Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2235

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 5 mei 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid

Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding (CGKR) - Interfederalisering - Stand van zaken in de onderhandelingen

Myria
Unia
samenwerkingsakkoord (Belgisch institutioneel kader)

Chronologie

5/5/2011Verzending vraag
4/7/2011Antwoord

Vraag nr. 5-2235 d.d. 5 mei 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming verplicht de deelgebieden overigens om een onafhankelijk orgaan aan te wijzen dat belast is met de strijd tegen discriminaties en de bevordering van gelijke behandeling van personen zonder discriminatie op grond van ras of etnische afstamming. Omdat het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding (CGKR) uitsluitend bevoegd is voor federale materies, beschikt het voor zijn strijd tegen discriminaties slechts over een beperkte manoeuvreerruimte. Met het oog hierop is al enige tijd geleden een proces op gang gebracht om het Centrum te versterken en uit te bouwen tot een interfederaal orgaan dat ook tussenbeide kan komen op het bevoegdheidsdomein van de deelgebieden. Er is al contact opgenomen met het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap. Ondertussen werden sommige samenwerkingsakkoorden al formeel afgesloten.

Het Vlaamse Gewest keurde destijds de omvorming van het Centrum tot een interfederaal orgaan goed, op voorwaarde dat er ten laatste een jaar na haar aantreden een politiek akkoord zou zijn. Blijft dat uit, dan richt Vlaanderen conform richtlijn 2000/43/EG een eigen zelfstandig instituut op.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1) Hoe ver staan de onderhandelingen over de interfederalisering van het CGKR? Kan de geachte minister dit situeren in een tijdspad? Voor wanneer voorziet zij dat het CGKR daadwerkelijk kan opereren als interfederaal orgaan?

2) Wie stuurt deze onderhandelingen aan, wie verzorgt de regie? Hoe verlopen de contacten met de verschillende deelstaten? Waar liggen de voornaamste knelpunten? Wat ondernam de minister om deze knelpunten weg te werken?

3) Hoe staat het met de deadlines van de gewesten? Zijn er hier onderlinge verschillen, en zo ja, welke en met welke motiveringen? Zullen de gewesten alsnog wachten op de omvorming van het CGKR tot een interfederaal orgaan of zullen zij overgaan tot de oprichting van eigen zelfstandige instituten? Beaamt zij mijn opvatting dat dit geen goede zaak zou zijn voor de burger die niet meer zal weten welke klacht hij bij welke instantie moet indienen?

Antwoord ontvangen op 4 juli 2011 :

In antwoord op uw vragen kan ik u het volgende meedelen.

Op 15 december 2008 heeft de IMC Maatschappelijke Integratie mij belast om de discussies met de Gewesten en Gemeenschappen te voeren met het oog op het afsluiten van een samenwerkingsakkoord met als doel het interfederaliseren van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding. Het is dus de bedoeling om het Centrum om te vormen tot een gemeenschappelijk instituut in de zin van artikel 92bis van de Bijzondere Wet tot hervorming van de Instellingen van 8 augustus 1980.

Na zes maanden waarin de delegaties van de Gewesten en Gemeenschappen werden samengesteld heeft deze interfederale werkgroep meermaals vergaderd. Een ontwerp van samenwerkingsakkoord werd op 25 november 2009 neergelegd.

Op 22 februari 2010 werd dit ontwerp van samenwerkingsakkoord op federaal niveau goedgekeurd, en dit in afwachting van een goedkeuring van de deelstaten.

Op 31 maart 2010 vond een vergadering met vertegenwoordigers van de Vlaamse Gemeenschap plaats. Tijdens deze vergadering werd overeengekomen dat het dossier voor juli 2010 door het overlegcomité zou goedgekeurd worden.

De regering is in lopende zaken sinds april 2010, de vergaderingen werden bijgevolg opgeschort, omdat het in principe niet aan een regering in lopende zaken toebehoort om een gemeenschappelijke instelling op te richten in de zin van artikel 92bis van de Wet van 8 augustus 1980.

Zo staan de zaken er dus momenteel voor. Er werd het maximum ondernomen om het dossier zo snel mogelijk te laten vooruitgaan. Ik kan u zelfs bevestigen dat dit dossier, ondanks reserve van enkelingen, op het punt stond goedgekeurd te worden toen de regering viel: hij had immers de goedkeuring van de federale regering. Daarenboven waren de deelstaten akkoord gegaan met een strikte timing om de door mijn beleidscel opgestelde tekst goed te keuren.

U bent er ondertussen van op de hoogte dat mijn collega, de minister van Buitenlandse zaken, de situatie van de mensenrechten in België verdedigd heeft voor de Commissie Mensenrechten bij de Verenigde Naties.

In dit kader werd overeengekomen dat ons land een nationaal orgaan voor de Mensenrechten zal oprichten om zich in regel te stellen met de internationale verplichtingen.

De vraag inzake de transformatie van het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding in een nationaal orgaan voor de Mensenrechten ligt nu voor.

Ik wacht momenteel op het samenroepen van een werkgroep door mijn collega de minister van Justitie, bevoegd voor mensenrechten en voor de oprichting van een nationaal orgaan voor Mensenrechten. Deze vraag is direct verbonden met het Centrum voor Gelijke Kansen, ik heb dus gevraagd en bekomen van de minister van Justitie dat mijn beleidscel integraal zal betrokken worden bij de werkzaamheden van deze werkgroep.