4-65

4-65

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 5 MAART 2009 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Karim Van Overmeire aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken over «het Flanders House in New York en de samenwerking tussen de federale diplomatie en de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland» (nr. 4-657)

De heer Karim Van Overmeire (VB). - Mijn vraag gaat niet alleen over het Flanders House in New York, maar ook over de samenwerking tussen de federale en de Vlaamse vertegenwoordigers in het buitenland, alsook over de bijdrage van de Belgische ambassade in het automobieldossier.

Minister-president Kris Peeters uitte bij de opening van het Flanders House in New York kritiek op de manier waarop de Belgische ambassade in Washington hem niet, of minstens onvoldoende, geholpen had in het automobieldossier. Hij vond dat `de informatie niet optimaal doorstroomde'. Hij werd vergezeld door een diplomaat van lagere rang die niet goed op de hoogte was van het dossier.

De minister van Buitenlandse Zaken was dan weer heel scherp voor het pas geopende Flanders House, alhoewel dat een initiatief van de Vlaamse regering is en er ook een Open Vld-excellentie bij de opening aanwezig was. `Een Flanders House in New York heeft een zeer beperkt nut', merkte hij op. `Een Vlaamse diplomatie die naast en niet met de Belgische werkt, heeft weinig of geen zin'. De minister-president antwoordde dan weer dat het niet slecht zou zijn als ook minister De Gucht zijn diensten eens aan een evaluatie onderwerpt. Zo ging dat nog even door.

Het is natuurlijk een feit dat de Belgische diplomatie nog altijd geen Vlaamsvriendelijk imago heeft. Er bestaan nog altijd ambassades waar er geen onthaal in het Nederlands is. Het omgekeerde is mij niet bekend. Sommige Belgische diplomaten vertegenwoordigen met veel enthousiasme en professionalisme Vlaanderen en de andere gefedereerde entiteiten, maar anderen hebben duidelijk heimwee naar de tijd dat `het buitenland' een exclusief Belgische aangelegenheid was.

Vlaanderen heeft de voorbije vijftien jaren een netwerk uitgebouwd. De samenwerking met de Vlaamse vertegenwoordigers en diensten verloopt vaak heel goed, maar vaak ook niet. Voormalig kabinetsadviseur voor buitenlands beleid, professor Lieven Tack, schrijft hierover: `Hoewel de relaties tussen de ambassades en de deelstaatkantoren door de band genomen op een professionele en zeer correcte manier verlopen, leggen de uitzonderingen smeulende conflicten bloot. Er zijn concrete casussen waarbij de deelstaatvertegenwoordigers in hun doen en laten heimelijk worden gedwarsboomd. De subtiele pesterijen gaan van fragmentarische of vertraagde informatiedoorstroming - zelfs wanneer het zuivere gewest- of gemeenschapsmateries betreft - tot het tegenwerken of gemeen belemmeren van de actie- en netwerkmogelijkheden van de gefedereerde vertegenwoordigers'.

In de praktijk hangt alles af van de goodwill van de mensen op het terrein. Vlaanderen heeft bovendien geen enkele inspraak in de keuze van de locaties van ambassades en consulaten, noch in de omvang en de bestaffing van deze posten. Dit alles betekent natuurlijk dat Vlaanderen in de federale diplomatie niet altijd het geschikte instrument vindt om zijn buitenlandse beleid uit te oefenen. Dat alles doet een aantal vragen rijzen.

Welk probleem rees er concreet in het automobieldossier en op welke manier is dit probleem nu verholpen?

Hoe staat de minister van Buitenlandse Zaken tegenover de oprichting van Vlaamse huizen, waarin de Vlaamse vertegenwoordigers en diensten in een bepaald land samengebracht worden? Meent de minister dat het nuttiger is om deze vertegenwoordigers en diensten in de Belgische ambassades te herbergen?

Hoe evalueert de minister de samenwerking tussen de federale en de Vlaamse vertegenwoordigingen in het buitenland?

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Eerst een woordje over wat er zich eigenlijk heeft afgespeeld. De vraag is wie begonnen is. Volgens mij de heer Peeters, die zei dat de federale diplomatie niet goed gewerkt heeft, dat de informatie niet doorgestroomd is en dat ik dringend een Vlaamse diplomaat naar de VS moet sturen.

De realiteit is dat die informatie wel zeer goed is doorgestroomd. Er zijn in totaal elf mails met informatie over de automobielsector naar de Vlaamse regering verzonden. Net voor het gesprek in Detroit plaatsvond, heeft onze ambassadeur ter plaatse, de heer Matthysen, die overigens een Vlaming is, de minister-president gebrieft over een onderhoud dat een Europese minister had gehad met de leiding van General Motors in Detroit.

De federale diplomatie heeft dus perfect gewerkt. Wie, zoals de heer Peeters, beweert dat de federale diplomatie niet werkte, zegt eigenlijk dat ik niet goed werk. Ik sta immers al bijna vijf jaar aan het hoofd van Buitenlandse Zaken. Ik verdedig mijn diplomaten omdat ik vind dat dit mijn taak is.

Bovendien slaat de kwestie van de Vlaamse diplomaat in Washington nergens op. Tot 2007 is daar altijd een diplomaat geweest. Die man heeft toen verlof zonder wedde genomen om een bijkomende universitaire opleiding te volgen, maar werd niet vervangen. Het is toch niet mijn verantwoordelijkheid dat de Vlaamse regering heeft nagelaten een Vlaams diplomaat te vervangen. Wellicht zag niemand er de noodzaak van in.

Ik denk inderdaad dat Vlaamse huizen weinig nut hebben, zeker niet in New York. Er zullen niet veel mensen spontaan even aanlopen op de 43ste verdieping van de New York Times Building. De Vlaamse diensten waren vroeger ondergebracht in de kanselarij van het consulaat-generaal in New York, een gebouw dat door de federale administratie is gehuurd. Ze konden daar in volle onafhankelijkheid werken en ze werden daar goed onthaald. De oprichting van het Vlaams Huis in New York is eigenlijk het uitgestelde resultaat van het initiatief - of de fata morgana - van de heer Bourgeois. Hij was van oordeel dat er in New York absoluut een Vlaamse diplomatische vertegenwoordiging moest komen. Wij zijn met iets meer dan tien miljoen Belgen, maar hij vindt dat we op vier verschillende niveaus diplomatiek vertegenwoordigd moeten zijn: op het Vlaamse, het Waalse, het Brusselse en het federale niveau. Ik heb gezegd dat het bijvoorbeeld veel nuttiger zou zijn een belangrijke tentoonstelling of concert in New York te organiseren en daar de sociaaleconomische milieus bij te betrekken.

Een element dat ik op dat ogenblik niet kende, maar totaal toevallig te weten ben gekomen, is dat er in het Museum of Modern Art binnenkort een belangrijke tentoonstelling over Ensor wordt geopend. Ensor is een van onze beroemdste schilders, trouwens een van de weinige Vlaamse schilders die deel uitmaken van de permanente collectie van het MoMA. Het federale niveau heeft voor die tentoonstelling een vrij aanzienlijke financiële bijdrage geleverd, maar de Vlaamse regering niet, omdat ze het geen nuttig initiatief vond. Als politicus zet ik al die zaken op een rij en verkondig ik mijn mening. Wie het daar niet mee eens is, mag daar gerust op antwoorden, maar liefst met argumenten.

De heer Karim Van Overmeire (VB). - Gisteren was er in het Vlaams Parlement ook applaus, maar dan voor minister-president Peeters, die ongeveer het tegenovergestelde verklaarde. Ik begrijp dat de minister van Buitenlandse Zaken zijn rol speelt. Het zou erg zijn als hij de federale diplomaten niet verdedigde.

Toch verbazen zijn verklaringen mij. De minister wijkt geen millimeter af van zijn eerste standpunt. Hij is minister-president Peeters geenszins tegemoet gekomen. Hij zegt dat de heer Peeters absoluut geen reden tot klagen had omdat het federale niveau daar perfect heeft gefunctioneerd. Ik heb de heer Peeters daarover gisteren ondervraagd en heb vastgesteld dat hij daar nog altijd een andere mening over heeft. Hij heeft namelijk ervaren dat de federale diplomatie niet ten volle functioneert wanneer het gaat om vragen van het Vlaamse niveau. Hij stelt vast dat er nog altijd veel federale diplomaten zijn die het bijzonder moeilijk vinden om niet alleen de hele federatie, maar ook de gefedereerde entiteiten te vertegenwoordigen.

In een normaal federaal land neemt het federale niveau alle diplomatieke en buitenlandse aangelegenheden voor zijn rekening, maar België is geen normaal federaal land. Nog niet zo lang geleden heeft de minister zelf gezegd dat België eigenlijk alleen nog een diplomatieke conferentie is en dat de toestand alleen maar erger wordt. Tegen die achtergrond kan niemand het Vlaanderen kwalijk nemen dat het een eigen diplomatiek netwerk uitbouwt. Minister De Gucht noemt dat een fata morgana; ik noem dat een verstandige zet.

Wenst de federale diplomatie ook in de toekomst nog een rol te spelen, dan zou ze best wat meer rekening houden met het Vlaamse niveau en goed beseffen dat ze niet alleen de federatie vertegenwoordigt, maar ook de gefedereerde entiteiten, dus ook Vlaanderen, dat de meerderheid in de federatie uitmaakt. Er zijn nog altijd ambassades waar Vlamingen niet in hun eigen taal terechtkunnen. De telefoon wordt er in het Engels of het Frans opgenomen, maar niet in het Nederlands. Dat staat symbool voor een mentaliteit die op veel ambassades heerst.

De heer Karel De Gucht, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken. - Ik heb niet beweerd dat Vlaanderen geen vertegenwoordigers mag uitzenden. Ik heb er bij de Vlaamse regering al verschillende malen op aangedrongen om meer handelsattachés naar het buitenland te sturen.

De vraag is of het zinvol is de Vlaamse vertegenwoordiging afzonderlijk te huisvesten en 20 miljoen euro per jaar meer uit te geven, dan wel een kantoor te openen op het Belgische consulaat waar handelsattachés van de gewesten in volledige onafhankelijkheid hun werk kunnen doen. Dat was een opmerking als goed huisvader.

Verder heb ik gereageerd op de uitspraak van minister-president Peeters, die zich beklaagde over de federale diplomatie. Daar heeft hij mijns inziens geen enkele reden toe. Er kan uiteraard altijd iets verkeerd lopen; dat zou ook in de Vlaamse diplomatie kunnen gebeuren. Ik heb de klachten echter grondig onderzocht en ze zijn niet gegrond. Ik heb de toespraak van minister-president Peeters in het Vlaams Parlement niet gehoord, maar mocht hij bij zijn opmerkingen blijven, zoals de heer Van Overmeire beweert, dan zou ik dat spijtig vinden.

In verband met de taal waarin het ambassadepersoneel de telefoon opneemt, wil ik het volgende zeggen. Op een ambassade werken meestal één, twee of drie diplomaten en het andere personeel wordt grotendeels ter plaatse in dienst genomen. In kleinere ambassades kan het voorvallen dat een plaatselijk personeelslid dat de telefoon opneemt, toevallig geen Nederlands kent of de telefoon niet spontaan in het Nederlands opneemt. Dat heeft niets te maken met een doelbewust beleid.

Mijn departement behandelt alle gewesten op voet van gelijkheid en steunt ten volle elk initiatief van welke gefedereerde entiteit dan ook. Daarom bevallen die opmerkingen me niet. Ze slaan nergens op. Misschien kan vraagsteller voorstellen om een gemengde onderzoekscommissie Vlaams Parlement-Senaat op te richten om die zaak uit te spitten. Dat zou wel plezierig zijn.