SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
4 février 2008 4 februari 2008
________________
Question écrite n° 4-287 Schriftelijke vraag nr. 4-287

de Wouter Beke (CD&V N-VA)

van Wouter Beke (CD&V N-VA)

à la ministre des Affaires sociales et de la Santé publique

aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
________________
L’offre médicale en Belgique Het medisch aanbod in België 
________________
médecine
spécialité médicale
Centre fédéral d'expertise des soins de santé
assurance maladie
soins de santé
politique de la santé
sélection des élèves
accès à la profession
geneeskunde
medisch specialisme
Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
ziekteverzekering
gezondheidsverzorging
gezondheidsbeleid
leerlingenselectie
toegang tot het beroepsleven
________ ________
4/2/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/3/2008)
19/3/2008Dossier gesloten
4/2/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 6/3/2008)
19/3/2008Dossier gesloten
________ ________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-69
Heringediend als : schriftelijke vraag 4-534
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-69
Heringediend als : schriftelijke vraag 4-534
________ ________
Question n° 4-287 du 4 février 2008 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-287 d.d. 4 februari 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le Centre fédéral d’Expertise des soins de santé a tout récemment publié un rapport très fouillé concernant l’offre médicale (« L’offre de médecins en Belgique. Situation actuelle et défis », KCE reports, 72B).

Tout le monde est convaincu que des mesures urgentes doivent être prises pour revoir et améliorer l’offre médicale dans notre pays. Il va de soi qu’il s’agit d’une matière complexe.

Ainsi des tendances générales doivent-elles être prises en compte, comme le vieillissement et la féminisation des professions de la santé, mais il faut en outre tenir compte du contexte européen. La réglementation de l’offre médicale sur le marché intérieur doit être adaptée au contexte européen, où s’applique la libre circulation des dispensateurs de soins et des étudiants.

Nous avons soumis chaque année à votre prédécesseur les chiffres émanant des universités. Il en ressortait que le contingent de généralistes était systématiquement respecté et le contingent de spécialistes, fortement dépassé. En 2006, le contingent de spécialistes a ainsi été dépassé de 16,25%, contre 10,4% en 2005. Selon les chiffres du Centre fédéral d’Expertise des soins de santé, il manquait, en 2006, 25,5% du quota de généralistes.

Plusieurs facteurs expliquent cette situation. Les différences de revenus sont beaucoup trop importantes entre généralistes et spécialistes, mais des facteurs comme la frustration jouent également un rôle : les généralistes ne sont plus encouragés et leur profession n’exerce plus d’attrait sur les étudiants. En outre, dans les pays voisins, comme aux Pays-Bas, on parvient à établir un régime favorable – pratiques de groupe épanouissantes, meilleures conditions salariales, horaires plus stricts – également pour les généralistes, de sorte que nous pouvons aussi constater une fuite des cerveaux vers les Pays-Bas. Il en ressort donc que la fixation du nombre de médecins n’est qu’une des mesures susceptibles d’assurer la qualité des soins et de contrôler les coûts des soins de santé. Une autre approche évidente, donc nécessairement complémentaire, consiste à encourager financièrement les médecins à adopter des comportements différents.

Un élément essentiel du rapport du Centre fédéral d’expertise est le constat selon lequel le besoin de dispensateurs de soins est déterminé de façon endogène par le biais de choix politiques et sociaux qui sont à la base du système même des soins de santé. C’est seulement quand ces choix sociaux et politiques concernant l’accès aux soins de santé et leur octroi sont explicites que les méthodes scientifiques sont systématiquement utilisées pour en déduire le besoin de dispensateurs de soins pour une population déterminée. La première question qui doit donc être posée est celle de savoir si nous adoptons un système dans lequel le généraliste est une figure centrale ou un système qui s’articule autour du modèle hospitalocentrique.

J’aimerais savoir ce que le ministre compte entreprendre dans le cadre de cet important dossier. Pouvons-nous déjà espérer une initiative pour la mi-mars ?

Quelle est la réaction du ministre concernant le rapport du Centre fédéral d’expertise et, plus spécifiquement, au sujet des recommandations qu’il contient ?

 

Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg heeft zeer recent een zeer uitgebreid rapport uitgebracht betreffende het medisch aanbod (“Het aanbod van artsen in België. Huidige toestand en toekomstige uitdagingen”, 72A).

Iedereen is ervan overtuigd dat er dringende maatregelen genomen moeten worden om het medisch aanbod in ons land te herzien en te verbeteren. Dat dit een complexe materie is, spreekt voor zich.

Zo zijn er algemene tendenzen die in rekening moeten worden gebracht, zoals de vergrijzing en de vervrouwelijking van de gezondheidszorgberoepen, maar daarnaast kan ook de Europese context niet buiten beeld blijven. De regeling van het medisch aanbod van de binnenlandse markt moet afgestemd worden op de Europese context, waar vrij verkeer van zorgverleners en studenten geldt.

Jaarlijks hebben we aan uw voorganger de cijfers voorgelegd die afkomstig waren van de universiteiten. Daaruit bleek dat jaar na jaar het huisartsencontingent systematisch onderschreven werd en het specialistencontingent sterk overschreden werd. Zo was in 2006 het specialistencontingent overschreden met 16,25% tegenover 10,4% in 2005. Ook volgens de cijfers van het Kenniscentrum werd 25,5% van de quota voor huisartsen niet ingevuld in 2006.

Meerdere factoren liggen daarvoor aan de basis. De inkomensspanning tussen de huisartsen en de specialisten is veel te groot, maar ook factoren als deprivatie spelen een rol: de huisartsen worden niet meer aangemoedigd en hun beroep straalt dan ook geen aantrekkingskracht meer uit voor jonge studenten. Daarnaast slaagt men er in de buurlanden, zoals in Nederland, wel in om ook voor de huisartsen een gunstig regime te realiseren, met bloeiende groepspraktijken, betere loonvoorwaarden en striktere uurroosters, zodat we ook een brain drain kunnen vaststellen naar Nederland. Daaruit blijkt dus dat het vastleggen van het aantal artsen slechts één maatregel inhoudt om de kwaliteit van zorg te waarborgen en om de kosten voor gezondheidszorg onder controle te houden. Een duidelijke andere benadering die dus complementair zeker ook vereist is, is artsen financiële stimulansen geven naar bepaalde gedragswijzigingen toe.

Erg belangrijk in het rapport van het Kenniscentrum is de vaststelling dat de nood aan zorgverleners endogeen wordt bepaald via politieke en maatschappelijke keuzes die aan de basis liggen van het gezondheidszorgsysteem zelf. Enkel wanneer die maatschappelijke en politieke keuzes over de toegang tot en het verstrekken van zorg expliciet zijn, kunnen wetenschappelijke methodes systematisch worden gebruikt om de nood aan zorgverstrekkers voor een welbepaalde populatie eruit af te leiden. De eerste vraag die dus moet gesteld worden is de vraag of we een systeem aannemen waarbij de huisarts een spilfiguur is, dan wel een systeem aannemen dat hospitalo-centristisch gericht is.

Graag had ik van de minister vernomen wat zij zal ondernemen in dit belangrijke dossier. Mogen we al een aanzet verwachten voor half maart?

Wat is de reactie van de minister op het rapport van het Kenniscentrum en meer specifiek op de aanbevelingen die erin zijn opgenomen?