Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5457

van Guido De Padt (Open Vld) d.d. 1 februari 2012

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie

Gezinshereniging - Europese Commissie - Omzetting richtlijn - Evaluatie

familiemigratie
richtlijn (EU)
politiek asiel
fraude
schijnhuwelijk
asielzoeker

Chronologie

1/2/2012Verzending vraag
23/4/2012Antwoord

Vraag nr. 5-5457 d.d. 1 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Europese Commissie heeft blijkbaar een aantal toepassingsproblemen en tekortkomingen van de richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging vastgesteld. Zij acht het daarom noodzakelijk een openbaar debat over gezinshereniging te starten met het oog op een eventuele aanpassing van het beleid. Afhankelijk van de uitkomst van deze raadpleging zal zij besluiten of het beleid moet worden bijgesteld.

Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging bevat de gemeenschappelijke Europese immigratieregels die bepalen onder welke voorwaarden onderdanen van derde landen het recht op gezinshereniging kunnen uitoefenen.

Deze richtlijn werd in Belgisch recht omgezet bij wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

De Europese Commissie heeft echter een aantal toepassingsproblemen en tekortkomingen van de richtlijn vastgesteld. Enerzijds werden enkele gevallen van onjuiste omzetting van de richtlijn gesignaleerd en anderzijds concludeerde zij dat de richtlijn de lidstaten te veel beslissingsbevoegdheid verleent bij de toepassing van een aantal facultatieve bepalingen.

In dit kader kan verwezen worden naar de wet van 8 juli 2011 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat betreft de gezinshereniging.

In dit kader volgende vragen aan de geachte staatssecretaris:

1) Is het redelijk uitzicht op een permanent verblijfsrecht ten tijde van het verzoek (artikel 3, eerste lid) en een wachttijd voorafgaand aan de hereniging (artikel 8, eerste lid) de beste manier om te bepalen wie gezinshereniger kan zijn?

2) Is het legitiem om een minimumleeftijd voor de echtgenoot te hanteren die afwijkt van de

meerderjarigheidsleeftijd van een lidstaat (artikel 4, vijfde lid)? Zijn er andere manieren om gedwongen huwelijken in het kader van gezinshereniging te voorkomen en zo ja, welke? Beschikt u over duidelijk bewijs dat gedwongen huwelijken een reëel probleem vormen? Zo ja, hoe groot is dit probleem (vermeld cijfers) en hangt het samen met de regels voor gezinshereniging (vaststelling van een minimumleeftijd die afwijkt van de meerderjarigheidsleeftijd)?

3) Hecht u enig belang aan het handhaven van de standstill-clausules (artikel 4, eerste en zesde lid) die niet door de lidstaten worden gebruikt?

4) Zijn de regels voor de in aanmerking komende gezinsleden (artikel 4, derde lid) adequaat en ruim genoeg om rekening te houden met de verschillende definities van het gezin naast die van het kerngezin?

5) Bereiken de vigerende integratiemaatregelen (artikel 7, tweede lid) hun doel? Hoe kan dit in de praktijk worden beoordeeld? Welke integratiemaatregelen zijn het doeltreffendst? Zou u het nuttig vinden deze maatregelen nader vast te stellen op EU-niveau? Zou u maatregelen vóór de toegang aanbevelen? Zo ja, hoe kan worden gewaarborgd dat dergelijke maatregelen niet leiden tot overmatige belemmeringen voor gezinshereniging (zoals onevenredige kosten of eisen) en dat zij rekening houden met individuele omstandigheden als leeftijd, analfabetisme, handicap en opleidingsniveau?

6) Is het noodzakelijk en gerechtvaardigd om in functie van de opnamecapaciteit te voorzien in een wachttijd van drie jaar (artikel 8, tweede lid) vanaf de indiening van het verzoek?

7) Zijn er specifieke regels nodig voor de situatie waarin de resterende geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinshereniger minder dan een jaar bedraagt, maar verlenging van de verblijfstitel in behandeling is(artikel 13, tweede en derde lid)?

8) Zou de gezinshereniging van onderdanen van derde landen die begunstigden zijn van subsidiaire

bescherming onderworpen moeten zijn aan de regels van de richtlijn gezinshereniging (artikel 3, tweede lid)? Zouden de gunstiger bepalingen van de richtlijn gezinshereniging op grond waarvan vluchtelingen niet hoeven te voldoen aan bepaalde vereisten (woonruimte, ziektekostenverzekering, voldoende stabiele inkomsten) ook moeten gelden voor de begunstigden van subsidiaire bescherming?

9) Moeten de lidstaten de mogelijkheid blijven houden om de toepassing van de gunstiger bepalingen van de richtlijn te beperken tot vluchtelingen wier gezinsbanden dateren van vóór hun binnenkomst op het grondgebied van een lidstaat (artikel 9, tweede lid)? Zou gezinshereniging ook gewaarborgd moeten zijn voor andere categorieën gezinsleden die afhankelijk zijn van de vluchtelingen, en zo ja, voor welke categorieën? Moeten vluchtelingen, indien het verzoek om gezinshereniging niet binnen een termijn van de artikelen verwijzen naar deze van richtlijn 2003/86/EG drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus wordt ingediend, verplicht moeten blijven om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden inzake woonruimte, ziektekostenverzekering en inkomsten (artikel 12, eerste lid)?

10) Beschikt u over duidelijke bewijzen voor fraude? Hoe groot is het probleem (vermeld cijfers)? Denkt u dat regels inzake gesprekken en onderzoeken, waaronder DNA-testen, kunnen bijdragen tot het oplossen van de problemen (artikel 5, tweede lid)? Acht u het nuttig om deze gesprekken of onderzoeken nader te regelen op EU-niveau? Zo ja, welk type regels zou u overwegen?

11) Beschikt u over duidelijk bewijs voor de problemen rond schijnhuwelijken(artikel 16, vierde lid)? Beschikt u over cijfers inzake dergelijke huwelijken (ontdekte gevallen)? Houden de problemen verband met de bepalingen van de richtlijn? Zouden de bepalingen in de richtlijn die betrekking hebben op controles doeltreffender kunnen worden toegepast, en zo ja, hoe?

12) Zouden de administratieve procedurekosten moeten worden geregeld? Zo ja, zou dat moeten gebeuren in de vorm van waarborgen of moeten er nadere aanwijzingen worden gegeven?

13) Is de administratieve termijn die in de richtlijn is vastgelegd voor het onderzoeken van het verzoek gerechtvaardigd (artikel 5, vierde lid)?

14) Hoe zou de toepassing van de "horizontale clausules" (artikelen 5, vijfde lid, en 17) vergemakkelijkt en in de praktijk gegarandeerd kunnen worden?

Antwoord ontvangen op 23 april 2012 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vraag.

Op 15 november 2011 startte de Europese Commissie een openbare raadpleging, met behulp van een groenboek, over de gezinshereniging van onderdanen van derde landen die in de Europese Unie verblijven.

Het groenboek dat door de Commissie is gepubliceerd was bedoeld om de bijdragen van de lidstaten en van elke instelling, organisatie of gewone burger die hun mening wensen te delen. Na ontvangst van alle schriftelijke bijdragen zal de Europese Commissie een hoorzitting organiseren.

Ook België heeft zijn bijdrage aan de Commissie geleverd, na de nodige coördinatie intern en met de verschillende betrokken partners, zowel op federaal als gewestelijk vlak en op het niveau van de gemeenschappen.

Het overleg is nog steeds gaande en het komt aan de Commissie toe de te nemen initiatieven hieromtrent te bepalen.

Deze bijdrage is door de Commissie openbaar gemaakt op haar internetsite. U kunt deze bijdrage vrij inkijken; de uitleg die u met uw parlementaire vraag wenst te krijgen, zult u daar terugvinden, met name op de site:

http://ec.europa.eu/home-affairs/news/consulting_public/consulting_0023_en.htm

Deze internetsite bevat alle bijdragen die aan de Commissie zijn bezorgd door :

- de lidstaten;

- de regeringen van derde landen;

- de lokale en regionale overheden en de centrale besturen van de lidstaten;

- de nationale parlementen van de lidstaten;

- de internationale organisaties / niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en sociale partners;

- de nationale organisaties / NGO’s en sociale partners;

- particulieren.