Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-7133

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 4 oktober 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken

Administratie der douane & accijnzen - West-Vlaanderen - Aanwervingen - Mutaties - Interims - Benoemingsprocedures

aanwerving
provincie West-Vlaanderen
belastingadministratie
douane
beroep in het douanewezen
aanstellingsexamen

Chronologie

4/10/2012Verzending vraag
19/11/2012Antwoord

Vraag nr. 5-7133 d.d. 4 oktober 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In 2003 werd bij de Administratie der douane en accijnzen op een standplaats in West-Vlaanderen aan een personeelslid de hogere functie van fiscaal deskundige ad interim (met vergoeding) toegekend, in afwachting van een definitieve invulling. In november 2009 werd, nadat een examenronde was georganiseerd, de lijst met geslaagden voor een examen voor de graad van fiscaal deskundige bekendgemaakt. De benoemingsprocedure werd met de in competitiestelling/bekendmaking van de vacante betrekkingen aan de laureaten van het examen bij dienstorder opgestart. De desbetreffende standplaats, in West-Vlaanderen, werd echter, ondanks die hogere functie (= vacante betrekking), niet in het dienstorder opgenomen waardoor de laureaten van het examen voor die vacature a priori waren uitgesloten en de desbetreffende standplaats in concreto werd voorbehouden om te worden ingevuld door de titularissen van die graad die al sedert enkele jaren een mutatieaanvraag voor Oostende hadden ingediend. De dienst Personeel & Organisatie (P&O) baseerde zich daarvoor op artikel 30 van koninklijk besluit van 29/10/1971. Vervolgens werd eerst de benoemingsprocedure afgesloten (op 01/12/2010). Pas daarna werden de mutatieaanvragen bekeken. Er bleek dat niemand van de mutatieaanvragers de vacature in de desbetreffende standplaats nog wenste te aanvaarden.

Vreemd genoeg kon de vacature in die standplaats niet worden ingevuld via mutatie noch benoeming en aldus liep de interim gewoon door terwijl er op diezelfde standplaats meerdere laureaten van het voormelde examen werkzaam zijn maar de kans niet kregen om benoemd worden in deze standplaats. Aldus bekleden klaarblijkelijk diverse personen binnen uw administratie functies waarvoor zij niet de vereiste testen en het examen hebben afgelegd en dit onder de vlag van een "interim"-functie die ondertussen klaarblijkelijk al bijna tien jaar duurt.

Graag had ik dan ook volgende vragen voorgelegd aan de geachte minister:

1) Hoe reageert hij op deze gang van zaken? Begrijpt hij de frustratie van de personeelsleden die een bevorderingsexamen met succes aflegden maar desondanks niet benoemd worden?

2) Is hij het met mij eens dat de gehanteerde benoemingsprocedure de oorzaak is van de hiervoor omschreven afloop? Moet een personeelsdienst niet de benoemingsprocedure hanteren die de garantie biedt dat alle vacatures (en zeker die waar er al sedert jaren een interim is) ingevuld worden?

3) Kan hij verklaren waarom de benoemingsprocedure zoals bepaald in artikel 47 §1 van het koninklijk besluit van 29/10/1971 tot vaststelling van het Organiek Reglement niet correct werd toegepast? Meer bepaald waarom nagelaten werd Oostende als vacante betrekking in het dienstorder op te nemen?

4) Hoe is het te verantwoorden dat, ondanks er één stafdienst P&O is, de diverse departementen van de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën op basis van dezelfde wettelijke bepalingen er toch in slagen om elk verschillende benoemingsprocedures te gebruiken? Opmerkelijk is dat de procedures van andere departementen dan Douane & Accijnzen WEL correct volgens artikel 47 §1 verlopen en garanderen dat alle vacatures ook effectief ingevuld worden. Kan dit uitvoerig worden toegelicht?

5) Is hij het eens met het feit dat de dienst P&O de strikte richtlijnen, in het bijzonder artikel 4, opgelegd in het koninklijk besluit van 08/08/1983 (Belgisch Staatsblad van 25/08/1983) had moeten toepassen?

6) Vindt hij dat artikel 30 van het koninklijk besluit van 29/10/1971 dat stelt dat "mutaties voorrang hebben op benoemingen" een wettelijke basis is om te beslissen om een standplaats niet in competitie te stellen? De procedure opgenomen in de 2de alinea van artikel 47 §1 stipuleert toch concreet hoe een benoemingsprocedure kan verlopen indien er voor bepaalde vacante standplaatsen ook mutatieaanvragen zijn? Kan dit uitvoerig worden toegelicht?

7) Vindt hij de gebruikte benoemingsprocedure die bepaalde standplaatsen niet vacant stelt voor de laureaten van het examen, maar ze feitelijk "reserveert" voor mutaties hypothetisch en onverantwoord? P&O heeft toch geen enkele garantie dat die aanvragers gedurende de benoemingsprocedure hun aanvraag niet zullen intrekken?

8) Vindt hij het niet heel onrechtvaardig dat laureaten van een zwaar examen moeten toezien hoe op hun standplaats een collega na een benoemingsronde en na een mutatieronde nog steeds een interim mag uitoefenen terwijl zij niet eens de kans kregen op benoeming of promotie?

9) Is hij het met mij eens dat het niet kan dat investeringen van de administratie in een opleiding als voorbereiding op het examen en de inspanningen van de kandidaten zelf door een lichtzinnig personeelsbeleid teniet gedaan worden en niet ten bate komen van een betere werking en expertise van de administratie?

Antwoord ontvangen op 19 november 2012 :

Graag verwijs ik het geachte lid met betrekking tot deze zaak naar mijn antwoord van 6 augustus 2012, gegeven in navolging van zijn brief van 27 april 2012 gericht aan de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten.