Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-56

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-3671 van de heer Noreilde d.d. 9 november 2005 (N.) :
Gratieverlening. — Gehanteerde criteria.

Het verlenen van individuele of collectieve gratie aan mensen in hechtenis is een voorrecht van de Koning, lees de minister van Justitie. In de voorbije decennia was het beleid ter zake wisselend. Verjaardagen van de Koning of blijde gebeurtenissen gaven soms aanleiding tot collectieve gratie. De vorige minister van Justitie was ter zake duidelijk en weigerde van dit middel tot verkorting van de hechtenis gebruik te maken.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Heeft de geachte minister reeds individuele of collectieve gratie verleend ?

2. Zo ja, hoeveel gedetineerden hebben er sinds haar aantreden reeds gebruik van gemaakt ? Wat zijn de gehanteerde criteria voor individuele gevallen ?

3. Zoniet, is ze van plan dit beleid tijdens haar volledige ambtstermijn aan te houden ?

Antwoord : 1 en 2. Tijdens deze legislatuur is aan een gedetineerde gedeeltelijke kwijtschelding van de straf toegekend en zijn 550 maatregelen van individuele genade verleend aan veroordeelden die niet of nog niet in de gevangenis waren opgesloten. Overigens zijn 2 454 verzoeken om genade verworpen bij koninklijk besluit.

Tijdens dezelfde periode werd geen koninklijk besluit houdende collectieve genade uitgevaardigd.

De wenselijkheid een maatregel van individuele genade toe te kennen wordt beoordeeld op grond van diverse elementen zoals de aard van de feiten, de omstandigheden waarin de feiten zijn gepleegd, de antecedenten en het huidige gedrag van de gedetineerde, in voorkomend geval de inspanningen die hij ten aanzien van het slachtoffer heeft gedaan. Er wordt hoe dan ook rekening gehouden met de sociale en professionele toestand en de gezinstoestand van de gedetineerde, alsmede met de eventuele kansen op reclassering van de veroordeelde. De toestand wordt algemeen onderzocht, waarbij aan geen enkel element enige bijzondere voorkeur wordt verleend.

3. Aangezien het recht tot verlenen van genade een prerogatief is die aan de Koning wordt toegekend bij artikel 110 van de Grondwet, ressorteert het onder zijn discretionaire bevoegdheid en moet het bijgevolg niet met redenen worden omkleed en evenmin worden verantwoord.