Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5332

van Louis Ide (N-VA) d.d. 19 januari 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Alternatieve geneeswijzen

zachte geneeskunde
ziekteverzekering
beroep in de gezondheidszorg

Chronologie

19/1/2012Verzending vraag
24/1/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-1640

Vraag nr. 5-5332 d.d. 19 januari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik lees in het regeerakkoord dat de regering 'het hoofd [moet] bieden aan de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking en de voorwaarden [moet] scheppen waardoor alle burgers toegang hebben tot medische innovatie op basis van evidence based medicine'. Dat die evidence based medicine de toetssteen zal blijven, kan ik alleen maar toejuichen. Echter, hoe zal de minister dat hard maken?

Hoe staat de minister tegenover alternatieve geneeswijzen?

Vindt de minister dat dergelijke geneeswijzen moeten worden terugbetaald? Is de minister van mening dat alternatieve praktijken ook in aanmerking moeten kunnen komen voor een terugbetaling door de ziekteverzekering? Wat vindt de minister van de terugbetaling van alternatieve therapieën door ziekenfondsen?

Wat gaat de minister doen met de kamers 'homeopathie', 'chiropraxie', 'osteopathie' en 'acupunctuur' die recent, krachtens de wet Colla, zijn geïnstalleerd? Wat is hun bevoegdheid?

Antwoord ontvangen op 24 januari 2012 :

Ik geloof dat het op dit moment voorbarig is om zich over de precieze inhoud van elke niet-conventionele praktijk uit te spreken. Het zal inderdaad aan het einde zijn van de volledige procedure, die werd beschreven in de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen dat de exacte be-oefeningsvoorwaarden van elke praktijk zullen kunnen worden bepaald.

Ik herinner in dit opzicht aan het feit dat de Belgische Staat werd veroordeeld door de rechtbank van eerste aanleg van Brussel tot het instellen van alle adviescommissies die in de wet werden voorzien. Ik sta op het punt om deze belangrijke fase af te ronden, en dit ondanks de lange periode van lopende zaken die ons land heeft gekend.

De leden van de verschillende kamers werden in overeenstemming met artikel 2§3 van de wet benoemd (koninklijk besluit van 12 september 2011) en de kamers zijn sinds oktober 2011 verschillende keren bijeengekomen:

• 3 keer voor de osteopathie

• 2 keer voor de homeopathie

• 2 keer voor de acupunctuur

• 1 keer voor de chiropraxis.

De bevoegdheden van deze verschillende kamers zijn de volgende:

Elke kamer heeft de taak om adviesontwerpen te geven over de volgende punten:

• Op vraag van de minister (art. 6§2);

• Richtlijnen inzake de goede beoefening van de betrokken praktijk (art. 6§3);

• De organisatie van een systeem van peer review (art. 6§3);

• Regels inzake beroepsethiek (art. 6§3);

• Een registratieprocedure (art. 8).

Tijdens de eerste vergadering heeft men het huishoudelijk reglement voor al deze kamers besproken en goedgekeurd. Men heeft ze ook gevraagd om in hun midden de leden aan te duiden die in de paritaire commissie zullen zetelen. Tijdens de tweede vergadering van deze kamers heeft men de oprichting van verscheidene werkgroepen besproken. Die werkgroepen moeten nadenken over hoe ze de verschillende doelstellingen die in de opdrachten van deze kamers staan kunnen bereiken, en daarvoor documenten opstellen.

Men heeft het ook over de rapporten van het Kenniscentrum voor gezondheidszorg (KCE) gehad, en men zal die op de volgende vergaderingen uitvoeriger bespreken. Ik herinner eraan dat deze bijzonder interessante verslagen werden uitgebracht op mijn vraag.

Er is dus nog veel werk voor de regels en voorwaarden zullen kunnen worden bepaald die de be-oefening van deze niet-conventionele praktijken zullen omkaderen.

Ik ben vastbesloten om er samen met alle betrokken actoren aan te werken: de verslagen van het KCE hebben aangetoond hoe vaak de bevolking een beroep doet op deze praktijken. Ik ben ervan overtuigd dat er een plaats is voor deze praktijken in onze zorgverstrekking en dat het onontbeerlijk is om regels uit te werken die aan de patiënten kwalitatief hoogstaande prestaties garanderen.

Dit gezegd zijnde, en rekening houdend met het voorgaande, lijkt het mij niet gepast is om mij over hun opname in het ziekte- en invaliditeitsverzekeringssysteem uit te spreken, ook al is het correct dat bepaalde ziekenfondsen een specifieke tussenkomst voorzien voor deze prestaties in het kader van de bijkomende verzekering. Dit is hun volste recht.

In elk geval zullen wij in de komende maanden nog de gelegenheid hebben om terug te komen op dit belangrijke dossier.