Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9143

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 24 mei 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken

Een Europese strategie inzake de uitvoer van wapens

wapenhandel
Midden-Oosten
wapenindustrie

Chronologie

24/5/2013Verzending vraag
15/10/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3377

Vraag nr. 5-9143 d.d. 24 mei 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Belgische wapenexport in 2011 bedroeg ruim 300 miljoen euro. Handelaars in wapens wrijven zich gelukzalig in de handen. Hoe meer bloedige conflicten in de wereld, hoe beter hun winkel draait. Daarmee dienen ze met overtuiging, maar zonder veel ethische reflecties hun belangrijkste doelstelling: geld verdienen, ongeacht de effecten errvan op mensen of milieu… Kortom: de toekomst van onze gemeenschappen en leefomgeving kan hen eigenlijk gestolen worden. Niet voor niets klinkt het melodramatische maar niet van waarheid gespeende oordeel: het gaat over handelaars in dood en vernieling, weliswaar strak in het pak en met beschaafde omgangsvormen. Een gelovig mens zou refereren aan de uitspraak over "witgekalkte graven".

Ongetwijfeld herkent de minister in deze intro de boodschap van een pacifist, verkondiger van naïeve boodschappen en wereldvreemde troubadour van love and peace. De minister is immers zeker vertrouwd met de tegenargumenten: (1) als België het niet doet, dan doet een ander land het wel; (2) we controleren toch streng de wapenuitvoer, die nooit naar conflictgebieden of onbetrouwbare regimes gaat; (3) we kunnen onze legers toch niet afschaffen, want dan zouden we spoedig worden veroverd door minder naïeve lieden. Ik hoor deze argumenten al decennia lang. Als we de omvang van alleen al onze wapenuitvoer bekijken, dan kunnen we niet anders dan te besluiten dat de wapenlobby glorieert en triomfeert.

Even ongetwijfeld kent de minister de details van deze uitvoer. Ik geef hem graag enkele cijfers:

- bijna 3 miljoen euro uitvoer naar Egypte;

- ruim 250 miljoen euro naar Saoedi-Arabië;

- ruim 4,5 miljoen euro naar Oman;

- ruim 4,2 miljoen euro naar Bahrein;

- ruim 30 miljoen euro naar Koeweit;

- zelfs 230.000 euro naar Qatar.

De minister mag mij gerust van enige naïviteit verdenken, maar mag ik in ruil met veel argwaan dit lijstje evalueren? Egypte: niet meteen schoolvoorbeeld van een stabiel regime. De oliestaten, stuk voor stuk dictaturen, ongegeneerde feodale regimes waar de meest elementaire rechten van de mens (in het bijzonder van de vrouw) worden afgewezen. Daarbij durf ik zonder veel terughoudendheid een aantal van deze regimes ervan te verdenken te fungeren als doorvoerplaatsen voor deze wapens naar nog minder gerespecteerde regimes of zelfs bewegingen die vaak als "terroristen" worden gecatalogeerd.

De minister zal mij wellicht in alle minzaamheid verwijzen naar de verantwoordelijkheid van de gewesten in deze zaken. Daarin moet ik hem bijtreden. Mijn vraag beoogt echter meer dan een krachtige morele veroordeling van de Belgische wapenindustrie en de overheden die deze export toestaan, er zelfs economisch voordeel van genieten.

Ik stel vooral vragen over de urgentie om met de EU een strategie uit te werken.

Bevestigt de minister de cijfers over de uitvoer van wapens, zowel qua omvang als qua bestemmingen? Hoe beoordeelt hij, los van zijn ministeriële en federale bevoegdheden ter zake, deze economische activiteiten vanuit een ethisch en moreel kader? Vindt de minister de wapen- en oorlogsindustrie een eerbare en zelfs te stimuleren handelspraktijk?

Hoe evalueert de minister de omvangrijke leveringen van Belgische wapens aan een aantal Arabische staten,meer bepaald ook oliestaten? Beaamt hij dat de regimes van deze staten niet meteen veel vertrouwen wekken en dat de geleverde wapens ongetwijfeld bijdragen aan het in stand houden van dictatoriale en feodale regimes - zonder enige consideratie voor de rechten van de mens en afgeleiden - en dat de wapens wellicht worden doorgevoerd naar andere onbetrouwbare regimes en terroristische bewegingen?

Is de minister bereid om over de export van wapens een urgente en omvattende strategie op EU-niveau te introduceren, waarbij de EU-lidstaten zich verbinden om qua wapenleveringen veel restrictiever te werk te gaan en uitdrukkelijk een verbod op wapenexport zouden uitvaardigen naar landen die systematisch en aanhoudend het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en afgeleide verdragen schenden? Zal de minister hieromtrent een initiatief nemen? Zo ja, wanneer en welk? Zo niet, wat houdt de minister tegen om vanuit België het voortouw te nemen - naar analogie met de rol die ons land ooit speelde in de strijd tegen de antipersoonsmijnen?

Antwoord ontvangen op 15 oktober 2013 :

De wet van 12 augustus 2003 wijzigde de bijzondere wet van 8 augustus 1980 over de institutionele hervorming, door de invoer, uitvoer en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materiaal, en de daaraan verbonden technologie, alsook van producten en de daaraan verbonden technologie voor tweeërlei gebruik, toe te vertrouwen aan de exclusieve bevoegdheid van de Gewesten. De federale bevoegdheid wordt gehandhaafd voor de import en de export van materiaal van het leger en de federale politie.

De wet bepaalt dat wapenexport en -doorvoer moeten voldoen aan de criteria van de Gedragscode van de Europese Unie.

Op 17 juli 2007 werd een Samenwerkingsovereenkomst tussen de Federale Staat en de drie Gewesten over deze materie afgesloten. Deze overeenkomst bepaalt dat de Gewesten een beroep kunnen doen op informatie vanwege de Federale Overheidsdienst (FOD) Buitenlandse Zaken met het oog op de toepassing van de Europese gedragscode.

Artikel 8 bepaalt echter dat landenanalyses en bijkomende inlichtingen vanwege de FOD Buitenlandse Zaken geenszins een standpunt inhouden over individuele exportdossiers en geen enkele aansprakelijkheid van de Federale Staat voor de toekenning of de weigering van een vergunning inhouden.

Het betreft hier inderdaad een exclusieve bevoegdheid van de Gewesten en het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de beslissingen genomen door de Gewesten in het kader van deze bevoegdheid.

Wat de Europese Unie betreft: in de verklaring over non-proliferatie en wapenuitvoer van de Europese Raad van juni 1991 is er voor het eerst sprake van gemeenschappelijke criteria voor wapenuitvoer. De Raad keurde, op 8 juni 1998 een Gedragscode goed, die voorziet in een gemeenschappelijk dispositief inzake wapenuitvoercontrole. De Code werd juridisch bindend door het gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB van 8 december 2008.

Deze bepalingen hebben gezorgd voor een grotere harmonisering van het nationale exportbeleid van de EU-lidstaten door de totstandkoming van gemeenschappelijke criteria, maar tevens door een mechanisme van consultaties in het geval een lidstaat overweegt een exportlicentie te machtigen die gelijkaardig is aan een licentie die door een andere lidstaat geweigerd werd. Het gemeenschappelijk standpunt heeft als doel de divergenties in de interpretatie van de criteria en in de nationale exportbeslissingen te verminderen door aan de lidstaten te vragen om elkaar op de hoogte te houden van geweigerde licenties en om hun beslissingen te motiveren.

Het gemeenschappelijk standpunt heeft aldus geleid tot meer transparantie tussen de lidstaten van de EU en tot een groter verantwoordelijkheidsgevoel bij de lidstaten betreffende het vitale belang van een coherente exportcontrole.

In overeenstemming met artikel 15 wordt op regelmatige basis het gemeenschappelijk standpunt door de Raad geëvalueerd. De Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2012 onderstreepte dat hij “vastbesloten is de samenwerking en de convergentie tussen de lidstaten op het gebied van de uitvoer van militaire goederen en technologie te bevorderen”. De conclusies herhalen dat dit nodig is “ter voorkoming van de uitvoer van wapens die gebruikt kunnen worden voor binnenlandse repressie of internationale agressie of die kunnen bijdragen tot regionale instabiliteit. De relevantie van deze toezegging neemt door de recente ontwikkelingen, zoals die in de regio van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, nog toe.”

Na afronding van deze evaluatie kwam de Raad tot de conclusie dat, hoewel de bepalingen en instrumenten van het gemeenschappelijk standpunt nog steeds geschikt zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen geformuleerd in 2008, er nog ruimte voor vooruitgang is inzake de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt en met de maximalisatie van de convergentie tussen de lidstaten op het gebied van de uitvoer van conventionele wapens.

Mijn algemene beoordeling is dat de situatie in de regio zeer onstabiel is en vaak onbevredigend op het vlak van de mensenrechten. Bij exportbeslissingen zijn derhalve voorzichtigheid en doorzicht aangewezen. Ons beleid moet stabiliteit bevorderen en tegelijk democratische vooruitgang bevorderen. Met betrekking tot de Golfstaten stel ik vast dat deze nooit aan de basis lagen van een groot conflict of een militaire agressie. De grensconflicten die bestonden tussen de Staten van de Samenwerkingsraad van de Golf werden geweldloos opgelost of lijken weinig vatbaar voor een gewapend conflict. Deze Staten zijn echter niet immuun tegen externe of interne gewapende bedreigingen. Denk maar aan de invasie van Koeweit door Irak of de verontrustende houding van Iran.

De chaotische situatie in Jemen toont ook aan dat extremistische groepen met banden met Al Qaeda in de regio actief blijven en klaar staan om te profiteren van de minste verzwakking van de regering om gewapenderhand de controle over delen van het land over te nemen.

De stabiliteit van deze regimes steunt zelden puur op de kracht van wapens, en zeker niet oorlogswapens. De bestuurders hebben een breder scala van sociale controlemiddelen tot hun beschikking, soms repressief van aard, maar vaak ook door het creëren van sociale cohesie door middel van een systeem van cliëntelisme en herverdeling.