Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1588

van Fabienne Winckel (PS) d.d. 1 maart 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid

Werklozen -Verschil in de behandeling - Beroepsstatuut van de echtgenoot - Zelfstandige echtgenoot

zelfstandig beroep
werkloosheidsverzekering

Chronologie

1/3/2011Verzending vraag
26/4/2011Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-1589

Vraag nr. 5-1588 d.d. 1 maart 2011 : (Vraag gesteld in het Frans)

Als de partner van een zelfstandige beroepsbeoefenaar zijn werk verliest, heeft hij geen recht op de werkloosheidsuitkering voor een samenwonende met gezinslast. Na afloop van de eerste periode van werkloosheid valt de uitkering van 60% van het laatste loon terug op 40%, en dit voor een periode die door het beroepsverleden wordt bepaald. Nadien ontvangt hij een forfaitaire vergoeding. Mocht hij als samenwonende met gezinslast worden beschouwd, zou hij na het eerste jaar werkloosheid een uitkering ten bedrage van 60% van zijn laatste loon blijven ontvangen.

In een gelijkaardige situatie kennen de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen en de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA) afwijkingen toe voor partners van loontrekkenden met een bescheiden inkomen, dat wil zeggen minder dan 612 euro per maand. Als alle voorwaarden vervuld zijn, behoudt de partner van een loontrekkende het statuut van samenwonende met gezinslast, ook al woont hij samen met iemand die een beroepsinkomen heeft.

Sommige zelfstandigen verdienen minder dan het wettelijke plafond van 612 euro per maand. Zelfstandigen met een bescheiden inkomen worden soms zelfs vrijgesteld van de betaling van sociale bijdragen op basis van artikel 37 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. . De werkloze die met een zelfstandige partner samenleeft, verliest dus een aanzienlijk bedrag aan werkloosheidsuitkeringen, enkel en alleen vanwege de aard van het inkomen van zijn partner.

Hoeveel gezinnen vallen onder die ongelijke behandeling? Waarom gaat de RVA niet van het inkomen van de echtgenoot uit om de hoogte van de werkloosheidsuitkering te bepalen?

Antwoord ontvangen op 26 april 2011 :

De werkloosheidsreglementering bevat inderdaad een uitzonderingsregeling die toelaat geringe maandinkomsten als loontrekkende te neutraliseren. Er werd onderzocht of deze regeling uitgebreid kan worden tot inkomsten uit een zelfstandige activiteit. Uit deze studie is gebleken dat dit niet mogelijk is, en wel ingevolge de fundamentele verschillen tussen de situatie van de loontrekkende en deze van de zelfstandige.

De inkomsten als loontrekkende zijn doorgaans:

Het inkomstenniveau voor de voorbije maand kan dus op dat tijdstip met zekerheid worden vastgesteld. De uitkering van de partner betreffende de voorbije maand kan hieraan gerelateerd worden.

De inkomsten als zelfstandige zijn in principe:

Het inkomstenniveau voor de voorbije maand kan dus slechts post factum vastgesteld worden nadat de aanslag is gevestigd, door toewijzing van 1/12 van het jaarresultaat aan de beschouwde maand. Dit inkomstenniveau houdt evenwel geen rekening met de toename van de waarde van de aandelen.

De uitkering van de partner betreffende de voorbije maand kan dus moeilijk hieraan gerelateerd worden. Gebeurt dit wél, en dit op grond van een voorlopige raming van de betrokkene, of op grond van reële bedragen uit het verleden (voor zover de activiteit al meerdere jaren wordt uitgeoefend), dan kan dit leiden tot de terugvordering van zeer grote bedragen (zijnde het verschil tussen de jaaruitkering als samenwonende en als werknemer met gezinslast).

Dit zal het geval zijn indien de gemiddelde maandinkomsten post factum het grensbedrag overschrijden bijvoorbeeld ingevolge een bijzonder goede verkoop in de eindejaarsperiode, ingevolge het feit dat de fiscus bepaalde uitgaven niet aanvaard…..

Het is evenmin mogelijk om een regeling uit te werken waarbij in jaar drie rekening gehouden wordt met het inkomen van jaar één (dat intussen via het aanslagbiljet officieel gekend is), aangezien de gezinssamenstelling in deze tijdspanne fundamenteel gewijzigd kan zijn (nieuwe relatie, partner werkt nu als loontrekkende, …) en de filosofie van de werkloosheidsverzekering vraagt dat desgevallend rekening gehouden wordt met de actuele nieuwe situatie.

Tenslotte kan de keuze in de wijze van winstdeelname die inherent is aan de zelfstandige activiteit (zie hiervoor) er toe leiden dat het belastbaar inkomen systematisch onder het grensbedrag blijft, ook al is er een sterke toename van het vermogen.

Uit het voormelde moet geconcludeerd worden dat de situatie van de zelfstandige niet vergelijkbaar is met deze van de loontrekkende en dat het niet mogelijk is de uitzonderingsbepaling tot neutralisering van geringe maandinkomsten (artikel 60 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering) toe te passen op de inkomsten als zelfstandige.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) beschikt niet over cijfermateriaal omtrent het aantal werklozen waarvan de partner inkomsten als zelfstandige geniet.