BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2015-2016
________
7 juli 2016
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-998

de Jean-Jacques De Gucht (Open Vld)

aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der gebouwen
________
Radicalisering - Voorbereidingsfase van jihadisten - Kleine criminaliteit - Knipperlichtfunctie voor detectie en preventie
________
extremisme
terrorisme
misdadigheid
religieus conservatisme
radicalisering
________
7/7/2016Verzending vraag
24/8/2016Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-999
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-998 d.d. 7 juli 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Dr. Jasper de Bie van de faculteit Rechtsgeleerdheid te Leiden schreef een bijzonder relevant proefschrift betreffende de werking van jihadistische netwerken.

Eén van de weerkerende elementen volgens de Bie bij de voorbereiding van de zogenaamde jihadgang in de « uitvoeringsfase » waarbij de jihadisten toegang proberen te krijgen tot het strijdgebied, in casu Syrië en Irak, is het stellen van misdrijven vanwege de vertrekkende jihadisten. Het betreft het genereren van financiële middelen door middel van drugstransporten, winkeldiefstal en woninginbraken.

Transversaal karakter van de vraag : de verschillende regeringen en schakels in de veiligheidsketen zijn het eens over de fenomenen die de komende vier jaar prioritair moeten worden aangepakt. Die staan gedefinieerd in de kadernota Integrale Veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan voor de periode 2016-2019, en werden besproken tijdens een Interministeriële Conferentie, waarop ook de politionele en justitiële spelers aanwezig waren. Het fenomeen van de strijd tegen het terrorisme en de radicalisering is één van de grote prioriteiten. Deze vraag betreft een transversale gewestaangelegenheid over de strijd tegen radicalisering. Zo coördineert in Vlaanderen de minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid en Inburgering de strijd tegen radicalisering.

Ik had dan ook graag een antwoord gekregen op de volgende vragen :

1) Kan u aangeven in hoeverre dit ook bij de Syriëstrijders die vanuit ons land vertrokken het geval is ? Kan u meedelen hoeveel van de gekende Syriëstrijders een strafblad hadden in ons land voor zij afreisden, en welke misdrijven het meeste voorkwamen ?

2) Bent u het met me eens dat het plegen van zogenaamde " kleinere " criminele feiten een knipperlichtfunctie kan vervullen in combinatie met andere elementen die wijzen op radicalisering ? En zo ja, kan u dit concreet invullen naar detectie en preventie van radicalisering ? Hoe wordt dit verwerkt ?

Antwoord ontvangen op 24 augustus 2016 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen :

1) Het werk van de heer Jasper De Bie is inderdaad zeker relevant maar daarom niet altijd vernieuwend. De bevinding dat het merendeel van de personen voorkomend op de geconsolideerde lijst (zogenaamde « Syrië-strijders ») reeds eerder gekend waren bij politie en justitie, is een reeds langer bevestigd gegeven. Dit geldt voor meer dan 80 % van de zogenaamde Syrië-strijders.

Dit betekent evenwel niet dat deze mensen altijd voorwerp hebben uitgemaakt van een veroordeling (en dus een strafblad hebben).

De meest voorkomende misdrijven hebben betrekking op diefstallen, drugsmisdrijven en misdrijven tegen de fysieke integriteit.

2) Theoretisch wel, maar uiteraard is de verzameling van personen die « kleinere » criminele feiten plegen zeer breed. Onze insteek bestaat er eerder in om de detectie te laten verlopen via de integrale en geïntegreerde werking van de Local Task Forces, waarbinnen, eens een mogelijke detectie is gebeurd, de verdere exploitatie – incluis de studie van de gekende feiten – een beoordelingselement vormt.