beweging Hezbollah voordeel uit de terugtrekking van de Israëlische troepen uit Zuid-Libanon. In de loop van de jaren 80 bemerken we vooral onder de Palestijnen een opgang van de islamitische bewegingen, waar deze in een eerste fase eerder werden aangemoedigd door de Israëlische autoriteiten om de PLO af te zwakken.

De Hamas, verwant aan de Moslimbroederschappen, alsook de islamitische Djihad zijn beide zeer actief in de « Intifada » (opstand). De islamitische Djihad bestrijdt het zionisme en wil dit vernietigen. De Hamas wil het Palestijnse volk opnieuw islamiseren via caritatieve en sociale acties.

De voortdurende kolonisatie van Cisjordanië en het beleid van generaal Sharon kan alleen maar aanleiding geven tot een verstrakking van de posities aan weerskanten. Het islamisme kan alleen maar profiteren van de huidige Israëlische positie.

Het islamisme in Algerije

Het islamisme manifesteert zich voor de eerste keer in Algerije in 1982 met de opkomst van de « Gewapende islamitische beweging » van Mustafa Bouyali. Ook de toekomstige emir van de « gewapende islamitische groep », Abdelkader Chebouti en Mohammed Meghloufi, in 1992 stichter van de « Beweging voor een islamitische staat », nemen deel aan deze beweging. Bij de dood van Bouyali in 1987 lijkt de beweging onthoofd. Maar sinds 1985 wordt Algerije getroffen door een ernstige economische crisis mee veroorzaakt door de daling van de petroleumprijs. De spontane opstanden in Algiers worden opgeëist door het jonge Front Islamique du Salut (FIS) gefinancierd door Saoedi-Arabië. (De herislamisering van een deel van de jeugd gebeurde door buitenlandse Arabische professoren die vanaf de jaren 70 waren gerekruteerd in het kader van de arabiseringsprogramma's).

Het FIS wordt opgebouwd via caritatieve actie en krijgt veel steun bij dikwijls werkloze jongeren die van het politieke leven enkel de corruptie en verwaarlozing zien. In de hoop om de revolte te kanaliseren, legaliseert het regime het FIS in 1989 en het daaropvolgende jaar verovert dit laatste 40 % van de Algerijnse burgemeesterfuncties.

Naar aanleiding van de overwinning van het FIS dat sinds de onderdrukking in 1988-1989 is opgeklommen tot een hegemoniepositie, tijdens de eerste verkiezingsronde in december 1991, wordt het verkiezingsproces onderbroken (januari 1992) en wordt het FIS buiten de wet gesteld (maart 1992).

De islamitische militanten nemen opnieuw de gewapende strijd op. Vanaf 1993, wordt de GIA (Groupe Islamique Armé) opgericht en daarbij voegen zich vele kleinere strijdende organisaties. De GIA is onder andere samengesteld uit Afghaan-veteranen en werkloze jongeren die recent geïslamiseerd werden.

De bloeddorstige wraak van de GIA die een politiek van terreur toepast, wordt aan de kaak gesteld door het islamitisch leger van Salut die de gewapende tak is van het ex-FIS. De GIA voert in 1994-1995 een beleid van systematische terreur (kaping van de Airbus van Air France op de luchthaven van Algiers, neutralisering van terroristen in Marseille-Marignane door de GIGN) gevolgd door de huiveringwekkende slachting van dorpelingen. Interne conflicten verscheuren de GIA. Zitouni, het hoofd van de GIA, wordt in 1996 in onduidelijke omstandigheden vermoord. Zijn opvolger, Zouabri, zet hetzelfde beleid van terreur voort met de steun van de « patriottische milities » die meer dan 150 000 mannen groeperen, waarop het Algerijnse leger reageert (1997).

Het Algerijnse activisme is in de ogen van de meest extremistische islamieten het archetype van de islamitische strijd tegen de « goddeloze » macht. Zo verschenen in Libië de Islamitische Strijdende Groep en in Marokko de islamitische netwerken « van Marrakech ».

Het terrorisme in Frankrijk

Midden de jaren dertig, was Frankrijk het slachtoffer van verschillende soorten terrorisme.

Het terrorisme voor de onafhankelijkheid richtte zich vooral op Corsica.

Het manipulatieterrorisme is het werk van de speciale buitenlandse diensten die optraden door tussenkomst van bemiddelingsorganisaties.

Franse gijzelaars in Libanon (1984-1985). Michel Seurat, een van de 13 gijzelaars en een bekend onderzoeker, overlijdt tijdens zijn gevangenschap. Na lange onderhandelingen worden de anderen vrij gelaten.

Tussen 17 december 1985 en 17 december 1986 worden er in Frankrijk bijna 20 aanslagen gepleegd (grootwarenhuizen, bibliotheken, TGV, metro, enz.). De trieste balans : 13 doden en 325 gewonden.

De aanslagen worden opgeëist door een onbekende groep : het Comité voor solidariteit met Arabische politieke gevangenen, die een fractie blijkt te zijn van de Libanese Hezbollah (sjiieten die gemanipuleerd worden door Iran). Iran probeerde de Franse regering ertoe te dwingen zijn wapenleveringen aan Irak te wijzingen (en bij die gelegenheid ook de vrijlating af te dwingen van Annis Naccache en Georges Abdallah, beide Iraanse agenten, waarvan de eerste mislukte in zijn poging om de oud-premier Chappour Bakhtiar te vermoorden, waarbij hij wel een politieagent doodde).

Voor de GIA is Frankrijk dus de belangrijkste buitenlandse tegenstander, vooral omwille van de politieke en militaire steun aan de gevestigde regimes. Bovendien leven in Frankrijk meer dan 4 miljoen mensen van Algerijnse oorspong. Een onschatbare bron voor mogelijke rekrutering van militanten en de organisatie van netwerken.

De aanslagen van 1995 moeten worden toegeschreven aan de GIA, bestaande uit jonge recent geïslamiseerde Maghrebijnen. Na een aanslag met een bomauto in maart 1995 in Roubaix bijvoorbeeld werd een netwerk blootgelegd. Vijf van de leden die zich weigeren over te geven, worden gedood (vier Algerijnen en een Turk), vier anderen worden gearresteerd (een Algerijn, een Marokkaan, twee Fransen gehuwd met Bosnische vrouwen), allen bezochten een moskee die bekendstond om zijn kwaadaardige islamisme. De belangrijkste leden van dit netwerk hadden ook in Bosnië gevochten. Cazes en Dumont, van Franse afkomst, de eerste een student geneeskunde, de andere een student geschiedenis, hadden zich bekeerd tot de islam.

Op welk niveau situeert zich de islamitische dreiging in Europa ?

Deze komt vooral van Maghrebijnse islamieten, onlangs gelieerd aan die van Algerije en die vandaag netwerken van strijders hebben opgericht die nauwe banden hebben met de Afghaanse en Pakistaanse invloedssfeer.

De Algerijnse islamitische groepen werden zwaar onderdrukt en verliezen sinds twee jaar duidelijk aan invloed. Het gaat om de GIA (Groupe Islamique Armé), geschat op 200 strijders; de drie autonome groepen dissidenten van de GIA, elk geschat op een hondertal mannen (verdedigers van de salafistische beweging van strijders en de salafistische groep voor de prediking en de Djihad; en verder de GSPC (Groupement salafiste pour la prédication et le combat) die vandaag de dag veruit de belangrijkste en best gestructureerde organisatie is. Deze beweging groepeert meer dan duizend mannen (vooral in Kabylië, Aurès en de zuidelijke Sahara). De beweging werd opgericht in 1998, en steunt in tegenstelling tot de beide andere op de veiligheidskrachten en niet op de bevolking.

De GSPC beschikt over buitenlandse structuren. Vermelden we daarbij dat de buitenlandse steun aan de GIA in 1997 werd ontmanteld in Groot-Brittannië, in Spanje en Italië.

Het GSPC-netwerk wordt georganiseerd vanuit Duitsland en Groot-Brittannië en heeft vertakkingen in andere landen (Nederland, België, Frankrijk, enz.).

Zes maanden geleden op tweede kerstdag hield de Duitse politie in Frankfurt vier Algerijnse islamieten aan, veteranen van Afganistan, die explosief materiaal in bezit hadden. De groep had banden met verschillende islamitische netwerken in Europa. De vier leden behoorden tot een netwerk onder leiding van de Algerijn Abu Doha. Deze laatste was in mei 1999 naar Londen gegaan en rekruteerde er vrijwilligers voor Afghaanse kampen en leverde ook logistieke steun aan de Tsjetsjenen van Ibn Khattab en, vanaf de zomer van 2000 ook aan het Algerijnse verzet van de GSPC.

De verantwoordelijken voor het netwerk Abou Doha dat nauwe banden had met de groep van Frankfurt voor 25 december, worden eind februari 2001 gevangengenomen in Groot-Brittannië in het kader van de nieuwe wet op de preventie van terrorisme.

De GSPC-netwerken hebben zeer nauwe banden met de kampen in de Afghaans-Pakistaanse zone waar militanten naartoe worden gestuurd voor een opleiding, meer bepaald in het gebruik van explosieven. Een belangrijk deel van hen keert terug naar Europa om er logistieke netwerken op te richten of om daden van banditisme te stellen om de netwerken financieel te steunen.

West-Europa vormt zowel de achterban als de plaats van actie, maar kan ook doelwit worden.

Het is tamelijk gemakkelijk voor terroristen om de democratische vrijheden in de westerse landen te misbruiken om aanslagen te organiseren en uit te voeren.

De antiterroristische strijd, zoals onderstreept door de uitstekende Britse specialist terzake Paul Wilkinson, « kan niet enkel worden toevertrouwd aan de inlichtingendiensten en de politie. Door de aard zelf, ervan ontstaan er belangrijke problemen inzake de wettelijke machten en de burgerlijke vrijheden ».

De democratische staat moet de burgers en potentiële doelwitten van terroristische dreiging beschermen en er toch op toezien dat de elementaire burgerrechten, de democratie en de rechtstaat niet worden geschonden.

De staat moet elke buitensporige reactie vermijden, maar tegelijkertijd moeten de juridische autoriteiten en de politie in staat zijn om het naleven van de wet af te dwingen en levens en bezittingen beschermen.

Daartoe moet het juridisch apparaat beschikken over geschikte middelen om zonder dubbelzinnigheid te strijden tegen het terrorisme en de wet toe te passen. Dit is het essentiële werk van de inlichtingendiensten die aan de basis liggen van elke antiterroristische actie. Deze moeten kunnen steunen op een aangepaste wetgeving, zodat hun werk coherent en efficiënt kan worden uitgevoerd.

II. HOORZITTING MET BUITENLANDSE DESKUNDIGEN

1. Hoorzitting met de heer Rafaël Martinez, attaché Binnenlandse Zaken bij de Spaanse ambassade

De betrekkingen tussen Spanje en België inzake terrorisme zijn de jongste jaren sterk verbeterd. De voormalige Spaanse minister van Binnenlandse Zaken had een uitstekende relatie met zijn Belgische collega. Dat heeft enorm bijgedragen tot een betere samenwerking tussen beide landen inzake terrorisme.

In België zijn er nog vele problemen met de wetgeving. De strijd tegen het terrorisme lijkt in Spanje vlotter te verlopen. De communicatie tussen de verschillende diensten is makkelijker.

De politiediensten kunnen bijvoorbeeld bewakingen uitvoeren om beter vertrouwd te raken met de situatie zonder voorafgaandelijk contact met een rechter. Dat kan een tijdje doorgaan ­ zolang als nodig is om te beslissen of een operatie al dan niet interessant is ­ zonder dat contact met de rechter nodig is.

Voor telefoontaps daarentegen is de toestemming van de rechter wel nodig.

De samenwerking met de Belgische diensten brengt ons om soms in een moeilijk parket. Wanneer de heer Martinez bijvoorbeeld van de diensten in Madrid verneemt dat een verdacht persoon is aangekomen, neemt hij contact op met de bevoegde Belgische diensten, maar vaak verliest men zoveel tijd dat de betrokkene reeds verdwenen is vóór men tot bewaking overgaat. Een betere samenwerking op dat vlak is volgens de Spaanse diensten van prioritair belang, aangezien dat hun werk enorm zou vergemakkelijken.

De heer Martinez behoort tot het Cuerpo nacional de policia, dat wil zeggen tot de nationale politie, die kan optreden als politiedienst en als geheime en veiligheidsdienst. Het Cuerpo nacional de policia houdt zich bezig met de analyse van terrorisme en met traditioneel politiewerk (aanhoudingen en verhoor van personen, ook als zij reeds opgesloten zijn).

Los van de politiesamenwerking, is het voor Spanje, en zelfs voor het heel Europa, onbegrijpelijk hoe een lid van de ETA in België het statuut van vluchteling kan krijgen.

Dat is in drie gevallen gebeurd : het in België zeer bekende geval van een koppel, en het geval van Juan Cruz Maiztegui Bengoa. De Belgische Staat heeft hen opgenomen als vluchtelingen. Spanje kan moeilijk aanvaarden dat een Europese Staat een lid van de ETA als erkende vluchteling financieel ondersteunt. De heer Martinez hoopt dan ook dat dit geval, dat dateert van ongeveer twee jaren geleden, het laatste zal zijn.

Voor het overige verloopt de samenwerking met de Belgische veiligheids- en politiediensten zeer efficiënt en onderhouden de diensten goede betrekkingen. Er hebben verschillende bilaterale vergaderingen plaats gevonden en we zijn tot een goede werkmethode gekomen.

Zoals de heer Chaliand al zei, bedrijft de ETA de meest agressieve en best georganiseerde vorm van terrorisme. De ETA beschikt over uitgebreide praktische middelen. De ETA-leden gebruiken meestal explosieven. De recente diefstallen van explosieve in Frankrijk wijzen erop dat dit jaar of de volgende jaren vele aanslagen ­ tien, vijftien of meer ­ zullen worden gepleegd.

Die explosieven zijn nu al gebruikt bij de laatste twee aanslagen. De terroristen gaan nu over tot de zogenaamde « callebo roca », vrij vertaald « straatgevechten ». Dat fenomeen maakt zijn opwachting in het Baskenland. Dit weekend was er bijvoorbeeld feest in de stad Bergara. Rond middernacht zijn plots 50 gemaskerde en met een GSM uitgeruste personen opgedoken, die het dorp hebben aangevallen. Eerst hebben ze molotovcocktails gegooid en pyrotechnische voorwerpen (cohetes=vuurpijlen), waardoor brand uitbrak. Daarna hebben ze de systemen van de post en van vele bankingstellingen verstoord en de Ertzaintza, de Baskische politie, aangevallen met vuurpijlen en molotovcoctails. Zij hebben dus in heel de stad terreur gezaaid. De inwoners hadden de indruk dat er oorlog was uitgebroken. Dit was niet het werk van garai, dat wil zeggen kleine, van de ETA afhankelijke organisaties, maar van leden van de ETA zelf.

Dat is dus een nieuwe ontwikkeling aan de gang, die zeker zal doorgaan en die het gevolg is van de laatste verkiezingen in het Baskenland. De situatie kan dus nog erger worden. De PNB, de Baskische nationalistische partij, heeft de verkiezingen gewonnen.

Het is een democratische partij, maar het feit dat zij ook nationalistische trekjes vertoont, heeft niet kunnen verhinderen dat de ETA haar gewelddaden nog opvoert.

In de zomer organiseren alle Spaanse dorpen plaatselijke feesten. Hopelijk treft de Baskische politie preventieve maatregelen om te verhinderen dat gebeurtenissen te Bergara zich opnieuw voordoen.

Kortom, er valt een aanzienlijke toename van het terrorisme te verwachten.

Men mag niet vergeten dat naast dit « straatterrorisme » er nog steeds mensen vermoord worden met een kogel in het hoofd, dat men bomaanslagen pleegt, autobommen plaats, waarbij het doelwit vooral volksvertegenwoordigers zijn, of het nu om Basken gaat of om Spanjaarden.

Aangezien dit terrorisme zal toenemen, is een samenwerking tussen Europese Staten des te noodzakelijker. Zonder die samenwerking op het vlak van politie en gerecht kan het Baskische terrorisme niet onderdrukt worden.

Men moet bovendien weten dat de politieke tak van de ETA, Herri Batasuna, een zetel heeft in België. De heer Martinez beweert niet dat er leiders van de ETA komen, maar hij bestaat wel degelijk. Voor België vormt dit geen bedreiging, maar de Spanjaarden die hier leven ­ onder anderen de europarlementsleden ­ lopen wel een risico. Er is nog nooit iets gebeurd, maar een eerste keer kan altijd komen... Niemand kan met zekerheid zeggen dat een Spaans staatsburger nooit het slachtoffer zal worden van een aanslag in België.

2. Uiteenzetting van mevrouw Sandra Fowler, legal attaché bij de Amerikaanse ambassade van het Federal Bureau of Investigations (FBI)

De Verenigde Staten hebben in 1996 een wet tegen het terrorisme aangenomen (2). Het Amerikaans Congres is bijzonder bezorgd over het terrorisme en de Amerikaanse regering besteedt veel aandacht aan de analyse van het fenomeen. Zowel het FBI, de CIA als het State Department stellen jaarlijks verslagen op over terrorisme. Het jaarverslag 2000 (april 2001) van het State Department geeft een overzicht van de activiteiten van de geviseerde organisaties.

De Amerikaanse wet verschaft dus een aantal middelen om het terrorisme te bestrijden :

­ de « Secretary of State » kan terroristische organisaties op een lijst opnemen; op dit ogenblik, zijn er 29 organisaties op deze lijst opgenomen; ze bevat onder meer de ETA, de Hezbollah en de GIA;

­ deze lijst maakt het mogelijk om personen die bij deze organisaties betrokken zijn strafrechtelijk te vervolgen; wanneer het, bijvoorbeeld, gaat om fondswerving voor als terroristische beschouwde organisaties heeft het geen enkel belang of dit gebeurt door bijdragen te vragen of door drugsmokkel; iedereen die betrokken is bij een dergelijke organisatie kan dus vervolgd en veroordeeld worden;

­ de immigratiedienst kan, op grond van deze wet, weigeren om een visum te verstrekken of de toegang tot het grondgebied verbieden aan iedereen die lid is of verdacht wordt van lidmaatschap van een dergelijke organisatie; als de Spaanse politiediensten het FBI verwittigen dat een ETA-lid naar de Verenigde Staten komt zal de toegang tot het Amerikaans grondgebied dan ook geweigerd worden, zelfs als er geen visumverplichting bestaat;

­ ingevolge deze wet kunnen ook alle financiële middelen van deze organisaties in beslag genomen worden.

De meeste terroristische organisaties viseren de belangen van de Verenigde Staten in het buitenland ­ de bevolking van Tanzania en van Kenia hebben dit aan den lijve ondervonden. Bij die aanslagen van de organisatie van Osama Bin Laden werd vooral de lokale bevolking getroffen.

Dit betekent helaas dat burgers buiten de Verenigde Staten het slachtoffer kunnen worden van aanslagen die tegen de Verenigde Staten zijn gericht. Om die reden werken de Verenigde Staten samen met de bevoegde buitenlandse diensten.

Wetgeving om de strijd tegen het terrorisme op te voeren zou de Veiligheid van de Staat in staat kunnen stellen om groepen, organisaties en personen te identificeren die terroristische groeperingen steunen. Dit zou het ook mogelijk maken om de terroristische dreiging in te schatten. In de Verenigde Staten worden de veroordeelde terroristen en de informanten ondervraagd om meer informatie te krijgen over de terroristische organisaties. Het gaat immers om gesloten organisaties die werken volgens het cel-principe waarbij de ene cel niet weet wat de andere cel doet. Het is bijgevolg erg moeilijk om deze organisaties te infiltreren. Informatie van binnenuit is dan ook van onschatbare waarde om de dreiging in te schatten. Er wordt dan ook gebruik gemaakt van de media en van de ervaring van buitenlandse diensten.

In de Verenigde Staten wordt informatie ingewonnen door gebruik te maken van door de rechtbank toegelaten telefoontaps van leden van deze organisaties. Het verkrijgen van een dergelijke rechterlijke toelating is bijzonder moeilijk omdat moet worden aangetoond dat alle andere onderzoeksmiddelen uitgeput zijn. De aldus verkregen informatie over de organisatie, de leden, de activiteiten en de structuur zijn een belangrijk middel in de strijd tegen het terrorisme. De Belgische inlichtingendiensten hebben deze mogelijkheid niet en ontberen daardoor een belangrijk middel in de strijd tegen het terrorisme. Wanneer telefoontap wordt toegelaten dan moet dit evenwel gebeuren onder toezicht van een rechtbank.

Het FBI vervult twee onderscheiden taken :

1. Het is bevoegd voor het inwinnen van inlichtingen op het grondgebied van de Verenigde Staten;

2. Het is bevoegd voor het voeren van het politionele onderzoek voor overtredingen van de federale strafwetten.

3. Hoorzitting van de heer Hurtut, eerste adviseur bij de Franse ambassade

Als verantwoordelijke voor de veiligheid, heeft de heer Hurtut de indruk dat de verstandhouding tussen de Franse en de Belgische deskundigen zeer goed is en dat de samenwerking vlot verloopt.

De Franse ervaringen zijn niet noodzakelijk honderd procent bruikbaar of om te zetten in België, omdat er een enigszins andere vorm van terrorisme bestaat. In Frankrijk heeft men vaker te maken met wat de heer Chaliand het « lokale terrorisme » noemt. In Frankrijk kent men het Corsicaanse probleem zoals Spanje het Baskische probleem ken. Frankrijk heeft ook af te rekenen gehad met een interne terroisme van meer revolutionaire aard, dat minder nationalistisch georiënteerd was.

Niettemin hebben Frankrijk en België ook veel gemeen.

Ten eerste zijn de politiestructuren er om historische redenen gecentraliseerd. Beide landen hebben ook een gemeenschappelijke wetgevende basis : de wetboeken hebben, ook om historische redenen, dezelfde inspiratiebron, en beide landen kennen een internationaal terrorisme dat dezelfde vormen aanneemt en dezelfde evolutie heeft meegemaakt als wat hier reeds aangehaald werd. Dit terrorisme wordt meer dan vroeger gekenmerkt door zijn banden met criminele milieus, grootscheepse smokkelpraktijken, de maffia. Het heeft ook ingrijpende veranderingen ondergaan door de verdwijning van het IJzeren gordijn. Net zoals België moet Frankrijk dus in een sterk veranderde context optreden.

Een ander gemeenschappelijk punt is dat de immigratiepolitiek in beide landen relatief soepel is. Dat is wellicht gerechtvaardigd maar houdt niettemin in bepaalde omstandigheden een aantal risico's wat terrorisme betreft in. Onlangs heeft ook Frankrijk een inspanning moeten leveren om een grote verscheidenheid aan teksten te coördineren met het oog op een betere samenhang. Vele van onze aandachtspunten vinden wij terug in de toelichting van het wetsvoorstel dat in de Senaat ingediend werd (stuk Senaat nr. 2-15/1, wetsvoorstel van mevrouw Lizin).

De laatste twintig jaar heeft Frankrijk een aantal ontwikkelingen gekend die vrij algemeen zijn en nauw samenhingen met belangrijke gebeurtenissen in de actualiteit, spijtig genoeg gekenmerkt door bloedige terreurdaden. De heer Chaliand wees op twee fasen in de jaren 80 en 90 : eerst het Hezbollahterrorisme en vervolgens het terrorisme van Algerijnse oorsprong.

Dat heeft twee gevolgen gehad voor Frankrijk. De traditionele Franse tegenstellingen met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme zijn nu grotendeels achterhaald. Begin jaren tachtig waren er ideologische meningsverschillen over de manier waarop het terrorisme aangepakt moest worden. De eerste linkse regeringen namen duidelijk liberaal gëinspireerde maatregelen. Zo heeft men de « Cour de sûreté de l'État » afgeschaft, de wet « veiligheid-vrijheid » opgeheven, en in 1981 amnestie verleend.

Ten gevolge van de voormelde golven van terreur is er nu meer eensgezindheid over de manier waarop men de waarden van openbare vrijheid en de vereisten van de terrorismebestrijding kan verzoenen. Dit blijkt uit de volgende stappen :

­ de wet van 1986, die op het vlak van de openbare vrijheid eigenlijk nauw aanleunt bij het wetvoorstel dat in de Senaat besproken wordt;

­ er was de belangrijke evolutie 1990, met de huisarresten; er was de ervaring met het Vigipirate plan tijdens de Golfoorlog.

Deze evolutie heeft ook geleid tot een groter bewustzijn van de nood aan een specifieke aanpak en aan de oprichting van gespecialiseerde diensten. Hij denkt ook aan de oprichting van de coördinatie-eenheid ter bestrijding van het terrorisme midden jaren '80 en aan het besef dat daarop volgde, van de noodzaak om deze problemen ook op Europees niveau aan te pakken.

Een van de hier gestelde vragen is er interessant, en de heer Hurlut verduidelijk meteen dat hij daar geen antwoord op heeft. Een senator stelde vragen bij de « legitimiteit » in verband met de Baskische situatie. Frankrijk maakt eigenlijk hetzelfde mee met Corsica.

Het is een fundamentele vraag, vooral voor landen die kampen met binnenlands terrorisme door minderheden met nationalistische eisen. Er is geen antwoord op te geven. De legitimiteit van de Staat is gerechtvaardigd voor zover de Staat de minderheden andere mogelijkheden biedt dan hun toevlucht zoeken in terrorisme. Het is echter moeilijk te bepalen waar de grens moet worden getrokken. Dat is een fundamentele vraag waarop Frankrijk met evenveel aandrang en gedrevenheid als Spanje een antwoord zoekt.

4. Gedachtewisseling

Op de vraag van een lid antwoordt de heer Martinez dat de Spaanse diensten geen bewijs hebben gevonden van banden tussen de ETA en het islamitisch terrorisme, hoewel die mogelijkheid meermaals geopperd werd. De ETA-terroristen zullen altijd logistieke steun krijgen als ze die nodig hebben.

De heer Martinez, specialist in islamitisch terrorisme, merkt op dat het terrorisme momenteel niet geleid wordt door een aantal groepen, maar door de Jihad. Het islamitisch terrorisme verspreidt zich over de hele wereld. Vroeger waren in Spanje de GIA, Hezbollah, Hamas en andere actief, maar de globalisering die momenteel aan de gang is, werkt de indruk dat al het geld van dezelfde bron komt. Het gaat in hoofdzaak om de clan van de Salaafia (Salafisten), zelfs in Algerije.

De recente aanhoudingen in Italië en Duitsland bevestigen dat voornamelijk de Jihad de plak zwaait. Deze beweging is voortdurend in ontwikkeling en splintergroepen kunnen moeilijk weerstand bieden.

De heer Chaliand wenst op te merken dat er vrij weinig bekend is over het islamitisch terrorisme in Europa. Er gebeurt heel wat meer dan de zaken waarover de pers bericht. De specialisten die de slapende netwerken actief onderzoeken, kunnen dit bevestigen. De afgelopen jaren is een aantal netwerken op discrete maar doeltreffende wijze ontmanteld, maar dat is buiten de media gehouden. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de symptomen die zich aan de oppervlakte manifesteren en de onderliggende georganiseerde structuur. Met name de georganiseerde islamitische structuur die opereert vanuit het al aangehaalde Afghaanse systeem is erg belangrijk.

Spreker zet een paar feiten op een rijtje. De « ex-Afghanen », zoals ze genoemd worden, zijn personen van bijvoorbeeld Maghrebijnse, Turkse of Pakistaanse oorsprong die naar Afghanistan worden gebracht en die menen te moeten deelnemen aan deze nieuwe strijd. Drieduizend van hen vochten mee in de oorlog in Bosnië tijdens de omwenteling in ex-Joegoslavië.

Een aantal van hen houdt zich momenteel op in Tsjetsjenië. De heer Ratab bijvoorbeeld, een van de leiders, is niet van Tsjetsjeense afkomst. Anderen hebben deelgenomen aan het gevecht met de Albanezen in Kosovo. Nog anderen hebben vanuit Pakistan meegevochten tegen de Indiërs uit Kasjmir.

Er is een hele schemerzone met grosso modo drie takken. Om te beginnen is er het Pakistaans-Afghaanse model, van waaruit waar ook gewapende gevechten kunnen worden gevoerd (bijvoorbeeld in Bosnië, Tsjetsjenië of Kasjmir). Daarnaast zijn er degenen die terugkeren naar hun land van oorsprong, zoals de Algerijnen, die in Algerije nog steeds een invloed hebben. Ten slotte is er de derde tak, die Europese landen wil veroveren waar nog potentieel in zit, dat wil zeggen jonge mensen van islamitische afkomst. De meesten van hen zijn goed geïntegreerd in het land waar zij verblijven. Er zijn echter altijd een aantal losgeslagen elementen als bijvoorbeeld sommige werklozen en andere misnoegden, die vatbaar zijn voor deze retoriek. In Frankrijk is een aantal van dergelijke netwerken opgerold, en vreemd genoeg waren daar ook twee of drie Franse meelopers bij betrokken.

De politie weet dat er nog dergelijke netwerken bestaan, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, Duitsland en België, maar uiteraard ook in Frankrijk, waar vijf miljoen moslims leven onder wie de islamieten kunnen recruteren.

Spreker is geen paniekzaaier en wil deze situatie dan ook niet erg zorgwekkend noemen, maar hij benadrukt dat niet verondersteld mag worden dat het islamisme dood is omdat het in Iran gefaald heeft of omdat het terrein verliest in deze of gene Staat. De schemerzone zal er blijven zolang de islamieten een doel hebben om voor te strijden. Zij vechten tegen de corruptie in hun land en tegen de regering die haar taak verwaarloost. Hun populistische taal en methodes lijken op die van de leninistische marxisten van jaren geleden. Dat was zo in Algerije. Dat is nu ook zo in Tunesië en in Marokko, zij het iets discreter, omdat de Marokkaanse politie dit nauwlettend in de gaten houdt.

Dit kan dus gevaar opleveren. Staten die zeggen « wij zijn eenmakkelijk doelwit voor terrorisme », verliezen vaak uit het oog dat zij militair bekeken op geen enkele andere manier kunnen worden aangevallen. Niemand kan op Europees grondgebied een guerilla organiseren. Niemand kan op Europees grondgebied binnenvallen. De « techniek van de zwakte », die trouwens gewoon een methode is en niet specifiek islamitisch, links of rechts, kan echter wel gebruikt worden, aangezien de middelen en het aantal personen die ervoor nodig zijn, erg beperkt zijn.

Het is een hinderlijk feit waar wij zullen moeten mee leren leven. Het kan worden bestreden maar niet uitgeroeid.

De voorzitster verwijst naar het bezoek dat de leden van de commissie voor Binnenlandse Zaken enkele weken geleden brachten aan Kirgizië en Tadzijkistan. Zij hebben toen ook kunnen spreken met Russische grensbewakers, voor wie die zone absolute prioriteit had. Generaal Totsky legde uit dat zij daarom hun grenzen in dat gebied extra beveiligden.

Een ander lid merkt op dat er volgens de pers in het kader van drugshandel contacten zouden zijn geweest tussen de Afghaanse netwerken waar de heer Chaliand het over had, en Russische bevelhebbers.

Er is dus een systeem waarbinnen een Afghaanse groepering contacten heeft met buurlanden en op discrete wijze ook met Russische militaire netwerken of politienetwerken, terwijl wij met de Russen samenwerken in de strijd tegen het terrorisme.

Ligt daar niet de kern van het probleem ? Moeten wij onze contacten ­ en dan vooral onze contacten op het niveau van de politie ­ met landen die er schimmige relaties in het milieu van het terrorisme op na houden, niet beter regelen ?

Een derde spreker meent dat de heer Chaliand terecht het verschil benadrukt tussen de vreedzame islamitische gemeenschappen in de Westerse landen en degenen die de Islam belijden als een politieke theologie, de fundamentalisten en de integristen.

Hij wil graag weten wanneer de verschillende politiediensten in de betrokken landen menen dat terroristische of illegale handelingen in het land dreigen plaats te vinden.

Hij geeft twee concrete voorbeelden. In België is een aantal Iraniërs de Belgische nationaliteit geweigerd omdat zij geregeld contact hadden met hun ambassade. Men heeft zich dus afgevraagd of dit er niet op wees dat het Iraanse regime hen op een of andere manier beschermde of alleszins kende. Ander voorbeeld : de heer Chaliand sprak van twee takken van hedendaags terrorisme en heeft daarbij de islam genoemd. Onze politiediensten geven soms tamelijk negatieve adviezen over bepaalde moslims, die de Belgische nationaliteit hebben gekregen, terwijl men volgens de wet de Belgische nationaliteit niet krijgt als men ernstige persoonlijke feiten heeft gepleegd, uiteraard met inbegrip van terroristische daden. Enerzijds verleent de Staat deze mensen de Belgische nationaliteit en gaat ervan uit dat zij perfect geintegreerd zijn in de Belgische gemeenschap en anderzijds lijkt de Staat twijfels te hebben aangaande het gevaar dat hun aanwezigheid op het grondgebied kan inhouden.

Met betrekking tot de situatie in Spanje, wijst een lid erop dat de heer Martinez zijn mening heeft geuit over bepaalde politieke partijen. Op basis waarvan kan men ervan uit gaan dat men aan de goede kant van de politieke besluitvorming staat en dat het streven naar autonomie niet tot de politieke handelingen behoort ? Van het antwoord op deze vraag hangt de beslissing af om de wet al dan niet te wijzigen, ook al is België dan niet Spanje.

Een andere spreker vraagt of er een verband is tussen de financiering van het terrorisme en de eigenlijke terroristische daden. Hebben de in Spanje gepleegde terroristische daden altijd een politiek doel ? Of worden zij soms gebruikt als chantagemiddel of om geld te verzamelen met het oog op terroristische daden ?

De heer Martinez antwoordt dat bepaalde terroristische daden niet om het geld gepleegd worden. Bepaalde ontvoeringen houden wel rechtstreeks verband met de financiering van de organisatie. Daarnaast perst de ETA ook geregeld ondernemers af.

Bovendien zijn veel dossiers niet bekend. De zaak van voetballer Bixente Lizarazu heeft veel aandacht gekregen in de media maar daarnaast worden talrijke onbekenden het slachtoffer van een chantage. De ETA heeft onlangs een brief verspreid waarin ze beweert dat een groot aantal bekende sportlui giften doen ten voordele van een onafhankelijk Baskenland. Veel ondernemers zijn uit het Baskenland gevlucht om de sommen die de ETA opeist niet te moeten betalen. Dat zijn zuiver terroristische daden. Ze vormen de voornaamste bron van inkomsten van de organisatie, afgezien van de ondernemingen die in het zwart werken voor de ETA.

De heer Chaliand wijst erop dat de omstandigheden sterk zijn gewijzigd sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Voorheen kregen vele bewegingen financiële steun van de Sovjet-Unie. Nu moeten die bewegingen zelf de nodige materiële middelen zoeken. Uiteraard gaat het daarbij altijd om illegale middelen.

Waarom zijn drugs zo belangrijk in Colombia ? Omdat Colombia sinds lange tijd op zichzelf is aangewezen; de Colombiaanse guerrilla krijgt geen hulp van buitenaf. Men moet het geld toch ergens halen. Spreker velt geen oordeel over deze situatie; hij stelt alleen een feit vast : het geld is afkomstig van drugs. Als onderzoeker wil hij vooral weten of een bepaalde beweging een maatschappelijk draagveld heeft veeleer dan te weten of ze zich met drugs bezighoudt. Draait haar activiteit vooral om drugs ? Of heeft de beweging een politiek doel en wendt zij het geld daarvoor aan ? Men kan niet echt rekenen op de Russische diensten om op geregelde basis inlichtingen uit te wisselen. Daarentegen is het probleem opgeworpen van burgers van vreemde herkomst. Persoonlijk is hij heel gevoelig voor problemen inzake democratie, eerbied voor de rechtsstaat, waar het wantrouwen begint en waar het eindigt, enz. De Staat houdt zich echter niet alleen bezig met de vraag of iemand van vreemde herkomst is maar ook of een persoon zich als burger gedraagt overeenkomstig de wet.

Hij heeft daarnet het voorbeeld gegeven van Fransen die hebben deelgenomen aan daden van terroristische aard. Het ging om Fransen maar dat heeft hen niet belet om voor een ideologische strijd te kiezen.

Moet men echt wachten om te reageren tot een land overspoeld wordt door terreurgolven en de publieke opinie zich druk begint te maken ? Moet de politie niet veeleer toezien op wat er op zijn niveau gebeurt, zodat minimummaatregelen genomen kunnen worden zoals vermeld in de aanbevelingen ? Dit lijkt mij wijzer. Dit neemt niet weg dat er binnen een Staat ook mensen ervoor moeten zorgen dat men niet vervalt in een vicieuze cirkel van repressie en verdenking.

Een lid wenst van mevrouw Fowler te vernemen wie de lijst van terroristische organisaties opstelt op basis van de antiterrorismewet ?

Momenteel wordt in België een wetgeving voor spijtoptanten onderzocht. Krijgen spijtoptanten in de Verenigde Staten speciale bescherming of strafvermindering ?

In hoeverre is de manier waarop Europa met terrorisme omgaat en de verschillen die er tussen de landen nog zijn een hinderpaal ? Zijn de grenzen in Europa een voordeel of een eerder nadeel in de strijd tegen het terrorisme ? Moet men met andere woorden meer open grenzen creëren in Europa of precies het omgekeerde doen om het terrorisme te bestrijden ?

Een ander lid meent dat de Amerikaanse antiterrorismewet het operationele aspect toont alsook het cultuurverschil tussen de Europese en de Amerikaanse wetten en de verhouding tot de norm in de Verenigde Staten.

Hij vraagt zich echter af of deze wet niet te stroef is. Bestaat er geen gevaar met betrekking tot terroristische groeperingen die er niet in vermeld staan en waarop de wet dus niet van toepassing is ? Zijn er ook geen organisaties die geleidelijk verdwijnen of die evolueren ? De PLO bijvoorbeeld, zou vijftien of twintig jaar geleden zeker op de lijst gestaan hebben, terwijl zij nu erkend wordt als de vertegenwoordiger van het Palestijnse volk. Sommige organisaties hebben dus een politieke evolutie achter de rug en hebben betrekkingen aangeknoopt met de politieke gezagdragers van onze landen.

De Amerikaanse belangen in de wereld worden voornamelijk onder vuur genomen door wat de heer Chaliand het islamitische facet van het terrorisme genoemd heeft. Iedereen die het Afghaanse dossier sinds een twintigtal jaren volgt, weet dat de Amerikanen het gewapend verzet, dat islamitisch was, geholpen hebben in de strijd tegen de door de toenmalige Sovjetunie gesteunde Afghaanse regering. Deze islamitische groeperingen zijn thans aan de macht in Afghanistan, en hun uitrusting en organisatie is deels te danken aan de militaire en financiële steun die de Verenigde Staten hen via Pakistan verleend hebben.

Welke lering trekken de Amerikanen uit deze zaak voor hun internationale betrekkingen en hun manier om het terrorisme aan te pakken ? De bondgenoten van gisteren zijn de vijanden van morgen.

Hoe valt te vermijden dat men in een toestand verzeild raakt, waarin een deel van de wereld voorgoed verketterd wordt met als gevolg nog meer destabilisatie, verwondeling en spanningen op het intenationale vlak ? Met andere woorden, hoe kan men de beweegredenen wegnemen die sommige groeperingen tot

destabiliserende acties en meer radicale terreur brengen ?

De vertegenwoordigers van de Verenigde Staten hebben gewezen op de moeilijkheden om met onder andere de Belgische regering samen te werken, omdat onze wetten een aantal Amerikaanse praktijken verbieden. Het lid wil weten in hoeverre er nu wordt samengewerkt met de Europese instanties. Welke maatregelen worden in onderlinge samenwerking genomen ? Wat willen jullie aan de Europese instanties vragen ?

Met betrekking tot spectaculaire kenteringen in allianties, meent een senator dat men ook rekening moet houden met wat de Verenigde Staten thans rogue States (terroristische Staten) noemen. Zoals hun spectaculaire ommekeer ten opzichte van Afghanistan, herinnert de senator eraan dat eenzelfde ommekeer zich ten opzichte van Irak heeft voorgedaan. Jarenlang immers moest Irak het vuile werk opknappen door, in naam van westerse waarden, tegen het fundamentalistische en islamitische Iran te vechten; nadien is Irak een rogue State geworden, dus onze vijand. Welke criteria hanteert men hiervoor ? Op een gegeven moment is iemand salonfähig, zoals lange tijd Saddam Hussein, en plots ­ weliswaar na de invasie van Koeweit ­ staat hij aan het aan het hoofd van een rogue State. Hoe kunnen deze criteria aangepast worden aan een vrij veranderlijke realiteit ?

Een ander lid heeft het ook over de criteria die de Verenigde Staten hanteren om een organisatie als terroristisch te bestempelen. Het MIR in Bolivia staat sedert twee weken in de kijker omdat de heer Jaime Paz Zamora een visum heeft gekregen van het State Department.

Het evenwicht in Bolivia wordt hierdoor op het spel gezet. Het MIR wordt er nog steeds van verdacht op de zwarte lijst van cocaïnehandelaars en zelfs van terroristische groeperingen te staan. Het visum wordt echter als het ware een vrijbrief voor de kiescampagne die wordt voorbereid.

Deze « technische » lijst van terroristische organisaties wordt door Europa als erg politiek beschouwd. Hoe beïnvloedt deze grens tussen techniek en politiek de houding van het State Departement na een nieuwe analyse van de toestand in het betrokken land ?

Het tweede aspect van het probleem heeft te maken met de samenwerking tussen Amerikanen en Belgen, bijvoorbeeld bij het bezoek van president Bush. Wekken de Amerikanen soms niet de indruk te veel hooi op hun vork te nemen ? Wij beseffen dat wanneer ook en waar ook ter wereld een terroristische aanslag tegen president Bush gepleegd kan worden, maar wij vragen ons af waarop de analyse van de mogelijke risico's in een bepaald land berust. Wordt hiervoor rekening gehouden met de mening van de Belgische collega's ?

Vervolgens vraagt spreekster of er nu meer mensen dan vijf jaar geleden in deze sector werken bij Franse of Amerikaanse diensten ?

Mevrouw Fowler wijst er op dat zij een FBI-agent is. Zij houdt zich bezig met het opsporen en vervolgen van misdadigers. In haar functie als verbindingsofficier in Brussel heeft zij samengewerkt met het Department of State. Het Department of State is een instelling die zijn eigen beleid bepaalt en waar zij als politieambtenaar niets mee te maken heeft.

De lijst van terroristische organisaties wordt opgesteld op basis van de adviezen van alle diensten die inlichtingen inwinnen (National Intelligence Division van het FBI, CIA, ...). De inlichtingen van het FBI worden door de adjunct-directeur van de National Intelligence Division en door de directie van het FBI gecontroleerd. Daarna worden deze inlichtingen nagelezen op verschillende niveaus van het ministerie van Justitie. De Attorney General maakt zijn eindverslag over aan de Secretary of State. Eventueel wordt nog bijkomende informatie gevraagd. Uiteindelijk beslist de Secretary of State of er voldoende informatie is om een organisatie als terroristisch te beschouwen. Alhoewel de Secretary of State dus de eindbeslissing neemt wordt deze beslissing niet in het ijle genomen.

Of dit systeem te strikt is, is een vraag waarop moeilijk een eenduidig antwoord kan worden beantwoord. Een groep die nu op de lijst is opgenomen staat er niet noodzakelijk volgend jaar nog op. Een bepaalde situatie kan veranderen, bepaalde gebeurtenissen hebben plaats. Deze lijst is een steeds veranderend gegeven. Als er een nieuwe groepering opduikt of een oude organisatie opnieuw opduikt dan kan het twee jaren duren voor het onderzoek dat moet leiden tot het opnemen op de lijst tot twee jaar duren. Het verzamelen van de nodige inlichtingen is dus een werk van lange adem (« the predication »).

De bescherming van informanten hangt af van wat van hen gevraagd wordt. De mate van bescherming verschilt naargelang de informant enkel achtergrondinformatie levert of werkelijk in de organisatie geïnfiltreerd is. In elk geval wordt elke informant er op de hoogte van gebracht dat hij eventueel voor de rechtbank zal moeten getuigen. Het eigene van het Amerikaans rechtsysteem is dat het tegensprekelijk is. Elke beschuldigde wordt geconfronteerd met degene die hem beschuldigd. Dat dit gebeurt op het niveau van de inlichtingenverwerving is erg onwaarschijnlijk tenzij het gaat om organisaties die terroristische aanslagen plegen tegen Amerikaanse belangen. Bij de bomaanslag in Oost-Afrika heeft het FBI gebruik gemaakt van informanten. Zij zouden niet van vervolging zijn gevrijwaard indien zij aan de bomaanslagen hadden deelgenomen maar hun gevangenisstraf zou wel zijn verminderd.

Informanten zijn gewoonlijk zelf lid van de terroristische organisatie. Om ze tot samenwerking te brengen moet je hen iets kunnen aanbieden. Als ze zelf niet aan de aanslag hebben deelgenomen hebben maar iets weten over de organisatie of wie de aanslag hebben gepleegd werken ze soms mee voor geld. Als medewerking moet verkregen worden van iemand die aan een aanslag heeft meegewerkt probeert men iemand te vinden van het laagste niveau om de mensen te vinden die aan de top van de organisatie staan. Met Asama Bin Laden zal dus geen akkoord worden afgesloten, wel met iemand die onderaan in de organisatie staat. Deze beslissing wordt echter niet genomen door de politiediensten maar door de openbare aanklager.

Het Schengen-akkoord is zeker een voordeel voor hetnormale verkeer van personen en goederen. Voor de strijd tegen het terrorisme is het een nadeel voor groepen die binnen het Schengengebied opereren. Of het herinvoeren van een grenscontrole dit kan verhelpen is een aangelegenheid waarover mevrouw Fowler in elk geval geen bevoegdheid heeft om een uitspraak te doen.

In de Verenigde Staten is er waarschijnlijk niemand die nu nog meent dat de houding inzake Afghanistan tien jaar geleden de juiste was. Er was echter niemand die tien jaar geleden kon voorspellen wat er vandaag zou gebeuren. Regeringen nemen beslissingen op grond van wat zij op dat ogenblik weten. Het is pas achteraf dat men dit beleid kan beoordelen. Dit gebeurt overal ter wereld.

De inlichtingendiensten proberen lessen te trekken uit deze ervaringen : Wat weten we over deze groepen ? Wat zijn de verbanden tussen de organisaties ? Tot wat zijn deze organisaties in Staat ? Wat is het doel van deze organisaties ?

Over welke besluiten hieruit worden getrokken op regeringsniveau worden genomen kan mevrouw Fowler geen uitspraak doen.

Een lid merkt op dat het lijkt alsof er twee groepen zijn : het « vriendenclubje » met wie gepraat wordt, en de « bankzitters », die op een zwarte lijst staan en met wie overleg uitgesloten is. Moet er niet worden nagedacht over de manier waarop terrorisme momenteel wordt aangepakt ? De heer Chaliand zei dat er in Frankrijk vijf miljoen moslims zijn onder wie gerecruteerd kan worden. Maar misschien biedt dat ook een mogelijkheid om samen te werken met mensen die ervan verdacht worden sympathie te koesteren voor of banden te hebben met het terrorisme. Er kunnen natuurlijk andere strategieën worden ontwikkeld om het terrorisme te bestrijden, met mogelijk duurzame resultaten. Hij gelooft niet dat het terrorisme kan worden uitgeroeid via een louter repressief beleid van totaal isolement. Welke beleidslessen kunnen worden getrokken uit de internationale diplomatieke relaties van de Verenigde Staten ?

Mevrouw Fowler wijst er op dat men probeert informatie probeert te krijgen, en niet alleen in de Afghaanse gemeenschap in New York, over mogelijke, nieuwe ontwikkelingen. Deze informatiegaring dient onderscheiden te worden van de politieke informatiegaring. Het FBI kan worden gevraagd om inlichtingen te verschaffen over bijvoorbeeld anti-Amerikaanse organisaties binnen de Peruviaanse gemeenschap in Miami. Het FBI kan hierover een analyse verstrekken maar deze informatie is niet gebaseerd op harde bewijzen. Het FBI is er dan ook niet op gebrand dat deze informatie politiek gebruikt wordt. Toch is dat in sommige gevallen gebeurd. Achteraf is het echter altijd gemakkelijk om vast te stellen dat een bepaalde politieke beslissing een vergissing is gebleken.

De heer Chaliand verstrekt de volgende antwoorden op de vragen die werden gesteld. Wat betreft de « potentiële kweekvijver » heeft hij erop gewezen dat het de moslims zijn die de islamgemeenschap of de gemeenschap van mohammedaanse afkomst in Frankrijk beschouwden als een « potentiële kweekvijver ». Frankrijk is van mening dat het doet wat het kan en dat het zo goed mogelijk die migranten probeert te integreren. Grotendeels gaat het trouwens van mensen die de Franse nationaliteit reeds hebben verkregen.

Wat betreft de vraag over de heer Gulbuddin Ekmaktiar en het Amerikaanse beleid inzake Afghanistan, herinnert de heer Chaliand eraan dat hij in de jaren 1980 en 1982 tot driemaal toe verbleven heeft in het Afghaanse maquis. Van in het begin hebben het Department of State en de CIA gerekend op de moslims, waarbij ze er vanuit gingen dat die het meest vastberaden en gemotiveerd waren en ook het meest gewelddadig om tegen de Russen te strijden. De Europeanen ­ de Fransen, de Britten, ... ­ deelden die opinie niet. Van dat beleid komen we zijdelings bij de Taliban. Gedurende de hele periode onderhielden de Verenigde Staten in hartelijkste relaties met Pakistan ­ de traditionele bondgenoot ­ en met de Pakistaanse diensten die via hun eigen partij, de Jamaat Islam veel hebben gedaan om de moslims zowel in Afghanistan als in Pakistan te organiseren. We hebben de Taliban gehad en enigszins onverwacht, zoals mevrouw Fowler reeds terecht heeft opgemerkt, hebben we ook Ben Laden gehad, die van zich heeft laten horen in Nairobi en Dar es Salaam.

De Israëliërs hebben dezelfde fout gemaakt toen zij tien jaar geleden Hamas steunden om de positie van Yasser Arafat te ondermijnen. Vandaag moeten zij daar spijt van hebben daar Hamas thans de grootste dreiging vormt.

De Verenigde Staten maken dat soort fout met Irak. Achteraf bekeken is kritiek makkelijk. In een eerste fase werd Irak gezien als een bolwerk tegen Iran, dat zelf gezien werd als een potentieel gevaar op grond van de dominotheorie die voor de islam al even verkeerd is gebleken als voor het communisme ten tijde van de oorlog in Vietnam. Kortom, toen de omstandigheden veranderden en Saddam Hoessein zich in 1990 openbaarde als iemand die niet alleen het statuut van Koeweit maar ook de status quo in de region van het Midden-Oosten ter discussie stelde, kon de Amerikaanse politiek niet anders dan veranderen. De Verenigde Staten ontwikkelen vaak korte termijn strategieën zo goed en zo kwaad als ze kunnen het hoofd te bieden aan de problemen.

Het zou inderdaad goed zijn te kunnen beschikken over mensen van het formaat van een Churchill of een De Gaulle, zodat minder fouten worden gemaakt, maar men heeft wat men kan hebben en men handelt zoals men kan handelen. Het is juist dat wij zeer selectief zijn, wat betreft de mensenrechten. Hij heeft nooit gehoord van een onderzoek naar de mensenrechten in Saoedi-Arabië, een land dat een uitstekende bondgenoot is van de Verenigde Staten en het Westen. Ons buitenlands beleid wordt inderdaad ontegensprekelijk gekenmerkt door hypocrisie.

Hij besluit met de opmerking dat de Amerikaanse antiterreurwetgeving van 1996 werd goedgekeurd na de aanslag op het World Trade Center van 1993 en het drama dat zich in 1995 in Oklahoma heeft afgespeeld. Moet er gewacht worden op drama's met een dergelijke omvang om te reageren of moet men, wetende wat onvermijdelijk is, op voorhand handelen ?

In verband met Saoedi-Arabië merkt een senator op dat hij enkele maanden geleden na kennis genomen te hebben van een bezwarend rapport van Amnesty International over de mensenrechten in Saoedi-Arabië en de vrouwenrechten in het bijzonder, onze minister van Buitenlandse Zaken om uitleg heeft gevraagd. Die heeft de politiek van de Saoedi's terzake ondubbelzinnig veroordeeld. De minister is zeer duidelijk geweest en heeft verklaard dat schendingen van de mensenrechten schendingen zijn waar ze ook plaatshebben. Hij wil er bijgevolg op wijzen dat sommige Staten moediger zijn dan andere. Wij zouden van Frankrijk een minder aarzelende houding mogen verwachten op dit gebied.

Een lid merkt op dat het politie probleem vanzelfsprekend niet zal worden opgelost door de deskundigen. Zoiets valt wellicht buiten het werkschema dat de commissie zich heeft opgelegd. Bijvoorbeeld het feit dat er Spaanse politieke vluchtelingen zijn die officieel deel uitmaken van Herri Batasuna, houdt ons enorm bezig.

De toestand van de ETA-militanten op het Europees grondgebied toont aan dat er twijfels blijven over de absolute en eenduidige rol van de Spaanse Staat in verband met het streven naar autonomie. De absolute predominantie waarover de Staat beschikt om geweld te gebruiken, moet in een modern Europa gepaard gaan met de bespreking van de grenzen binnen welke onafhankelijkheid op taalgebied kan worden toegestaan. In België is dat zo vanzelfsprekend dat daarover bij ons zelfs geen vragen meer rijzen. Bij ons is het proces tot herziening van de Grondwet een onafgebroken proces van toenemende regionale autonomie via een overdracht van bevoegdheden. In de voorbije dertig jaar heeft België nooit het debat geweigerd.

Wij hebben evenwel de indruk dat zulks niet het geval is in alle Europese landen. Spreekster is bijzonder geschokt door het feit dat men de Albanese Macedoniërs terroristen noemt. Er is immers geen enkele reden waarom de Albanese Macedoniërs niet dezelfde rechten zouden kunnen doen gelden als andere Europese minderheden of sub-etnieën. Naar mijn mening wordt die kwestie in Macedonië abnormaal hardhandig aangepakt.

De heer Hurtut zal niet antwoorden op zijns inziens ongewettigde opmerkingen over het beleid dat zijn land voert op het gebied van de verdediging van de mensenrechten.

Hij zal enkel antwoorden op de vraag over de veranderingen in het personeelsbestand. In het algemeen lijkt het hem duidelijk dat het aantaal personeels-leden dat Frankrijk inzet voor de strijd tegen het terrorisme, is toegenomen.

Dat houdt niet zozeer verband met een algemene toename van het personeel van de voornaamste betrokken administraties. Op dit gebied zit Frankrijk in hetzelfde schuitje als België aangezien ook Frankrijk kampt met aanzienlijke budgettaire beperkingen. In werkelijkheid speelt hier het louter mechanisch effect van de herstructureringsinspanning, een coördinatie-inspanning, waarvan het belangrijkste resultaat de toename is geweest van de diensten die betrokken zijn bij de strijd tegen het terrorisme.

Wij beschikken over de Renseignements généraux, ook op het niveau van het hoofdcommissariaat van politie, diensten van gerechtelijke politie met opnieuw een onderdeel politiecommissariaat, de Raid, een onderzoeks- en interventiegroep die ressorteert onder het ministerie van Binnenlandse Zaken, de interventiegroep van de rijkswacht die ressorteert onder het ministerie van Landsverdediging, de Sûreté urbaine, de DST, het parket van Parijs, de DGSE, waarvan een oude afdeling zich bezighoudt met het terrorisme en de maffia-implicaties ervan. Al deze diensten hielden zich enigszins reeds bezig met de strijd tegen het terrorisme maar de meesten doen het op grotere schaal dan vroeger. In dit verband verwijst hij in het bijzonder naar de dienst Renseignements généraux die traditioneel de rol van waarnemingscentrum voor de binnenlandse politiek vervulde en zeer actief was in de departementen.

De dienst Renseignement généraux besteedt voortaan veel meer aandacht aan de strijd tegen het terrorisme. Bij de DTS en de DGSE zijn de middelen die worden ingezet om de nieuwe opdrachten uit te voeren grotendeels afkomstig uit het budget uitgetrokken voor activiteiten die thans verdwenen zijn en die verband hielden met het bestaan van het IJzeren Gordijn en het veiligheidsbeleid toegespitst op de Oost-West-verhoudingen.

Voortaan zijn er in sommige diensten ook afdelingen die niet tot taak hadden het terrorisme te bestrijden maar die er noodgedwongen bij betrokken worden door een bepaalde gang van zaken via bepaalde operaties. Zo zijn er in Vigipirate militairen die niet tot eerste taak hebben het terrorisme te bestrijden maar die in geval van alarm zoals dat het geval is geweest in 1991 en later, hierbij betrokken worden en een specifieke opleiding krijgen. Hij besluit dus dat Frankrijk thans meer mensen inzet voor de strijd tegen het terrorisme.

Op vraag van de heer Rafael Martinez verduidelijkt een lid zijn opmerking over de ETA.

Zij herinnert eraan dat de Senaat vorige week een omstandig debat gevoerd heeft in aanwezigheid van de voorzitster van de Spaanse Senaat. Tijdens dit debat kon dieper worden ingegaan op de voorgeschiedenis van de ETA en op de redenen waarom die organisatie steun vindt in de buurlanden.

Het gaat eigenlijk om de lange geschiedenis van de strijd tegen de Francogezinden. De legimiteit van de Spaanse Staat wordt nu niet meer betwist maar dat is ooit anders geweest. Op een bepaald ogenblik in de geschiedenis kon de ETA overkomen als een organisatie bestaande uit echte tegenstanders van Franco.

De heer Rafael Martinez geeft toe dat het waar is dat veel mensen in het verleden de acties van de ETA tegen Franco hebben goedgekeurd. Dat tijdperk behoort tot het verleden. Vandaag zwaait in Baskenland een nationalistische partij de scepter. Zo'n 55 à 60 % van de bevolking stemt in met het nationalistische ideaal, wat betekent dat 40 à 45 % van de Spaanse Basken geen nationalisten zijn. Hoe dan ook beschikken de Basken over een verregaande vorm van autonomie. Hij kent geen ander voorbeeld van een gewest dat over een autonome politie beschikt. Er dient trouwens opgemerkt te worden dat deze autonome Baskische politie ook het Baskische terrorisme bestrijdt, in samenwerking met de nationale Spaanse politie.

De heer Chaliand wijst erop dat hij uit een milieu van tegenstanders van Franco komt. In zijn ogen was het perfect normaal tegen Franco te zijn. Toen waren zij dan ook verheugd om de moord op Carillo. Spanje heeft sindsdien echter een uitzonderlijke evolutie meegemaakt. Spanje is nu een democratische Staat die aan zijn gewesten een mate van autonomie verleend heeft waar andere Staten nog lang niet aan toe zijn.

De autonomie van de Basken is even ruim als die van de Catalanen, die er geen probleem mee hebben en er op een voortreffelijke wijzen mee omspringen. De politieke vleugel van de ETA heeft ingestemd met de autonomie. Alleen de militaire vleugel, die de minderheid vormt, blijft in naam van ultranationalistische idealen een onafhankelijke Staat eisen. Men kan het heel goed oneens zijn met dit standpunt en erkennen dat het gebruik van terreur niet gerechtvaardigd is in een democratische Staat. De Russische populisten waren voorstanders van de moord op de tsaar omdat zij dit als hun enige toevlucht zagen. Na de moord op de Amerikaanse president Garfield hebben de anarchisten een communiqué verspreid waarin stond dat het niet normaal is een president te vermoorden in een democratische staat aangezien er andere uitwegen openstaan dan geweld. Persoonlijk vindt hij de strijd van de ETA hoogst laakbaar en het Spaanse aanbod van autonomie uiterst ruim.

Het lid herinnert eraan dat de resolutie die de Senaat bijna unaniem goedkeurde, dezelfde strekking heeft.

De heer Delepierre, voorzitter van het Vast Comité van toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, bespreekt de financiering van het terrorisme. Er werd reeds heel wat vooruitgang geboekt sinds de val van de Berlijnse muur. Sindsdien moeten terroristische groeperingen overgaan tot gewone misdaden om hun eigen activiteiten te financieren, of met misdaadorganisaties samenwerken. Zonder twijfel is er een objectieve samenloop van belangen wat onder meer resulteert in het witwassen van kapitaal. In dit verband wijst spreker erop dat een resolutie van de Verenigde Naties de financiering van het terrorisme op het oog heeft. Bovendien zou reeds een samenwerking tot stand gekomen zijn tussen de lidstaten van de Europese Unie en zelfs op internationaal niveau om deze witwaspraktijken preventief aan te pakken.

Hij wil dus weten of deze mogelijkheden maximaal benut worden in de strijd tegen het terrorisme. Weliswaar kan niet iedereen meewerken aan de bestrijding van alle vormen van criminaliteit, maar hij is ervan overtuigd dat er op dit vlak samenwerkingsverbanden moeten komen.

De heer Rafael Martinez merkt op dat de ETA over belangrijke steunpunten beschikt in Midden-Amerika. Hij vernam dat sommige bedrijven exclusief voor de ETA zwartwerk verrichten, voornamlijk in Uruguay, Cuba en Mexico.

Het grootste deel van de financiële middelen van de ETA is echter afkomstig uit de « financiële bijdragen voor de revolutie ». Van deze vorm van afpersing zijn alle Basken het slachtoffer : gewone burgers, artsen, bekende sportlui, ondernemers. Alle Baskische bedrijven moeten betalen. Vroeger zond de ETA haar brieven rechtstreeks naar de bedrijven, maar tegenwoordig komen de bedreigingen bij het gezin van de ondernemer toe. Iedereen betaalt, wat normaal is. Deze toestand heeft zich veralgemeend. Beelden van zulke transacties, die voornamelijk in Frankrijk plaatsvinden, werden op de televisie getoond.

Ten slotte gaat de ETA ook over tot ontvoeringen. Sinds twee jaar verricht de rechter Garzon verschillende onderzoekingen. Hij heeft medewerkers van de organisatie gearresteerd die vroeger ongestraft konden handelen. Hij is er trouwens van overtuigd dat de strijd op financieel vlak in de komende jaren nog zal toenemen.

De heer Delepierre meent dat ook de opsporing van witwaspraktijken vóór de rechtsvervolging ter sprake moet komen. In alle Europese landen bestaat er een wet ter voorkoming van het misbruik van het financiële systeem.

Vinden de deskundigen dat dit momenteel volstaat ? Moeten de middelen voor het opsporen van verdachte kapitaalverrichtingen niet uitgebreid worden, onder andere door het verspreiden, op Europees en internationaal vlak, van lijsten van financiële instellingen en bedrijven die actief zijn in het circuit ?

De heer Rafael Martinez vindt het moeilijk om op deze vraag te antwoorden. Het belangrijkste is om de financieringswijze te doorzien. De rest is makkelijker. De financiering gebeurt via netwerken die de terroristen hebben opgezet.

De heer Chaliand denkt dat het antwoord afhankelijk is van het soort beweging. Bepaalde bewegingen zijn gebaseerd op de samenwerking met de absolute illegaliteit, met het witwassen van geld. Andere bewegingen komen hoofdzakelijk voort uit wat onze Spaanse collega « de financiële bijdragen voor de revolutie » noemde.

De Tamil Tijgers zijn angstaanjagend efficiënt. Zij zijn momenteel de gevaarlijkste beweging ter wereld. Van 185 pogingen om een aanslag te plegen, lukten er 178.

De Tamil Tijgers leven voornamelijk van financiële bijdragen voor de revolutie, die zij innen bij Tamildiaspora's verspreid over Canada, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland en Zuid-Oost-Azië.

Een deel van dit geld wordt meteen bezorgd, een ander deel wordt eerst gestort en komt indirect bij hen terecht.

Met dit geld worden wapens gekocht. Er zijn netwerken bekend die onder Panamese vlag vanuit Oekraïne militair materiaal naar Sri Lanka verschepen om springstoffen te fabriceren. Dit circuit werkt met « wit » geld. Andere organisaties werken met andere circuits. Er moet dus « op maat » opgetreden worden.

De heer Jacob, verantwoordelijke voor het operationeel departement voor de bestrijding van het islamterrorisme van de Staatsveiligheid, meent dat het moeilijk is uitsluitend de aandacht te richten op de financiering.

Voor islamterrorisme zou de financiering zelfs kunnen verlopen via collectes in moskeeën. Hoewel deze moskeeën VZW's zijn, is het toch erg moeilijk een duidelijk beeld te krijgen van de interne geldstromen. Het is ook moeilijk om te achterhalen via welke bankkanalen de financiering vanuit grote landen als Saoedi-Arabië in België terechtkomt, laat staan te ontdekken waarvoor het geld gebruikt wordt. Hij meent echter dat het niet terechtkomt bij de kleine terroristische splintergroepen die sedert 1995 bestreden worden. In België zijn toch een aantal netwerken ontmanteld.

De financiering van het netwerk Melouk was uiterst vaag. Bepaalde individuen hebben meer dan drie jaar in ons land verbleven zonder misdrijven te plegen, afgezien van een paar kruimeldiefstallen. Badache, de nummer twee van het netwerk, werd herkend op foto's van onbekenden. Hij kon worden geïdentificeerd doordat hij gewapende overvallen had gepleegd op grootwarenhuizen.

Er wordt soms gesproken over hemelse gaven en providentiële miljardairs als Laden, maar volgens hem is daar niets van waar. Hij meent dus dat een financiële aanpak van het islamterrorisme niet zal leiden tot het opsporen van de actieve leden van de kleine groeperingen.

Een lid merkt op dat Laden fenomenale geldsommen uitgeeft. Hij moet dus wel een beroep doen op een banksysteem.

De heer Grignard is het eens met de analyse van de heer Jacob. De financieringscircuits die mensen als Laden opzetten, zijn onvoorstelbaar complex. Zij werken immers met islamitische banken als tussenpersoon die gebruik maken van systemen die westerse financiers onmogelijk kunnen begrijpen en met humanitaire stichtingen die erg moeilijk te ontrafelen zijn. Deze enorme sommen dienen bovendien om de logistiek van de terroristische organisaties te financieren.

De heer Laden is geen spin die verstopt zit in haar web en de aanslagen leidt, maar degene die een machine op poten heeft gezet en financiert die dient om actievoerders op te leiden die om het even waar in de wereld bommen kunnen leggen. Deze activisten kunnen nadien worden uitgestuurd naar landen waar er guerrilla's worden gevoerd, naar Tsjetsjenië bijvoorbeeld, waar zij hun land kunnen heroveren en stille agenten kunnen worden die af en toe nog een actie ondernemen binnen internationale groeperingen.

III. HOORZITTINGEN MET BELGISCHE EXPERTS

1. De federale politie

De dienstchef van de dienst terrorisme en sekten, zet uiteen dat zijn dienst behoort tot de tweede directie-generaal van de gerechtelijke politie van de federale politie.

Historisch is de dienst gegroeid vanuit het gewezen CBO. De huidige dienst is gefusioneerd met leden van de gerechtelijke politie en ook leden van de lokale politie kunnen toegang krijgen.

De algemene opdracht van de dienst is onder meer tot stand gekomen door de specialisatierichtlijn, die werd uitgeschreven door het college van de procureurs-generaal, waarbij het fenomeen terrorisme werd toegewezen aan de federale politie, indertijd bestaande uit rijkswacht en gerechtelijke politie.

De dienst bestaat uit drie cellen :

­ de cel islam, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met de Turks-Koerdische problematiek;

­ de cel operaties, die zich hoofdzakelijk bezighoudt met alle nationale en internationale vormen van terrorisme die niet onder de vorige terug te brengen zijn;

­ de cel sekten; het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot inrichting van de federale politie wees het fenomeen sekten toe aan het vroegere « programma » terrorisme; ook sektarische organisaties kunnen overgaan tot terroristische daden (cf. de aanslag in de metro van Tokio).

De dienst terrorisme en sekten is een coördinerende dienst op federaal niveau. Zijn taken bestaan uit de coördinatie van de gerechtelijke onderzoeken, steunverlening, expertiseverlening en last but not least de programmawerking.

Dit laatste houdt in dat men een fenomeen op een multidisciplinaire manier probeert aan te pakken, zowel wat zijn bestuurlijke als gerechtelijke aspecten betreft. Terrorisme en onder meer ook motorbendes zijn een fenomeen dat in de besprekingen over de wet op de geïntegreerde politie als voorbeeld is gegeven van geïntegreerde aanpak.

Onze belangrijkste partners zijn :

­ de bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten;

­ de anti-terroristische gemengde groep (AGG);

­ de inlichtingendiensten, meer bepaald de Veiligheid van de staat en de militaire inlichtingendienst.

DOVO, de ontmijningsdienst van de krijgsmacht; onze ontmijningsdienst is, samen met zijn Nederlandse tegenhanger, de enige in Europa die zich in de krijgsmacht situeert.

Voor de verbetering van de bestrijding tegen het terrorisme bestaan er een aantal behoeften.

In de eerste plaats moet de informatiehuishouding of de verwerking van de informatie verbeterd worden. Informatie is de basis van alle politiewerk en van elke inlichtingendienst. Adequate informatie en ervoor zorgen dat ze terechtkomt waar het moet, is elementair en zelfs belangrijker dan de structuur van de diensten.

Wat de structuur betreft, is de Commissie « De Ruyver » tot de consensus gekomen dat de recherchecapaciteit in principe niet op het centrale federale niveau moet liggen maar op het federale gedeconcentreerde niveau, met uitzondering van de financiële criminaliteit.

Uiteraard biedt het voordelen centraal te werken omdat de expertise op een punt wordt samengebracht maar, anderzijds, is het ook zo dat een te grote centralisatie een aantal inherente nadelen heeft. In de gedeconcentreerde eenheid, is het mogelijk om en specialisten en praktijkmensen samen te brengen.

Voor het bestrijden van het terrorisme moet men ook zicht hebben op de radicale bewegingen. Bij wijze van boutade zou men kunnen zeggen dat er op duizend radicalen honderd extremisten zijn en potentieel misschien één terrorist. Daarom is het belangrijk zicht te houden op wat zich langs de extreme kant beweegt.

Zo komt spreker terug op de meerwaarde van een gedeconcentreerde eenheid. Onze collega van Brussel heeft een enorme sterkte door zicht te hebben op alle manifestaties die wij van bestuurlijke of van openbare orde noemen. Daaruit kan hij trends afleiden.

Als men centraal zou werken, bestaat het gevaar dat men zichzelf van die informatie wegsnijdt. Spreker is ervan overtuigd dat de doorstroming van informatie van het lokaal niveau en van alle andere signalen die met een goede analyse aanleiding zouden kunnen geven tot de inschatting dat er iets aan de hand is, veel belangrijker is dan de structuur van de diensten op zich.

Als men centraal zou willen organiseren is het een nadeel dat men niet alle experts in Brussel zal krijgen. Een expert in Turkse bewegingen, die van Gent of Genk afkomstig is, of iemand uit Dendermonde of Aalst, die hoofdzakelijk expertise heeft opgebouwd in het eco-terrorisme, zal niet vrijwillig in Brussel gaan werken. Als men centraliseert verliest men dus een stuk lokale expertise.

Bij een centralisatie dient men de recherchecapaciteit dus te beperken tot het pure expertwerk en hecht samenwerken met de gedeconcentreerde eenheden die instaan voor de band tussen het lokale en het bovenlokale.

De informatiehuishouding primeert en heeft een dubbel aspect, namelijk een bestuurlijk en een gerechtelijk. De informatiestroom zou op een eenduidige manier moeten gebeuren. Op arrondissementeel vlak zijn arrondissementele informatiekruispunten opgericht waar de bestuurlijke en de gerechtelijke informatie samenkomt die als hefboom kunnen gebruikt worden om alle informatie naar een hoger niveau door te sturen.

In België bestaat geen aparte wetgeving inzake het terrorisme, in tegenstelling tot Engeland, waar op 1 februari een aparte wet werd goedgekeurd, en Frankrijk waar ook specifieke wettelijke initiatieven werden genomen. In Spanje daarentegen heeft men ook geen aparte specifieke anti-terroristische wetgeving.

In de strijd tegen het terrorisme wordt vaak gebruik gemaakt van technieken die ook worden aangewend tegen de georganiseerde criminaliteit. Voorlopig kunnen we werken met een aantal strafrechtelijke kwalificaties, voornamelijk gericht op de criminele organisaties en de bendevorming, evenals een aantal aparte misdrijven. Ook de wetgeving inzake het witwassen van geld kan perfect worden toegepast op een terroristische organisatie.

Toch zijn er lacunes in ons wetgevend instrumentarium om het terrorisme goed te bestrijden.

Op strafrechtelijk vlak bestaat er geen definitie van het begrip terrorisme. De enige wettelijke definitie is opgenomen in artikel 8, 1º, b) van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst waarin terrorisme wordt omschreven als « het gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke éedenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te beéeiken ».

Op zijn minst zou de notie terrorisme moeten worden geïntegreerd in het strafrecht om bepaalde lacunes te kunnen dichten.

Zo worden in artikel 40 van de Schengen-overeenkomst, dat betrekking heeft op dringende grensoverschrijdende observaties bepaalde criminele activiteiten opgesomd waarvoor dit mogelijk is. Terrorisme wordt daarbij niet vermeld. Vermits er geen gerechtelijke kwalificatie van terrorisme bestaat, kunnen de diensten in die gevallen geen grensoverschrijdende observatie doen.

Artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering somt een aantal inbreuken op waarvoor bijzondere opsporingstechnieken toegelaten kunnen worden. Een terroristische organisatie die de strafbare feiten pleegt die in dat artikel opgenomen zijn, zoals de financiering of de voorbereiding van aanslagen, kan op grond van dit artikel onderworpen aan deze speciale bewakingsmaatregelen worden. Als men informatie heeft over iemand van die organisatie die bijvoorbeeld gespecialiseerd is in het vervaardigen van vervalste documenten, een misdrijf dat niet is opgenomen in artikel 90ter kan de onderzoeksrechter geen bijzondere opsporingstechnieken bevelen.

Op dit ogenblik worden een hele reeks van wetgevende initiatieven genomen. Dit is een instrumentarium dat de politiediensten zeker zullen kunnen aanwenden in de strijd tegen het terrorisme. Spreker denkt hierbij onder meer aan de wetgevende initiatieven inzake getuigenbescherming, spijtoptanten en omkering van bewijslast.

Op Europese niveau werd door commissaris Vitorino gepleit voor wederzijdse erkenning van de juridische beslissing binnen de Europese Unie. Dit zal de problemen inzake uitlevering verminderen.

Verschillende landen werken met een lijst van terroristische organisaties. Het State Department in de Verenigde Staten werkt met een lijst. In het Verenigd Koninkrijk heeft men nu een 24-tal organisaties op een lijst gezet.

Spreker meent dat dit vooral een Angelsaksische benadering is. Door een opname op de lijst krijgen de betrokken diensten bijkomende wetgevende instrumentaria ter beschikking, voornamelijk met betrekking tot het in beslag nemen van fondsen, visabeperkingen en dergelijke.

Zo'n lijst biedt volgens de spreker niet onmiddellijk een grote meerwaarde omdat terrorisme een vrij dynamische aangelegenheid is en men van de ene organisatie snel op een andere kan overschakelen. Een dergelijke lijst heeft dus enkel een meerwaarde als er bijzondere bevoegdheden aan worden gekoppeld.

Het probleem van de visa moet op Europees vlak worden geregeld. Gelet op het Schengen-akkoord kunnen de politiediensten niet zomaar optreden. Uiteraard hangt dit ook af van de buitengrens waar men zich aanbiedt.

Internationale samenwerking in de strijd tegen het terrorisme is zeer belangrijk. Terrorisme is nog meer dan georganiseerde criminaliteit een internationale, dynamische en snel bewegende vorm van criminaliteit. Spreker pleit dan ook voor het verbeteren van allerlei initiatieven die reeds aan de gang zijn.

In de terrorismebestrijding worden vaak bilaterale overeenkomsten afgesloten. Spanje heeft bijvoorbeeld een akkoord met Italië en is aan het onderhandelen met het Verenigd Koninkrijk. Ook binnen de Europese Unie worden allerlei initiatieven genomen. Tijdens het Belgische voorzitterschap zal de werkgroep terrorisme van de derde pij ler proberen terug te keren naar de essentie van de zaak, omdat de werkgroep, volgens de Belgische delegatie, afweek van zijn normale rol en eerder ad hoc werd gediscussieerd.

Op dit ogenblik wordt gewerkt aan snelle informatie-uitwisseling waarin Europol een rol moet spelen en aan het op Europees niveau verstrekken van beleidsmatig advies. Onze Spaanse collega bijvoorbeeld heeft terecht gesteld dat er inzake explosieven geen enkele Europese richtlijn bestaat. Door de ETA zijn er twee diefstallen uitgevoerd bij dezelfde firma, de eerste in Grenoble en de andere in Bretagne.

Het is merkwaardig dat er wel een harmonisering is van de wapenwetgeving binnen de Europese Unie maar niet geen preventieve maatregelen zijn genomenmet betrekking tot explosieven.

Europol moet op termijn oplossingen kunnen aanreiken. Sinds het Verdrag van Amsterdam en de oprichting van de Europol-overeenkomst behoort de strijd tegen terrorisme tot de bevoegdheden. Hoewel dit reeds was voorzien in het Verdrag van Amsterdam geeft men nu aan dat dringend werk moet worden gemaakt van gemeenschappelijke teams. Er wordt geprobeerd gemeenschappelijke analyses te maken om alle inlichtingen van de Europese politiediensten naast elkaar te leggen.

Terzake rijst een probleem van juridische aard, omdat niet alle gegevens in Europol ter beschikking kunnen worden gesteld aangezien alles wat een lopend gerechtelijk onderzoek zou kunnen leiden tot procedurebetwistingen.

Dit is een probleem dat in het kader van de Europese samenwerking op justitieel vlak zou moeten worden geregeld. Immers, naast de Europese politionele samenwerking is er ook de Europese justitiële samenwerking (Eurojust).

Het Europees rechtshulpverdrag heeft op dit punt heel wat verbetering gebracht, niet alleen voor de bestrijding van terrorisme maar op het vlak van het geheel van de justitiële samenwerking.

Enerzijds begint het Europees justitieel netwerk alsmaar beter te functioneren en anderzijds is er Eurojust.

Op internationaal vlak werkt België met liaisonofficieren via dewelke informatie wordt uitgewisseld. De werking van Interpol is eerder academisch. Met de Dienst Terrorisme wordt eenmaal per jaar vergaderd. Interpol heeft weliswaar een analysedienst maar het terrorisme is als dusdanig niet opgenomen in de oprichtingsakte. In elk geval houdt ook Interpol zich bezig met het terrorisme en België gebruikt dit kanaal als het aangewezen is.

De Verenigde Naties, tenslotte, hebben een soort preventieve dienst, onder meer in Wenen en New York, die een aantal aanbevelingen geeft. Uiteraard houden ze zich bijzonder bezig met internationale conventies, waarbij het departement van Buitenlandse Zaken voor België als onderhandelaar optreedt in alle internationale overeenkomsten tegen terrorisme.

2. De antiterroristische gemengde groep (AGG) (3)

De vertegenwoordiger van de AGG zet uiteen dat de dienst in 1984 werd opgericht na een aanslag op de synagoge van Brussel (1982) door de toenmalige minister van Justitie, de heer Gol. In 1991, na de Golfoorlog, kreeg de dienst een beter juridisch kader.

De dienst bestaat uit een twintigtal personeelsleden en heeft als opdracht het verzamelen, het analyseren en het evalueren van de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het nemen van maatregelen, zowel op bestuurlijk als op gerechtelijk vlak, zowel ten aanzien van Belgen als de Belgische belangen in het buitenland.

De dienst staat onder het rechtstreeks toezicht van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie.

Het gaat om een onafhankelijke dienst die niet onmiddellijk is betrokken bij de opsporing zelf. Er worden gegevens verzameld en opgezocht. Dat gebeurt aan de hand van analyse, door het raadplegen van open bronnen en via contacten met specifieke politiediensten in andere landen.

De verdere uitdieping van de verzamelde informatie gebeurt door de inlichtingendiensten (zowel de Veiligheid van de Staat als de Dienst Inlichting en Veiligheid van het leger).

Voornamelijk voor de algemene en logistieke ondersteuning, werd de dienst in 1996 opgenomen in de Algemene Politiesteundienst maar met het behoud van het specifiek koninklijk besluit op de AGG.

Bij de integratie van de Algemene Politiesteundienst in de federale politie werd de AGG evenwel niet mee opgenomen. Aangezien het personeel van het AGG uit de politie- of inlichtingendiensten komt, moet de structuur dus opnieuw worden bekeken.

Als er een incident gebeurt dan kunnen we, aan de hand van elementen die we op het ogenblik van de feiten inwinnen, het onderzoek een bepaalde richting geven. Als een bommelding bijvoorbeeld door een bepaalde groepering wordt opgeëist, dan kan de dienst aangeven binnen welke groepering de feiten moeten worden gesitueerd.

De dienst maakt permanent analyses. Wanneer de Amerikaanse president in het kader van de NATO-top een bezoek brengt aan België, dan is niet de president van de Verenigde Staten, maar wel de NATO-top voor ons het belangrijkste element. Naast de president van de VS worden immers ook nog de president van Frankrijk en een hele reeks ministers verwacht, waarvan een aantal onder hen eventueel in hun land bedreigingen hebben gekregen.

Aan de hand van de gebeurtenissen kan men alle beschikbare informatie analyseren. De gegevens komen van de diensten op het terrein en worden vergeleken met de algemene politiek of uitspraken van de betrokken personaliteit en eventueel met de open bronnen. In die context moeten we ons een duidelijk beeld kunnen vormen van een dreiging. Het resultaat wordt meegedeeld aan de minister van Binnenlandse Zaken.

In feite worden de gegevens overgemaakt aan het crisiscentrum dat dan bepaalde maatregelen neemt omdat een dreiging uiteraard repercussies heeft voor de diensten op het terrein inzake beveiliging.

De analisten vergaderen elke morgen en overlopen de afgelopen vierentwintig uur. In functie daarvan worden bepaalde opdrachten gegeven aan de politie- of inlichtingendiensten om op het terrein zaken uit te zoeken en rapporten op te stellen voor Binnenlandse Zaken. Een kopie daarvan wordt aan de minister van Justitie overgemaakt.

Het belang van de inschatting van de bedreiging mag niet worden onderschat : België komt, wat VIP-bezoeken betreft, juist na New York.

Uiteraard heeft de AGG ook contacten met de veiligheidsdiensten van de Europese Unie. Ze zijn evenwel vaak belast met de fysieke veiligheid van het gebouw.

De AGG is eveneens vertegenwoordigd in de werkgroep terrorisme van de derde pijler en heeft ook contacten met de werkgroep terrorisme van de tweede pijler. AGG heeft een coördinerende rol. Tijdens het Belgisch voorzitterschap zal ze, op voorstel van Frankrijk, proberen een waardeschaal te geven voor alle VIP-bezoeken. Als een personaliteit in het land van herkomst extra beveiliging krijgt staat hij bij een bezoek aan ons land niet noodzakelijk aan dezelfde bedreiging bloot.

De protocollaire beveiliging, motorrijders rond de wagen, is er meer om vlot door het verkeer te kunnen rijden. Dat is geen beveilingsorganisatie.

Als er een reële dreiging bestaat, dan moet er een wagen van de Staatsveiligheid als begeleiding zijn en moeten er op het niveau van de politiediensten waar het evenement plaatsgrijpt eventueel veiligheidsmaatregelen worden genomen.

3. De Staatsveiligheid

De vertegenwoordiger van de Staatsveiligheid legt uit dat de werking van zijn dienst wordt bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, waarin de opdrachten van zijn dienst staan en waarin een definitie van terrorisme wordt gegeven.

Het is een operationele definitie : « terrorisme : het gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken ».

De taken van de dienst omvatten zowel inlichtingen als veiligheid.

Het gedeelte inlichtingen omvat het opsporen van spionage, inmenging, terrorisme, extremisme, proliferatie, schadelijke sektarische organisaties en georganiseerde criminaliteit.

De dienst beschikt over onvoldoende personeel om alles te kunnen volgen. Zowel bij het administratief personeel als bij het personeel « te velde », zijn meer mensen nodig.

Naast deze wet is er ook een protocolakkoord met de parketten-generaal, dat de doorstroming van informatie naar de parketten regelt. Dit protocol is toegepast bij de arrestaties van Arabische terroristen in 1998. Het werkt goed en maakt samenwerking met de politie mogelijk.

De Staatsveiligheid geeft ook informatie door aan de Algemene Rijkspolitie en aan de antiterroristische gemengde groep (AGG).

Wat de bevoegdheden betreft, zal spreker zich beperken tot die van de dienst die hij leidt : problement met islamitisch terrorisme, spionage en inmenging vanuit het Midden-Oosten, van de Maghreb tot Iran.

Het betreft dus ook de druk die wordt uitgeoefend op gemeenschappen in België die afkomstig zijn van deze regio's. Aangezien de dienst geen politiedienst is, beschikt hij enkel over administratieve middelen. De middelen moeten worden aangevuld via protocolakkoorden met andere diensten.

De organieke wet verplicht andere diensten niet om samen te werken met de Staatsveiligheid. De Staatsveiligheid mag zich bijvoorbeeld wel richten tot de minister van Financiën of tot de RSZ, maar er is een bilateraal akkoord nodig tussen de administraties om de doorstroming van informatie niet langer te laten afhangen van ad hoc-beslissingen. De dienst kan geen telefoons afluisteren, en mag zelfs geen geheime nummers of GSM-nummers identificeren.

Hoewel dergelijke berichten wel in de pers zijn verschenen, doet de Staatsveiligheid geen beroep op privé-detectives om deze informatie te achterhalen.

Dat de dienst van Belgacom geen gegevens mag krijgen over geheime nummers, verbaast de Europese collega's. Spreker denkt dat België het enige land is waar deze beperkingen gelden. Een onderzoek kan echter wel beginnen met het feit dat een buitenlandse dienst een telefoonnummer doorgeeft dat geïdentificeerd moet worden. De mogelijkheid om telefoons af te luisteren, om een nummer te identificeren en om inzage te krijgen in de telefoonfacturen is essentieel voor een inlichtingendienst. Een andere vraag is natuurlijk welk orgaan de telefoons zal afluisteren.

De bedoeling is uiteraard niet de privacy te schenden. Terroristen en « maffiosi » gebruiken steeds vaker voorafbetaalde telefoonkaarten. De enige manier om GSM te identificeren is via de gerechtelijke overheden, maar dat mag de dienst enkel als er een gerechtelijke vervolging zal worden ingesteld.

In het kader van terrorismezaken hebben wij aan de nationale magistraat inlichtingen verstrekt over valse documenten aangaande telefoonnummers. Het parket heeft de zaak laten onderzoeken, wat ertoe geleid heeft dat informatie verkregen werd omdat de onderzoeksrechter onze technische bijstand gevraagd heeft.

Wij zijn echter gebonden aan de regel van de derde dienst en mogen aan het gerecht geen gegevens verstrekken die verkregen werden via administratieve telefoontap door een buitenlandse dienst op zijn grondgebied.

Onze prioriteiten zijn dus de volgende : afluistering maar ook personeel, verlaters, materiaal, maar ook de verplichting voor telefoondienstenleveranciers om hun materiaal tot onze beschikking te stellen omdat de techniek te snel evolueert en onze aankopen deze evolutie niet kunnen volgen.

Wij kunnen ook een beroep doen op informanten. Hier gaan wij wel omzichtig te werk aangezien wij onafhankelijk zijn van de parketten en informanten weigeren die een gerechtelijk verleden hebben.

Dit kan problematisch worden wanneer groeperingen als de Taquir tegelijkertijd moslim-extremisten en gewone misdadigers zijn. Bij auto- of kredietkaartendiefstal is het moeilijk een onderscheid te maken tussen een gebruik voor het belang van de zaak en een eigen, persoonlijk gebruik. Voor dit milieu kan het gebruik van informanten die een strefblad hebben, overwogen worden. Momenteel doet de Staatsveiligheid geen beroep op dergelijke personen.

De Staatsveiligheid doet aan informatie, zij onderzoekt geen misdaden. Zij doet noch aan proactieve, noch aan reactieve informatie, alhoewel zij op vraag van het parket kan meewerken aan een proactief onderzoek, of op vraag van een onderzoeksrechter aan een reactief onderzoek.

De Staatsveiligheid doet dit werk door informatie uit te wisselen met de Europese en Amerikaanse diensten, en werkt samen met de federale politie.

4. De dienst « Terrorisme en Openbare Orde » van de federale politie (Terop)

De vertegenwoordiger van de dienst Terrorisme en Openbare Orde legt uit dat zijn dienst de cel Terrorisme van de derde opsporingsafdeling van Brussel vervangt. De dienst Terrorisme en Openbare Orde ressorteert onder de federale politie maar is een gedecontreerde dienst in Brussel. Die dienst heeft verschillende bestanddelen.

De cel Terrorisme bestaat eigenlijk sedert een aantal jaren. Het gaat om een klein de kern die thans geïntegreerd is in de dienst Terrorisme en Openbare Orde.

De dienst telt ongeveer veertig personeelsleden, allen mensen die in het veld werken.

Thans is de dienst een nationale referentie-eenheid.

De dienst doet het werk van de bestuurlijke politie. De AGG doet de evaluaties. De informatiegegevens worden verzameld door de dienst Terrorisme en Openbare Orde. De dienst vestigt de aandacht op gebeurtenissen die zich zouden kunnen voordoen.

Wat betreft de gerechtelijke politie, verricht de dienst onderzoek dat wil zeggen de misdrijven worden vastgesteld, de daders geïdentificeerd en er wordt overgegaan tot aanhoudingen. Er wordt ook geantwoord op kantschriften. In deze context wordt er gewerkt onder de leiding van een parketmagistraat of onder die van een onderzoeksrechter.

De dienst Terrorisme en Openbare Orde houdt zich ook bezig met de inlichtingen maar heeft vooral een gerechtelijke taak.

Het gaat om een discrete opdracht en de dienst poogt om aan zijn werk zo weinig mogelijk ruchtbaarheid te geven.

In België is er een migrantenbevolking en wij kunnen samenwerken met de migranten. Wij boeken resultaat door contacten met hen, met migranten van allerlei ideologische strekkingen die geen terroristen zijn. Dat maakt het ons mogelijk een opdracht met enig gemak uit te voeren.

Aangezien terrorisme een federale aangelegenheid is kan men zich afvragen waarom er geen onderzoekscel op federaal niveau is. Beschikken over een groep van deskundigen die hun deskundigheid kunnen inbrengen in de andere gedeconcentreerde gerechtelijke diensten en in de lokale politiediensten is immers belangrijk, maar het mag niet zo zijn dat een dergelijke groep het contact met de mensen in het veld verliest. Dat zou een vergissing zijn.

De dienst ressorteert onder de algemene directie van de gerechtelijke politie en doet werk voor de directie inzake coördinatie van de federale politie.

De eenheid is gevestigd te Brussel. Elk arrondissement, elke gerechtelijke directie beschikt over personeel dat zich bezighoudt met die aangelegenheden. De centralisering van de informatie verloopt via het « programma terrorisme ». Dit « programma » stuurt ons de informatie door.

De verwerking van de informatie is cruciaal. De informatie die uit het « programma terrorisme » komt, moet dezelfde zijn als die welke terechtkomt bij de antiterroristische gemengde groep (AGG) met uitzondering van wat tot het geheim van het onderzoek behoort. Iedereen moet over ongeveer dezelfde informatie beschikken om correcte evaluaties te kunnen uitvoeren.

Het gaat om één enkele eenheid maar in de andere gerechtelijke arrondissementen zijn er mensen die deel uitmaken van een afdeling informatie over de openbare orde, afdeling waarvan het aantal personeelsleden en de omvang van de informatieverzameling over de openbare orde varieert naargelang van de grootte van het arrondissement en het soort activiteiten. Elk arrondissement beschikt over gedecentraliseerde eenheden die zich bezighouden met terrorisme. Dat is noodzakelijk aangezien een Brussels onderzoeker in een ander arrondissement niet goed kan leiden. Hij is veel minder goed thuis in die arrondissement dan in Brussel.

5. Bespreking

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sektes » merkt op dat heel wat terrorismefenomenen zich niet enkel in Brussel voordoen. Tot op heden is er sprake van milieuactivisten in Antwerpen en Dendermonde; het terrorisme dat verband houdt met de Turkse gemeenschap vindt men vooral in Genk, in Gent en in Leuven terug. De dienst « Terrorisme en Openbare Orde » heeft dus tegenhangers in andere arrondissementen maar het personeelsbestand van die diensten is veel minder groot.

Een lid herinnert eraan dat het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » gepleit heeft voor deskundigheid op het plaatselijke niveau terwijl het probleem eigenlijk de federale Europese en internationale coördinatie betreft.

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » antwoordt dat indien men op federaal niveau de mogelijkheid wil behouden om het terrorisme te bestrijden, men een beroep moet doen op een beperkt en hooggespecialiseerd team. Het zou bijvoorbeeld zeer nuttig zijn over een eenheid van de wetenschappelijke politie te beschikken om na een bomexplosie het terrein te onderzoeken. Dergelijke deskundigheid vindt men gemakkelijker in Brussel dan in Ieper. Er zou dus geen al te grote centralisatie mogen zijn op federaal vlak. Om informtie te vergaren moet men dicht bij de bevolking blijven.

Aangezien de terrorismebestrijding een lokale bevoegdheid blijft, vreest de voorgaande spreker dat de informatieoverdracht soms gebrekkig verloopt en dat een lokale politie-eenheid de neiging zou hebben de controle over een zaak te behouden.

De vertegenwoordiger van de Terop heeft de indruk dat de term lokaal voor verwarring zorgt. Terrorismebestrijding is een aangelegenheid van de federale politie. De federale politie beschikt over gedecentraliseerde eenheden van gerechtelijke politie. Deze mogen niet verward worden met de lokale politie. De eenheden die zich in de arrondissementen bezighouden met terrorisme maken deel uit van de federale politie.

Een andere vertegenwoordiger van Terop wijst erop dat hij sinds 1985 met dit probleem bezig is, meer bepaald met de islam. Hij vindt het vruchteloos om met lokale eenheden te werken in zulk een klein land. Vanuit Brussel kan men alle andere steden binnen het uur bereiken. Het probleem is de informatiedoorstroming.

De eenheden die zich bezighouden met terrorisme en eenheden als de onze zouden best samengevoegd worden. Wij zijn de enigen die hiervoor bekwaam zijn. Nadien zouden er dan afdelingen opgericht kunnen worden binnen de lokale politie-eenheden.

Een lid besluit hieruit dat er dus afdelingen moeten komen in Brussel, Antwerpen, enz. Het verontrust hem te horen zeggen dat de federale politie weinig bevoegdheden heeft. Hij meent dat zij alle bevoegdheden heeft en dat zij besloten heeft hier en daar afdelingen op te richten.

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » antwoordt dat dit de huidige structuur is. In de voormalige rijkswacht fungeerde de Brusselse eenheid, die over een aantal deskundigen beschikte op dit vlak, als referentie-eenheid waarop alle andere eenheden een beroep konden doen voor extra steun. Dit is een goed systeem. Indien men een eenheid opricht die in terrorisme gespecialiseerd is krijgt men, zelfs indien lokale afdelingen opgericht worden, problemen in arrondissementen waar weinig terrorisme voorkomt.

Het zou een verspilling zijn daar eenheden op te richten die alleen in terrorisme gespecialiseerd zijn. Plaatselijke contacten zijn belangrijk. Een gedecentraliseerde afdeling in Ieper, bijvoorbeeld, moet zich niet uitsluitend met terrorisme bezighouden, omdat haar te weinig mensen zou kunnen toewijzen. Het systeem van een referentie-eenheid in Brussel is de beste oplossing omdat men zo een zekere terreinexpertise behoudt die een te gecentraliseerde eenheid niet kan hebben. Er moet ook rekening gehouden worden met de informatie van de lokale politie. De lokale politie moet erbij betrokken worden. Zo werken wij bijvoorbeeld samen met de Brusselse politie.

Een vertegenwoordiger van de Terop stelt vast dat de arrondissementele informatiekruispunten goed beginnen te werken.

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » vindt dat de informatie bij de AGG gecentraliseerd moet zijn en dat Brussel informatie moet kunnen raadplegen over Aarlen voor haar eigen onderzoekingen en om bedreigingen te kunnen evalueren. Het is belangrijk dat een informatiesysteem op poten wordt gezet. Dit zou bestaan uit een databank met gegevens van de bestuurlijke en gerechtelijke politie. De toegang tot deze databank moet strikt gereglementeerd en beschermd worden.

Een vertegenwoordiger van de Terop merkt op dat de onderzoekers in Brussel die elders gestuurd worden om een dossier te behandelen, benadeeld zullen zijn omdat zij te weinig op de hoogte zijn van de plaatselijke verenigingen en milieus. Zij zullen te rade moeten gaan bij plaatselijke agenten die de situatie wel kennen.

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » brengt een ander aspect te berde in het debat over de centralisatie van de informatie, namelijk de vormen van criminaliteit die bij het terrorisme aanleunen. Men weet bijvoorbeel dat het IRA betrokken is bij tabak- en alcoholsmokkel. Zulke misdrijven kunnen overal te lande plaatsvinden, vandaar dat de federale politie over gedecentraliseerde eenheden moet beschikken, die dicht bij de lokale politie staan.

Om over een federale onderzoekseenheid te kunnen beschikken, moet bovendien de oprichting van het federaal parket voltooid worden, maar moet men ook beschikken over een federale onderzoeksrechter.

Een vertegenwoordiger van de Terop meent dat dit een kwestie van opvatting is. Hij denkt niet dat een in Brussel gecentraliseerde eenheid het contact met de werkelijkheid zal verliezen, aangezien in elke gerechtelijke arrondissementsdienst een sectie van openbare orde ter beschikking zal staan van de DIRCO.

Deze mensen zullen een overzicht hebben van de maatschappij en van personen die eventueel aanhangers van terrorisme kunnen zijn. De nationale eenheid zal precies op hen een beroep moeten doen als zij lokale onderzoeken voert. Dit systeem lijkt ook beter te zullen werken dan het huidige.

Iedereen moet weten op wat voor een ambachtelijke wijze er nog wordt gewerkt. Telefoontap mag van de wet, maar op een dergelijke gelimiteerde manier en met dermate onvoldoende technische middelen, dat het onmogelijk is de tap goed uit te voeren. Voor het uitvoeren van telefoontaps in het milieu van de islamitische terroristen, kan de federale politie beschikken over één persoon die informatie in het Arabisch kan verwerken; bij de Staatsveiligheid zijn dat er misschien drie of vier. Hij levert geen kritiek op de ambachtelijke werkwijze, want zo wordt er ook nauwkeurig gewerkt. Zo heeft de dienst ook altijd kunnen overleven in het milieu. Maar een inlichtingendienst die geen telefoonnummers kan identificeren, een « nationale terrorismedienst » die geen telefoontaps kan uitvoeren, dat lijkt nogal chaotisch.

Het aantal personeelsleden is een probleem. De gerechtelijke dienst van Brussel beschikt over zes mensen die deze materie behandelen. Wellicht zijn er in de gedecentraliseerde gerechtelijke diensten nog wel een of twee personen te vinden die min of meer vertrouwd zijn met moslims. Spreker geeft geen cijfers voor de Staatsveiligheid, maar het is toch erg weinig voor 300 000 mensen.

De vertegenwoordiger van de Staatsveiligheid pleit ook voor een vlottere doorstroming van inlichtingen. Uit de diverse uiteenzettingen, waarin meerdere malen het woord « inlichtingen » is gevallen, blijkt dat samenwerking noodzakelijk is. In België is de enige inlichtingendienst echter de Staatsveiligheid. Als de federale politie tijdens het uitvoeren van haar opdracht stoot op inlichtingen die niet passen in een proactief onderzoek naar een misdrijf, zou zij deze moeten doorgeven aan de Staatsveiligheid, die immers belast is met « inlichtingen ».

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sektes » herinnert aan twee samenwerkingsakkoorden tussen enerzijds de Staatsveiligheid en het openbaar bestuur en anderzijds de gerechtelijke administratie.

Er zou een protocol moeten worden opgesteld tussen de Staatsveiligheid en de politiediensten, als bepaald in artikel 19 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De betrokken administraties hebben een dossier geopend om de samenwerking te bevorderen. Als het gaat om terrorisme, is het vaak de nationaal magistraat die de inlichtingen krijgt, de betrokken diensten samenbrengt en het onderzoek en de uitwisseling van informatie leidt. Deze samenwerking moet nog worden verfijnd.

De Staatsveiligheid moet bepaalde documenten ook classificeren. Enkel bevoegden hebben toegang tot die gegevens, en vooralsnog maken de politiediensten daar geen deel van uit. Voorlopig heeft enkel de commissaris-generaal die toegang.

De uitwisseling kan dus duidelijk nog beter. De samenwerking met de Staatsveiligheid verloopt echter steeds vlotter.

Tijdens Euro 2000 heeft de dienst weet gekregen van een bedreiging dankzij een telefoontap die in Nederland was uitgevoerd, waar nauwgezet wordt toegekeken op de naleving van het recht. Daaruit blijkt hoe nuttig een administratieve toelating voor telefoontap kan zijn, hoewel telefoontap natuurlijk ook moeilijkheden veroorzaakt.

Een vertegenwoordiger van de Terop heeft terecht benadrukt dat er naast de technische problemen ook problemen zijn met de taal. Spreker benadrukt nogmaals dat dit soort inlichtingen voor iedereen nuttig kan zijn, aangezien criminaliteit ook voorkomt in andere domeinen. Hij denkt bijvoorbeeld aan telefoontaps in de Arabische gemeenschap waarvoor specialisten nodig zouden zijn.

Op de vraag van een lid of er in Spanje ook privé-telefoons worden afgeluisterd, antwoordt de heer Martinez dat de politiediensten toestemming moeten vragen voor telefoontaps en dat daar strikte regels voor gelden. Als er na een maand tot zes weken geen positief resultaat is geboekt, trekt de rechter de toestemming in.

Om het verschil in middelen tussen de politiediensten nader toe te lichten, haalt de heer Martinez islamitisch terrorisme aan.

In de Belgische federale politie houden vier personen zich bezig met het « terrorismeprogramma »; in Spanje zijn dat er 80.

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » van de federale politie wijst erop dat België binnen de federale directie niet alleen over observatie maar ook over onderzoeksmogelijkheden beschikt. Als men daar de Terop in Brussel en alle gedeconcentreerde eenheden bijtelt en alle mogelijkheden voor zaken in verband met islamitisch terrorisme bij elkaar brengt, komt men tot heel andere cijfers.

Gezien de omvang van dit bevolkingssegment, meent een lid dat men toch moet erkennen dat er onvoldoende specialisten voorhanden zijn. De vorige spreker is het daarmee eens, als men het uitsluitend heeft over het islamisme.

Een lid vraagt wat er gebeurt wanneer een verdachte, die beseft dat hij in Brussel geïdentificeerd is, besluit naar Luik uit te wijken. Zelfs als men de informatie naar Luik doorstuurt, gaat er veel tijd verloren alvorens het dossier opnieuw op gang komt. Het ideaal zou zijn dat dezelfde personen hun werk voortzetten in Luik, aangezien zij alle informatie hebben. En als men er in Luik achterkomt dat dezelfde cel naar Genk is getrokken, worden de dossiers dan opnieuw doorgezonden ? Uit de geschiedenis van de Belgische politiediensten is gebleken dat sommige dossiers nooit aankomen ...

Een vertegenwoordiger van de Terop wijst erop dat zijn dienst toch beschikt over een politiebevoegdheid voor het hele land. Soms zal het dossier heel vlug in de fase van het onderzoek komen, wanneer wordt gewerkt met technieken die het optreden van de onderzoeksrechter vereisen. De Terop zet dus zijn werk voort, ongeacht de plaats in België waar het fenomeen opduikt. Ze blijft het dossier beheren en neemt bijvoorbeeld in Luik contact op met de personen die bijkomende informatie verzamelen. Het is de magistraat die zijn collega van het arrondissement waar men gaat optreden op de hoogte moet brengen.

Het hoofd van de dienst « Terrorisme en Sekten » van de federale politie voegt daaraan toe dat het federale parket toeziet op de kwaliteit van die dossiers en voor elk dossier een verantwoordelijke aanwijst. Het is niet de bedoeling om zich in de arrondissementen op te sluiten. De meerwaarde bestaat er juist in dat een brug wordt gebouwd tussen het lokale en het federale niveau.

Op verzoek van een lid verduidelijkt de vertegenwoordiger van de Veiligheid van de Staat dat binnen de Veiligheid van de Staat geen opdeling wordt gemaakt van het domein « terrorisme ». De sectoren van de externe diensten hebben een tegenhanger in de dienst analyse die gespecialiseerd is op dat vlak : bijvoorbeeld de gevaarlijke sekten, de Turks-Pakistaanse problematiek, de islamitische problematiek, extreem-rechts en extreem-links. Ten tijde van de aanslagen van de Cellules communistes combattantes (CCC) stond de dienst analyse van extreem-links op de voorgrond en beschikte over meer personeel.

Vandaag hebben het internationale communisme en andere splintergroepen duidelijk minder invloed in dit land dan twintig jaar geleden. De dienst analyse past zich aan de behandelde materie aan.

Wij verzamelen onze informatie aan de basis. Zo buigen wij ons al sinds 1983, 1984 over de problematiek van de moslimbroeders. Wij waren de eersten in Europa die dat deden. In andere landen lachte men ons een beetje uit en vroeg men ons waarom wij ons met dat probleem bezighielden.

De dienst analyse verzamelt krantenartikelen over terroristische en subversieve activiteiten of met algemene informatie die de regering of onze toezichthoudende ministers kunnen interesseren.

De heer Martinez had het over telefoontaps die tot één maand beperkt blijven. Voor een inlichtingendienst stemmen administratieve telefoontaps van maximum één maand overeen met nietsdoen. Een inlichtingendienst werkt op lange termijn, in tegenstelling tot een politiedienst. Hij werkt soms een jaar of anderhalf jaar aan onderzoek, opsporingen, confrontaties.

De Veiligheid heeft een nationale bevoegdheid maar beschikt over eenheden in de provincies die gespecialiseerd zijn voor alle aangelegenheden en die van een centrale sectie afhangen. Op nationaal niveau krijgen wij informatie van de secties van Luik, Antwerpen, Brugge en Charleroi, die wij behandelen.

Er is dus een verplichte filter bij de bevoegde centrale sectie die het probleem behandelt. Het heeft geen zin om een telefoontap van één maand toe te staan. Een inlichtingendienst volgt het doen en laten van kleine groeperingen; de onderzoeken duren een half jaar tot een jaar.

Een lid stelt vast dat men het heeft over terroristische en subversieve bewegingen. De woorden « en subversieve » zijn niet in de wet opgenomen.

De vorige spreker antwoordt dat men in plaats van het woord « subversief » de woorden « extremistische beweging » zou kunnen gebruiken. Het probleem van de telefoontap, zodra er een controlestructuur bestaat, of zodra er een dossier is ingediend, kan van dezelfde orde zijn als een onderzoeksdossier.

Men moet weten dat Frankrijk permanent 2 000 telefoontaps uitvoert. Met de geringe middelen waarover wij beschikken, zouden wij nooit de tijd hebben om veel personen te controleren. Wij doen dat naargelang we beschikken over inlichtingen uit het buitenland, inlichtingen uit een Belgische bron en om een dossier voor te bereiden dat normaal bij het onderzoek zou zijn afgelopen indien de feiten aan het licht kwamen. Maar in sommige gevallen slepen de dossiers zes tot acht maanden aan.

Een lid vraagt wat de bedoelingen van de minister van Justitie zijn in dit verband. Zonder het debat over de inhoud van een eventuele wet op de telefoontaps te willen openen, stelt hij vast dat het reeds herhaaldelijk heeft plaatsgehad zonder dat het werd afgerond omdat het heel moeilijk is de zaken af te bakenen. Dat is ook de reden waarom men dit artikel in de wet over de erkenning van de inlichtingendiensten had opgenomen. Maar men heeft zelfs het debat over die vermelding op het einde van de zittijd moeten afdwingen. Zodra men het debat opent over het woord « subversief » of over de bescherming van de Belgische belangen, stuit men op vakbondsmensen bij de kerncentrale en op een aantal sectoren die geenszins terroristen zijn en waaraan men niet mag raken.

De vertegenwoordiger van de Staatsveiligheid verklaart dat deze opmerking verband houdt met het technisch probleem van de invoering van een instrument dat het afluisteren wettigt en controleert. Laten we een voorbeeld nemen uit de kranten. De Staatsveiligheid had inlichtingen verzameld over een groep moslimfundamentalisten in de Vilvoordse regio. Er werden aanhoudingen verricht door de onderzoeksrechter, doch er werden geen wapens gevonden. Zonder over de juridische bewijzen te beschikken, weten wij dat die groep in verbinding staat met buitengewoon gevaarlijke personen in Engeland en dat er valse documenten waren die men echter niet in beslag kon nemen op het ogenblik van de interventie. Het feit dat men de documenten niet heeft kunnen vinden tijdens die laatste interventie, betekent niet dat de inlichtingen van de Staatsveiligheid en de onderzoeken van de federale politie niet betrouwbaar zijn. Het betekent alleen dat niet op het goede moment werd ingegrepen. Indien men kon overgaan tot telefoontaps via een administratieve toestemming had men wellicht nog enkele maanden kunnen wachten en op het geschikte ogenblik beslissen over een inval bij de betrokkenen die zich nu wel degelijk bewust zijn van de zwakheid vazn de democratie en dit gegeven tegen ons gebruiken.

IV. CONCLUSIES

De commissie heeft met veel interesse kennis genomen van de uiteenzettingen door de verschillende sprekers die een overzichtelijk beeld hebben geschetst van terrorisme en de verschillende mogelijkheden om deze op een efficiënte manier te bestrijden. Doch niet enkel de wetgevende aspecten zijn hierbij van belang, maar ook de verschillende diensten, belast met de bestrijding van het terrorisme, verdienen een bijzondere aandacht.

De commissie stelt na de verschillende hoorzittingen vast dat er verschillende politie- en inlichtingendiensten betrokken zijn bij de strijd tegen terrorisme :

­ op het niveau van de federale politie bestaat er de dienst Terrorisme en Sekten, die een coördinerende dienst is op federaal niveau. Zijn taken bestaan uit de coördinatie van de gerechtelijke onderzoeken, steun- en expertiseverlening en last but not least de programmawerking;

­ op het niveau van de gedeconcentreerde federale politie bestaat de dienst Terrorisme en Openbare Orde (TEROP) die de opvolger is van de derde opsporingssectie van de gerechtelijke dienst van de politie van het arrondissement Brussel. Deze dienst is zowel werkzaam op het terrein (opdrachten van de gerechtelijke politie) als op het vlak van het inwinnen van inlichtingen (opdrachten van de administratieve politie);

­ daarnaast bestaat de antiterroristische gemengde groep die als opdracht heeft het verzamelen, het analyseren en het evalueren van de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het nemen van maatregelen, zowel op bestuurlijk als op gerechtelijk vlak, zowel ten aanzien van Belgen als de Belgische belangen in het buitenland. Deze dienst beschikt dus over een gemengd karakter (politie- en inlichtingendienst);

­ tenslotte zijn ook de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendiensten betrokken bij de bestrijding van het terrorisme.

De commissie leert hieruit dat wat betreft de bevoegdheden verschillende diensten, belast met een zelfde opdracht, met name de bestrijding van terrorisme, elkaar overlappen. Deze bevoegdheidsoverlappingen zijn niet bevorderlijk voor de effectiviteit van de werkzaamheden. Vandaar dat de commissie er dan ook op aandringt dat er vanuit de regering dringend maatregelen moeten genomen worden om hierin een betere structuur en bevoegdheidsafbakening te bekomen. De commissie is van mening dat enkel met een gecoördineerde en goed georganiseerde aanpak de strijd tegen het terrorisme positieve resultaten kan opleveren.

Een vraag die zich heeft gesteld gedurende de werkzaamheden is waarom het GIA (Groupe interforces anti-terroriste) niet is opgenomen binnen de hervorming van de politiediensten. Dit heeft tot gevolg dat zich enkele fundamentele vragen hebben opgeworpen over het statuut van de personen tewerkgesteld in deze dienst alsook omtrent hun statuut daar zij zowel onder de gerechtelijke alsook de administratieve politie- en inlichtingendiensten ressorteren. Bovendien stelde zich de vraag hoe de concrete samenwerking met de federale politie, gestructureerd op 2 niveaus, moet verlopen. De commissie heeft hieromtrent vernomen dat de GIA geen politiedienst in de strikte zin van het woord is een bijgevolg over een bijzonder statuut beschikt. Vooraleerst blijven de personen, werkzaam in deze dienst, over hun politiestatuut beschikken en is het nieuwe statuut perfect toepasbaar op deze personen. Het kan evenwel niet ontkend worden dat de bepaalde zekerheid die hen betreft in de hervorming zich moet situeren in de bredere structurele hervorming van de inlichtingendiensten. Er werd evenwel akte genomen van het initiatief dat de minister van Binnenlandse Zaken hieromtrent heeft genomen. Wat betreft de controle op deze dienst moet opgemerkt worden dat zij, gezien hun bijzonder statuut, onder de controle vallen van de generale inspectie en niet, zoals de andere diensten, onder de bevoegdheid van Comité P en I ressorteren.

De politiediensten alsook de staatsveiligheid hebben gepleit voor bijkomende mogelijkheden inzake de inzet van technische middelen (afluisteren en kennisnemen van telefoongesprekken, ...) en de toegang tot bepaalde gegevens. Alhoewel de commissie niet ongevoelig is voor de aangebrachte argumenten wijst zij er evenwel op dat, in tegenstelling tot de politiediensten, er geen enkele vorm van toezicht wordt uitgeoefend op dit soort activiteit. Zij kan het mogelijk maken van dit soort bijzondere technieken dan ook enkel aanvaarden via een wettelijke regeling en mits door een bevoegde autoriteit toezicht wordt uitgeoefend. In dit verband meent de commissie dat het Comité I goed geplaatst is om te voldoen aan dergelijke opdracht en belast kan worden met het toezicht op het gebruik van deze bijzondere opsporingstechnieken, weliswaar dienen de perken duidelijk afgebakend te worden.

Concluderend besluit de commissie dat er noodzakelijkerwijs een gespecialiseerde eenheid, al dan niet bestaande uit de reeds aanwezige diensten, moet komen die als primordiale opdracht de bestrijding van het terrorisme heeft. De commissie dringt er dan ook op aan dat de regering hier onverwijld werk van maakt.

De besluiten zijn eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden. Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteur,
Paul WILLE.
De voorzitster,
Anne-Marie LIZIN.

BIJLAGE


STANDPUNT VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN, INGENOMEN TIJDENS DE COMMISSIEVERGADERING VAN 3 JULI 2001

De minister wil er eerst op wijzen dat de AGG geen politiedienst is in de eigenlijjke zin van het woord. Uiteraard heeft men hem niet uit het oog verloren bij de hervorming van de politiediensten. Bij de redactie van het organogram van de federale politie heeft de minister meerdere scenario's overwogen : onderdeel van de federale politiedienst, afhankelijk van de algemene inspectie, geïntegreerd in de Veiligheid van de Staat, ... Uiteindelijk is voor een status quo gekozen in afwachting van een meer diepgaande structurele hervorming van alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De leden van de AGG die politiebeambten waren blijven politiebeambten en het nieuwe statuut is volledig op hen van toepassing.

De efficiëntie van deze dienst hangt grotendeels af van de discretie errond. Een minimale geheimhouding met betrekking tot alles wat de dienst aangaat, is noodzakelijk.

Men hoeft niet ongerust te zijn over de controle op die dienst. Hij hangt rechtstreeks af van de minister van Binnenlandse Zaken en van de minister van Justitie. De dienst is soms onderworpen aan de controle van de algemene inspectie en soms aan die van het Comité P en die van het Comité I.

De regering werkt aan de inrichting van een dienst die een geïntegreerde analyse kan uitvoeren van de dreiging die het terrorisme en de subversieve activiteiten vormen voor de nationale veiligheid en de openbare orde. Uiteraard hangt de optimale werking van die dienst grotendeels af van zijn internationale contacten en de vormen van internationale samenwerking waaraan hij deelneemt.


(1) P. Wilkinson, Political Terrorism, Londen, Macmillan, 1974.

(2) The Antiterrorism and Effective Death Penalty Act of 1996, Pub. L. 104-132, 110 Stat. 1214 (the Act), signed by the Presidenton April 24, 1996, terrorism report nr. 2-774/1.

(3) Koninklijk besluit van 17 oktober 1991.