Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11111

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 13 februari 2014

aan de minister van Justitie

het afkopen van strafrechtelijke vervolgingen

strafrechtelijke procedure
strafvervolging
verjaring van de vordering
strafprocedure

Chronologie

13/2/2014Verzending vraag
28/4/2014Einde zittingsperiode

Voorlopig antwoord (pdf)

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4667

Vraag nr. 5-11111 d.d. 13 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Actualiteit

Nooit kochten meer criminelen hun vervolging af.

In 2012: meer dan 12 000; dit is stijging met 36% tegenover 2011; opbrengst 5,8 miljoen.

De prognoses voor 2013 duiden op een nieuw record.

Gemiddeld gaat de afkoop over 303 euro. Het betreft dus eerder kleine zaken

Sinds 2011 verruimde de wet speciaal voor uitzonderlijk zware vervolgingen.

Context

Er is een evolutie die steeds meer afkoop mogelijk maakt.

Die evolutie verandert ingrijpend de juridische maar ook de maatschappelijke omgang met criminaliteit.

Er ontstaat ontegensprekelijk een sfeer van "afkopen" van schuld en veroordeling.

Dat brengt maatschappelijk onrust. Er wordt onder andere gesproken over klassenjustitie en de verloedering van de moraliteit van het strafrecht.

Daarbij spreken vele experts over ongewenste effecten op de normativiteit, de ethiek en de moraliteit.

Is deze evolutie gewenst?

Vraag

Bevestigt de minister de opvallende stijging van het aantal criminelen dat een strafrechtelijke vervolging afkoopt, waarbij dit fenomeen nog ingrijpend zal evolueren omdat er sinds 2011 ook een wettelijke mogelijkheid werd geëxpliciteerd voor de uitzonderlijk grote fraudedossiers? Hoe situeert de minister die ontwikkeling in een juridisch en maatschappelijk verhaal van ethiek, moraliteit en normativiteit waarbij de overtuiging groeit dat criminaliteit kan worden vergoelijkt indien men over voldoende middelen beschikt om een dading met de overheid te betalen? Beseft de minister dat die evolutie een bijzonder gevaarlijk proces stimuleert dat een wettelijke en maatschappelijke visie op straf en straffeloosheid in de kern beïnvloedt… en vindt de minister die ontwikkeling gewenst of ongewenst? Op basis van welke argumenten?