Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10877

van Nele Lijnen (Open Vld) d.d. 15 januari 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Belgische vereniging van auteurs, componisten en uitgevers (SABAM) - Auteursrecht - "Embedden" - Uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel - YouTube - Gevolgen

auteursrecht
internetsite
organisatie zonder winstoogmerk
internet

Chronologie

15/1/2014Verzending vraag
27/2/2014Antwoord

Vraag nr. 5-10877 d.d. 15 januari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs naar mijn eerdere vraag 5-5641 en uw antwoord hierop. Het gaat om de zaak omtrent "Vrijspraak voor embedden van een zonder toestemming op YouTube geplaatste kortfilm: Hof van Beroep Brussel 19 maart 2013, 2012 CO 674".

Graag kreeg ik antwoord op volgende vragen :

1) Kunnen Sabam of andere beheersvennootschappen nog langer auteursrechten innen wanneer er sprake is van zogenaamde embedden?

2) Had deze uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel een impact op de werking van Sabam? Waarom wel (en hoe) of niet?

3) Is het volgens u zo dat internetgebruikers niet langer in de problemen kunnen komen door content op YouTube te delen of te embedden, doordat er geen inbreuk op het auteursrecht is? Kunt u toelichten?

Antwoord ontvangen op 27 februari 2014 :

Ziehier mijn antwoord op de vraag van het geachte lid:

1) Allereerst wens ik het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 19 maart 2013, dat door het geachte lid wordt aangehaald, te kaderen. In dit arrest sprak het Hof van Beroep zich niet uit over het feit of het aanbieden van een YouTube-filmpje op een embedded wijze als een mededeling aan het publiek kan worden aanzien.

Het Hof van Beroep sprak zich eerder uit over het feit of er sprake was van een strafrechtelijke inbreuk, met name dat er dus een schending was van artikel 80 van de Auteurswet en niet zozeer met artikel 1 van de Auteurswet, waarin de mededeling aan het publiek vervat ligt.

De Controledienst beheersvennootschappen heeft tot op heden overeenkomstig artikel 75 van de Auteurswet twee tarieven die het embedded linken van auteursrechtelijk beschermde werken ontvangen. De beheersvennootschap SABAM heeft sinds enkele jaren een tarief voor on-demand streaming.

In het geval op een commerciële website een embedded filmpje staat dat tot het repertoire van SABAM behoort, dan is SABAM in de mogelijkheid om hiervoor een auteursrechtelijke vergoeding te vorderen.

Meer recent heeft de beheersvennootschap Reprocopy op grond van artikel 75 van de Auteurswet een ontwerp van tarief ingediend bij de Controledienst beheersvennootschappen en dit bij brief d.d. 13 maart 2013. De Controledienst verduidelijkte dat in het geval er sprake is van een embedded link, ze van oordeel is dat de beheersvennootschap een auteursrechtelijke vergoeding kan vorderen. Echter gelet op het feit dat de beheersvennootschap Reprocopy het ontwerp van tarief van toepassing maakte op alle vormen van linken, heeft de Controledienst formeel bezwaar tegen het tarief aangetekend.

De Controledienst heeft tot op heden geen bezwaren ten aanzien van het feit dat het embedded linken van een filmpje een mededeling aan het publiek uitmaakt. De inningen geschieden echter onder de verantwoordelijkheid van de beheersvennootschappen. Daarnaast ligt er momenteel een prejudiciële vraag voor bij het Hof van Justitie waardoor de Controledienst momenteel een licht voorbehoud plaatst bij haar standpunt. Meer bepaald in de zaak C-466/12 Svensson dient het Hof van Justitie zich onder meer uit te spreken of in het geval van embedded linken er sprake is van een mededeling aan het publiek. Indien het Hof van Justitie in casu oordeelt dat het embedded gebruik van een filmpje geen mededeling aan het publiek uitmaakt, heeft dit ontegensprekelijk gevolgen voor de huidige situatie. Een uitspraak van het Hof wordt nog in 2014 verwacht.

2) Zoals uit het voorgaande is voorgekomen, heeft het arrest van het Hof van Beroep te Brussel geen impact op de werking van SABAM daar het Hof zich niet uitspraak over het feit of het embedden van een filmpje als een mededeling aan het publiek dient te worden beschouwd.

3) Voor deze vraag verwijs ik naar de eerste twee antwoorden, echter met enkele bijkomende toelichtingen.

Wanneer er sprake is van een inbreuk op het auteursrecht, geeft de wet de auteur de mogelijkheid om de namaker te bestraffen door een strafvordering in te stellen (artikel 80 - 86 van de Auteurswet) en/of, om een schadevergoeding te eisen voor de inbreuk, door een burgerlijke rechtsvordering in te stellen (artikel 86bis en volgende van de Auteurswet).

De strafrechtelijke sanctie veronderstelt het aanwezig zijn van twee cumulatieve elementen:

De schadevergoeding in het burgerlijk recht kan, daarentegen, worden verkregen vanaf het moment waarop enkel de inbreuk (materieel element) wordt vastgesteld. In dat verband wordt herinnerd aan het volgende: « de goede trouw sluit de inbreuk niet uit » in die zin dat de namaak los staat van elke goede trouw van de namaker (bv. een verkoper die niet weet dat zijn invoerder hem nagemaakte horloges heeft geleverd, wordt als namaker beschouwd, ook al was hij te goeder trouw). Op burgerrechtelijk vlak wordt kwade trouw enkel in aanmerking genomen om de hoogte van de toepasselijke burgerrechtelijke sancties te bepalen (artikel 86bis, § 3 van de Auteurswet: mogelijkheid tot verbeurdverklaring van de inbreukmakende goederen, enz.).

Zoals hierboven aangegeven, heeft het Hof van Beroep, waar een strafrechtelijke sanctie aanhangig was gemaakt, de volgende redenering in de zaak ten gronde gevolgd:

Preciezer gezegd, steunde het Hof zich op een aantal elementen eigen aan deze zaak, waaronder:

Volgens het Hof kon deze internetgebruiker, die een link naar een video op YouTube plaatste, op grond van deze algemene gebruiksvoorwaarden, die bepalen dat de gebruikers van de site waarborgen dat ze over de nodige toestemmingen beschikken om een inhoud te publiceren, enkel maar aannemen dat de video wettelijk op YouTube gepost werd.

Het Hof gaf daarenboven aan dat de rechthebbenden van het filmpje tijdens de periode van publicatie van hun filmpje op YouTube, voorafgaand aan het plaatsen van de hyperlink (15 april 2007 tot 18 augustus 2008), nooit gebruik maakten van de door YouTube ingevoerde procedure voor het melden van inbreuken.

De enige conclusie die dus uit deze zaak kan worden getrokken, is dat het Hof van Beroep zich niet heeft uitgesproken op materieel vlak of m.a.w. of er in het geval van embedded linken sprake is van een mededeling aan het publiek. De situatie is dus niet veranderd ten aanzien van de parlementaire vraag waarnaar verwezen wordt (vraag nr. 5-5641).

Er wordt enkel een verduidelijking gegeven bij de beoordeling van het moreel element van een inbreuk op de auteursrechten, op strafrechtelijk gebied.

Deze verduidelijking is echter zeer casuïstisch, te weten gebonden aan de omstandigheden van het concrete geval. Het is dus moeilijk om hieruit een algemeen principe van straffeloosheid van internetgebruikers, die, zonder toestemming van de rechthebbende, embedded linken naar auteursrechtelijk beschermde werken plaatsen, af te leiden.