Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-6534

van Cindy Franssen (CD&V) d.d. 20 januari 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Ziekte-uitkering en leefloon - Bedragen - Afstemming

minimumbestaansinkomen
OCMW
arbeidsongeschiktheid
invaliditeitsverzekering
werkloosheidsverzekering

Chronologie

20/1/2010Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 18/2/2010)
30/3/2010Antwoord

Vraag nr. 4-6534 d.d. 20 januari 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De koepelverenigingen van de openbaar centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW) luidden recent de alarmbel over een probleem dat de laatste weken bij meer en meer OCMW's opduikt.

Hoewel dit wettelijk niet kan, komt het sinds 1 juni 2009 in de praktijk voor dat de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid lager liggen dan het leefloon. Dit veroorzaakt een extra administratieve en financiële last voor de OCMW's. Maar ook voor de rechthebbenden leidt dit tot verwarring.

In de praktijk zit de vergoeding voor arbeidsongeschiktheid bruto wel boven het leefloon, maar netto niet. OCMW's zijn dan verplicht een opleg op het leefloon te doen die zelfs meer dan 100 euro per maand bedraagt. Volgens de regelgeving mag de inhouding van de bedrijfsvoorheffing er nochtans niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde uitkering minder bedraagt dan het leefloon.

Ook de minimumuitkering van niet-regelmatige werknemers zit blijkbaar 0,13 euro onder het leefloon. Ook hier stelt de regelgeving nochtans dat het minimumdagbedrag van de uitkering toegekend aan niet-regelmatige werknemers gelijk is aan het in werkdagen gewaardeerde bedrag van het leefloon dat wordt toegekend krachtens de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (artikel 214, § 2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994).

Sommige ziekenfondsen passen de uitkering aan, maar wijzen er tegelijk ook op dat de computerprogramma's niet zomaar kunnen aangepast worden.

Daarenboven resulteert de noodzakelijke opleg van leefloon in bijkomende administratieve lasten voor het OCMW en de cliënten. De leefloonwet geeft de OCMW's immers geen ruimte om een verschil tussen de bedragen, hoe klein soms ook, te negeren. Integendeel, het verplicht hen tot het openen van een leefloondossier, het opmaken van een sociaal verslag, het opstellen van een beslissing, eventueel gekoppeld aan een geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie, etc. In het geval van de minimumuitkering moet het OCMW iedere maand welgeteld 0,13 euro overmaken op de rekening van de rechthebbende.

Het probleem blijft bovendien niet beperkt tot een extra administratieve last. Het betekent ook een extra uitgavenpost. In sommige gevallen blijft deze kost beperkt tot de bovenvernoemde 0,13 euro. In andere gevallen kan dit echter oplopen tot 100 euro per maand.

Ik had de geachte minister het volgende willen vragen:

1. Wat is de oorzaak van deze verschillen? Waarom heeft men op het ontstaan van dit probleem niet geanticipeerd?

2. Welke maatregelen plant zij opdat deze verschillen zich niet meer voordoen? Op welke termijn moet dit gerealiseerd zijn?

Antwoord ontvangen op 30 maart 2010 :

1. Inhoudingen op de uitkeringen van ziekte- en invaliditeitsverzekering (ZIV)

De periode van arbeidsongeschiktheid kan worden opgesplitst in twee delen.

1.1. Periode van primaire arbeidsongeschiktheid (= 1ste jaar ziekte)

De uitkering voor arbeidsongeschiktheid wordt steeds berekend als een percentage van het gederfde loon. Tijdens de eerste zes maanden gelden er wel maximumbedragen maar geen minimumbedragen. Het is pas vanaf de eerste dag van de zevende maand dat er zowel maxima als minima bedragen worden toegepast.

Enkel tijdens de eerste zes maanden is het mogelijk dat een arbeidsongeschikte een uitkering krijgt lager dan het minimum voor een niet-regelmatige werknemer (= leefloon) omdat er op dat moment geen minima worden toegepast.

Tijdens de periode van primaire arbeidsongeschiktheid gebeurt er een inhouding op de uitkering van 11,11 %. Deze inhouding mag er echter niet toe leiden dat het bedrag van de primaire uitkering uiteindelijk lager zou zijn dan het bedrag van de minimumuitkering voor niet-regelmatige werknemers. Zonder dat het minimum voor niet-regelmatige werknemers lager mag liggen dan het leefloon.

1.2. Periode van invaliditeit (+1 jaar ziekte)

In de periode van invaliditeit wordt er geen bedrijfsvoorheffing ingehouden zoals in de periode van primaire ongeschiktheid, maar gebeurt er wel een inhouding van 3,5 % ten voordele van de pensioenen. Deze inhouding mag er echter niet toe leiden dat de uitkering lager komt te liggen dan een bepaald drempelbedrag. Dit drempelbedrag ligt evenwel hoger dan het minimum voor een niet-regelmatige werknemer.

In de periode van invaliditeit is het dus in principe niet mogelijk dat iemand een uitkering krijgt lager dan het minimum voor een niet-regelmatige werknemer (=leefloon).

2. Verschil van 0,13 euro tussen de ZIV-uitkering en het leefloon

Artikel 214, §2 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bepaalt dat het minimum dagbedrag van de uitkering toegekend aan een niet-regelmatige werknemer gelijk is aan het in werkdagen gewaardeerd bedrag van het leefloon. Dit artikel voorziet ook in een mechanisme waarbij de minimumuitkeringen voor een niet-regelmatige werknemer in primaire arbeidsongeschiktheid of invaliditeit automatisch wordt aangepast bij een herwaardering van het leefloon.

In overeenstemming met bovenvermelde bepaling, is het basisbedrag voor de berekening van de minimumuitkering voor een niet-regelmatige werknemer zonder gezinslast (7 144,75 euro op jaarbasis) effectief gelijk aan het bedrag van het leefloon.

Het vastgestelde verschil tussen beide uitkeringen is het gevolg van het feit dat voor het leefloon wordt gewerkt met een maandbedrag terwijl voor de ZIV-uitkeringen wordt gewerkt met dagbedragen. Zoals blijkt uit de volgende berekening kan dit aanleiding geven tot afrondingverschillen.

Berekening leefloon (alleenstaande)

Voor de berekening van het leefloon dient het basisbedrag (7 144,75 euro) verhoogd te worden met een indexeringscoëfficiënt van 1,2190 waarna het bedrag wordt herrekend naar een maandbedrag afgerond op twee cijfers na de komma.

7 144,75 * 1,2190 / 12 = 725,79 euro

Berekening van het minimum bedrag voor een niet-regelmatige werknemer zonder gezinslast tijdens de periode van primaire arbeidsongeschiktheid of invaliditeit.

Voor de berekening van de minimumuitkering voor een niet-regelmatige werknemer zonder gezinslast dient hetzelfde basisbedrag (7 144,75 euro) eveneens te worden verhoogd met een indexeringscoëfficiënt 1,2190 waarna het bedrag wordt herrekend naar een dagbedrag afgerond op twee cijfers na de komma, op basis van 26 uitkeringsdagen per maand.

7 144,75 * 1,2190 / 12 / 26 = 27,91 euro

(ter informatie afgerond op vier cijfers na de komma geeft dit 27,9149)

Indien dit dagbedrag voor een niet-regelmatige werknemer wordt vermenigvuldigd met 26 (= het aantal uitkeringsdagen binnen de ZIV voor de maand juni 2009) wordt een totaal maandbedrag voor de maand juni 2009 bekomen van 725,66 euro. Dit bedrag ligt op maandbasis 0,13 euro lager dan het maandbedrag van het leefloon (= 725,79 euro – 725,66 euro).

Het verschil op maandbasis tussen het leefloon en de uitkering voor een niet-regelmatige werknemer in primaire arbeidsongeschiktheid of invaliditeit kan ook maand per maand verschillen afhankelijk van het aantal uitkeringsdagen in de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Uit de in bijlage opgenomen tabel blijkt dat in maanden met 27 in plaats van 26 uitkeringsdagen het minimum voor een niet-regelmatige werknemer hoger ligt dan het leefloon. Over een langere periode zal het totale bedrag aan ZIV-uitkeringen meestal hoger liggen dan het leefloon omdat binnen de ZIV-verzekering voor de berekening van de daguitkering wordt gewerkt met een totaal van 26 uitkeringsdagen per maand. In de realiteit ligt het gemiddelde aantal uitkeringsdagen per maand meestal iets hoger. Enkel wanneer de toekenning van het leefloon eveneens zou worden uitgedrukt in een dagbedrag kan er een perfecte gelijkheid tussen beide uitkeringen worden bekomen.

Concluderend kan worden gesteld dat de huidige regelgeving voldoende garanties biedt voor de automatische koppeling van de minimumuitkering voor een niet-regelmatige werknemer zonder gezinslast aan het leefloon. Een aanpassing van de bestaande regelgeving betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering is daarom niet nodig.

Bijlage

Tabel 1: Vergelijking minimum niet-regelmatige werknemer ó leefloon op maandbasis


Min. niet-regelmatige werknemer zonder gezinslast (ZIV)



2009

Dagbedrag

Aantal uitkeringsdagen

Totaal maandbedrag

Maandbedrag leefloon

Verschil op maandbasis


Juni

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Juli

27,91

27

753,57

725,79

27,78

Augustus

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

September

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Oktober

27,91

27

753,57

725,79

27,78

November

27,91

25

697,75

725,79

-28,04

December

27,91

27

753,57

725,79

27,78

Totaal juni - december

 

 

5 135,44

5 080,53

54,91







2010

Dagbedrag

Aantal uitkeringsdagen

Totaal maandbedrag

Maandbedrag leefloon

Verschil op maandbasis

Januari

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Februari

27,91

24

669,84

725,79

-55,95

Maart

27,91

27

753,57

725,79

27,78

April

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Mei

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Juni

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Juli

27,91

27

753,57

725,79

27,78

Augustus

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

September

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

Oktober

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

November

27,91

26

725,66

725,79

-0,13

December

27,91

27

753,57

725,79

27,78

Totaal

 

313

8 735,83

8 709,48

26,35

2010