Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-5326

van Louis Ide (N-VA) d.d. 19 januari 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

De taalvereisten voor buitenlandse artsen

beroep in de gezondheidszorg
dokter
buitenlandse staatsburger
erkenning van diploma's
taalgebruik
toegang tot het beroepsleven

Chronologie

19/1/2012Verzending vraag
24/1/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-1610

Vraag nr. 5-5326 d.d. 19 januari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In verschillende EU-lidstaten woedt het debat over de taalvereisten die aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg moeten worden opgelegd. Zo waren er in het Verenigd Koninkrijk moeilijkheden als gevolg van taalproblemen. Een Duitse arts, die geen Engels sprak, heeft daar een dodelijke dosis toegediend aan een Engelse patiënt. Ook Nederland legt reeds taaltests op wanneer artsen die de basisopleiding hebben genoten zich verder willen specialiseren. Daarbij gaat men ervan uit dat de kennis van het Nederlands een essentiële voorwaarde is voor het waarborgen van kwalitatieve gezondheidszorg. In Frankrijk wordt een test georganiseerd in de vorm van een sollicitatiegesprek wanneer wordt getwijfeld aan de klinische of taalkundige vaardigheden van een inwijkende arts. In Oostenrijk organiseert de Orde der Geneesheren een taaltest.

Ook in België bestaat dit probleem. Daarom heb ik hierover reeds vragen gesteld in 2008, 2009, 2010 en 2011. Op het moment dat zelfs de Europese Commissie de mogelijkheid onderzoekt om een eenmalige controle van de benodigde taalvaardigheid toe te staan voordat een beroepsbeoefenaar in direct contact komt met patiënten (COM(2011)367), had ik graag geweten welke acties of voorstellen de minister plant om te vermijden dat de correcte communicatie tussen arts en patiënt nog langer wordt ondermijnd?

Hiertoe wil ik de minister herinneren aan zaak C-424/97 (Haim II) en aan de prejudiciële uitspraak van het Europees hof van Justitie dat 'de betrouwbaarheid van de communicatie van een arts met zijn patiënt en met de administratieve autoriteiten en beroepsorganisaties een dwingende reden van algemeen belang is' en dat onderwerping aan taalvereisten daartoe is toegelaten. Tevens verwijs ik naar de problemen die in Ierland zijn gerezen in de zaak-Groener. Ook daar wordt duidelijk gepreciseerd dat aan zorgverstrekkers taaleisen mogen worden gesteld. Er is dus genoeg documentatie om in de Europese rechtspraak argumenten te vinden om in dit verband een volwaardige taaltest te organiseren.

Staat de minister nog steeds achter de oplossing die ze tijdens haar antwoord op mondelinge vraag 5-29 voorstelde, namelijk de organisatie van een algemene competentietest met daarnaast een taaltest. Wie een erkenning wil, moet op beide tests geslaagd zijn.

Concreet had ik graag een antwoord gehad op de volgende vragen:

1) Gaat de minister ermee akkoord dat de arts best zoveel mogelijk de taal van de patiënt spreekt?

2) Gaat de minister ermee akkoord dat daarom mag worden geëist dat de arts de taal spreekt van het gebied waar hij werkt, zodat de verwachting die de patiënt koestert als hij in een bepaald gewest wordt behandeld, wordt ingelost?

3) Gaat de minister ermee akkoord dat de Oostenrijkse regeling een precedent is?

4) Gaat de minister ermee akkoord dat Europa wel degelijk -in het belang van de volksgezondheid- de opening laat voor een taaltest?

5) Wil de minister een taaltest organiseren, met het gevolg dat wie een erkenning wil, op de test geslaagd moet zijn?

Antwoord ontvangen op 24 januari 2012 :

Ik wil in de eerste plaats onderstrepen dat ik het van fundamenteel en elementair belang vind dat een zorgverlener zijn patiënt begrijpt, ongeacht de nationaliteit, de afkomst en de taal van het diploma van de zorgverlener.

In het kader van de geprivilegieerde relatie tussen een gezondheidswerker en zijn patiënt, lijkt het mij duidelijk dat een professional van buitenlandse afkomst die in België mag werken de voor de uitoefening van het beroep nodige talen moet kennen.

Dit beginsel wordt vastgelegd in het koninklijk besluit nr. 78 dat een omzetting is van de richtlijn 2005/36/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties.

Wat de taaltesten betreft, publiceerde de Europese Commissie in november 2006 een document over de uitvoering van de richtlijn 2005/36, in het bijzonder aangaande het onderzoek van de taalkennis.

De Commissie verduidelijkt er op welke wijze de taalkennis kan worden beoordeeld: conform aan de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet het examen in elk geval gebeuren na het verlenen van de erkenning, en kan die beoordeling niet dienen om de beroepsbekwaamheden na te gaan. Bovendien, conform aan het proportionaliteitsbeginsel, kan het vereiste kennisniveau niet voor alle beroepen gelijk zijn, en binnen eenzelfde beroep kan het niet voor elke bijzondere uitoefeningswijze gelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de beoefenaar al dan niet met het publiek in contact komt.

De Commissie is ook van mening dat de migrant-beroepsbeoefenaar zijn taalkennisniveau op welke manier dan ook moet kunnen bewijzen. Volgens het evenredigheidsbeginsel kunnen tests niet worden uitgesloten, maar kunnen ze niet systematisch of standaard worden gebruikt. De Commissie verwijst in dat verband naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen volgens welk het tegen het gemeenschapsrecht zou indruisen om de inschrijving bij een bevoegde nationale overheid van het slagen voor een taaltest te laten afhangen.

Zoals ik al naar aanleiding van een vorige vraag heb kunnen toelichten, was ik van plan om deze problematiek aan te pakken in het kader van een herziening van het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Een wijziging van dat besluit lijkt immers noodzakelijk om te antwoorden op een ingebrekestelling van de Europese Commissie met betrekking tot andere aspecten van de richtlijn 2005/36. (*)

U weet ongetwijfeld dat het akkoord over de zesde staatshervorming er in voorziet om, in overeenstemming met een te sluiten samenwerkingsovereenkomst, de bevoegdheid om gezondheidswerkers te erkennen naar de deelstaten over te hevelen. De concrete uitvoeringsregels om de taalkennis van buitenlandse gezondheidswerkers na te gaan zullen dus in dat kader worden beslecht.

Meer algemeen wijs ik erop dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de patiëntenrechten preciseert dat de communicatie met de patiënt in een duidelijke taal moet verlopen. De hulpverlener moet er dus voor zorgen dat de patiënt hem begrijpt. Het betreft hier natuurlijk in de eerste plaats een persoonlijke verantwoordelijkheid van de hulpverlener, maar, zoals de Europese Commissie het ook opmerkt, denk ik dat het belangrijk is om er op te wijzen dat zijn eventuele werkgever hier ook een verantwoordelijkheid draagt.

Dit dossier blijft dus actueel en zal binnenkort geconcretiseerd worden.