Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-2929

van Geert Lambert (Onafhankelijke) d.d. 2 februari 2009

aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking

Belgische ontwikkelingssamenwerking - Klimaattest

ontwikkelingshulp
opwarming van het klimaat
vermindering van gasemissie
milieubeleid
Protocol van Kyoto

Chronologie

2/2/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 5/3/2009)
5/3/2009Antwoord

Vraag nr. 4-2929 d.d. 2 februari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Graag vernam ik van de geachte minister welke concrete opvolging hij heeft gegeven aan elk van de dertien aanbevelingen om de ontwikkelingssamenwerking te heroriënteren in het licht van de dwingende klimaatproblematiek. Deze aanbevelingen werde gedaan door klimaatwetenschapper Jean-Pascal van Ypersele in het rapport Klimaatwijziging en de Belgische ontwikkelingssamenwerking : uitdagingen en kansen.

Zal hij aandringen op afstemming binnen de regering zodat ook de buitenlandse handel en de dienst Delcredere hun activiteiten in het Zuiden zouden moeten aftoetsen aan een set van klimaatcriteria ?

Antwoord ontvangen op 5 maart 2009 :

Mijn beleidsnota van 5 november 2008 (stuk Kamer nr. 52-1529/015) geeft duidelijk prioriteit aan de strijd tegen de klimaatverandering (aanbeveling 1), aangezien het bereiken van de Millenium Development Goals (MDG) erdoor globaal wordt bedreigd.

Een task force klimaat werd opgericht met als opdracht de aanbevelingen uit het rapport te operationaliseren in concrete acties om de klimaatproblematiek te integreren in het Belgisch beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Deze task force werkt aan een actieplan. Binnen de directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking (DGOS) werd een cel leefmilieu en klimaat (aanbeveling 9) opgericht om de opvolging van de klimaatthematiek te verzekeren. Deze cel bereidt onder meer de Belgische positie in de Europese en internationale onderhandelingen met betrekking tot de strijd tegen klimaatverandering voor, in samenwerking met de federale, Vlaamse, Waalse en Brusselse verantwoordelijke diensten (aanbeveling 10). In deze onderhandelingen pleit DGOS voor een eenvoudige financiële architectuur (aanbeveling 12 en 13) met versterking van de bestaande instellingen, alsook voor meer aandacht en een specifieke aanpak voor de minst ontwikkelde landen. Daartoe zullen er onder meer vormingen georganiseerd worden voor het DGOS-personeel (aanbeveling 10).

Momenteel wordt onderzocht in hoeverre de huidige projecten in onze partnerlanden een bijdrage leveren aan de aanpassing aan het veranderende klimaat. Afhankelijk van deze analyse zullen verdere acties ontwikkeld worden.

In samenwerking met Belgisch wetenschappelijke instellingen, wordt in de eerste helft van 2009 een environmental toolkit ontwikkeld die een geïntegreerde evaluatie van onze projecten voor alle milieu-aspecten mogelijk moet maken (aanbeveling 4). Op deze manier wordt de synergie van de klimaatproblematiek met andere wereldwijde leefmilieuproblemen, zoals verwoestijning en biodiversiteitsverlies, beklemtoond.

Hoewel de focus van onze acties op adaptatie moet liggen (aanbeveling 3), kan zeker ook ingezet worden op proefprojecten betreffende hernieuwbare energie (aanbeveling 8). DGOS-Belgische Technische Coöperatie (BTC) heeft al enige ervaring met dergelijke projecten, zoals het plaatsen van elektrische hydrocentrales op kleine schaal om landelijke gebieden in Rwanda te voorzien van energie.

Betreffende Clean Development Mechanism (CDM-aanbeveling 7): DGOS kan wel bijdragen aan het opbouwen van capaciteit in onze partnerlanden opdat zij kunnen deelnemen aan de mogelijkheden die CDM biedt dat zich op dit moment richt op opkomende landen, zoals China en India. Recent werd bijvoorbeeld voor Oeganda een programma met deze doelstelling goedgekeurd.

Als belangrijk signaal wil DGOS de CO2-uitstoot van de vliegtuigreizen van het personeel compenseren via een project in een partnerland. De precieze details van deze actie worden momenteel uitgewerkt.

Uiteraard zal de Belgische Ontwikkelingssamenwerking ernaar streven dat alle actoren actief in onze partnerlanden op eensgezinde wijze aandacht hebben voor de strijd tegen de klimaatverandering.

In het kader van dossiers over export naar het zuiden, is de invoerder verplicht om een vragenlijst in te vullen die werd opgesteld door Delcredere op basis van de « common approaches » van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) inzake de impact van officiële exportkredieten op het milieu. De criteria van de OESO werden herzien in april 2007. Delcredere rangschikt de dossiers volgens drie categorieën op grond van een aantal criteria:

  1. dossiers met een mogelijk negatieve impact op het milieu: een onderzoek naar de impact op het milieu wordt gevraagd en moet gepubliceerd worden op de site van Delcredere waar men het gedurende dertig dagen kan inkijken met de mogelijkheid om te reageren voor de betrokken partijen. Dit heeft al annulering van financiering tot gevolg gehad;

  2. dossiers die beperkte risico’s inhouden voor het milieu: die projecten worden geval per geval beoordeeld en bijkomende informatie kan opgevraagd worden door Delcredere;

  3. dossiers die geen enkel risico inhouden voor het milieu: zij worden zo goedgekeurd.