Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-3798

van Ann Somers (Open Vld) d.d. 9 juli 2009

aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen

Welzijn op het werk - Onderzoek - Maatregelen zoals telewerken

pendel
mentale spanning
werk op afstand
positieve arbeidsbeleving
sociaal onderzoek
Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen

Chronologie

9/7/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/8/2009)
2/10/2009Antwoord

Vraag nr. 4-3798 d.d. 9 juli 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ingevolge de vele files op de weg en de herhaaldelijke vertragingen van de treinen kampen sommige werknemers met zogenaamde " pendelstress ". Pendelaars die dagelijks tussen hun woonplaats en hun werk pendelen kunnen omwille van pendelstress kampen met hoge hartslag en bloeddruk. Bij treinvertragingen worden deze veroorzaakt door een gebrekkige communicatie vanwege de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) en de hulpeloosheid en onvermogen om greep te krijgen op de situatie.

Aangezien er zoveel aandacht is voor " welzijn op het werk ", lijkt het logisch dat er ook aandacht wordt besteed aan het welzijn op weg naar het werk.

1. Werd het verschijnsel van " pendelstress " in België al bestudeerd?

2. Zo ja, welke waren de bevindingen?

3. Zo neen, zal de geachte minister hiertoe een initiatief nemen?

4. Welke maatregelen kan de zij, eventueel in samenspraak met haar collega van Mobiliteit, nemen om de pendelstress bij auto- en treingebruikers te verminderen?

5. Zal het deeltijds telewerken verder worden aangemoedigd en zo ja, op welke wijze?

Antwoord ontvangen op 2 oktober 2009 :

Gelieve hieronder het antwoord te vinden op de door u gestelde vragen.

  1. De Algemene Directie Humanisering van de Arbeid van mijn administratie is reeds een aantal jaren promotor van een aantal onderzoeksprojecten in het kader van de Europees Sociaal Fonds programmering. Volgende projecten zijn in dit verband interessant :

    a)onderzoek over stress op het werk: werd in de periode 2002 tot 2007 gevoerd met als hoofddoelstelling het stressniveau van de Belgische werknemer te doen dalen.

    Pendelstress werd niet als een afzonderlijk onderzoeksitem behandeld;

    b)onderzoek over de invoering van telewerk in de onderneming: werd gevoerd tussen 2004 en 2007 met als doel de actoren van het overleg in de ondernemingen de nodige instrumenten aan te reiken om de onderhandelingen met het oog op de invoering van telewerk tot een goed einde te brengen.

  2. Vooreerst is uit voormeld onderzoek in het algemeen gebleken dat, voor wat belang is in de context van deze vraag :

    a)de BELSTRESS-studie bij 12 708 werknemers de hypothese bevestigt dat er een verband is tussen stress op het werk en ziekteverzuim. Aan de basis van stress ligt een discrepantie tussen mens en werk, rolconflicten binnen en buiten het werk en het feit dat de werknemer niet over een normale graad van controle over zijn werk en zijn leven beschikt.

    De conclusie is dat stress op het werk multicausaal is en best kan behandeld worden als een symptoom van slechte arbeidsomstandigheden. De beste aanpak is dus een analyse na een risico-inventarisatie die toelaat maatregelen te nemen voor het wegwerken van stressoren en voor preventie ;

    b)de in het project TELEWERK ondervraagde personen erg positief waren over de tijdwinst op de dagen dat ze niet moeten pendelen naar het werk.

    Ook door het feit dat men ongestoord en zelfstandiger kan werken ervaart men minder stress en vermoeidheid wat ook leidt tot minder absenteïsme.

    In beide onderzoeken kwamen echter ook negatieve aspecten voor de werknemers aan het licht : minder sociale contacten, men is geneigd onbegrensd te werken, er zijn dikwijls verdoken kosten.

    Het onderzoek over telewerk is uitgemond in een brochure “Telewerk invoeren in een onderneming”, die door de auteurs van de studie werd opgesteld en bij mijn administratie gratis verkrijgbaar is voor het publiek.

  3. Zonder voorwerp.

  4. Twee belangrijke reglementaire initiatieven dienen vermeld. De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 85 van 9 november 2005 betreffende het telewerk, gewijzigd door de Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) nr. 85 bis van 27 februari 2008, en aansluitend bij de Europese raamovereenkomst over telewerk van 16 juli 2002. Deze CAO is van kracht sinds 1 juli 2006.

    Voor de overheidssector trad op 22 november 2006 het koninklijk besluit betreffende het telewerk in het federaal administratief ambt in voege.

    De bestaande reglementering inzake telewerk is in volle evolutie en er zijn inmiddels al verschillende projecten rond telewerken opgestart die de werkgevers bewust moeten maken van de voordelen van thuiswerken opdat zij deze arbeidsorganisatievorm in hun bedrijf implementeren.

    Sinds de wet van 8 april 2003, het koninklijk besluit van 25 oktober 2004 en het MB van 29 oktober 2004 (reglementeringen die tot de bevoegdheid behoren van de Federale Overheidsdienst (FOD) Mobiliteit en Vervoer moeten bedrijven zowel uit de privé als de overheidssectoren die gemiddeld meer dan honderd werknemers in dienst hebben driejaarlijks een diagnostiek Woon-werkverkeer opstellen. In concreto betekent dit dat de werkgever een vragenlijst dient in te vullen waarin de woonwerkverplaatsingen van de werknemers in kaart gebracht worden. De door de werkgever opgemaakte diagnostiek moet voor bespreking en advies voorgelegd worden aan de ondernemingsraad (bij ontstentenis hiervan aan de vakbondsafvaardiging of de werknemers – voor de overheidssector aan het bevoegd overlegcomité) en daarna definitief overgemaakt worden aan de FOD Mobiliteit en Vervoer.

    De hoofddoelstellingen van de diagnostiek zijn enerzijds het beschikken over data aangaande de woonwerkverplaatsingen, informatie die kan gebruikt worden voor de bestrijding van het mobiliteitsprobleem en anderzijds het bewerkstelligen van een sensibilisering voor de problemen veroorzaakt door het woonwerkverkeer in het arbeidsmilieu. De informatie kan ook gebruikt worden voor het vrijwillig opmaken (niet door de federale reglementering verplicht) van een bedrijfsvervoerplan, een document dat bij voorkeur het resultaat is van sociaal overleg.

    Daar langdurige en moeizame verplaatsingen (files, treinvertragingen, …) zeker bijdragen tot een degradatie van het welzijn van de werknemers daar ze aan de basis kunnen liggen van vermoeidheid met daaruit voortvloeiend concentratieverlies enerzijds en een verhoogd stressniveau anderzijds heeft de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg reeds van voor de inwerkingtreding van de hierboven vermelde reglementering tijdens zijn infosessies over de werking van de ondernemingsraad in november en december 2004 een forum gegeven aan vertegenwoordigers van de FOD Mobiliteit en Vervoer om de diagnostiek toe te lichten.

    Wij gaan er immers vanuit dat de bespreking van de diagnostiek in de overlegorganen een trigger kan zijn voor reflectie rond stress op het werk en vormen van arbeidsorganisatie zoals ondermeer telewerk, die kunnen bijdragen tot een betere harmonisering privé en werk, een succesfactor voor de aanpak van werkstress.

    Hoewel het opzet van de mobiliteitsdiagnostiek de mobiliteit is, kan de rol van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg erin bestaan in samenwerking met de FOD Mobiliteit en Vervoer promotie te maken voor het opstellen van het tot nog toe niet verplichte bedrijfsvervoerplan dat nochtans zou kunnen bijdragen tot het verminderen van de stress in het algemeen.

  5. Het telewerk zal verder toegelicht worden, ondermeer via de verspreiding van voormelde brochure en door de organisatie van studiedagen en colloquia, met duidelijke informatie over de voor- en nadelen en met de klemtoon op het vrijwillig karakter van telewerk.

    Telewerk moet leiden tot een win-win situatie voor alle partijen: voor de werknemer is er een betere afstemming van werk en privé-leven, het vermijden van lange verplaatsingen...

    Maar voor de werkgever moet er ook een meerwaarde zijn. Met andere woorden, telewerk moet bijdragen tot een betere werking van de organisatie wat in de praktijk moet leiden tot een grotere flexibiliteit in de organisatie van het werk en tot minder stress en vermoeidheid voor de werknemers.