Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5182

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Global Competitiveness Index - Zwakke score van België - Maatregelen

concurrentievermogen
economisch beleid

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
15/12/2009Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4395

Vraag nr. 4-5182 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Volgens het World Economic Forum, dat met de Global Competitiveness Index 133 landen vergelijkt, is België geklommen van de negentiende naar de achttiende plaats. Zwitserland is nu het beste land om een bedrijf te hebben. De Verenigde Staten zijn van de eerste naar de tweede plek gezakt.

Volgens de onderzoekers scoort België vrij zwak. De antwoorden van de respondenten zijn weinig vleiend voor de overheid. De belangrijkste vijf problemen om zaken te doen in België zijn volgens het onderzoek: 'restrictive labor regulations', 'tax rates', 'inefficient government bureaucracy', 'access to financing' en 'tax regulations'.

Gezien het korte, voorgaande kader kreeg ik graag een antwoord op volgende vragen:

Is de geachte minister bekend met de Global Competitiveness Index? Kan België tevreden zijn met de achttiende plaats?

Welk beleid stelt de Minister voorop om tot een verbetering te komen wat betreft de 'restrictive labor regulations', 'tax rates', 'inefficient government bureaucracy', 'access to financing' en 'tax regulations'?

Antwoord ontvangen op 15 december 2009 :

Het World Economic Forum (WEF) maakt jaarlijks op basis van de Global Competitiveness Index een rangschikking op van de meeste concurrerende economieën ter wereld. Gezien hun grote media-impact hebben de resultaten van deze rangschikking een bepaalde invloed op het algemene imago van het land en moeten dus in aanmerking genomen worden. De identificatie van de sterke en zwakke punten laat bovendien toe om onze inspanningen bij te sturen om het globale concurrentievermogen van België op te krikken, door onze troeven te versterken en een oplossing te bieden voor de bestaande problemen. De resultaten moeten echter met enig voorbehoud geïnterpreteerd worden, rekening houdend met de methodologische beperkingen die kenmerkend zijn voor dit soort onderzoek dat grotendeels gebaseerd wordt op gegevens uit opiniepeilingen en dat soms zeer heterogene economieën vergelijkt.

In de jongste rangschikking van het WEF, die in september 2009 werd gepubliceerd, staat België op de achttiende plaats op een totaal van 133 economieën. Voor het tweede achtereenvolgende jaar is ons land er aldus op vooruitgegaan, daar België in 2008 als negentiende en in 2007 en 2006 als twintigste was gerangschikt. De aanhoudende verbetering van het Belgische concurrentievermogen is een zeer positief punt, in het bijzonder in de context van de economische en financiële crisis.

Het verschil met de landen van de Europese Unie die beter gerangschikt zijn, wordt bovendien kleiner. Deze landen blijven gewoon op dezelfde positie ten opzichte van het vorige jaar of zakken zelfs in de rangschikking (Denemarken, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk). Het is echter juist dat België slechts een middenpositie inneemt ten opzichte van vergelijkbare Europese landen en dat onze belangrijkste handelspartners concurrentiëler blijven. Deze vaststelling dient ons ertoe aan te zetten om de hervormingen voort te zetten en het Belgische concurrentievermogen verder te versterken.

Het niveau van de fiscaliteit en de parafiscaliteit, de administratieve en reglementaire lasten, de toegang tot de financiering voor de ondernemingen en de werking van de arbeidsmarkt kunnen inderdaad verbeterd worden. Talrijke ingrepen werden in dit opzicht uitgewerkt.. Bepaalde vrij recente maatregelen konden waarschijnlijk nog niet in rekening worden gebracht bij het opmaken van de rangschikking.

Fiscale en parafiscale lasten.

Met verscheidene maatregelen kon de fiscale druk in België verminderd worden. Wat de inkomens van de particulieren betreft, behoorde de vermindering van de lasten op arbeid tot de voornaamste doelstellingen van de hervorming van de personenbelasting in 2001, dit door middel van de afschaffing van de hoogste marginale aanslagvoeten, de verbreding van de schijven van het barema, de verhoging van de aftrekbare forfaitaire beroepskosten en de invoering van een terugbetaalbaar belastingkrediet voor de lage inkomens.

De optrekking van de aftrekbare forfaitaire beroepskosten werd voortgezet met de opeenvolgende verhogingen in 2006, 2007 en 2009 van de eerste schijf van de aftrekbare kosten en van de bovengrens. Het vrijgestelde gedeelte werd in 2008 verhoogd voor de werknemers met lage en middelhoge inkomens.

Specifieke vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing werden ook ingevoerd en verschillende keren uitgebreid, in het bijzonder in het herstelplan dat in december 2008 goedgekeurd werd. Deze vrijstellingen hebben betrekking op nacht- en ploegenarbeid, het wetenschappelijke onderzoek en de overuren. Belastingverminderingen worden ook toegekend aan de werknemers die overuren presteren.

De algemene lastenverlaging die in het interprofessioneel akkoord 2006-2007 ingevoerd werd om de Belgische loonhandicap te beperken, werd ook versterkt in het kader van het herstelplan. Met een gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing genieten de werkgevers een vermindering van hun totale loonkost.

Daarnaast werd in 2008 de fiscale stimulans uitgebreid voor de bonussen die aan de werknemers worden toegekend naargelang de resultaten van de onderneming. Dit mechanisme is bedoeld om de betrokkenheid van de werknemers in de onderneming aan te moedigen en het loonbeleid soepeler te maken.

De Vlaamse regering voerde bovendien in 2007 een forfaitaire belastingvermindering in de personenbelasting door voor de in het Vlaams Gewest gedomicilieerde werknemers..In 2008 en 2009 werd ze verhoogd en veralgemeend.

Daarenboven is de arbeidskost gedaald met de invoering in 2004 van een structurele vermindering van de werkgeversbijdragen, gecombineerd met specifieke verminderingen voor bepaalde doelgroepen (in het bijzonder de oudere werknemers of de jongeren). Met de vanaf 2010 voorziene vereenvoudiging van de banenplannen zal de begroting bestemd voor de verschillende maatregelen gericht worden op een structurele verlaging, met name voor de werknemers met lage lonen. Ook werd de werkbonus, die bestaat uit een vermindering van de persoonlijke sociale bijdragen voor de werknemers met lage lonen, sinds zijn invoering in 2004 verschillende keren verhoogd.

De weerslag van de vroeger besliste lastenverlagingen wordt weerspiegeld in de evolutie van verschillende indicatoren. Volgens de Eurostat-gegevens is de impliciete aanslagvoet op arbeid in België tussen 2004 en 2007 aldus gedaald van 44 % tot 42,3 % van de loonkosten, terwijl hij gemiddeld van 38,5 % tot 38,7 % toename in de eurozone. De Belgische marginale heffingsvoet op lage lonen is eveneens afgenomen van 85 % in 2004 tot 83 % in 2007, terwijl ze in de eurozone gestegen is van 75,1 % in 2004 tot 75,8 % in 2007.

Wat de vennootschapsbelasting betreft, werd het nominale belastingtarief verminderd van 40,17 % tot 33,99 % ingevolge de hervorming in 2003 en werden de verminderde tarieven van toepassing op de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) ook verlaagd. Er werden eveneens fiscale stimuli ingevoerd, zoals de investeringsreserve voor KMO’s en de vrijstelling van belastingvermeerdering ingeval er geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan gedurende de eerste drie activiteitsjaren.

De doelstelling van het Belgische fiscale beleid is eerder gericht op de ontwikkeling van een “nichestrategie” dan op het verder doorvoeren van algemene verminderingen van het nominale belastingtarief. Met verschillende specifieke fiscale maatregelen kan België zich onderscheiden van haar concurrenten en zodoende haar aantrekkelijkheid versterken.

Met de in 2006 ingevoerde notionele intrestaftrek kunnen de ondernemingen een fictief bedrag, dat overeenstemt met de kost van hun eigen middelen, van hun belastbare basis aftrekken. Dit mechanisme leidt tot een vermindering van het effectieve belastingtarief. Volgens de jongste studie van KPMG “Corporate and Indirect Tax Rate Survey 2008” zou het effectieve belastingtarief tussen 25 % en 27 % schommelen.

Teneinde de buitenlandse investeringen te stimuleren, werd in 2007 bovendien de btw-eenheid ingevoerd, werd een nieuw wettelijk kader uitgewerkt voor de pensioenfondsen en werd de toepassing van de moeder-dochterrichtlijn uitgebreid tot de vennootschappen die gelegen zijn in een land waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten. Sinds aanslagjaar 2008 is daarnaast een specifieke aftrek van toepassing op octrooi-inkomsten. Met het rulingsysteem wordt bovendien een betere rechtszekerheid verschaft aan de vennootschappen. De ter studie liggende hervormingen bevatten de mogelijkheid om een carry back-systeem in te voeren, zodat de ondernemingen hun verliezen kunnen verrekenen met de voorheen geboekte winsten.

De verschillende gewestelijke overheden hebben eveneens maatregelen genomen om een reeks taksen af te schaffen die de ondernemingsactiviteiten hinderen.

In de WEF ranglijst opgesteld volgens het objectieve criterium van de globale aanslagvoet is de plaats van België overigens verbeterd ten opzichte van vorig. Ten opzichte van vorig jaar is de ranking van België overigens verbeterd in de WEF-ranglijst opgesteld volgens het objectieve criterium van de globale aanslagvoet. België is van de 114de naar de 105de plaats gestegen. Er dient genoteerd te worden dat dit resultaat afwijkt van de ranking volgens het subjectieve criterium van de weerslag van de belastingen op de werkijver en de investeringen (130ste plaats).

Administratieve lasten en regelgeving.

Volgens de enquêtes van het Federaal Planbureau is de druk van de administratieve lasten op de ondernemingen gedaald van 2,6 % van het bbp in 2000 tot 2,4 % van het bbp in 2002, tot 1,7 % van het bbp in 2004 en tot 2,1 % van het bbp in 2006. Volgens de thans beschikbare gegevens zou in 2008 een gevoelige afname van deze lasten geboekt zijn.

De situatie inzake administratieve lasten is verschillend naargelang van het soort onderneming en het Gewest waarin die gevestigd is. Volgens de enquête met betrekking tot het jaar 2006 zijn de lasten gestegen voor de kleine ondernemingen, terwijl zij gedaald zijn voor de grote ondernemingen en voor de zelfstandigen. De administratieve lastendruk is groter in het Vlaams Gewest dan in het Waals Gewest, en vooral dan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Op basis van het kwalitatieve luik van deze enquête kunnen bovendien de voornaamste problemen bepaald worden. Deze problemen zijn vooral te vinden in de inhoud van de wetgeving zelf (zoals de incoherentie tussen de fiscale wetgevingen en de werkgelegenheidsreglementeringen, het gebrek aan flexibiliteit van de milieuwetgevingen), terwijl de contacten met de administratie die instaat voor de toepassing daarvan, positief beoordeeld worden.

De beoordelingen van de regeldruk moeten bovendien genuanceerd worden naargelang van de wetgevingsdomeinen. De studie Doing Business van de Wereldbank wijst bijvoorbeeld op de doeltreffendheid van de regelgevingen inzake faillissementsprocedures en de bescherming van de rechten van de aandeelhouders.

Aanzienlijke vooruitgang werd daarenboven geboekt met betrekking tot de oprichting van een onderneming. De procedure is thans een van de snelste. De kost werd ook verminderd dankzij de invoering van een nieuwe vennootschapsvorm bestemd voor starters. Het startkapitaal van de Starter-vennootschap zal liggen tussen één euro en het minimum wettelijke kapitaal van een BVBA, met de verplichting om dit kapitaal binnen de vijf jaar na de oprichting van de vennootschap te verhogen tot het minimum kapitaalbedrag dat voor een BVBA vereist wordt.

Met verscheidene maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging kon bovendien het ondernemingsklimaat verbeterd worden. Wat de fiscaliteit betreft, werden elektronische toepassingen ontwikkeld voor de aangifte in de vennootschapsbelasting, de bedrijfsvoorheffing, de btw of de taks op het lange termijnsparen. Er bestaan ook andere vereenvoudigingsmaatregelen zoals het elektronisch personeelsbeheer, de elektronische facturering, de vermindering van de publicatiekosten voor de elektronische neerlegging van aktes, de uitbreiding van de functionaliteit van de Kruispuntbank van Ondernemingen (met name voor de vrije beroepen), de vermindering van de statistieklasten of de afschaffing van de papieren boekhouding.

Bepaalde regelgevingen werden ook flexibeler gemaakt, met name op het vlak van de openingsuren en –dagen voor de winkels of van de inplanting van nieuwe handelsruimtes. Dankzij de “Kafka-test” wordt bovendien reeds van bij de uitwerking van nieuwe regelgeving de daaruit voortvloeiende weerslag op de administratieve lasten in rekening gebracht.

Wat de KMO’s betreft, bevat het actieplan dat in oktober 2008 door de federale regering goedgekeurd werd, een veertigtal maatregelen bedoeld om het ondernemingsklimaat te verbeteren en het ondernemerschap aan te moedigen. In de context van de economische crisis werd bovendien voor de zelfstandigen een systeem van faillissementsverzekering ingevoerd om hen een tijdelijke sociale bescherming te waarborgen, en dit, in bepaalde gevallen, zelfs vóór de uitspraak van het faillissement.

Toegang tot financiering.

In de context van de economische en financiële crisis, werd de toegang van de ondernemingen tot financiering een belangrijke bekommernis. Verschillende maatregelen werden dan ook genomen.

In de schoot van de Nationale Bank van België werd een werkgroep opgericht die zich buigt over de toestand van de kredietverlening aan de Belgische ondernemingen. Deze werkgroep is belast met de evaluatie van de weerslag van de financiële crisis op de toekenningsvoorwaarden van kredieten en met de formulering van aanbevelingen om de toegang tot financieringsbronnen te verbeteren.

Zowel in het kader van het actieplan KMO’s als van het herstelplan werd specifieke aandacht werd geschonken aan de KMO’s, om hun toegang tot de kapitaalmarkt te vergemakkelijken.

Nieuwe financiële producten werden binnen het Participatiefonds ontwikkeld.

Initio is een achtergestelde lening die toegekend wordt als aanvulling op een bankkrediet. Kenmerkend is het omkeren van het gebruikelijke aanvraagmechanisme. De kandidaat-ondernemer dient de aanvraag rechtstreeks bij het Participatiefonds in. Wanneer het Fonds een principeakkoord heeft gegeven, neemt de kandidaat-ondernemer contact op met de bankinstelling van zijn keuze. Met dit systeem kan de kandidaat-ondernemer zich aanmelden in de bank met de ondersteuning van een overheidsinstelling, wat de waarborg voor de bank aldus versterkt.

Casheo is een lening die bestemd is voor het mobiliseren van schuldvorderingen die KMO's hebben op overheidsinstellingen en ondernemingen waarin de overheid meerderheidsaandeelhouder is. De schuldvorderingen worden geëndosseerd door het Participatiefonds dat een voorschot toekent aan de KMO ten belope van 80 % van de schuldvorderingen. Het resterende 20 % wordt vrijgemaakt zodra de overheidsinstellingen hun schuld hebben afgelost. Casheo is vooral bedoeld om de liquiditeitsproblemen van de KMO’s op te vangen door de aanzienlijke verkorting van de betalingstermijn voor overheidsopdrachten.

Het Startersfonds II betreft een tweede obligatielening die door de federale regering wordt uitgegeven om het Participatiefonds op een budgettair neutrale wijze van bijkomende middelen (ruim 100 miljoen euro) te voorzien om KMO-kredieten te kunnen verstrekken. De inschrijvers kunnen bovendien een belastingvermindering genieten die gelijkwaardig is aan die toegekend in het kader van het eerste Starterfonds.

Belgacap is een aanvullende dekking bij de kredietverzekering die de kredietverzekeraar toekent. Belgacap wordt door de Staat gewaarborgd en door het Participatiefonds beheerd. Met Belgacap zijn talrijke ondernemingen, vooral in de exportsector, beter gewapend tegen de crisis.

Een ombudsdienst werd daarnaast opgericht binnen het Kenniscentrum voor Financiering van KMO’s (KeFiK). Deze dienst is bestemd voor alle ondernemingen, vrije beroepen, handelaars, ambachten en individuele ondernemers die met financieringsproblemen kampen en geen oplossing vinden. Na zes maanden werking hebben de diensten van de Kredietbemiddelaar 180 dossiers behandeld, die een uitstaand bedrag aan kredieten van 56 miljoen euro vertegenwoordigen. 27 dossiers werden niet ontvankelijk bevonden. 93 konden afgesloten worden met een aanvaardingspercentage van 72 %, wat toeliet om 93 % van de werkgelegenheid veilig te stellen, op een totaal van 1 828 betrokken voltijdse equivalenten.

Parallel hiermee werd het KeFiK werd door de federale regering belast met de invoering van een kredietbarometer, om zodoende permanent toezicht uit te oefenen op de voorwaarden voor kredietverlening (tarieven, vereiste verzekeringen en informatieverstrekking) en om een snellere tussenkomst van de regering te bevorderen, wanneer dat nodig is.

Werking van de arbeidsmarkt.

Volgens de in de Global Competitiveness Index opgenomen resultaten van de enquête zijn de bedrijfsleiders van mening dat de Belgische arbeidsmarkt niet flexibel genoeg is, met name op het vlak van de aanwerving en het ontslag van de werknemers of van de vaststelling van de lonen. Deze oordelen moeten gerelativeerd worden door een objectieve analyse van de van kracht zijnde regelgevingen en praktijken.

In de Employment outlook van de OESO wordt de wetgeving met betrekking tot de bescherming van de werkgelegenheid onderzocht. Daaruit blijkt dat de hinderpalen bij de aanwerving zich in België vooral situeren bij de tijdelijke arbeidsovereenkomsten, en in het bijzonder bij de uitzendarbeid (toepassingsvoorwaarden, aantal verlengingen en duurtijd). Wat de vaste overeenkomsten betreft, zijn de regels daarentegen zeer soepel. De ontslagprocedures zijn eveneens tamelijk soepel, althans voor de individuele ontslagen. Wat de uitzendarbeid betreft, dient er vermeld te worden dat een discussie over de modernisering van de regelgeving werd opgestart.

Er dient overigens onderstreept te worden dat België de vijfentwintigste plaats bezet in de rangschikking van het WEF voor het objectieve criterium van de starheid op de arbeidsmarkt, wat de mening van de bedrijfsleiders relativeert.

De manier waarop de lonen vastgesteld worden, via interprofessionele akkoorden, laat bovendien een bepaalde flexibiliteit op lokaal niveau toe, met de mogelijkheid om in de schoot van lokale paritaire subcomités collectieve overeenkomsten te sluiten. Overeenkomstig de desbetreffende Europese richtlijn hebben de sociale partners daarnaast het sectoraal loonoverleg aangepast, zodat de leeftijd geen doorslaggevend criterium meer vormt (hoewel de anciënniteit nog als alternatief criterium kan gebruikt worden).

Als reactie op de economische crisis werden bijkomende mechanismen met betrekking tot de flexibiliteit op de arbeidsmarkt ingevoerd. Naast het bestaande stelsel van de tijdelijke werkloosheid voor de arbeiders waarop de werkgevers kunnen terugvallen bij economische moeilijkheden, werd een soortgelijk stelsel ingevoerd voor de bedienden, zij het onder bepaalde voorwaarden en voor een beperkte periode. Het is thans mogelijk de arbeidsovereenkomst volledig of gedeeltelijk te schorsen en een compenserende vergoeding gedurende een beperkte periode uit te keren. Het is ook mogelijk een tijdelijke collectieve arbeidsduurvermindering toe te passen of tijdelijk minder te werken, op individuele basis en in overleg met de werkgever.