Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9005

van Nele Lijnen (Open Vld) d.d. 13 mei 2013

aan de minister van Justitie

Het verzamelen en bewaren van het bewijsmateriaal bij seksuele misdrijven

seksueel misdrijf
seksueel geweld
bewijs
officiële statistiek
DNA

Chronologie

13/5/2013Verzending vraag
7/6/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3127

Vraag nr. 5-9005 d.d. 13 mei 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Wanneer in België na een verkrachting het slachtoffer zich aanmeldt wordt bewijsmateriaal verzameld door daarvoor aangestelde ziekenhuizen met de zogenaamde "rape-kit" of Seksuele Agressie Set (S.A.S.). Het verzamelde DNA-materiaal dient niet enkel als bewijsmateriaal tegen de dader maar kan ook gebruikt worden om het materiaal eventueel te linken aan andere onopgeloste zaken. Zo kunnen serieverkrachters opgespoord worden. De realiteit is echter dat heel wat van dit DNA-materiaal niet op de juiste wijze wordt opgeslagen (waardoor het heel wat van zijn bewijswaarde verliest) of dat het zelfs nooit geanalyseerd wordt. Het onderzoek van DNA-materiaal is namelijk vrij duur en bij verkrachtingen is de kans groot dat een dader nooit gevonden wordt. Dit alles ondanks de ministeriële richtlijn (Col 10/2005) betreffende de Seksuele Agressie Set.

Bij verkrachtingen is de drempel al zeer groot om dit aan te geven. Vele slachtoffers schamen zich of denken dat ze in fout zijn. Eens het slachtoffer deze drempel overwint, moet ze nog de onderzoeken laten doen, dit DNA-materiaal moet geanalyseerd worden en hopelijk vindt men zo de dader. Als, in het beste geval, de dader wordt gevonden, volgt er nog een pijnlijke rechtszaak. De vrees voor een secundaire victimisering bij een niet discrete afhandeling van een verkrachting is dus groot. De drempelvrees van slachtoffers om dergelijk misdrijf aan te geven wordt alleen maar groter. Ik denk dat het noodzakelijk is dat hier dringend actie worden ondernomen.

Ik heb daarom de volgende vragen aan de minister:

1) Bent u op de hoogte van het feit dat maar zeer weinig Seksuele Agressie Sets ook daadwerkelijk onderzocht worden?

2) Bent u op de hoogte van het feit dat het bewijsmateriaal, dat via een Seksuele Agressie Set wordt verzameld veelal op de foute manier wordt opgeslagen zodat het onbruikbaar wordt?

3) Welke procedure wordt hierin gevolgd? Wat zijn de verschillende stappen?

4) Graag had ik van u in dit kader een aantal cijfers gekregen: hoeveel verkrachtingen worden er per jaar aangegeven en dit voor 2010, 2011 en 2012. Hoeveel SAS worden jaarlijks onderzocht?

5) Wat is de kostprijs om dit te onderzoeken? Hoeveel heeft het verzamelen van bewijsmateriaal via SAS gekost in 2010, 2011 en 2012?

6) Bent u bereid te zorgen voor en betere navolging van de ministeriële richtlijn door de bevoegde diensten?

Antwoord ontvangen op 7 juni 2013 :

Zoals ik ook al op het op 8 maart jl. door u in de Senaat georganiseerde colloquium over verkrachtingen heb vermeld, zijn twee van mijn diensten, met name de Dienst voor het strafrechtelijk beleid (DSB) en het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek (NICC), op vraag van het College van procureurs-generaal volop bezig aan de evaluatie van de omzendbrief COL 10/2005 inzake de ministeriële richtlijn betreffende de seksuele agressieset. Ik wens hierbij te beklemtonen dat dit een heel uitgebreide en grootschalige evaluatie is.

De DSB ondersteunt het College voor het juridische luik. In de eerste fase heeft deze dienst omstandige vragenlijsten gestuurd naar de 5 parketten-generaal, de 27 parketten, 27 onderzoeksrechters, 28 justitiehuizen, de 27 diensten van de federale gerechtelijke politie en de 196 lokale politiezones.

Ondertussen is de fase van de informatieverzameling afgerond en werkt de DSB volop aan de analyse van de antwoorden op deze vragenlijsten. Het NICC staat in voor het medisch-wetenschappelijk luik van de evaluatie en heeft daartoe vragenlijsten gestuurd naar de labo’s van wetenschappelijke en technische politie, de erkende laboratoria en naar de betrokken artsen en ziekenhuizen. Ook deze dienst werkt nu volop aan de analyse van de ontvangen antwoorden op deze vragenlijsten.

In deze vragenlijsten wordt onder andere gepeild naar het aantal (niet) afgenomen sets, de redenen waarom afgenomen stalen al dan niet geanalyseerd worden, wat de knelpunten zijn inzake de opslag van de sets, het afgenomen materiaal en de kledij van de slachtoffers, enz…. Het is ook de bedoeling niet enkel de knelpunten, maar ook de goede praktijken in kaart te brengen om zo tot een aantal bruikbare aanbevelingen te komen met het oog op het verbeteren van de afhandeling van verkrachtingszaken en het verder vermijden van secundaire victimisering. De resultaten van deze evaluatie zullen hopelijk een correct beeld opleveren van de huidige situatie in gans België. Dit moet ons in staat stellen om tot een verdere uniformisering en verbetering in het opsporings-en vervolgingsbeleid inzake verkrachtingen te komen.

De concrete cijfers geef ik u mee als bijlage. Kort gezegd zijn er jaarlijks zo’n 3 000 verkrachtingen die bij de politie worden aangegeven. Uit de cijfers van het College van procureurs-generaal is gebleken dat het aantal verkrachtingszaken dat bij de parketten instroomt, de laatste 3 jaar wel met ongeveer 20 % is toegenomen. Dit zou, laat ons hopen, kunnen wijzen op een stijgende aangiftebereidheid, aangezien uit dezelfde parketstatistieken ook blijkt dat naargelang de invoermodus de klachten met burgerlijke partijstelling met maar liefst 52 % zijn toegenomen. De veroordelingsscijfers schommelen sedert 1995 tussen de 400 en 500 per jaar.