Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-6408

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 11 januari 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Belastingparadijzen - Maatregelen - Belastingverdragen - Verlies aan inkomsten voor België

belastingvlucht
belastingfraude
belastingovereenkomst
uitwisseling van informatie
Europese fiscale samenwerking
bankgeheim

Chronologie

11/1/2010Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 11/2/2010)
17/2/2010Antwoord

Vraag nr. 4-6408 d.d. 11 januari 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Belastingparadijzen bezitten één of meer fiscale voordelen om bedrijven of vermogende particulieren aan te trekken, zodat ze zich in het land vestigen. Dit kan bestaan uit het ontbreken van heffingen op royalty's, een ruime deelnemingsvrijstelling (Nederland), een rulingpraktijk (zeer veel landen), lage belastingtarieven voor bepaalde (buitenlandse) vennootschappen (Luxemburg, Nederlandse Antillen), lage of in het geheel geen belasting op vermogen, vermogenswinst en inkomen uit vermogen van particulieren of algehele lage tarieven (Nauru). Ze zijn vaak zeer creatief in het bedenken van nieuwe wetgeving die de rest van de wereld soms tot wanhoop brengen.

De leiders van de grootste economieën ter wereld hebben zich er tijdens de top van de G20 in Pittsburgh opnieuw toe verbonden het probleem van de belastingparadijzen aan te pakken.

De ondertekening van bilaterale belastingverdragen tussen belastingparadijzen wijst op de beperkingen van de criteria die vandaag op dit gebied door de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) worden toegepast. De G20 heeft opgeroepen tot de invoering van een peer review-proces in het kader van het " Wereldforum van de OESO over informatie-uitwisseling voor fiscale doeleinden ". De strijd tegen het inkomstenverlies door deze paradijzen blijft duren.

Het Amerikaanse ministerie van Financiën raamt het verlies aan belastinginkomsten voor de Amerikaanse begroting ten gevolge van het bestaan van belastingparadijzen op 100 miljard dollar per jaar.

Graag kreeg ik een uitvoerig en duidelijk antwoord op volgende vragen:

1. Is de geachte minister van mening dat de ondertekening van twaalf belastingverdragen een relevant en toereikend criterium is om de mate van samenwerking van een rechtsgebied te beoordelen? Welke beoordelingscriteria wil hij in dit proces steunen?

2. Overweegt hij, in dezelfde geest en naar het voorbeeld van de zwarte lijst van luchtvaartmaatschappijen, om een eigen definitie in te voeren van rechtsgebieden die niet meewerken volgens door zijn gedefinieerde criteria?

3. Is hij er voorstander van om van de automatische uitwisseling van belastinggegevens een van deze criteria te maken?

4. Overweegt hij in het algemeen om aan te dringen bij Europese collega's de reële economische activiteit van deze territoria te onderzoeken en om zo het misbruik van het domicilieadres van vennootschappen in bepaalde rechtsgebieden te beoordelen?

5. Beschikt hij over een dergelijk cijfer op het niveau van België?

6. Beschikt hij over een beoordeling van de gevolgen van belastingontduiking voor België door bedrijven als resultaat van verrekenprijzen en belastingparadijzen? Zo ja, wat zijn de conclusies?

7. Bestaat er een beoordeling van de belastingontduiking door Belgische particulieren?

8. Indien hij niet over dergelijke schattingen beschikt, is hij dan van plan om studies te laten uitvoeren naar de omvang van het verlies aan belastinginkomsten dat België als gevolg van het bestaan van belastingparadijzen lijdt?

Antwoord ontvangen op 17 februari 2010 :

1. Het door het geachte lid aangehaalde criterium van de ondertekening van twaalf akkoorden inzake de uitwisseling van fiscale inlichtingen – of, in het kader van bestaande belastingverdragen, de ondertekening van protocollen die voorzien in de uitbreiding van het toepassingsgebied van de uitwisseling van fiscale inlichtingen tot bankgegevens –be- paalt in eerste instantie enkel of een staat al dan niet wordt opgenomen in de zogenaamde “witte” lijst van staten die de OESO standaard inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen in voldoende mate hebben ingevoerd.

Net als de andere lidstaten van de OESO is België van oordeel dat de ondertekening van minstens twaalf akkoorden enkel het beginpunt is van de grensoverschrijdende samenwerking op fiscaal vlak.

Een staat of jurisdictie mag dus niet weigeren om met een bepaalde staat een akkoord inzake de uitwisseling van fiscale inlichtingen te sluiten enkel en alleen omdat hij reeds een dergelijk akkoord met twaalf andere staten heeft ondertekend.

Daarenboven steunt België de beslissing die het “Wereldforum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen” (hierna “Global Forum”) op 2 september 2009 heeft genomen om via de methode van de collegiale toetsing (“peer review”) na te gaan of iedere staat de OESO-standaard niet enkel op papier maar ook in de praktijk naleeft. Dit betekent dat er zal worden nagegaan of een staat handelt conform de bepalingen die zijn opgenomen in de door die staat gesloten akkoorden inzake de uitwisseling van inlichtingen en of hij effectief ingaat op een verzoek vanwege de partnerstaat om inlichtingen te verschaffen. De collegiale toetsing zal worden gecoördineerd door een specifieke groep van landen (“peer review”-groep) die reeds op het einde van 2009 aan alle leden van het Global Forum een werkwijze en een werkplan heeft voorgelegd voor advies. Volgens dat werkplan zou er reeds in de loop van het eerste semester van 2010 gestart worden met de toetsingen.

Het is nog niet uitgemaakt wat de gevolgen zouden kunnen zijn van een negatieve beoordeling door de “peer review”-groep, doch het is niet uitgesloten dat dit zou kunnen leiden tot de creatie van een nieuwe “zwarte” lijst van staten of jurisdicties die door het Global Forum worden aangemerkt als staten die de OESO-standaard niet effectief of substantieel toepassen.

België heeft reeds ingespeeld op deze mogelijke toekomstige evolutie door voor Belgische vennootschappen een meldingsplicht in te voeren (notificatie bij de aangifte te voegen) van alle betalingen die worden gedaan aan personen die gevestigd zijn in staten die dergelijke negatieve beoordeling vanwege het Global Forum zullen krijgen. Wanneer die melding in tegenspraak met de wetgeving niet gedaan is, zal het bedrag van de betaling als niet-aftrekbare beroepskost worden aangemerkt (artikelen 128 en 134 Programmawet 23 december 2009, Belgisch Staatsblad van 30 december 2009). Daarnaast zal de aftrek als beroepskost ook worden geweigerd indien de betalingen wel worden vermeld maar niet voldoende wordt aangetoond dat ze werden verricht met andere personen dan artificiële constructies.

2.België acht het niet aangewezen om een eigen definitie van “niet-coöperatieve” staat of een eigen standaard inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen in te voeren. De OESO-standaard werd na jarenlang overleg vastgelegd op het niveau van de OESO en het Global Forum en geniet daardoor wereldwijde erkenning als minimumstandaard inzake de fiscale samenwerking. België verkiest daarom om geen eigen koers te varen maar eerder om actief mee te werken aan de verdere uitwerking en opvolging van de OESO-standaard.

3. Aangaande de automatische uitwisseling van inlichtingen dient een belangrijk onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende niveaus waarop de fiscale samenwerking wordt georganiseerd.

Op het vlak van de Europese Unie zal België voor interestbetalingen verricht vanaf 1 januari 2010 op automatische wijze inlichtingen verstrekken aan de andere lidstaten in het kader van de Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden (Spaarrenterichtlijn). Omgekeerd ontvangt België reeds van 24 Europese lidstaten dezelfde inlichtingen

Daarnaast bieden ook de Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand (voor wat betreft de Europese lidstaten), het Verdrag van de OESO en de Raad van Europa inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden van 25 januari 1998 en de bilaterale belastingverdragen de mogelijkheid om inlichtingen op automatische wijze uit te wisselen. In 2006 heeft België aan zowat veertig partnerstaten voorgesteld om administratieve akkoorden af te sluiten voor het opzetten van een uitwisseling van inlichtingen tussen belastingadministraties. Dit Belgisch initiatief kende echter weinig succes bij onze partners. Op grond van de Richtlijn en van de verdragen heeft de Belgische belastingadministratie desalniettemin met een aantal partneradministraties concrete afspraken gemaakt over de aard van de inlichtingen die automatisch worden uitgewisseld. Voor het sluiten van administratieve akkoorden die de automatische uitwisseling van inlichtingen regelen, richt België zich in hoofdzaak naar die staten waarmee het heel nauwe economische en financiële betrekkingen onderhoudt. Een geactualiseerde lijst van de akkoorden die de Belgische belas-tingadministratie tot op heden in dit verband heeft gesloten, kan worden geraadpleegd op de website van de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën.

Zoals vele staten is België van oordeel dat het momenteel moeilijk is om de belastingparadijzen onder druk te zetten om akkoorden te sluiten aangaande de automatische uitwisseling van inlichtingen.

Het is evenwel duidelijk dat de automatische uitwisseling van bankgegevens, indien zij kan worden toegepast, de meest geschikte manier is om de fiscale fraude te bestrijden. Het is vanuit dat oogpunt dat ik in maart 2009 beslist heb om vanaf 1 januari 2010 over te gaan tot het uitwisselen van inlichtingen in het kader van de "Spaarrenterichtlijn" 2003/ 48/EG

Wat de landen betreft die geen lid zijn van de Europese Unie, neemt België actief deel aan de werkzaamheden van het Global Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen. In het huidige stadium van de werkzaamheden is de uitwisseling van bankgegevens op verzoek de internationale standaard waarbij alle landen opgeroepen worden zich aan te sluiten. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de uitwisseling van bankgegevens alle verrichtingen van en naar een bankrekening bestrijkt, daar waar de uitwisseling van inlichtingen waarin de "Spaarrenterichtlijn" 2003/ 48/EG voorziet alleen over rentebetalingen gaat. Wat dat betreft brengt de automatische uitwisseling van bankgegevens bijzondere problemen mee, waarvoor nog geen oplossing werd gevonden.

4. Door het afsluiten van akkoorden inzake de uitwisseling van inlichtingen wordt de mogelijkheid voorzien om na te gaan of de woonplaats van een in een bepaalde jurisdictie gevestigde vennootschap niet fictief is en of deze vennootschap daar wel een werkelijke activiteit uitoefent. Het is mijn overtuiging dat de Europese collega’s op de hoogte zijn van deze misbruiken en van de mogelijkheden die deze akkoorden hen bieden om der-gelijke misbruiken op te sporen. Deze problematiek is trouwens door België aangekaart in het kader van de subgroep van de groep “Gedragscode” die zich buigt over de coördinatie van anti-misbruikbepalingen op Europees niveau.

5. Over de problematiek van de domicilieadressen beschikken we in België over geen enkele statistiek. Reden daarvoor is dat het niet volstaat om een inventaris op te maken van het aantal vennootschappen die op eenzelfde adres zijn gevestigd om daaruit te concluderen dat het gaat om een domicilieadres dat fictieve directiezetels herbergt. Tal van businesscenters verstrekken een reële dienst aan de cliënten waaraan ze huisvesting bieden, door de ontvangst en behandeling van correspondentie, de terbeschikkingstelling van vergaderzalen, telefonisch onthaal, boekhoudkundige diensten, enz.

Om aan te tonen dat de maatschappelijke zetel van een vennootschap niet haar effectieve directiezetel is, is een specifiek onderzoek voor elk dossier nodig. Het gebeurt niet zelden dat we businesscentra aantreffen waarin een honderdtal vennootschappen zijn ondergebracht, waarvan we slechts voor enkele gevallen schijnhandelingen kunnen vaststellen.

Juridisch is het onmogelijk om ineens alle vennootschappen op eenzelfde adres aan te pakken. Bovendien zijn onderzoeken naar domicilieadressen erg lang en duur.

Over de problematiek van vennootschappen die in fiscale paradijzen zijn gevestigd : door de verplichting om melding te maken van betalingen aan personen die gevestigd zijn in staten die de OESO-standaard niet substantieel hebben ingevoerd of in staten zonder belasting of met lage belasting, zal de omvang van dergelijke misbruiken kunnen ingeschat worden.

6. In de circulaire nr. CI. RH. 421//580456 (AOIF 40/2006) van 14 november 2006 wordt in punt 1 reeds vermeld dat het inzonderheid aangewezen kan zijn om een controleonderzoek met betrekking tot verrekenprijzen aan te vatten. Bij het gebruik van belastingparadijzen en vluchtlanden wanneer aldaar geen of weinig economische waarde wordt toegevoegd, alsmede bij rechtstreekse of onrechtstreekse betalingen aan vestigingen in belastingparadijzen en vluchtlanden.

Zoals hiervoor vermeld, is het feit dat een buitenlandse verbonden onderneming gevestigd is in een land met een lage fiscale druk dikwijls belangrijk in de context van verrekenprijzen. Dit feit is echter niet essentieel en is geen voorwaarde voor de toepassing van de bepalingen inzake verrekenprijzen. De entiteiten van eenzelfde groep die in landen met een hoge fiscale druk gevestigd zijn, kunnen inderdaad onder elkaar transacties realiseren om de resultaten van bepaalde vennootschappen te verminderen en dat met het oog op het vermeerderen van de winst van andere vennootschappen zonder een beroep te doen op verbonden ondernemingen gevestigd in landen met een gunstig fiscaal stelsel.

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) stelt in de Richtlijnen inzake Verrekenprijzen voor Multinationale Onderneming en voor Belastingadministraties dat de belastingadministraties er niet automatisch moeten van uitgaan dat de verbonden ondernemingen hebben gepoogd via verrekenprijzen hun winst te manipuleren. Het kan echt moeilijk zijn om de marktprijs juist vast te stellen indien marktmechanismen niet meespelen of indien een bepaalde handelsstrategie wordt gevolgd. Maar een fiscale herziening kan ook nodig zijn indien het niet in de bedoeling van de belastingplichtige ligt om de belastingen tot een minimum te beperken of te ontwijken. Het onderzoek van verrekenprijzen mag niet worden verward met het onderzoek van problemen inzake belastingontduiking of belastingontwijking, alhoewel de verrekenprijzen voor dergelijke doeleinden kunnen worden aangewend.

Van bijzonder belang bij een onderzoek van verrekenprijzen is na te gaan welke reële economische substantie er zich achter de transacties bevindt. Terzake moet nog worden vermeld dat de fiscus geen advies of oordeel mag vellen over de economische opportuniteit van een bedrijfseconomische beslissing, voor zover de juridische kwalificatie ervan samenloopt met rechtmatige economische of financiële behoeften. De verrekenprijs kan dan wel door de belastingplichtige verkeerd zijn vastgesteld, hetgeen fiscaal zal worden gecorrigeerd, maar zulks kan niet steeds worden aangemerkt als belastingontduiking.

De fiscale evaluatie van zulk een dossier dient dan ook op micro-economisch vlak te gebeuren. Op macro-economisch vlak beschikt de FOD Financiën evenwel niet over de vereiste globale gegevens om tot een correcte raming te komen van belastingontduiking als gevolg van verrekenprijzen en belastingparadijzen.

7. en 8. Op enkele uitzonderingen na (zoals carrouselfraude of bepaalde misbruiken inzake belastingaftrek of -verminderingen), maken schattingen van de omvang van de fiscale fraude veeleer deel uit van propaganda dan van wetenschappelijk onderzoek.

Fiscale fraude is per definitie verborgen. De gehanteerde schattingstechnieken getuigen vaak van veel verbeelding en steunen op gemakkelijke extrapolaties die de methode weinig wetenschappelijk maken.

De onlangs ingevoerde dubbele regeling inzake gegevensuitwisseling (automatisch en op verzoek) tussen lidstaten zal een doeltreffendere bestrijding van belastingontduiking binnen de Europese Unie mogelijk maken.

Op Belgisch niveau hebben we onlangs drie maatregelen doorgevoerd ter bestrijding van de belastingvlucht naar belastingparadijzen door rechtspersonen: verplichte spontane aangifte en omkering van de bewijslast inzake aftrekbaarheid van kosten betaald aan in belastingparadijzen gevestigde vennootschappen; oprichting van een dienst die zich specifiek toelegt op de bestrijding van fraude verbonden aan belastingparadijzen.