Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10272

van Nele Lijnen (Open Vld) d.d. 4 november 2013

aan de minister van Werk

Loopbaandonderbreking - Verlenging - Minimumduur - Evaluatie

loopbaanonderbreking
werkgelegenheidsstatistiek
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening

Chronologie

4/11/2013Verzending vraag
2/1/2014Antwoord

Vraag nr. 5-10272 d.d. 4 november 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Een werknemer kan op verschillende manieren loopbaanonderbreking nemen: voltijds, halftijds, één vijfde. Bij de aanvraag dient echter een minimumduur te worden gerespecteerd. Voor wat betreft een voltijdse en halftijdse loopbaandonderbreking bedraagt de minimumduur drie maanden. De werknemer heeft echter de mogelijkheid zijn loopbaanonderbreking te verlengen. Nu blijkt dat bij zo'n verlenging alle voorwaarden moeten gelden als voor de eerste aanvraag, inclusief de minimumduur. Het is dus onmogelijk om voor één of twee maanden te verlengen. Deze informatie is niet voor iedere werknemer duidelijk met als gevolg dat zij de minimumduur niet altijd respecteren, hoewel zij te goeder trouw handelden. Bijgevolg kan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) de brutobedragen van de uitgekeerde bedragen terugvorderen.

Hierover heb ik enkele vragen.

1) Waarom is de minimumduur van drie maanden ook verplicht bij een verlenging van de loopbaanonderbreking?

2) Hoeveel werknemers hebben de afgelopen vijf jaar de minimumduur van de verlenging niet gerespecteerd? Gelieve de cijfers gegroepeerd per jaar weer te geven.

3) In hoeveel dossiers van inbreuken op de minimumduur vordert de RVA de uitkeringen terug?

4) Hoe oordeelt de RVA over werknemers die te goeder trouw handelden? Dienen zij ook de brutobedragen terug te betalen? Kunt u toelichten?

5) Hoeveel klachten heeft de RVA al ontvangen omtrent de bovenvermelde problematiek?

6) Acht u het noodzakelijk de reglementering omtrent de minimumduur bij verlengingen te evalueren? Waarom wel? Waarom niet?

Antwoord ontvangen op 2 januari 2014 :

1) Voor wat loopbaanonderbreking betreft voorzien bepaalde federale koninklijke besluiten inzake loopbaanonderbreking een minimumduur van 3 maanden die de werknemer dient te respecteren.

Deze koninklijke besluiten hanteren wel een “samenvoegingsregel”, die voorziet dat :

1° een volledige onderbreking onmiddellijk kan aansluiten bij een vermindering van de arbeidsprestaties (1/2, 1/3, 1/4 of 1/5) en omgekeerd, en een vorm van vermindering van arbeidsprestaties onmiddellijk kan aansluiten bij een andere;

2° voor de minimumduur wordt dan rekening gehouden met de samengenomen periodes.

Dit betekent dat in geval van onmiddellijke aansluiting (verlenging) van twee periodes van loopbaanonderbreking beide periodes mogen worden samengeteld voor wat betreft het bereiken van de minimumduur. Elke periode mag dus minder bedragen dan de minimumduur, voor zover door de samentelling deze minimumduur effectief wordt bereikt.

Voor wat tijdskrediet betreft voorziet de CAO nr. 103 van 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen een minimumduur van 1, 3 of 6 maanden (al naargelang), maar geen samenvoegingsregel. Dit wil zeggen dat de te respecteren minimumduur bij een verlenging identiek is aan deze bij een eerste aanvraag.

Indien de werknemer in geval van verlenging de minimumduur dient te respecteren, maar een aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen bij een werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) indient dat niet overeenstemt met de minimumduur, zal dit bureau de aanvraag weigeren.

De CAO nr. 103 bepaalt anderzijds dat uitzonderlijk de werknemer in bepaalde gevallen het eventueel resterend saldo voor een kortere periode dan de minimumduur kan opnemen.

In de infobladen van de RVA (www.rva.be) wordt de sociaal verzekerde met betrekking tot deze problematiek geïnformeerd.

2) De RVA beschikt over geen cijfers met betrekking tot bovengenoemde problematiek.

3) en 4) Indien de loopbaanonderbreker de minimumduur in geval van verlenging niet respecteert, zal het bevoegde werkloosheidsbureau de aanvraag weigeren waardoor geen onderbrekingsuitkeringen zullen worden uitbetaald. Bijgevolg zal de RVA ook niet terugvorderen.

5) De RVA heeft geen officiële klachten ontvangen omtrent bovengenoemde problematiek.

6) Ik heb aan de NAR gevraagd om een grote denkoefening op te starten over de uitbouw van een systeem van tijdskrediet, waarbij ook de vereiste minimumduur voor het nemen van een tijdskrediet bestudeerd zal worden.