2-250 | 2-250 |
(Voor de tekst geamendeerd door de commissie voor de Justitie, zie stuk 2-1087/8.)
De voorzitter. - Artikel 2 luidt:
Artikel 488bis, b), van het Burgerlijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wet van 8 november 1998, wordt vervangen als volgt:
"Art. 488bis, b) - §1. Op zijn verzoek, op verzoek van elke belanghebbende of van de procureur des Konings kan aan de te beschermen persoon een voorlopige bewindvoerder worden toegevoegd door de vrederechter van zijn verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van zijn woonplaats.
De vrederechter kan die maatregel ambtshalve nemen, wanneer bij hem een verzoek werd ingediend als bedoeld in de artikelen 5, §1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet. Artikel 7, §1, van dezelfde wet is in dit geval eveneens van toepassing.
§2. Eenieder kan ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats en subsidiair van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent een aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal of een authentieke akte opgesteld. Het proces-verbaal wordt medeondertekend door de persoon die de verklaring heeft afgelegd. De vrederechter kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker naar de verblijfplaats en in voorkomend geval, naar de woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt georganiseerd door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleging van het centraal register. De Koning bepaalt welke autoriteiten gratis toegang hebben tot het centraal register.
Vooraleer de vrederechter kennis neemt van een verzoekschrift, moet de griffier nagaan of in het in het tweede lid bedoeld register een verklaring werd opgenomen. In het bevestigend geval, laat hij door de notaris of de vrederechter, bij wie de verklaring werd afgelegd, een eensluidend verklaard uittreksel overzenden.
Eenieder kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroepen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping gebeurt, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte.
De vrederechter kan om ernstige redenen, gemotiveerd afwijken van de in het eerste lid, uitgedrukte wil.
§3. De echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt, de vertrouwenspersoon of een lid van de naaste familie die of dat als voorlopige bewindvoerder werd aangesteld, kan ten overstaan van de vrederechter een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien het mandaat niet zelf verder kan worden uitgeoefend. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal opgesteld, dat onmiddellijk bij het procesdossier bedoeld in artikel 488bis, c), §4, wordt gevoegd.
Telkens de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de voorlopige bewindvoerder bedoeld in het voorgaande lid, moet hij vooraf nagaan of in het procesdossier een verklaring werd opgenomen. De vrederechter kan om een ernstige reden, bij gemotiveerde beschikking afwijken van de in het eerste lid bedoelde verklaring.
§4. De te beschermen persoon heeft het recht zich, voor de duur van het voorlopig bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf of, als hij er zelf geen aanwijst en indien nodig, door de vrederechter aangewezen vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in §7, en in de artikelen 488bis, c), §2 en §3, 488bis, d), en 488bis, f), §1 en §5.
De aanwijzing gebeurt door een verzoek daartoe gericht aan de vrederechter door de te beschermen persoon of door een derde in het belang van de te beschermen persoon bij de aanvang of tijdens de duur van het voorlopig bewind.
Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de voorlopige bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, moet hij de vrederechter verzoeken de beschikking te herzien als belanghebbende overeenkomstig artikel 488bis, d).
§5. Het verzoek tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder vermeldt, op straffe van nietigheid:
1. de dag, maand en het jaar;
2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon;
3. het voorwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan;
4. de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in voorkomend geval van zijn echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijke gezin vormt;
5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen.
Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat en vergezeld zijn van een attest van woonplaats, of, bij ontstentenis, van verblijfplaats van de te beschermen persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is.
Het verzoekschrift vermeldt bovendien en voor zover mogelijk:
1. de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon;
2. de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;
3. de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad.
Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter binnen acht dagen de verzoeker om het aan te vullen.
Het verzoekschrift kan tevens suggesties vermelden betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden.
De artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
§6. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandige geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft.
De verklaring vermeldt of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen, en in het bevestigend geval, indien zulks gelet op zijn toestand, aangewezen is. Tevens vermeldt deze verklaring of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen van rekenschap van het beheer.
Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt.
Indien er om redenen van dringendheid geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, gaat de vrederechter na of het aangevoerde motief van dringendheid gerechtvaardigd is.
Indien ja, stelt hij binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen, een geneesheer-deskundige aan die gelast wordt de te beschermen persoon te onderzoeken en die, indien nodig, de in het vorige lid bedoelde geneeskundige verklaring opstelt.
§7. De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon.
De te beschermen persoon en zijn echtgenoot, de wettelijke samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van hun advocaten en de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon.
Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend een uittreksel van de verklaring bedoeld in artikel 488bis, b), §2 gevoegd.
In de gerechtsbrief wordt vermeld dat de te beschermen persoon het recht heeft een advocaat en een vertrouwenspersoon aan te wijzen.
Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend, van de plaats en het tijdstip van het verhoor van de te beschermen persoon.
De personen die bij gerechtsbrief worden uitgenodigd in die hoofdstuk worden aldus partij in het geding tenzij verzet hiertegen ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief.
Deze familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen. Zij kunnen bovendien te allen tijde de vrederechter schrijven die de ontvangst van hun brieven bevestigt. Deze stukken zullen aan het dossier van de te beschermen persoon worden toegevoegd.
Er wordt overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid gehandeld indien de vrederechter overweegt ambtshalve een maatregel te nemen. Deze laatste mag zich eveneens begeven naar de verblijfplaats van de persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld.
De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De oproeping gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief.".
Op dit artikel hebben mevrouw De Schamphelaere en de heer Vandenberghe amendement 118 ingediend (zie stuk 2-1087/9) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 488bis, b), §3, tweede lid, tussen de eerste en de tweede zin, de volgende zin voegen:
"In de regel roept hij ook de beschermde persoon op".
Op hetzelfde artikel hebben mevrouw De Schamphelaere en de heer Vandenberghe amendement 119 ingediend (zie stuk 2-1087/9) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 488bis, b) §6, laatste lid de woorden "Indien ja," vervangen door de woorden "Indien dit het geval is".
Op hetzelfde artikel hebben mevrouw De Schamphelaere en de heer Vandenberghe amendement 120 ingediend (zie stuk 2-1087/9) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 488bis, b), §7, zesde lid, eerste zin, de woorden "in die hoofdstuk" vervangen door de woorden "overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk".
-De stemming over de amendementen wordt aangehouden.
-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.