Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1869

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 29 maart 2011

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Belgische mededingingsautoriteit - Werking - Evaluatie

Raad voor de Mededinging
concurrentie
concurrentiebeperking
concurrentierecht
Dienst voor de Mededinging

Chronologie

29/3/2011Verzending vraag
21/4/2011Antwoord

Vraag nr. 5-1869 d.d. 29 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Belgische mededingingsautoriteit bevordert en verzekert het bestaan van een daadwerkelijke mededinging in België. De mededingingsautoriteit staat eveneens in voor de uitvoering van het Europese mededingingsbeleid. Ze werkt samen met de andere mededingingsautoriteiten en maakt deel uit van het European Competition Network (ECN), de European Competition Authorities (ECA), en het International Competition Network (ICN).

Ik heb hierover de volgende vragen:

1) Hoeveel jaarlijkse onderzoeken voerde de Belgische mededingingsautoriteit met betrekking tot restrictieve mededingingspraktijken gedurende de periode van 2006 tot 2010? In hoeveel gevallen betrof het een potentieel misbruik van een machtspositie en in hoeveel gevallen ging het om ongeoorloofde afspraken tussen ondernemingen? Hoe duidt de geachte minister deze cijfers en ontwikkelingen, welke conclusies kan men hieruit trekken?

2) Tot welke resultaten leidden deze onderzoeken? In hoeveel gevallen ging men in de periode van 2006 tot 2010 over tot het opleggen van een boete? Welke bedrag inde de overheid op deze wijze per jaar? Hoe duidt hij deze cijfers en ontwikkelingen, welke conclusies kan men hieruit trekken?

3) Een onderneming of een ondernemingsvereniging waarvan men vaststelde dat ze deelnam aan een kartel, kan een volledige of gedeeltelijke vrijstelling van geldboeten bekomen indien deze onderneming bijdroeg aan het bewijs van deze verboden praktijk en hielp bij het identificeren van de deelnemers. Hoeveel clementieverklaringen verleende de Belgische mededingingsautoriteit jaarlijks in de periode van 2006 tot 2010? Hoeveel procedures heeft men kunnen opstarten als gevolg van deze clementieregeling en met welke gevolgen tot op vandaag?

4) Hoeveel onderzoeken voerde de Belgische mededingingsautoriteit met betrekking tot concentratiehandelingen gedurende de periode van 2006 tot 2010 (per jaar)? Hoeveel van deze concentraties werden er in de vereenvoudigde procedure goedgekeurd? Hoeveel van deze concentraties werden pas in een tweede meer uitgebreide fase goedgekeurd? In hoeveel van deze concentraties heeft men aanpassingen gevraagd vooraleer men overging tot een goedkeuring? Hoeveel concentraties werden er (uiteindelijk) afgekeurd? Hoe duidt hij deze cijfers?

5) Voor welke sectoren voerde de Belgische mededingingsautoriteit in de periode van 2006 tot 2010 een algemeen en sectoraal onderzoek? Met welke resultaten? Tot hoeveel procedures gaven deze onderzoeken aanleiding en met welke gevolgen tot op vandaag?

6) Over welke middelen (mankracht, budget, …) beschikt de Belgische mededingingsautoriteit? Hoe evolueerde dit in de afgelopen jaren?

7) Aan welke externe en onafhankelijke controle wordt deze autoriteit onderworpen? Met welke resultaten?

8) Hoe evalueert hij de werking van de Belgische mededingingsautoriteit? Welke sterke en zwakke punten stelt hij bij deze werking vast? Waar liggen de belangrijkste verbeterpunten?

Antwoord ontvangen op 21 april 2011 :

1. De huidige mededingingswet (WBEM) trad in werking op 1 oktober 2006. De Algemene Directie Mededinging werd opgericht bij het koninklijk besluit van 18 december 2006 en is operationeel geworden op 1 maart 2007. Zij publiceert jaarverslagen voor de periode vanaf januari 2007. Sinds die datum werden 64 dossiers geopend in zaken betreffende restrictieve praktijken.

Bij het openen wordt geen onderscheid gemaakt tussen kartel- en misbruikzaken. De griffie maakt wel een onderscheid volgens de oorsprong van de zaak (klacht, klacht van de minister of ambtshalve).

Gemiddeld zijn op elk willekeurig ogenblik ongeveer 17 zaken in behandeling. Door deze cijfers te vergelijken met de prestaties van andere autoriteiten in het Europees netwerk, lijkt dit cijfer ongewoon hoog, zeker gelet op de omvang van de Algemene Directie.

Het valt trouwens op dat de Belgische autoriteit gemiddeld ongeveer even veel inbreukbeslissingen per jaar neemt als hun Duitse collega’s (met een drie-vier maal groter team). Dit vrij grote aantal zaken leidt waarschijnlijk tot een tragere doorlooptijd. Omdat versnellen van de doorlooptijd een topprioriteit is (conform onder andere de adviezen van de Commissie voor de Mededinging van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven), streeft de autoriteit er naar om dit aantal te herleiden tot maximum 15 (d.i. ongeveer twee –nu meestal grotere- inbreukzaken per auditeur er mee rekening houden dat er altijd wel een heel grote zaak loopt die een case team vrijwel geheel in beslag neemt en er ook tijd beschikbaar moet blijven voor concentratiezaken).

2. Beslissingen sinds 1 januari 2007 :

Het aantal veroordelingen is, zoals opgemerkt in het antwoord op de eerste vraag, op zijn minst in lijn met wat men na vergelijking met andere autoriteiten die vergelijkbare dossiers behandelen verwachten kan: het Bundeskartelamt stelde in de voorbije vier jaar veertien inbreuken vast. De Europese Commissie en de Nederlandse Mededingingsautoriteit namen gemiddeld tweemaal meer inbreukbeslissingen per jaar, maar beschikken over aanzienlijk meer middelen (ter vergelijking de jaarlijkse begroting van het Bundeskartelamt bedroeg in de referentieperiode tussen 18 en 22 miljoen euro.).

Middelen

België 2010

EU 20091

NL 20092

Personeel

38 (Alg. directie) +20,5(Raad)=58,5

306+97=4033

(+/- 1904)


Budget of uitgaven (in miljoen euro)

ong. 4,5


(> 16,95)

Gemotiveerde beslissingen na onderzoek waarom iets geen inbreuk is leert de markt dikwijls meer over wat aanvaardbaar marktgedrag is dan het vast stellen van hardcore restrictions. De verhouding van 3/6 kan er wel op wijzen dat misschien iets te snel een zaak werd opgestart.

Inzake beslissingen met boete moet worden opgemerkt dat inbreukbeslissingen dikwijls beroepsorganisaties betreffen. Tot de inwerkingtreding van de WBEM in oktober 2006 konden aan deze organisaties geen boetes worden opgelegd. Voor feiten van voor die datum konden de beslissingen dus geen boete opleggen.

3. De autoriteit ontving sinds 2007 25 clementieverzoeken. Sommige verzoeken betroffen eenzelfde zaak of werden “ten bewarende titel” ingediend voor het geval de Europese Commissie zou beslissen dezelfde zaak (waarvoor ook bij de Commissie een clementieverzoek werd ingediend) niet zou behandelen.

De Raad verleende in deze periode tien clementieverklaringen. In deze zaken was er steeds een onderzoek. tien vaststellingen van onderzoek waren het resultaat van een clementieverzoek.

4. Sinds januari 2007:

Op de eerste plaats moet worden vast gesteld dat het concentratietoezicht sinds 2007 veel minder beslag legt op de middelen van de mededingingsautoriteit dankzij een verhoging van aanmeldingsdrempels en een fel vereenvoudiging van de vereenvoudigde procedures door de WBEM van 2006. Dit heeft het mogelijk gemaakt om in plaats van minder dan 20 % van de beschikbare tijd, nu meestal meer dan 80 % van de aan zaken bestede tijd te besteden aan onderzoeken over restrictieve praktijken (waarvan door economen algemeen wordt aangenomen dat zij een grotere bijdrage leveren tot het algemeen welzijn dan het concentratietoezicht).

Bovendien stel ik vast dat ongeacht de hoogte van de drempels (zij werden ook voordien al verschillende keren aangepast), de mededingingsautoriteit steeds een vergelijkbaar aantal aanmeldingen ontving die een echt onderzoek verdienden. Ik besluit hieruit dat de verhoging dus niet geleid heeft tot een vermindering van reikwijdte van het toezicht op transacties waar toezicht een toegevoegde waarde biedt.

5. De mededingingsautoriteit heeft tot op heden geen algemeen sectoraal onderzoek gevoerd. De autoriteit stelt dat zij daartoe niet de vereiste middelen had. De Europese Commissie stelt overigens dat zij moet vaststellen dat ook zij ten hoogste één onderzoek per jaar of per twee jaar kan ondernemen.

Met de benoeming in 2010 van een “Chief economist” en de werving van een adjunct in 2011 zijn de mogelijkheden van de autoriteit nu wel groter dan voorheen. De Algemene Directie heeft zo recent mijn opdracht kunnen aanvaarden om, naar aanleiding van de vaststellingen in het jaarverslag van het prijzenobservatorium, de oorzaken te onderzoeken van de belangrijke prijsverschillen voor bewerkte voedingsmiddelen tussen België en Nederland en daaruit de gepaste conclusies te trekken. Deze studie wordt geleid door de “Chief economist”, met het team van de Algemene Directie, maar vooral in intense samenwerking met diverse andere diensten van de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie en de ondersteuning van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

6.

Middelen

2010

2009

2008

2007

Personeel

38(33)+20,5(15,5)=58,56

39 (34) + 23 (17) = 62

34 (30) +23 (14) = 57

33 (28) +24 (15) = 57

Aantal inspecteurs7

34

32

28

25

Budget of uitgaven (in miljoen euro)

ong. 4,5

ong. 4.5

ong.4

3,6

7. Zoals aangekondigd na het vorige rapport, zal het Rekenhof vijf jaar later een rapport opstellen. Het Hof hoopt binnenkort het onderzoek daarvoor af te ronden. Ik beschik dus nog niet over dit verslag.

In een recente enquête bij bedrijfsjuristen (zie bijlage 1) bleek dat de Belgische mededingingsautoriteit op de meeste criteria bij 70 % van de deelnemers “goed” tot “gemiddeld” scoorde. Gelet op de ‘directe concurrentie’ van sterke autoriteiten zoals de Europese Commissie is een gemiddelde score o.i. goed vermits de lat erg hoog ligt.

De Belgische autoriteit scoorde minder op ”informal guidance”, en “prevention/education”. Dat hoeft niet te verwonderen omdat de Algemene Directie Mededinging zijn “advocacy” of ondersteunende acties meer richt op bedrijfsorganisaties en fora waar een aantal ondernemingen worden bereikt, en oordeelt dat de beperkte middelen niet op de eerste plaats gericht moeten worden op een groep die zelf over de middelen beschikt om zich te informeren en gewoonlijk door experten geadviseerd worden.

De autoriteit scoorde ook minder goed op “commercial awareness” (maar goed op ”economic literacy”). Dit pleit er zeker voor om er in het rekruteringsbeleid verder over te waken dat het team bestaat uit leden met een brede waaier ervaringen. Maar ambtenaren die het denken van een onderneming doorzien kunnen soms daardoor juist sceptischer zijn over de oogmerken van ondernemingen. En in die gevallen mag van hen juist geen ‘meedenken’ worden verwacht.

De samenwerking tussen de Belgische autoriteit, de Europese Commissie en de andere nationale mededingingsautoriteiten (en dan vooral die van buurlanden waarmee het contact wegens de verwevenheid van markten het grootst is) wijst erop dat de Belgische autoriteit nu als een waardevolle partner wordt ervaren. Ook het feit dat de directeur-generaal door zijn “peers” verkozen werd tot lid van het Bureau van het Competition Committee van de OESO (waar België nog nooit deel van uitmaakte) wijst op een positieve beoordeling van de bijdragen van de autoriteit tot dat forum.

8. De Belgische mededingingsautoriteit poogt sinds 2007, zoals enkele andere autoriteiten, het nuttig effect van zijn tussenkomsten in inbreukzaken te meten. Zij gebruikt daartoe een nog wat conservatievere methode dan de Europese Commissie en komt dan tot de volgende resultaten (in miljoen euro) :

Dit betekent dat de soms gehanteerde benchmark norm van 5xbegroting sinds 2008 (dus één jaar na het opstarten van de autoriteit in zijn huidige vorm) ruim gehaald werd.

Deze en de eerder in antwoord op zijn eerste en tweede vraag gegeven antwoorden doen mij besluiten dat de autoriteit de middelen efficiënt aanwendt en dat de “footprint” van de autoriteit (of zo U wil de pakkans) in België weliswaar kleiner is dan in Nederland, maar groter dan in Duitsland.

Uit de eerder vermelde enquête bij bedrijfsjuristen bleek trouwens dat 35,6 % van wie de vraag beantwoordde al contact had gehad met de Belgische Mededingingsautoriteit.

37,8 % van wie de vraag beantwoordde werkten overigens in een onderneming die al door een mededingingsautoriteit (daarom niet altijd in België) beschuldigd werd van inbreuken op mededingingsregels, en 20 % voor een onderneming die al voor een inbreuk veroordeeld werd

1Bron, tenzij anders vermeld: Annual activity report 2009 en Staff Working paper 2009.

2Bron: NMa Jaarverslag 2009, tenzij anders vermeld.

3Bijlage 2 bij het Staff Working paper . 262 permanente en ongeveer 44 externe medewerkers voor de inbreukprocedures en 81 permanente en ongeveer 16 externe stafleden voor de fusiecontrole. De DG Comp beschikte in 2009 over een totaal personeelsbestand van 936 personen.

4Voor concurrentiebeleid, op een totaal van 438 (informatie vanwege NMa).

5Direct mededingingszaken gerelateerd, op een totale begroting voor de mededingingsautoriteit van 49,4 miljoen EUR (informatie NMa).

6Beschikbaar in december 2010, incl. administratieve ondersteuning, excl. detachering bij de Europese Commissie en bij ministeriële kabinetten. Directoraat-generaal (tussen haakjes de personeelsleden met universitaire graad of gelijkgesteld) + Raad (incl. het Auditoraat en de Griffie; tussen haakjes de leden van de Raad incl. de auditeurs). Voor de inspecties kan de Algemene Directie ondersteuning vragen van de Algemene Directie Controle en bemiddeling en van het ICT-team van de FOD Economie. Deeltijdse leden van de Raad zijn in aanmerking genomen als 0,5 FTE. Andere leden van de staf zijn ongeacht hun statuut in aanmerking genomen als 1 eenheid. Het aantal FTE’s wijkt trouwens maar met amper 2 eenheden af van het aantal personen. Het kortdurende ziekteverzuim betrof 0,5 % van de na aftrek van wettelijke verlofregelingen theoretisch beschikbare werkdagen. Het langer durend ziekteverzuim betrof 5,4% en is voor de helft veroorzaakt door de langdurige afwezigheid van 2 medewerkers.

7Medewerkers van de Algemene Directie die deel kunnen nemen aan huiszoekingen.