Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7793

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 17 januari 2013

aan de minister van Justitie

Onderzoeksrechter - Onwettige telefoontap - Vrijspraak van negen wapenhandelaars

telefoon- en briefgeheim
wapenhandel
gerechtelijk onderzoek
rechter

Chronologie

17/1/2013Verzending vraag
7/5/2013Antwoord

Vraag nr. 5-7793 d.d. 17 januari 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Na maandenlang onderzoek, observaties en analyses kon de politie in 2010 een wapenbende oprollen. Bij huiszoekingen werd een arsenaal aan wapens aangetroffen, dus de bewijslast leek onafwendbaar. Tijdens het onderzoek werden de telefoons van sommige bendeleden afgetapt. De onderzoeksrechter gaf het bevel daartoe, maar nu blijkt dat de tap gebeurde zonder de noodzakelijke rechtelijke motivering. De gevolgen zijn desastreus: de beschuldigden werden vrijgesproken na een procedurefout. Daardoor werd niet alleen het ganse onderzoek ongeldig en dus overbodig, tevens werden negen betichten - van wie de schuld vaststond - terug in de maatschappij gedropt, zonder straf. Daarenboven komen de gerechtskosten, toch zo'n 11 000 euro ten laste van de gemeenschap.

De onderzoeksrechter in kwestie beging een uiterst zware beroepsfout, met bijzonder ernstige gevolgen. Hierover de volgende vragen.

1) Hoe verklaart de minister dat een onderzoeksrechter de noodzakelijke wettelijke bepalingen inzake het aftappen van telefoons niet kent? Behoort die kennis niet tot het minimumpakket van kennis dat van een onderzoeksrechter mag worden verwacht? Of mag hier de hypothese worden geformuleerd dat het niet zozeer over het niet kennen, maar eerder over het niet willen toepassen van de wet gaat?

2) Op welke wijze is deze ernstige beroepsfout bestraft? Beaamt de minister dat de omvang en zwaarte van deze fout in elk systeem tot zeer zware straffen moet leiden? Of kan men binnen Justitie zonder veel kleerscheuren wegkomen bij beroepsfouten van dergelijke omvang?

3) Werd de hypothese geformuleerd en onderzocht dat het mogelijk gaat om bewuste beroepsfouten in het voordeel van zware criminelen? Is deze hypothese na onderzoek verworpen?

4) Tot welke lessen, besluiten, maatregelen of andere gevolgen leidde dit incident?

Antwoord ontvangen op 7 mei 2013 :

De voorstelling van de feiten zoals gegeven door de heer Anciaux en de door hem gemaakte gevolgtrekking dat de onderzoeksrechter een uiterst zware beroepsfout zou hebben gemaakt, zijn niet correct.

Het dossier betreft een onderzoek naar een criminele organisatie die zich inliet met wapen- en drugshandel. Bij vonnis van 10 december 2013 heeft de correctionele rechtbank geoordeeld dat een beschikking van de onderzoeksrechter tot het afluisteren nietig was en werd de zaak in voorzetting gezet op de zitting van 24 december 2012 (beslissing uitvoerbaar bij voorraad). Uiteindelijk sprak de correctionele rechtbank bij vonnis van 14 januari 2013 alle beklaagden vrij bij gebrek aan regelmatig bewijs.

Er werd hoger beroep ingesteld tegen de beide vonnissen van respectievelijk 10 december 2012 en van 14 januari 2013. Samen met de procureur des Konings is mijn ambt immers van oordeel dat de door de onderzoeksrechter afgeleverde beschikking beantwoordt aan de vereisten van artikel 90ter Wetboek van strafvordering en tevens correct werd gemotiveerd conform de bepalingen van artikel 90quater § 1, 1° Wetboek van strafvordering.

  1. De onderzoeksrechter kende zonder enige twijfel de wettelijke bepalingen inzake de telefoontap en heeft deze ook op een correcte manier toegepast.

  2. Een afwijkende beoordeling van de wettelijke bepalingen en de vaste cassatierechtspraak door een bodemrechter, betekent uiteraard niet dat de onderzoeksrechter een (beroeps)fout maakte.

    Zoals hierboven aangehaald werd hoger beroep ingesteld tegen zowel het tussenvonnis van 10 december 2012 als tegen het vonnis van 14 december 2013.

    Mijn ambt zal ter zitting van het Hof van Beroep op een gemotiveerde wijze aangeven waarom volgens het openbaar ministerie de betwiste telefoontap wel degelijk correct was en er geen sprake kan zijn van enige nietigheid.

  3. Zoals reeds hierboven aangehaald kan in hoofde van de onderzoeksrechter geen fout worden weerhouden, de suggestie dat het zou gaan “over het bewust maken van beroepsfouten in het voordeel van criminelen” is volledig voor rekening van de heer Anciaux.

  4. Er zijn mijn inziens geen bijzondere lessen te trekken uit dit dossier.