Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10334

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 12 november 2013

aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden

de adviezen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding voor een toegankelijker openbaar vervoer

Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
Unia
faciliteiten voor gehandicapten
reizigersvervoer
Myria

Chronologie

12/11/2013Verzending vraag
12/12/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3670

Vraag nr. 5-10334 d.d. 12 november 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het jaarverslag over de werking in 2012 van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding vermeldt op pagina 23 een aanbeveling over een toegankelijker openbaar vervoer voor personen met beperkte mobiliteit.

Al vele jaren vraagt het Centrum de NMBS om de infrastructuur voor personen met beperkte mobiliteit veel toegankelijker te maken. De reden voor die steeds terugkerende aanbeveling vindt het Centrum in een gestage stroom van klachten daarover. Zo levert de NMBS weliswaar bijstand aan mensen met beperkte mobiliteit, maar die moet ten minste 24 uur op voorhand worden gereserveerd. Het Centrum vindt die termijn veel te lang en stelt ook vast dat er ondanks een lange termijn toch nog vaak problemen opduiken en dat zeker niet alle stations deze service waarborgen.

Hoe interpreteert de minister de al jarenlang terugkerende aanbevelingen van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding over een meer toegankelijke infrastructuur van de NMBS voor mensen met een mobiliteitsbeperking? Vindt de minister dat de NMBS die adviezen met de te verwachten ernst behandelt? Hoe evalueert de minister de aanpak van de NMBS die een service biedt aan mensen met beperkte mobiliteit, op voorwaarde dat ze ten minste 24 uur op voorhand wordt aangevraagd? Beaamt de minister dat dit een ronduit belachelijke service is, zeker als men rekening houdt met de desondanks nog niet gewaarborgde goede uitvoering ervan? Wat vindt de minister van de vaststelling dat een bijzondere service voor deze doelgroep niet in alle stations wordt aangeboden? Bevestigt de minister mijn overtuiging dat de NMBS in dat verband drastische verbeteringen moet aanbrengen? Zal hij de NMBS opdracht geven om, in overleg met het Centrum en de gespecialiseerde middenveldactoren, op kortere termijn een meer adequate dienstverlening uit te bouwen? Kan de minister waarborgen dat het jaarverslag van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding voor het werkingsjaar 2013 met lof over een toegankelijker openbaar vervoer bij de NMBS zal kunnen rapporteren?

Antwoord ontvangen op 12 december 2013 :

1. De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)-Groep zet haar continue inspanningen voor een betere toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit (PBM) voort, met een toegankelijkheidsbeleid dat zowel gebaseerd is op investeringen als op nieuwe diensten. Dit beleid wordt bepaald in een continue dialoog met de Nationale Hoge Raad voor Personen met een Handicap (NHRPH), de officiële gesprekspartner die alle PBM's vertegenwoordigt.

Er zijn nieuwe uitrustingen en er worden nieuwe diensten aangeboden zoals bijvoorbeeld assistentiezuilen, nieuwe mobiele oprijhellingen, inductielussen, trapliften, bevestiging van de assistentie via sms om de treinreizen van de PBM's te vergemakkelijken.

Wat de toegankelijkheid in van de stations en de perrons betreft verwijs ik naar de presentatie “Toegankelijkheid van het spoorvervoer voor personen met beperkte mobiliteit” die door de NMBS-Groep gegeven werd tijdens de commissie Infrastructuur van 17 april 2012 en naar het antwoord dat m’n voorganger gaf op 19 september 2012 op uw schriftelijke vraag 5-4743.

In afwachting van een totale toegankelijkheid en om de infrastructuurproblemen te omzeilen, heeft de NMBS een gratis assistentiesysteem ingevoerd, met als doel een assistentiedienst aan te bieden die aangepast is aan de behoeften van de PBM.

Elke PBM kan gratis een beroep doen op hulp bij het instappen en uitstappen, in 114 stations van het net, 7 dagen per week, van de 1e tot de laatste trein. Daarnaast werken 17 stations samen met taximaatschappijen om personen met een rolstoel te vervoeren van een station zonder dienstverlening naar een station met dienstverlening.

In 131 stations wordt dus een assistentie-oplossing aangeboden.

2. De termijn van 24 uur is bepaald in artikel 44 van het Beheerscontract van de NMBS.

Deze termijn is korter dan de termijn van 48 uur die door de Europese verordening wordt opgelegd. Door de assistentie te reserveren, kan de PBM de hulpverlening genieten die aan zijn behoeften is aangepast.

Als een PBM zich in een station aanmeldt zonder dat hij assistentie geboekt heeft, zal het personeel in het station al het mogelijke doen om hem te helpen. Het zal zijn reis echter niet kunnen garanderen wanneer de uitrustingen of de personen die belast zijn met de assistentie, niet beschikbaar zijn.

Het is de wens van de NMBS een kwaliteitsservice op maat te verlenen, en niet een dwingende of discriminerende maatregel op te leggen.

3. Artikel 46 van het Beheerscontract 2008-2012 tussen de NMBS en de Belgische Staat bepaalt dat de NHRPH het enige platform is voor overleg met de verschillende organisaties en verenigingen van PBM's. De NHRPH vertegenwoordigt dus alle verschillende organisaties en verenigingen, waaronder het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding (CGKR).

Met het oog op overleg en samenwerking met de instanties die bij mobiliteit betrokken zijn, heeft de NMBS op 18 januari 2013 voor de tweede keer een dag rond het thema 'Mobiliteit voor iedereen' georganiseerd.

Deze dag was voor veel deelnemers ook de gelegenheid om banden te smeden en om de basis van nieuwe samenwerkingen te leggen.

De NMBS meldt dat ze een luisterend oor blijft hebben voor alle organisaties die betrokken zijn bij de mobiliteit van PBM's en doet het maximum om hun vragen en andere opmerkingen te integreren in de verschillende projecten die lopen, binnen de grenzen van wat gerealiseerd kan worden op het Belgische net en die van de investerings- en exploitatiebudgetten.