Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5165

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 7 december 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen

Kredietcrisis - Herstelplannen pensioenfondsen - Doorlichting

aanvullend pensioen
pensioenregeling
spaartegoed
financieel verlies
inflatie
Nederland
actieprogramma
monetaire crisis

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
3/2/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-3841

Vraag nr. 4-5165 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik verwijs naar mijn eerdere grotendeels onbeantwoorde schriftelijke vragen hieromtrent 4-2599, 4-1651, 4-3297 en 4-3296.

In Nederland moeten tientallen pensioenfondsen op het matje komen bij de Nederlandse Bank (DNB) over hun herstelplan. De toezichthouder vraagt op basis van een eerste toetsing opheldering op een groot aantal punten. DNB wil inzicht in daar waar niet aan de basisvoorschriften is voldaan. Het rekenen met een te lage looninflatie blijkt een van de struikelblokken voor DNB.

Van de 650 pensioenfondsen in Nederland hebben er 350 op 1 april 2009 een herstelplan moeten inleveren omdat hun dekkingsgraad te laag is. Dat betekent dat de waarde van de beleggingen door verliezen op de financiële markten onder het niveau van de uit te keren pensioenen is gekomen. De fondsen moeten laten zien of ze in vijf jaar boven de vereiste dekkingsgraad van 105 % kunnen uitkomen.

Van bijna een derde van de vijftig herstelplannen waaraan consultant Mercer meewerkte, wil DNB nadere uitleg rond inflatieverwachtingen. De toezichthouder schrijft voor dat er in de prognoses wordt gerekend met een looninflatie van minimaal 3 %. De situatie wordt dus ernstiger met de dag. Niet alleen zijn verscherpte monitoring en meer agressieve herstelplannen acuut noodzakelijk. Ook de herstelplannen zelf moeten worden getoetst willen we voorkomen dat fondsen door het ijs zullen zakken.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen:

1. Hoeveel pensioenfondsen (zowel tweede als derde pijler) zijn momenteel onderworpen aan een herstelplan en hoeveel bedraagt het totaalbedrag van uitstaande verplichtingen?

2. Kan de geachte minister gedetailleerd weergeven welke inflatieverwachtingen realistisch worden geacht binnen de diverse herstelplannen die werden voorgelegd?

3. Hoe reageert hij op het nieuwe gegeven dat in Nederland ook de herstelplannen tegen het licht worden gehouden? Kan hij vergelijken met ons land en aangeven waarom dit bij ons niet nodig zou zijn?

4. Kan hij gedetailleerd weergeven of ook bij ons bepaalde pensioenfondsen een bijkomend herstelplan moesten indienen? Zo ja, om hoeveel fondsen gaat het? Zo neen, verwacht hij dat bijkomende herstelmaatregelen noodzakelijk zouden zijn voor de bestaande herstelplannen?

Antwoord ontvangen op 3 februari 2010 :

Voor een meer uitgebreide toelichting bij de gevolgen en de aanpak van de financiële crisis bij pensioenfondsen (zowel de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP's) in de tweede pensioenpijler als de pensioenspaarfondsen in de derde pijler) verwijs ik naar mijn antwoord op uw vraag nr. 4-3296 van 2 april 2009.

Dit antwoord beperkt zich verder tot de herstelplannen van de IBP's. Pensioenspaarfondsen kennen immers reglementair gezien geen "herstelplannen" aangezien ze niet een welbepaald rendement of resultaat beloven.

Als antwoord op uw vragen 1, 3 en 4, wordt in de eerste plaats herinnerd aan de Mededeling CBFA_2008_23 van 9 december 2008 over de financiële toestand van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ten gevolge van de impact van de financiële crisis. In de mededeling werd een onderscheid gemaakt tussen :

• een tekort ten opzichte van de korte termijn technische voorzieningen (KTV), verhoogd met de solvabiliteitsmarge, waarbij de IBP's zich moesten engageren om dit tekort zo vlug mogelijk aan te zuiveren, en in ieder geval vóór 31 december 2009.

met KTV of korte termijn technische voorzieningen worden de voorzieningen bedoeld die, naargelang het type van pensioenregeling, in overeenstemming met de artikelen 17 of 18 van het uitvoeringsbesluit WIBP(1) worden berekend. Deze voorzieningen stemmen overeen met de verworvene reserves waarop de aangeslotene onmiddellijk aanspraak kan maken (solvabiliteit op korte termijn) ;

• een tekort ten opzichte van de lange termijn technische voorzieningen (LTV) voor de IBP's die een pensioenregeling beheren, die dekking biedt tegen biometrische risico's of een beleggingsrendement of in een hoogte van uitkeringen voorziet. In dit geval dient het deel van het tekort ten opzichte van de LTV, verhoogd met de marge, op middellange termijn hersteld te worden.

met LTV of lange termijn technische voorzieningen worden de voorzieningen bedoeld die in overeenstemming met artikel 16 van het uitvoeringsbesluit WIBP worden berekend. Deze voorzieningen moeten van aard zijn om de duurzaamheid van de verbintenissen van de IBP te waarborgen (solvabiliteit op lange termijn).

in tegenstelling tot de KTV - die de pensioenfondsen steeds dienden te financieren - werd de LTV pas ingevoerd in 2007. Hierdoor moeten nog heel wat pensioenfondsen inspanningen leveren om dat niveau van financiering te bereiken, naast de problemen die ze hebben door de financiële crisis.

De IBP dient voldoende activa te hebben ten opzichte van het hoogste van beide voorzieningen zoniet is er een tekort en moet ze een herstelplan indienen bij de CBFA.

Gevolg gevend aan deze mededeling hebben veel IBP's een tekort gemeld en herstelmaatregelen uitgewerkt.

Op basis van de recentste gegevens waarover wij beschikken is de situatie als volgt:




Aantal pensioen-fondsen

Nombre de fonds de pension

Vermogen 2008

(euros)



Patrimoine 2008 (euros)

Instellingen waarvoor een herstelplan werd goedgekeurd door de CBFA

Institutions pour lesquelles la CBFA a approuvé un plan de redressement

82

4 145 750 451

Instellingen waarvoor herstelplan ingediend werd

Institutions ayant déposé un plan de redressement

27

3 467 840 618

Totaal instellingen met een herstelpan

Total des institutions ayant un plan de redressement

109

7 613 591 069

Totaal Sector

Total du Secteur

242

12 253 000 552

Uit het onderzoek van de herstelplannen is gebleken dat veel IBP's maatregelen voorleggen om het tekort KTV binnen de vooropgestelde termijn van één jaar aan te zuiveren. Vaak gebeurt dit door middel van bijkomende onmiddellijke of over het jaar 2009 gespreide stortingen vanwege de bijdragende onderneming. Sommigen hebben al bijgestort, enkelen reeds eind 2008.

Een aantal IBP’s stelt herstelmaatregelen voor om het tekort LTV aan te zuiveren, waaronder een aantal die geen tekort KTV vertonen. Deze tekorten LTV zijn niet enkel te wijten aan de beursmalaise maar zijn vaak ontstaan als gevolg van de invoering van een nieuw prudent financieringsplan. Deze tekorten worden op middellange termijn (vijf jaar) aangezuiverd door onder andere bijkomende stortingen, een aanpassing van het financieringsplan en van het beleggingsbeleid.

Op 26 mei waren reeds drieënveertig herstelplannen goedgekeurd door het directiecomité van de CBFA. Elk herstelplan werd individueel onderzocht en in de meeste gevallen besproken met de verantwoordelijken van de IBP. Telkens werd onderzocht welke de oorzaak was van de tekorten en of passende maatregelen voor een herstel binnen de opgelegde termijn worden voorzien.

De goedgekeurde herstelplannen zullen verder van nabij worden opgevolgd. Zo wordt aan de IBP's gevraagd om de CBFA jaarlijks op de hoogte te houden van het verloop van het herstelplan (de actief/passief situatie) op 31 december van elk boekjaar tot op de vervaldag van het herstelplan en van de maatregelen die de IBP zal treffen indien de in het herstelplan voorziene dekkingsgraad op die datum niet bereikt wordt. De CBFA kan in de toekomst ook bepaalde aanpassingen of wijzigingen aan het reeds goedgekeurde herstelplan vragen aan te brengen naar aanleiding van een verdere analyse van de inschatting van de technische voorzieningen en een grondiger onderzoek van het financieringsplan.

Als antwoord op uw tweede vraag over de inflatieverwachtingen, wens ik er de aandacht op te vestigen dat de problematiek van de inflatie zich in België niet in dezelfde mate stelt als in Nederland waar het aanvullend pensioen verplicht onder vorm van een (voorwaardelijk) geïndexeerde rente moet worden opgenomen. In België echter geldt een dergelijk verplichting niet en opteren de aangeslotenen bijna in alle gevallen voor een uitbetaling van de pensioenprestatie in de vorm van een eenmalig kapitaal.

Nauw aansluitend bij de geest en de letter van de Europese richtlijn 2003/41/EG(2) van 3 juni 2003, legt de Belgische prudentiële wetgeving geen bijzondere actuariële of economische hypotheses aan de IBP's op voor de financiering van hun pensioenverplichtingen (verwachte rendementen van de activa, sterftetafels, salarisverhogingen, indexatie van de rentes, enz.).

De Europese richtlijn gaat uit van het principe van de "prudent person". In overeenstemming met dit beginsel zijn de IBP's verplicht te verantwoorden dat de gebruikte conservatieve hypotheses (prudente hypotheses in overeenstemming met het verwacht rendement van de activa, de gebruikte sterftetafels, de verwachte salarisverhogingen, de verwachte indexatie van de rentes, enz.) tot de realisatie van voldoende hoge technische voorzieningen leiden, die de duurzaamheid van hun verbintenissen op lange termijn moeten toelaten (LTV). Die hypotheses en hun rechtvaardiging worden in het financieringsplan van de IBP beschreven. .Het financieringsplan wordt door de CBFA gecontroleerd of het voldoet aan voorgaande vereisten.

Voor de herstelplannen wordt dezelfde benadering gevolgd. Er worden dus geen bijzondere vereisten voor de actuariële en economische hypotheses waarop de plannen berusten, opgelegd. Over het algemeen is gebleken dat de betrokken instellingen hun herstelplan hebben gesteund op de hypotheses, die reeds in hun financieringsplan waren beschreven.

(1) Koninklijk besluit van 12 januari 2007 betreffende het prudentieel toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

(2) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad 2003/41/EG van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening