Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-3105

van Joris Van Hauthem (Vlaams Belang) d.d. 25 februari 2009

aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden

Asielzoekers - Lokale opvanginitiatieven (LOI) - Verspreiding over de gewesten - Bezettingsgraad

asielzoeker
politiek asiel
illegale migratie
buitenlandse staatsburger
verblijfsrecht
sociale voorzieningen
geografische spreiding

Chronologie

25/2/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 26/3/2009)
25/11/2009Dossier gesloten

Heringediend als : schriftelijke vraag 4-5552

Vraag nr. 4-3105 d.d. 25 februari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Uit de cijfers die de geachte minister mij ter beschikking stelde ingevolge mijn schriftelijke vraag nr. 4-1581 over het aantal opvangplaatsen voor (vermeende) asielzoekers over de verschillende LOI en de bezettingsgraad daarvan zijn enkele opmerkelijke vaststellingen te maken.

1. Zo beschikken 265 van de 308 Vlaamse gemeenten (86 %) over een LOI en opvangplaatsen; in Wallonië beschikken slechts 180 van de 262 gemeenten (68,7 %) over een LOI en in Brussel is dat slechts het geval voor 4 van de 19 gemeenten (21 %).

Hoe zijn deze verschillen te verklaren en trekt de geachte minister daar enige beleidsconclusie uit ?

2. Uit de cijfers blijkt eveneens dat Vlaanderen goed is voor 4 653 opvangplaatsen (65 %), Wallonië voor 2 462 (34,25 %) en Brussel voor 71 (0,01 %). Deze verhoudingen zijn niet in overeenstemming met het bevolkingsaandeel van de verschillende gewesten, vermits Vlaanderen in 2008 goed is voor 57,76 % van de totale bevolking, Wallonië voor 32,41 % en Brussel voor 9,83 %.

Hoe verklaart zij deze verschillen en trekt zij daar enige beleidsconclusie uit ?

3. Tevens blijkt dat de bezettingsgraad in de verschillende gewesten verschillend is. In Vlaanderen bedraagt die 95 %, in Wallonië slechts 9 1% en in Brussel 97 %. Daardoor vangt Vlaanderen effectief 66 % van de (vermeende) asielzoekers in LOI's op, Wallonië slechts 33 % en Brussel nog altijd 0,01 %.

Hoe verklaart zij deze verschillen en trekt zij daar, gelet op het feit dat de toewijzing gebeurt door Fedasil, enige beleidsconclusies uit ?