Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7286

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 november 2012

aan de minister van Justitie

De aanstelling van rechters

rechter
scheiding der machten
strafblad

Chronologie

22/11/2012Verzending vraag
19/12/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2528

Vraag nr. 5-7286 d.d. 22 november 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De verhouding tussen de uitvoerende en de rechterlijke macht mag zonder enige terughoudendheid als bijzonder fragiel en bijna hypergevoelig worden bestempeld. In het recente verleden leidden conflicten tussen beide machten tot weinig fraaie, maar ingrijpende gevolgen, tot en met de val van een regering. Elke democraat zal krachtig en overtuigend blijven stellen dat, ondanks alle spanningen, de scheiding van de machten een onaantastbare basis vormt waarop een democratische gemeenschap wordt gebouwd.

Toch betekent dit onwrikbare principe niet dat beide werelden zonder wederzijdse beïnvloeding werken. Zo beschikt de minister van Justitie over beperkte, maar wettelijke instrumenten om de rechterlijke macht te beïnvloeden. De minister van Justitie kan via het positief injunctierecht het parket verplichten om bepaalde misdrijven of wantoestanden opnieuw te onderzoeken. Dit gebeurt ook, weliswaar uitzonderlijk.

Recent greep de minister in bij een aangekondigde benoeming van een rechter tot voorzitter van een kamer van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg. De woordvoerster van de minister verwoordde het als volgt: "Via het parket-generaal hebben we een signaal gegeven dat we het beter vonden dat hij niet aangesteld zou worden". De rechtbankvoorzitter reageerde hier uitermate geprikkeld op en verzette zich publiekelijk tegen deze bemoeienis met de uitspraak: "Wie wordt aangewezen als Kamervoorzitter, is een interne zaak. Dat is mijn verantwoordelijkheid als rechtbankvoorzitter, niet die van de minister. Er is nog zoiets als onafhankelijkheid van de rechterlijke macht."

Desondanks leek de interventie van de minister succesvol, want de door haar gewraakte kandidaat kreeg de oorspronkelijk plaats als voorzitter niet, maar werd wel elders als voorzitter aangesteld.

Hoe evalueert de minister dit verhaal? Beaamt de minister dat zij, via het parket-generaal, een interventie beoogde bij een benoeming van een rechter tot voorzitter van een bepaalde kamer? Zou de minister dergelijke tussenkomst in de toekomst opnieuw doen? Vindt de minister dit soort van interventies geoorloofd, en zo ja, binnen welke grenzen? Welke zijn voor de minister doorslaggevende indicatoren om de heikele grens tussen uitvoerende en rechterlijke macht te overschrijden? Acht de minister het noodzakelijk om bij dit soort tussenkomsten voorafgaandelijk te beschikken over een goedkeuring van de regering? Acht de minister het belangrijk om bij dit soort tussenkomsten het parlement in te lichten?

Antwoord ontvangen op 19 december 2012 :

In toepassing van artikel 88 van het gerechtelijk wetboek wordt het bijzonder reglement voor elke rechtbank vastgesteld door de Koning op advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep, van de eerste voorzitter van het arbeidshof, van de procureur-generaal, van de hoofdgriffier van de rechtbank, van de stafhouder en in dit geval van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en van de procureur des Konings. 

Dit reglement bepaalt het aantal kamers en de bevoegdheden en welke kamers met drie of met één rechter zullen zitting houden.

Artikel 90 bepaalt dat de voorzitter belast is met de algemene leiding en de organisatie van de rechtbank. Hij verdeelt de zaken overeenkomstig het bijzonder reglement van de rechtbank.

De toewijzing van de rechters aan de verschillende kamers heeft te maken met de organisatie van de rechtbank en betreft dus een interne aangelegenheid die behoort tot de bevoegdheid van de korpschef.

Het bevelschrift waarbij de dienst van een rechtbank wordt geregeld wordt niet ambtshalve ter kennis gebracht van de minister. 

Het is correct dat aan de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel de vraag werd gesteld of aan een welbepaalde magistraat, die werd veroordeeld wegens een [vertrouwens] correctioneel misdrijf, een kamer in strafzaken werd toegewezen. De procureur-generaal heeft hierop ontkennend geantwoord, waarbij een afschrift van het bevelschrift dat de dienst regelt van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel voor het gerechtelijk jaar 2012-2013 werd toegevoegd aan het schrijven.

Hieruit blijkt dat de bedoelde magistraat inderdaad is aangewezen in een kamer voor burgerlijke zaken. 

Ik ben van oordeel dat personen met een strafrechtelijk verleden niet tot magistraat kunnen benoemd worden en ik houd terzake een vrij strenge lijn aan. 

Magistraten die correctioneel veroordeeld zijn mogen minstens niet meer in een correctionele kamer kunnen zetelen omdat zij hun gezag hebben verloren om anderen te veroordelen. Deze laatste regel behoort tot het gezond verstand van eenieder die leidinggevend is binnen Justitie.