3-18

3-18

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 23 OKTOBER 2003 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Frank Vanhecke aan de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken over «de weigering van de Brusselse regering om het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord in te trekken na de schorsing van dit akkoord door de Raad van State» (nr. 3-22)

De voorzitter. - De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, antwoordt namens de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Frank Vanhecke (VL. BLOK). - Het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord is een politieke regeling in de schoot van de opeenvolgende Brusselse regeringen die erin bestaat de taalwetgeving inzake indienstneming van personeel in Brussel op verregaande wijze teniet te doen. Het komt er op neer dat de toezichthoudende overheden, dat zijn de Brusselse regering voor de gemeenten en het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie voor de OCMW's, op grootschalige wijze toelaten dat de plaatselijke besturen eentalig, Franstalig personeel in dienst nemen, daar waar de taalwet verplicht tweetalig personeel in dienst te nemen. In de praktijk komt dit dus neer op een massale overtreding van de taalwet.

Op 8 april 2003 velde de Raad van State, afdeling administratie, een arrest waarbij de tenuitvoerlegging van de twee omzendbrieven van juli 2002 betreffende het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord wordt geschorst. Een schorsing betekent dat de bestaande bestreden regelingen van die twee omzendbrieven blijven bestaan in afwachting van hun eventuele latere vernietiging, maar voorlopig alvast niet meer mogen worden toegepast.

De Raad van State oordeelde immers dat deze omzendbrieven een overtreding inhouden van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken van 18 juli 1966 door via verordenende omzendbrieven voorschriften op te stellen waardoor personeelsleden van de plaatselijke besturen minstens tijdelijk worden vrijgesteld van het afleggen van een taalexamen. Verder oordeelde de Raad dat de toezichthoudende overheden niet kunnen verzaken aan hun vernietigingsbevoegdheid en dat de efficiëntie en de continuïteit van de dienstverlening geen excuus kunnen zijn voor de illegale regeling van het zogenaamde taalhoffelijkheidsakkoord.

In een eerste reactie liet de Brusselse regering bij monde van haar toenmalige minister-voorzitter, de heer de Donnea, weten dat het politieke akkoord dat ten grondslag ligt aan de twee omzendbrieven onverkort zou worden toegepast. Hij beriep zich daarvoor op de continuïteit van het bestuur en de efficiëntie van de dienstverlening, uitgerekend argumenten die door het arrest van de Raad van State naar de prullenmand werd verwezen. Tijdens de zitting van 2 mei 2003 van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad bevestigde hij deze beleidskeuze. Het illegale vernietigingsbeleid van de Brusselse regering wordt gewoon voortgezet, alsof er niets aan de hand is.

In een democratische rechtsstaat is het uiteraard absoluut onaanvaardbaar dat een overheid gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt, zeker wanneer het arresten van één van de hoogste gerechtelijke organen betreft.

De federale overheid is in deze zaak betrokken partij. Dat heeft ze overigens zelf expliciet erkend door een verzoekschrift in te dienen om als belanghebbende partij te mogen tussenkomen in deze zaak. Dat verzoekschrift werd merkwaardig genoeg niet ingediend om de klagers in hun terechte verzoeken te ondersteunen, maar integendeel om de verweerders in hun overtreding van de taalwet bij te staan, reden waarom het verzoek van de federale overheid door de Raad van State werd afgewezen. Niettemin blijft de federale overheid ten volle bevoegd voor de regeling van het taalgebruik in Brussel en is het een feit dat er met het taalhoffelijkheidsakkoord in hoofde van de Brusselse regering een bevoegdheidsoverschrijding heeft plaatsgegrepen, ten nadele van de federale overheid.

Staat de huidige regering nog steeds achter het in een democratische rechtsstaat onverdedigbare standpunt dat door de vorige minister van Binnenlandse Zaken werd ingenomen, met name dat de Brusselse regering in haar recht is met het taalhoffelijkheidsakkoord, of sluit deze regering zich aan bij het arrest van de Raad van State?

Respecteert deze regering het arrest van de Raad van State en zo ja, overweegt zij onmiddellijk maatregelen te nemen ten einde zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de bevoegdheidsovertredingen vanwege de Brusselse regering ten nadele van de federale overheid met betrekking tot het taalhoffelijkheidsakkoord?

Wat is het standpunt van de federale regering omtrent de weigering van de Brusselse regering om een arrest van de Raad van State ten uitvoer te brengen, meer bepaald om gevolg te geven aan de schorsing van de twee omzendbrieven die uitvoering geven aan het taalhoffelijkheidsakkoord? Brengt de minister deze problematiek op het overlegcomité? Welke maatregelen overweegt hij te nemen om de Brusselse instanties te dwingen dit arrest na te leven?

De heer Louis Michel, vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken. - De Raad van State heeft bij arrest van 8 april 2003 de omzendbrief van 18 en 19 juli 2002 betreffende het taalhoffelijkheidsakkoord van het Verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke regering voorlopig geschorst. De Raad zal zich definitief over de vordering tot schorsing uitspreken na kennisname van het antwoord van het Arbitragehof op een prejudiciële vraag in verband met de bestaanbaarheid van artikel 5ter van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het is vanzelfsprekend dat in een rechtsstaat een arrest van de Raad van State bestemd is om te worden nageleefd door de bestuurlijke overheid wier akte door de Raad is geviseerd.

Ik herhaal nogmaals het principe dat het toezicht op de toepassing van de taalwetgeving aan het gewoon administratief toezicht toekomt, waarvoor de gewesten, in casu de Brusselse Hoofdstedelijke regering, bevoegd zijn. De federale regering is niet bevoegd de gewesten ter zake dwingende maatregelen op te leggen.

De heer Frank Vanhecke (VL. BLOK). - Ik stel vast dat de volstrekt onwettelijke toestand zoals die in Brussel heerst ten nadele van de Vlamingen, door de minister vanzelfsprekend wordt gedoogd. Ik blijf van oordeel dat we niet in een rechtsstaat leven als de belangen van de Vlamingen door de federale overheid worden geschaad en de volstrekt onwettelijke toestand door u wordt gedoogd.