Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-6475

van Wouter Beke (CD&V) d.d. 12 januari 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Beleggingen - Uitgifteprospectus - Regelgeving

kapitaalbelegging
beleggingsmaatschappij
consumentenvoorlichting
bescherming van de consument
effecten
spaartegoed
financiële voorschriften
icbe-fonds

Chronologie

12/1/2010Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 11/2/2010)
11/2/2010Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-1330

Vraag nr. 4-6475 d.d. 12 januari 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De Bijzondere Commissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankcrisis formuleerde in haar eindverslag enkele concrete aanbevelingen. De Bijzondere Commissie formuleerde ook op het vlak van de consumentenbescherming enkele vooruitstrevende aanbevelingen, zo onder meer op het vlak van de uitgifteprospectus.

De uitgifteprospectus bij de uitgifte van beleggingsinstrumenten (aandelen, obligaties en beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (beveks)) moet de klant de volledige en noodzakelijke informatie bieden die hem moet toelaten een beleggingsbeslissing te nemen met kennis van zaken.

Vanaf een bedrag van 50 000 euro zijn een uitgifteprospectus en informatieverstrekking niet langer verplicht onder de prospectuswet, omdat men er vanuit gaat dat de uitgifte niet langer bestemd is voor de particuliere belegger en geen openbaar karakter heeft. Vroeger was die drempel in België vastgelegd op 250 000 euro. De huidige Europese regelgeving (richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG) stelt de grens echter op 50 000 euro. Dit is een te lage grens. De Bijzondere Commissie pleit ervoor om de Europese regelgeving aan te passen en de grens opnieuw op 250 000 euro te brengen.

De vroegere drempel van 250 000 euro zorgde er min of meer automatisch voor dat enkel gekwalificeerde beleggers op dergelijke aanbiedingen inschreven. Dergelijke beleggers zullen immers in principe over de middelen en de bekwaamheid beschikken om zonder een prospectus een bepaalde aanbieding grondig te kunnen evalueren. Men kan zich echter de vraag stellen of dergelijke bekwaamheid nog verwacht kan worden van beleggers die inschrijven op een aanbieding waarvan de tegenprestatie slechts meer dan 50 000 euro bedraagt.

Een bijkomend gestandaardiseerd document bij de prospectus, een soort “ key information document “, dat verplicht ter beschikking zou worden gesteld bij de prospectus lijkt mij ook noodzakelijk. De klant moet op één pagina een samenvatting krijgen van de belangrijkste kenmerken van het beleggingsproduct.

Om deze redenen had ik graag een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1) Wat is het standpunt van de geachte minister met betrekking tot het verhogen van de beleggingsdrempel voor de uitgifteprospectus?

2) Wat is het standpunt van de financiële toezichthouder over het verhogen van de beleggingsdrempel?

3) Is hij bereid te pleiten voor een dergelijke aanpassing op Europees niveau?

4) Wat is zijn standpunt over het bijkomend gestandaardiseerd document bij de prospectus?

Antwoord ontvangen op 11 februari 2010 :

Ik dank de geachte senator voor zijn vraag die mij de gelegenheid biedt een stand van zaken op te maken met betrekking tot de prospectusrichtlijn die momenteel wordt herzien.

Die prospectusrichtlijn reglementeert de informatie die de emittenten van effecten aan de beleggers moeten verstrekken, alsook het toezicht op die informatieverstrekking door de toezichthouders. De grondslag voor het voorstel van de Europese Commissie om die richtlijn te wijzigen, is de wens om de lasten op het vlak van de informatieverstrekking aan de beleggers te beperken voor de emittenten. Onder het Zweedse voorzitterschap heeft het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (COREPER) op 17 december jongstleden een algemene oriëntatie goedgekeurd die als uitgangspunt zal dienen voor de onderhandelingen tussen de Europese Raad en het Europees Parlement.

België is van oordeel dat noch in het voorstel van de Europese Commissie, noch in de compromistekst van het Zweedse voorzitterschap het gewenste evenwicht tussen lastenbeperking en consumentenbescherming wordt bereikt. Dit verklaart ook waarom België tegen de algemene oriëntatie heeft gestemd zoals die door het Zweedse voorzitterschap werd voorgesteld. In dat verband moet ik wel opmerken dat België als enige lidstaat van de Europese Unie tegen die algemene oriëntatie heeft gestemd, hoewel Cyprus zich toch op één punt bij onze zienswijze heeft aangesloten.

Tegen de achtergrond van de lessen die met name uit het Lehman Brothers-debacle waren getrokken, heeft België immers geoordeeld dat de compromistekst van het Zweedse voorzitterschap op drie fundamentele punten voor verbetering vatbaar was.

In de eerste plaats biedt de tekst van de richtlijn de emittenten de mogelijkheid om zelf de voor hen bevoegde autoriteit te kiezen voor elke uitgifte van effecten zonder aandelenkarakter van meer dan 1 000 euro. Naar ons oordeel zet het feit dat de emittent vrij de voor hem bevoegde autoriteit kan kiezen, aan tot forum shopping, wat ten koste kan gaan van de bescherming die de consumenten genieten. Om te vermijden dat risico's worden geëxporteerd, lijkt het ons dan ook aangewezen dat de bevoegde autoriteit die van de zetel van de emittent is, omdat op die manier een einde kan worden gesteld aan het forum shopping of die keuzemogelijkheid op zijn minst dan toch kan worden beperkt tot uitgiften die niet tot niet-professionele beleggers zijn gericht. Eerdere ervaringen hebben herhaaldelijk uitgewezen dat emittenten die voornemens zijn om financiële verrichtingen uit te voeren, tegelijkertijd aan verschillende regelgevers vragen voor welk type van afwijking zij in aanmerking zouden kunnen komen en welke goedkeuringsfaciliteiten en -termijnen op hen van toepassing zouden kunnen zijn, alsook dat dit alles bepalend is voor de keuze van de regelgever. Er bestaat dus een interne tegenstelling tussen de wens om een regelgeving op homogene wijze toegepast te zien in Europa en de aan de emittenten geboden mogelijkheid om de regelgever te kiezen op grond van opportuniteitsoverwegingen.

In de tweede plaats is er de drempel van 50 000 euro. In haar voorstel tot wijziging van de prospectusrichtlijn van 23 september 2009 stelde de Europese Commissie geen enkele wijziging voor met betrekking tot de drempel van 50 000 euro. Bij de onderhandelingen over dit voorstel binnen de Raad, heeft België er, op voorstel van de CBFA, voor gepleit die drempel tot 250 000 euro op te trekken, en dit op grond van de eerder door de geachte senator vermelde redenen. Een aantal lidstaten, zoals Cyprus, Frankrijk, Nederland, Polen, Portugal, Spanje, hebben er eveneens voor gepleit die drempel aanzienlijk te verhogen, terwijl andere lidstaten zich tegen een dergelijke verhoging hebben verzet. Het Zweedse voorzitterschap heeft daarop op 17 december 2009 een compromistekst voorgelegd aan het COREPER. Die compromistekst, waarin sprake is van een drempel van 100 000 euro, kreeg de steun van alle lidstaten, met uitzondering van België en Cyprus. Op die manier heeft het Zweedse voorzitterschap dus de gekwalificeerde meerderheid bereikt die vereist is om de onderhandelingen met het Europees Parlement te kunnen starten op basis van zijn als algemene oriëntatie van de Raad goedgekeurde compromistekst. Verwacht wordt dat het Spaanse voorzitterschap het dossier aan de Ecofin-Raad zal voorleggen, na met het Europees Parlement over een akkoord in eerste lezing te hebben onderhandeld. België blijft van mening dat een drempel van 100 000 euro te laag is om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen retailbeleggers en professionele beleggers. Met dit drempelbedrag van 100 000 euro is het nog steeds mogelijk voor individuele beleggers om in financiële producten te beleggen zonder over de informatie te beschikken die nodig is om met kennis van zaken een investeringsbeslissing te kunnen nemen. Dit geldt in het bijzonder voor de bescherming van spaartegoeden die via de tweede en de derde pensioenpijler worden opgebouwd. Een groepsverzekering levert in België gemiddeld een kapitaal van rond de 80 000 euro op. Het komt dus niet zelden voor dat iemand aan het einde van zijn loopbaan een kapitaal bijeengespaard heeft van meer dan 100 000 euro. Dit kapitaal moet het wettelijk pensioen aanvullen en moet standhouden. Het verlies van die spaarsom kan echte sociale drama's teweegbrengen wanneer het om oudere mensen gaat die niet meer in het arbeidscircuit zitten en dit kapitaal dus niet opnieuw kunnen opbouwen door te gaan werken.

In de derde plaats is het noodzakelijk, met het oog op een adequate informatieverstrekking, dat de belegger een samenvatting ter hand wordt gesteld die alle kerngegevens bevat, ook die welke in de final terms worden verstrekt. De beschikbaarstelling van een duidelijke en beknopte maar volledige samenvatting die alleen de relevante en essentiële informatie bevat, is belangrijk voor een adequate informatieverstrekking en dus voor een adequate bescherming van de consument. Dit beginsel, dat in de prospectusrichtlijn is opgenomen, wordt niet overal in de EU in gelijke mate toegepast en het beginsel dat van het prospectus een samenvatting moet worden verstrekt, moet versterkt worden. Er dient ook opgemerkt te worden dat dit niet realiseerbaar is in het geval van aanbiedingsprogramma's. In dit laatste geval is de samenvatting immers onvolledig, aangezien de bijzondere voorwaarden en bepalingen met betrekking tot de uitgegeven effecten (final terms) pas nadien worden gepubliceerd, bij elke aanbieding, en de kerngegevens van de final terms niet zijn opgenomen in de samenvatting van het basisprospectus. Tijdens de onderhandelingen over de wijziging van de richtlijn, heeft België gevraagd dat in de richtlijn zou worden bepaald dat de emittent bij de publicatie van de final terms de kerngegevens van de final terms in de samenvatting van het prospectus dient op te nemen, zodat de belegger over een volledige samenvatting kan beschikken in één enkel document. Dit is van fundamenteel belang. Het zijn immers de meest gecompliceerde gestructureerde/afgeleide producten waarvoor enkel een verplichting tot publicatie van een basisprospectus geldt. In de compromistekst van het voorzitterschap, dat tijdens het COREPER van 17 december een algemene oriëntatie van de Raad is geworden, is het beginsel opgenomen in een van de consideransen, maar niet in de tekst zelf, wegens de weerstand van sommige lidstaten. Gezien het belang van dit beginsel, vond België het nochtans noodzakelijk dat het werd opgenomen in de tekst zelf en niet in de consideransen, om deze problematiek duidelijk te regelen, maar de huidige tekst blijft dubbelzinnig. Om de financiële kennis van de consument op een zinvolle en geloofwaardige wijze te kunnen bevorderen, dienen er passende middelen beschikbaar te zijn.

Het valt te betreuren dat we niet op de steun van de andere lidstaten konden rekenen, behalve dan van Cyprus voor het tweede punt, terwijl een blokkerende minderheid mogelijk was en dit het Zweedse voorzitterschap gedwongen zou hebben de tekst aan te passen. Ik kan alleen maar vaststellen dat bij de Europese Raad de wil niet aanwezig was om lering te trekken uit het Lehman Brothers-debacle. Er valt nog af te wachten wat het Spaanse voorzitterschap zal doen tijdens de onderhandelingen met het Europees Parlement. We weten echter al dat de regering van de heer Zapatero voor de door het Zweedse voorzitterschap voorgestelde tekst heeft gestemd en dus niet is opgekomen voor de noodzakelijke versterking van de bescherming van de consument in het kader van de herziening van de prospectusrichtlijn.

Ik heb gevraagd dat de mensen die op Belgisch niveau belast zijn met het dossier, contact zouden opnemen met de Belgische vertegenwoordigers bij het Europees Parlement, om hen te sensibiliseren voor de bekommernissen van de regering en om hen te overtuigen van de noodzaak om de tekst die hen wordt voorgelegd voor gezamenlijk besluit, aan te passen.