Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11316

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 2 april 2014

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, toegevoegd aan de minister van Justitie

de voorstellen van het oecumenisch netwerk christenen en migratie inzake de verblijfsvergunning van uitgeprocedeerde migranten en staatlozen

illegale migratie
politiek asiel
verblijfsrecht
Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
asielzoeker

Chronologie

2/4/2014Verzending vraag
15/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4926

Vraag nr. 5-11316 d.d. 2 april 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Steeds meer uitgeprocedeerde migranten ontvangen een bevel om België te verlaten, maar kunnen dit niet. Zo getuigde recent AMOS, het oecumenisch netwerk christenen & migratie van KMS (Kerkwerk Multicultureel Samenleven). Deze migranten botsen bijna steeds op administratieve hindernissen. Dit geldt ook voor erkende staatlozen. Al deze mensen blijven achter in een niemandsland. Een erkenning als staatloze geeft immers geen automatisch recht op verblijf. Noodgedwongen wordt België - tijdelijk of duurzaam - het enige 'nieuwe land'. Daarom vindt KMS/AMOS dat niet-repatrieerbare migranten en staatlozen een verblijfsvergunning moeten krijgen. Dit werd ook zo in het regeerakkoord opgenomen. De redenering daaromtrent is erg eenvoudig en duidelijk: niemand heeft baat aan een dolende groep in de samenleving. Hulpverleners en advocaten van goede wil worden vaak verlammend met deze groepen van mensen geconfronteerd. Dit komt o.a. door het juridische vacuüm: er is wettelijk niets geregeld voor deze mensen, enkel dat uitgewezen migranten zelf moeten bewijzen dat ze niet naar hun land kunnen terugkeren of dat ze staatloos zijn. Dit is quasi onmogelijke opdracht.

Al eerder verklaarde de regering om te willen toetreden tot het Verdrag van 1961 tot beperking van de statenloosheid. Maar dat blijft dode letter en tot zover blijft de erkenning van statenloosheid in België een zaak van de rechtbanken van eerste aanleg. Het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) zou daarvoor veel beter bevoegd worden, maar dat kan voorlopig niet door Grondwettelijke bepalingen. Het KMS/AMOS vermoedt daarbij politieke motieven, want blijkbaar worden staatlozen geklasseerd als valse migranten terwijl iedereen met gezond verstand wel weet dat niemand in de precariteit van een staatloze wil belanden.

Daarnaast blijft het probleem - waarover ik ook al eerder de staatssecretaris ondervroeg - dat nogal wat OCMW's zich van hun wettelijke opdrachten t.o.v. deze groepen onttrekken. Nochtans bestaat er geen twijfel dat OCMW's hier hun steun in de volle breedte moeten verlenen, toch zijn er vaak uitspraken van de arbeidsrechtbank nodig alvorens de OCMW's deze opdracht ten volle opnemen.

Is de staatssecretaris alsnog bereid om op heel korte termijn de nodige wettelijke regelingen te treffen om uitgeprocedeerde en staatloze mensen automatisch een verblijfsvergunning te verschaffen? Zal de staatssecretaris de toetreding tot het Verdrag van 1961 tot beperking van de staatloosheid eveneens op korte termijn consacreren? Kan de staatssecretaris er voor zorgen dat het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS) de bevoegdheid krijgt om te oordelen over het verstrekken van een verblijfsvergunning voor deze categorieën? Dit zou immers een uitvoering betekenen van wat in het regeerakkoord werd afgesproken. Beaamt de staatssecretaris dat CEDOCA, de research- en documentatiedienst van het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS), een onafhankelijke dienst moet worden, die ook toegankelijk zou zijn voor advocaten, om zo deze dienstverlening eenvoudiger te maken om zo de feitelijke toestand van niet-repatrieerbaarheid aan te tonen.

Wil de staatssecretaris zich verbinden om een nieuwe paragraaf in de vreemdelingenwet toe te voeren, die het (tijdelijk)verblijf van deze groepen zal regelen en daardoor veel leed zal vermijden en vastgelopen mensen en situaties kan deblokkeren. Wil de staatssecretaris het concrete tekstvoorstel van KMS/AMOS hiervoor als inspiratiebron te gebruiken?

Antwoord ontvangen op 15 april 2014 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen.

Vooreerst moet ik u melden dat ik niet van plan ben regelingen te treffen om automatisch verblijfsvergunningen toe te kennen aan uitgeprocedeerde mensen. Zulks zou bijzonder haaks staan op een coherent migratiebeleid.

Het aantal personen dat om redenen, onafhankelijk van hun wil, niet naar hun land kunnen terugkeren, is klein, om niet te zeggen uiterst klein. De meeste zogezegde “onverwijderbare” personen kunnen wel degelijk vrijwillige terugkeren, indien zij hiertoe zelf de nodige stappen zetten. Het feit dat iemand niet onmiddellijk gedwongen verwijderd kan worden, wil nog niet zeggen dat die zelf niet (vrijwillig) naar zijn land kan terugkeren.

Een staatloze met een gegronde vrees tot vervolging of een reëel risico bij terugkeer, wordt de status van vluchteling of de status van subsidiaire bescherming toegekend (door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS).

De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) geeft nu al een erkende staatloze – voor wie bovendien vast staat dat terugkeer naar zijn land van eerder verblijf totaal uitgesloten is – een verblijfsvergunning af. Indien staatloze vreemdelingen menen zich in buitengewone omstandigheden te bevinden dan staat het hen vrij om een aanvraag tot verblijfsmachtiging in te dienen op basis van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet. Zoals voor elke aanvraag in dit kader, ligt de bewijslast volledig bij de aanvrager.

De procedure voor de toetreding van België tot het VN Verdrag van 1961 tot beperking van de staatloosheid zit in een gevorderde fase. Samen met de minister van Justitie heb ik een voorontwerp van wet laten uitwerken dat vervolgens in samenwerking met de minister van Buitenlandse zaken aan de ministerraad werd voorgelegd en op 7 februari 2014 werd goedgekeurd. Vervolgens werd een positief advies verkregen van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Het huidige wetsontwerp wordt nu voorgelegd aan het Parlement.

Tenslotte is er geen enkele reden waarom er naast het CGVS (een onafhankelijke administratieve instantie) met gespecialiseerde onderzoeksdienst (CEDOCA) een onafhankelijke onderzoeksdienst moet worden opgericht.