Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10250

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 28 oktober 2013

aan de minister van Justitie

Federale Ombudsman - Verslag - Burgerlijke staat van de Belgen in het buitenland - Nationaleitsbetwistingen - Bewijskracht van een authentieke akte zolang deze niet formeel werd vernietigd

nationaliteit
Belgen in het buitenland
bemiddelaar
bewijs
burgerlijke stand

Chronologie

28/10/2013Verzending vraag
13/12/2013Herkwalificatie
2/1/2014Antwoord

Geherkwalificeerd als : vraag om uitleg 5-4552

Vraag nr. 5-10250 d.d. 28 oktober 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het verslag van de Federale Ombudsman over de burgerlijke staat van de Belgen in het buitenland en de nationaliteitsbetwistingen - tussentijds verslag derde kwartaal 2013- bevat een aantal aanbevelingen.

De aanbeveling TV 2013/03 stelt "De FOD Justitie moet een instructie verspreiden over de draagwijdte van artikel 316bis, 2, van het Burgerlijk Wetboek ter attentie van de parketten en van de ambtenaren van de burgerlijke stand, om een gelijke toepassing te garanderen van deze bepaling en de rechtszekerheid te herstellen".

Hoe en wanneer zal de geachte minister dit advies 2013/03 van de federale ombudsman concretiseren?

Antwoord ontvangen op 2 januari 2014 :

Ik ben op de hoogte van de inhoud van het tussentijds verslag van het derde kwartaal 2013 van de federale ombudsman betreffende de burgerlijke staat van de Belgen in het buitenland en de nationaliteitsbetwistingen en de daarin opgenomen aanbeveling betreffende de interpretatie en toepassing van artikel 316bis, 2° van het Burgerlijke Wetboek. 

Met de invoering van artikel 316bis, 2° BW, had de wetgever voor ogen tegemoet te komen aan de maatschappelijke evolutie waaronder de aanzienlijke stijging van het aantal feitelijke scheidingen en echtscheidingen. Indien de inschrijving op verschillende adressen een uiting vormde van de wil van een koppel om uit elkaar te gaan, wilde de wetgever vermijden dat het vaderschap van een kind dat geboren werd na dergelijke scheiding, automatisch zou toekomen aan de echtgenoot van de moeder die waarschijnlijk niet de vader zou zijn van het kind. 

Uit de voorbereidende werken blijkt duidelijk dat het echter niet de bedoeling was van de wetgever om echtgenoten die op verschillende adressen verblijven om andere redenen dan een gewenste scheiding, te verplichten bijkomende stappen te ondernemen om het vaderschap ten aanzien van hun gemeenschappelijk kind vast te stellen. 

Een circulaire van 7 mei 2007 legt aan de ambtenaren van de burgerlijke stand de concrete draagwijdte uit van artikel 316bis, 2° BW, rekening houdend met de bedoeling van de wetgever. 

In deze circulaire wordt wat betreft het ogenblik van de geboorteaangifte aan de ambtenaar van de burgerlijke stand de instructie gegeven om, ingeval hij vaststelt dat de echtgenoten sedert meer dan 300 dagen op verschillende adressen in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven, de aangever van de geboorte  ervan op de hoogte moet brengen dat door een gemeenschappelijke verklaring het vermoeden van vaderschap toch kan worden toegepast.  

Ook voor echtgenoten die in het buitenland wonen of niet ingeschreven zijn in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister kan artikel 316bis toepassing vinden. Het komt in dat geval aan de betrokkenen zelf toe om  door alle wettelijke middelen te bewijzen dat zij zich in een gelijkaardige situatie bevinden als de in artikel 316bis, 1° tot 3° bedoelde gevallen waardoor de vaderschapsregel geen toepassing zal vinden. Bij gebreke hiervan zal het vermoeden van vaderschap toch worden toegepast. 

De interpretatieproblemen van artikel 316bis BW door de consulaire diensten werden aangekaart bij de federale ombudsman. Naar aanleiding van zijn verslag en met het oog op verdere verduidelijking aangaande de toepassing van artikel 316bis BW wordt momenteel in samenspraak met het College van procureurs-generaal gezocht naar een oplossing voor dit probleem.