Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5605

van Bart Tommelein (Open Vld) d.d. 10 februari 2012

aan de minister van Justitie

Nederland - Online rechtbank - Internetrechtbank - e-Court - Privé-actoren - Samenwerking - Arbitrage

Nederland
scheidsrechtspraak
internet
elektronische overheid

Chronologie

10/2/2012Verzending vraag
9/5/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5605 d.d. 10 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In Nederland is er sinds kort de eerste internetrechtbank actief (e-Court). Hun werking ligt echter onder vuur. De raad voor de rechtspraak vindt dat de nieuwkomer op het gebied van geschilbeslechting zich niet als rechtbank mag presenteren. De geschilbeslechters worden volgens de raad ten onrechte "rechter" genoemd. Onjuist, vindt e-Court.

De nieuwe online rechtbank is onlangs opgericht door een onafhankelijke stichting en verenigt advocaten, notarissen, bedrijfsjuristen, universitair docenten en andere juridische professionals. Men behandelt allerlei soorten civiele conflicten, zoals arbeidsconflicten, conflicten over dienstverlening en producten, incassozaken, maar ook burenruzies.

De traditionele rechtspraak voor kleinere zaken duurt lang. In andere landen speelt online rechtspraak ook reeds een grotere rol. Ze zijn open buiten de kantooruren en men hoeft niet naar de zitting te komen. De Nederlandse Raad voor de Rechtspraak uitte echter kritiek. De raad stelt dat het bij e-Court niet om een vorm van rechtspraak gaat, maar om een bindend advies, waarmee beide partijen moeten instemmen. Aan de procedure bij de rechtbank zijn volgens de raad bovendien wettelijke waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid verbonden en een uitspraak van de rechter heeft bijzondere rechtsgevolgen die niet toekomen aan een bindend advies, ook niet als dit is opgenomen in een notariële akte.

Ik had hieromtrent dan ook volgende vragen aan de geachte minister:

1) Hoe reageert u op het Nederlandse initiatief? Bent u voorstander van de oprichting in ons land van een internetrechtbank of heeft u bepaalde kanttekeningen? Wat zouden de randvoorwaarden zijn?

2) Bent u bereid zelf vanuit de overheid na te denken over het opzetten van een internetrechtbank in samenwerking met onder meer de advocaten, notarissen, bedrijfsjuristen, universitair docenten en andere juridische professionals? Zo ja, kan u wat toelichten? Zo neen, waarom niet?

3) Kan een stichting in ons land arbitrage opzetten die zich rechtbank noemt? Zo ja, zijn er bepaalde kwaliteitsvereisten? Zo neen, kan u toelichten?

4) Ziet u een grotere plaats weggelegd voor privé-actoren om bepaalde bijvoorbeeld kleinere juridische conflicten of bepaalde categorieën van conflicten toe te wijzen aan dergelijke samenwerkingsverbanden vanuit de juridische beroepen? Kan u dit illustreren?

Antwoord ontvangen op 9 mei 2012 :

Het e-Court initiatief in Nederland is eigenlijk louter een private instelling die aan arbitrage doet volgens de in Nederland geldende arbitragewetgeving. Op puur juridisch vlak lijkt er dus geen sprake van enige innovatie. Wel is het zo dat deze stichting zich toelegt op het zoveel mogelijk online beslechten van de geschillen die haar door de partijen worden voorgelegd, dit met het oog op een efficiëntieverhoging.

Op te merken valt dat er in Nederland enige wrijvingen zijn geweest tussen de Raad voor de Rechtspraak en e-Court. Deze wrijvingen draaiden vooral rond de terminologie die e-Court bezigde om zichzelf te omschrijven, zoals de termen “rechtbank”, “rechter” en “vonnis”. Termen die juridisch genomen enkel worden gebruikt voor de rechtspleging die wordt gevoerd voor de hoven en rechtbanken. Ondertussen lijkt dit conflict te zijn bijgelegd, aangezien het Nederlandse ministerie van Justitie heeft gemeld (zie: http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/venj/nieuws/2010/04/12 /e-court-past-terminologie-aan-na-gesprek-met-minister-hirsch-ballin.html) dat e-Court haar terminologie zal aanpassen na een gesprek hierover met de minister en de Raad voor de Rechtspraak.

Op zich is het e-Court initiatief een interessant experiment. Het valt te bekijken in hoeverre deze stichting erin zal slagen om zich met haar online diensten te handhaven in de markt van de arbitrages. Een eventueel succes zal er ongetwijfeld voor zorgen dat ook anderen de stap zullen wagen om dezelfde diensten aan te bieden.

Op zich lijkt het dan ook onnodig dat de overheid zelf stappen onderneemt tot het op poten zetten van een gelijkaardige onderneming. De markt zal in deze haar werk wel doen, als blijkt dat de vraag voldoende groot is. Overheidsoptreden zou enkel marktverstorend kunnen werken, in die zin dat een online arbitrage die wordt opgericht door of met financiële steun van de overheid een oneerlijk concurrentieel voordeel zou hebben tegenover puur private initiatieven, die misschien innovatiever zijn. Hoogstens zou men eraan kunnen denken om eventuele hinderpalen voor het online aspect in de wetgeving inzake arbitrages op te sporen en uit de weg te ruimen, voor zover deze hinderpalen er al zouden zijn.

Het lijkt alleszins wenselijk dat een eventuele Belgische variant van het e-Court zich ook houdt aan de terminologie die voor zijn activiteiten wordt gebruikt in het Gerechtelijk Wetboek en zichzelf dus niet de titel van rechtbank aanmatigt. Dergelijke praktijken kunnen enkel voor verwarring zorgen bij de burger en zouden eventueel kunnen worden gekwalificeerd als zijnde het misdrijf van aanmatiging van ambt (art. 227 van het Strafwetboek).