SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2010-2011 Zitting 2010-2011
________________
24 février 2011 24 februari 2011
________________
Question écrite n° 5-1494 Schriftelijke vraag nr. 5-1494

de Louis Ide (N-VA)

van Louis Ide (N-VA)

au secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, adjoint à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l'intégration sociale

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, toegevoegd aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie
________________
Syndrome de Down - Détermination du pourcentage d'invalidité - Ventilation régionale Syndroom van Down - Bepalen van het invaliditeitspercentage - Regionale verdeling 
________________
handicapé
maladie congénitale
assurance d'invalidité
répartition géographique
statistique officielle
gehandicapte
aangeboren ziekte
invaliditeitsverzekering
geografische spreiding
officiële statistiek
________ ________
24/2/2011Verzending vraag
21/10/2011Herkwalificatie
24/2/2011Verzending vraag
21/10/2011Herkwalificatie
________ ________
Requalifiée en : demande d'explications 5-1372 Requalifiée en : demande d'explications 5-1372
________ ________
Question n° 5-1494 du 24 février 2011 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-1494 d.d. 24 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Cette question reprend les questions écrites n° 4-4941, 4-6249 et 5-545, posées précédemment.

J’ai appris que de nombreuses irrégularités sont commises lors de l’octroi du pourcentage d’invalidité de 66 % à des enfants atteints du syndrome de Down. Dans un même ressort administratif, il arrive que le pourcentage de 66 % soit octroyé à un enfant atteint du syndrome de Down et non à un autre également atteint. Cette situation est sans aucun doute contraire à toute forme d’égalité juridique.

À cet égard, j’aimerais obtenir des précisions sur les points suivants.

1) Il ne peut y avoir de doute sur la nature du syndrome de Down, c’est une affection objectivement diagnosticable du fait de la présence d’une trisomie 21. Le mode d’intervention des médecins contrôles lors du diagnostic de l'affection et de l’octroi du pourcentage d’invalidité a-t-il été fixé ? Une circulaire du 5 juin 2008 apporte-t-elle une réponse incontestable à ce sujet ?

2) À combien d’enfants atteints du syndrome de Down le pourcentage d’invalidité de 66 % a-t-il été octroyé par zone de contrôle, en Flandre, en Wallonie et à Bruxelles, par rapport au nombre total d’enfants atteints de cette maladie, et ce pour les années 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 et le premier semestre 2010 ?

3) Comment la ministre interprète-t-elle ces chiffres ?

4) Quel est le nombre d'invalides enregistrés durant la période allant de 2004 au premier semestre de 2010 par arrondissement, par province et par région ? La ministre peut-elle me fournir une ventilation par classe d'âge : 0-18 ans, 18-65 ans et +65 ans ?

5) Quelle est la proportion des différents pourcentages d'invalidité reconnus à chacune de ces classes d'âge et pour l'ensemble de celles-ci durant la période allant de 2004 au premier semestre de 2010 ? La ministre peut-elle me communiquer des chiffres ventilés par arrondissement, par province et par région ?

6) La ministre peut-elle me communiquer, pour chacune des régions et pour la période allant de 2004 au premier semestre de 2010, les pourcentages d'invalidité octroyés non seulement pour le syndrome de Down (trisomie 21) mais aussi pour la cécité, la surdité, l'amputation d'une jambe, l'amputation des deux jambes, l'interruption médullaire, la tétraplégie, le besoin permanent d'oxygène, etc., en les ventilant autant que possible par pathologie ?

 

Deze vraag herneemt de eerder gestelde schriftelijke vragen nrs. 4-4941, 4-6249 en 5-545.

Er is me ter ore gekomen dat er heel wat onregelmatigheden optreden bij het toekennen van het invaliditeitspercentage van 66 % aan kinderen met het syndroom van Down. In eenzelfde ambtsgebied wordt voor het ene Downkind het percentage van 66 % toegekend en voor het andere kind niet. Dat is ongetwijfeld een situatie die niet strookt met om het even welke vorm van rechtsgelijkheid.

In dat verband verzoek ik de minister om verduidelijking over de volgende punten:

1) Over de aard van het syndroom van Down kan geen twijfel bestaan, het is een objectief vaststelbare aandoening, namelijk de aanwezigheid van een trisomie 21. Ligt het eigenlijk vast hoe de controleartsen moeten optreden bij het vaststellen van de aandoening en de toekenning van het invaliditeitspercentage? Geeft een bepaalde circulaire van 5 juni 2008 daarover onbetwistbaar uitsluitsel?

2) Aan hoeveel kinderen met het syndroom van Down werd per controlegebied in Vlaanderen, in Wallonië en in Brussel het invaliditeitspercentage van 66 % toegekend in verhouding tot het totaal aantal kinderen met die aandoening en dit voor de jaren 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en de eerste helft van 2010?

3) Hoe interpreteert de minister deze cijfers?

4) Hoeveel invaliden zijn er per arrondissement, provincie en gewest van 2004 tot en met de eerste helft 2010? Ik kreeg deze gegevens graag uitgesplitst in de categorieën van nul tot achttien jaar, van achttien tot vijfenzestig jaar en ouder dan vijfenzestig jaar.

5) Hoe verhouden de toegekende percentages invaliditeit zich voor elk van deze categorieën en het totaal, in de periode 2004 tot en met de eerste helft 2010? Graag kreeg ik deze gegevens ook per arrondissement, provincie en gewest.

6) Kan de geachte minister me de verdelingen bezorgen per gewest en voor de periode 2004 tot en met de eerste helft 2010, niet alleen voor Down (trisomie 21), maar ook voor blindheid, doofheid, een geamputeerd been, twee geamputeerde benen, dwarslaesies, tetraplegie, mensen met continue zuurstofnood, ...? Graag kreeg ik zoveel mogelijk een uitsplitsing per pathologie.