Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11228

van Helga Stevens (N-VA) d.d. 11 maart 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

het spanningsveld tussen de veiligheidsnormen in pretparken en de non-discriminatiewetgeving

pretpark
discriminatie op grond van een handicap
veiligheidsnorm

Chronologie

11/3/2014Verzending vraag
8/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4617

Vraag nr. 5-11228 d.d. 11 maart 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In april 2013 en ervoor stelde ik u vragen omtrent de veiligheidsnormering in pretparken en hoe die ertoe leidt dat personen met een handicap worden beperkt in hun vrijheid om pretparkattracties te betreden.

Er is sprake van een vorm van indirecte discriminatie indien regels die ogenschijnlijk logisch zijn en waar we niet tegen kunnen zijn omdat ze ogenschijnlijk onze veiligheid willen garanderen, worden gebruikt om bepaalde personen op basis van een kenmerk, nl handicap, te weren.

Als professor staatsrecht weet u heel goed dat indirecte discriminatie ook een vorm van discriminatie is en dat deze vorm eveneens verboden is.

Bovendien rust op basis van de non-discriminatiewet op alle aanbieders van diensten en goederen de verplichting om te voorzien in redelijke aanpassingen. Deze verplichting geldt ook voor pretparken. En in laatste instantie rust de plicht op de overheid om te kijken of haar wetgeving en reglementering ook niet moet worden aangepast ten einde aanbieders van diensten en producten, in casu dus pretparken, toe te laten hun dienstverlening zo inclusief mogelijk te organiseren, zonder directe en indirecte uitsluiting van personen op basis van hun handicap.

Uiteraard gaat het om een complexe materie met veel belanghebbenden en moeten we de gulden middenweg vinden tussen integrale toegankelijkheid en de veiligheid van alle pretparkbezoekers. Maar de complexiteit mag geen excuus zijn om het probleem niet aan te pakken. Uit mijn contacten met mensen in de Verenigde Staten heb ik trouwens begrepen dat daar personen met een beperking zo goed als geen hinder ondervinden inzake het gebruik van pretparkattracties. Dit is toch wel belangwekkend is gezien het feit dat veiligheid ook daar heel hoog op de agenda staat en inbreuken op de veiligheid waarbij men gekwetst raakt etc., zonder pardon voor de rechtbank worden gebracht. Dus het kan wel, mits er een duidelijk kader is.

Ondertussen zijn we weer een hele tijd verder. Daarom de volgende vragen:

- Wat is nu de stand van zaken in het verbeteren van de toegankelijkheid van pretparken voor personen met een handicap? Cf uw antwoord op mijn vraag nr. 5-2964.

- Welke pijnpunten zijn er nog? Hoe zullen deze verder worden aangepakt? Binnen welke termijn?

- De pretparken hebben risicoanalyses voor elke attractie, en maken lijsten op van vereiste vaardigheden per attractie. Bij de vorige vraag (April 2013) was deze lijst nog in opmaak. Is deze intussen voltooid? Wat is het tijdspad en welk vervolg zal hieraan worden gegeven.

- Heeft u de Belgische reglementering met oog op de productveiligheid intussen kunnen evalueren en zijn er concrete voorstellen om deze aan te passen om niet in conflict te komen met de anti-discriminatiewet van 2007?

Antwoord ontvangen op 8 april 2014 :

Ik heb de eer het geachte lid het volgende mee te delen. 

1) Alle pretparken in België beschikken op dit ogenblik over specifieke procedures inzake de toegang van personen met een handicap.

De gemeenschappelijke basis van deze procedures is dat de personen met een handicap uitvoerig worden geïnformeerd over de aard van de attracties, de risico's die eraan verbonden zijn en de vaardigheden die noodzakelijk zijn om op een veilige manier gebruik te kunnen maken van de attracties. Dit is gebaseerd op de uitgevoerde risicoanalyses door experts die beschikken over de noodzakelijke technische kennis en rekening houdend met de specifieke waaier van vaardigheden en eventuele beperkingen van personen met een handicap.

Er wordt erkend dat de individuele personen met een handicap (en hun eventuele begeleider) zelf het best geplaatst zijn om in te schatten over welke vaardigheden zij al dan niet beschikken, zodat zij gebaseerd op de hen verstrekte informatie kunnen beslissen om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde attractie.

Aan de andere kant wordt de uitbater wel niet ontslagen van de verplichting om te voldoen aan de algemene veiligheidsverplichting van het wetboek economisch recht, boek IX, veiligheid van producten en diensten. De uitbater dient dan ook in te grijpen in de uitzonderlijke gevallen dat er een manifeste verkeerde inschatting gebeurt door de eventuele gebruiker. 

Op het gebied van normalisatie kan worden opgemerkt dat de nieuwe versie van de ISO norm 17842-1 "Safety of amusement rides and amusement devices - part 1 design and manufacture" in bijlage H "limited accessibility to amusement devices" beschrijft welke maatregelen dienen te worden genomen door de uitbaters van pretparken ten opzichte van personen met een handicap. De hierin vermelde denkwijze komt volledig overeen met de in België momenteel gebruikte aanpak. 

Deze norm is op dit ogenblik nog een ontwerpnorm, maar bevindt zich in de laatste stappen voor ratificatie. 

Het is mijn bedoeling om ook in de Europese norm EN 13814 "machines en constructies op kermisterreinen en amusementsparken - veiligheid" een gelijkaardige bijlage te laten opnemen. 

2) De huidige manier van werken lijkt de belangrijkste pijnpunten te hebben weggewerkt. Volgens de mij bekende gegevens werd er tijdens het voorbije seizoen slechts één enkele klacht ingediend wegens mogelijke discriminatie. 

Deze problematiek wordt in ieder geval verder opgevolgd door een werkgroep binnen de Federale Overheidsdienst (FOD) Economie, Kleine en Middelgrote Ondernemingen (KMO), Middenstand en Energie waarvan sprake in mijn antwoord op uw vraag nr. 5-2360 en waarin zowel de uitbaters, de keuringsinstellingen, de vertegenwoordigers van het middenveld, de gewestelijke overheden en de federale overheid aanwezig zijn.

De meest recente vergadering van deze werkgroep was op 3 februari 2014. 

3) Zoals eerder vermeld, werken alle pretparken reeds met een procedure gebaseerd op lijsten van vereiste vaardigheden per attractie.

4) De Belgische reglementering inzake de veiligheid van attractietoestellen (wetboek economisch recht boek IX betreffende de veiligheid van producten en diensten en het koninklijk besluit van 10 juni 2001 betreffende de uitbating van attractietoestellen) komt niet in conflict met de anti-discriminatiewet van 2007.

Deze wetgeving stelt namelijk dat men  "tijdens de evaluatie [van een product of dienst] wel rekening dient te houden met: [...] de categorieën gebruikers die bij het gebruik van het product grote risico's lopen, in het bijzonder kinderen en ouderen." 

Men kan wel degelijk stellen dat, in het algemeen, personen met een handicap kunnen worden beschouwd als een categorie gebruikers die bij het gebruik van een attractietoestel in een pretpark grote risico's lopen. 

Bij elke evaluatie van het risico, zowel bij de initiële risicoanalyse als bij de periodieke controles dient dus uitdrukkelijk rekening te worden gehouden met personen met een handicap. 

De Belgische accreditatie-instelling BELAC- die toezicht houdt op de keuringsinstellingen- heeft, op mijn vraag, op 21 augustus 2013 bevestigd dat de betrokken auditoren er extra waakzaam voor zullen zijn dat de keuringsinstellingen beschikken over de noodzakelijke middelen en kennis om rekening te houden met deze problematiek