Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1261

van Jacques Brotchi (MR) d.d. 11 juli 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Studenten geneeskunde - Contingentering - Vlaanderen - Statistieken

student
medisch onderwijs
geneeskunde
officiële statistiek
geografische spreiding
leerlingenselectie

Chronologie

11/7/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 18/8/2008)
11/8/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1261 d.d. 11 juli 2008 : (Vraag gesteld in het Frans)

Gelet op de huidige situatie van de studenten in de Franse Gemeenschap, die geslaagd zijn, maar toch niet tot een volgend studiejaar worden toegelaten, zie ik mij verplicht opnieuw een schriftelijke vraag te stellen over dit onderwerp.

Ik hoop dat u mij niet zult antwoorden dat dit een bevoegdheid is van de gemeenschappen want ik ben van oordeel dat het antwoord op mijn vraag past in de federale context van goed beheer van ons gezondheidszorgstelsel.

Wat is in Vlaanderen, bij de studenten die slagen voor het toelatingsexamen voor geneeskunde, de verhouding tussen de beursstudenten, de bijna-beursstudenten en de studenten die het volledige inschrijvingsgeld betalen?

Kunt u mij ook meedelen hoeveel van de studenten die in Vlaanderen slagen voor het toelatingsexamen, een ouder hebben die een universitaire opleiding heeft genoten? Kunt u eventueel ook soortgelijke statistieken geven over de studenten geneeskunde in de Franse Gemeenschap die het eerste jaar met succes hebben beëindigd?

Aan de hand van die informatie kunnen we in het kader van het moeilijke debat over de contingentering van de artsen nagaan in welke mate jongeren die niet de gelegenheid hebben gehad een opleiding van een voldoende kwalitatief niveau te volgen, van de studies geneeskunde worden uitgesloten.

Om de discussie te bedaren is het volgens mij belangrijk dat we over betrouwbare statistieken kunnen beschikken. De ervaring in Vlaanderen zou een ondersteuning kunnen zijn van onze denkoefening over het beleid inzake de contingentering van de artsen.

Antwoord ontvangen op 11 augustus 2008 :

Wat u vraagt zijn zodanig specifieke gegevens die ik, noch mijn diensten, tot op heden ooit bij de gemeenschappen hebben opgevraagd. Dit wil niet zeggen dat ik uw bekommernis niet deel, namelijk dat de secundaire opleiding van voldoende kwaliteit moet zijn om iedereen met gelijke capaciteit en motivatie, onafhankelijk van zijn sociale achtergrond, klaar te maken voor de hogere studies. Maar, zoals uw weet, is onderwijs gemeenschapsmaterie.

In de context van een goed beheer van de gezondheidszorg in het algemeen en de contingentering van de artsen in het bijzonder, dien ik inderdaad te beschikken over betrouwbaar statistisch materiaal. In het huidig Staatsbestel worden gezondheidszorgberoepen door de federale overheid erkend op basis van de diploma's afgeleverd door universiteiten van de Vlaamse of Franse Gemeenschap, of afgeleverd door een onderwijsinstelling in een Europese Unie-Lidstaat. De diploma's van de universiteiten van de Franse en Vlaamse Gemeenschap zijn zo per definitie van gelijke in kwaliteit.

Deze diploma's worden natuurlijk erkend onafhankelijk of ze behaald zijn met een studiebeurs en onafhankelijk van de sociale klasse van de gediplomeerde, en zeker onafhankelijk van het diploma dat de ouder heeft behaald. Over zulke statistieken beschikt de federale overheid dus ook niet. Er zijn ook geen wettelijke bepalingen die voorzien in de verzameling van individuele gegevens die de aanmaak van zulke statistieken zou mogelijk maken. Bovendien worden studiebeurzen in de twee gemeenschappen niet helemaal op dezelfde wijze toegekend. Een vergelijking wordt dus moeilijk.

In een artikel van november 2006 in het Tijdschrift voor Geneeskunde wordt het Vlaamse toelatingsexamen voor geneeskunde door prof. Janssen wetenschappelijk geanalyseerd. Recentelijk is er ook een Witboek verschenen over het toelatingsexamen arts en tandarts in Vlaanderen met materiaal over meerdere jaren (februari 2008). Uit beide analyses blijkt dat een goede basisopleiding om te slagen voor het toelatingsexamen cruciaal is. Bovendien blijkt dat zij die tot de beste studenten in het laatste jaar secundair horen, de hoogste slaagkansen voor het ingangsexamen hebben. In de mate dat iedereen gelijke kansen krijgt in het secundair onderwijs, en daar mag ik toch van uitgaan, is dit een aanwijzing dat kwaliteit komt bovendrijven en niet de afkomst.

Indien ik naar de cijfers van de gediplomeerde artsen ter hoogte van de federale overheid kijk, dan stel ik eveneens vast dat tussen 2000 en 2007 de gemiddelde leeftijd van onze landgenoten die afstuderen aan een universiteit van de Franse Gemeenschap jaarlijks ongeveer een vijfde jaar hoger ligt, dan aan Vlaamse kant; dat deze gemiddelden slechts twee jaar (in 2004 en 2005) werkelijk gelijk waren en sinds 2006 terug uit elkaar groeien. Ik stel eveneens vast dat er sinds 2004 proportioneel minder artsen van buiten de EU aan de Belgische universiteiten afstuderen en dat de gemiddelde leeftijd waarop zij afstuderen sowieso hoger is dan de leeftijd van de Belgen.

Ik stel eveneens vast dat de proportie 18-jarige Belgen dat start met studies geneeskunde, na een daling van 1998 naar 2002, sinds 2003 langzaam (in de Vlaamse Gemeenschap) tot sterk (in de Franse Gemeenschap) stijgt. Ik stel eveneens vast dat de kans dat iemand het eerste jaar haalt in de Vlaamse Gemeenschap, inderdaad na het ingangsexamen, aanzienlijk hoger is dan in de Franse Gemeenschap. In de Franse Gemeenschap gebeurt de selectie grotendeels tijdens de studies zelf.

U ziet, mijn diensten en ikzelf volgen de evolutie van nabij op. Deze evolutie wordt ook gebruikt om rekenmodellen te voeden waarmee de planningscommissie haar adviezen onderbouwt.