BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2016-2017
________
13 juni 2017
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-1485

de Martine Taelman (Open Vld)

aan de minister van Justitie
________
Gevangenissen - Voortgezet crimineel handelen tijdens detentie - Bestrijding
________
strafgevangenis
gedetineerde
Nederland
gevangenisstraf
strafstelsel
________
13/6/2017Verzending vraag
6/12/2017Rappel
9/1/2018Antwoord
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-1485 d.d. 13 juni 2017 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Graag verwijs ik naar het Nederlandse evaluatierapport « Binnen de muren niet toegestaan » waar wordt ingegaan op de toetsing van de handhaving van orde en veiligheid in de penitentiaire inrichting.

Ik neem enkele interessante aanbevelingen uit dit rapport over en had graag vernomen hoe deze in ons land al of niet worden toegepast. De vragen betreffen criminele activiteiten die ontplooid worden vanuit detentie en gericht zijn op de buitenwereld. Hierbij valt te denken aan drugshandel, fraude, leiding geven aan een terroristische of criminele organisatie. Het herkennen en het tegengaan van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) vraagt kennis van de modus operandi, voldoende capaciteit en een goede samenwerking tussen het openbaar ministerie, de politie en de penitentiaire instelling.

Transversaal element : met de uitvoering van de zesde staatshervorming krijgt Vlaanderen een pak nieuwe bevoegdheden. Sinds 1 januari is aldus de overheveling van de bevoegdheden van de justitiehuizen naar de drie gemeenschappen een feit. De justitiehuizen staan in voor de begeleiding en opvolging van onder andere voorwaardelijk in vrijheid gestelde gevangenen, veroordeelden tot een werkstraf, mensen met een enkelband en « probanten ». Ik verwijs tevens naar het Vlaamse decreet betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Deze vraag betreft een transversale aangelegenheid met de gemeenschappen.

Ik had dan ook volgende vragen voor de geachte minister :

1) In Nederland bestaat er sinds 1994 een samenwerkingsvoorziening voor het onderling delen van informatie en signalen in het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). Bestaat er een gelijkaardig centraal orgaan dat de informatie-uitwisseling verbetert en kanaliseert wat betreft de opvolging van crimineel gedrag bij gedetineerden ? Zo ja, kunt u dit toelichten ? Hoeveel mensen werken voor dat orgaan ? Zo neen, is het niet aangewezen om dit op te richten ?

2) Wat vindt u van de praktijk om maandelijks operationeel te overleggen met alle actoren over het vaststellen van risicoprofielen van bepaalde gedetineerden met vlucht- en maatschappelijk risico ? Hebben wij een gelijkaardig overleg waar deze risicoprofielen worden opgesteld ? Is dit opportuun ?

3) Hoe wordt bij ons concreet voortgezet crimineel handelen tijdens detentie voorkomen en kunt u de persoonsgerichte aanpak concreet toelichten?

4) Welke ICT-middelen worden ingezet om gericht en efficiënt voortgezet crimineel handelen tijdens detentie te traceren ?

5) Worden gedetineerden die zich schuldig maken aan voortgezet crimineel handelen tijdens detentie in een extra beveiligd regime geplaatst ? Zo ja, over hoeveel personen gaat het op jaarbasis ? Zo neen, hoe worden zij nauwer opgevolgd om de voortzetting van dit crimineel handelen in de kiem te smoren ?

6) Wat vindt u van de genoemde Nederlandse good practice waarbij in de detentie-instelling een signaalgroep wordt opgericht waarbij een vaste groep medewerkers alle signalen van verdacht gedrag verzamelen en analyseren ? Overweegt u om een gelijkaardig systeem in te voeren in ons land via bijvoorbeeld een pilootproject ?

7) Wat vindt u van de genoemde Nederlandse good practice inzake detectie van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie door profielen op te stellen en deze te verwerken via sociogrammen waarbij onderlinge verbanden tussen gedetineerden inzichtelijk worden gemaakt en geduid wordt waar mogelijk risico's kunnen opduiken ? Dit sociogram laat toe om signalen te herkennen op basis van waarnemingen van personeel, rapporten en registraties van controles alsook het opnemen van gebelde telefoonnummers, transacties, de rekening-courant van de gedetineerde en bezoekersnamen als input voor het sociogram. Beschikken wij over iets gelijkaardigs binnen onze detentiecentra om voortgezet crimineel handelen tijdens detentie te voorkomen en zo ja, kunt u dit toelichten ? Zo neen, wordt dit overwogen en kunt u dit toelichten ?

Antwoord ontvangen op 9 januari 2018 :

1) In ons land bestaat er inderdaad een gelijkaardig initiatief dat zich momenteel richt op extremisme.

Binnen het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen (DG EPI) van de federale overheidsdienst (FOD) Justitie werd in januari 2015 tegen die achtergrond de cel Extremisme (CelEx) opgericht. De kerntaak van CelEx betreft het instaan van een permanente informatie-inzameling, -verwerking en -uitwisseling met het Centraal Orgaan voor de dreigingsanalyse, de Veiligheid van de Staat (VSSE), de federale politie (in casu DJSOC/Terro) en het federaal parket. Het werkveld van CelEx richt zich op alle vormen van extremisme, gaande van gewelddadig religieus radicalisme, alsook het links en rechts extremisme tot terrorisme. Het gaat over gedetineerden die verdacht worden van of veroordeeld werden voor feiten die verband houden met terrorisme (artikelen 137 tot 141 van het Strafwetboek), de zogenaamde gelijkgestelden die zich in woord en / of daad het profiel van een extremist aanmeten alsook andere gedetineerden die een ernstig risico betekenen op vlak van radicalisering (actief of passief) en / of zich (verder) engageren in een gewapende strijd vanuit religieuze en / of ideologische motieven.

De samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap werd verder verfijnd in een draaiboek waarin de wederzijdse verantwoordelijkheden en verwachtingen tussen het DG EPI en het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (afdeling Welzijn en Samenleving en afdeling Justitiehuizen) worden vastgelegd. Met de Franse Gemeenschap zijn contacten gelegd om een gelijkaardig instrument te ontwikkelen.

2) Met betrekking tot geradicaliseerde gedetineerden wordt op regelmatige basis info gedeeld tussen het DG EPI en de VSSE. Artikelen 14, 19 en 20 van de wet van 30 januari 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst en een samenwerkingsprotocol tussen beide diensten regelt de samenwerking tussen beide diensten.

In het kader van MF01 (dwingende richtlijn inzake het verzekeren van de openbare orde in hoven en rechtbanken, het overbrengen van gevangenen en het handhaven van de orde en de veiligheid in gevangenissen in geval van oproer en onlusten) levert DG EPI als secundaire bron informatie aan de politiediensten met het oog op het maken van een accurate dreigingsanalyse voor de uithaling / overbrenging van een gedetineerde. Dit in functie van het voorzien van gepaste maatregelen voor een uithaling / overbrenging.

Momenteel worden de mogelijke risico’s ingeschat door de diverse actoren vanuit hun eigen expertise en opdrachten. De samenwerking kan effectief zinvol zijn, maar deze moet worden onderbouwd door data die aantonen dat er effectief relevante verbanden te leggen zijn. De toenemende uitwisseling van dergelijke data kan daar in de toekomst duidelijkheid over geven. Niettemin vindt afstemming plaats tussen bijvoorbeeld politie en gevangeniswezen indien bijvoorbeeld risicovolle uithalingen moeten gebeuren en wordt er gewerkt aan een gezamenlijke modus operandi.

3) De gedetineerden die bepaalde risico’s vertonen (zoals vluchtgevaarlijkheid, verhoogd extern risico) worden in de gevangenis gemonitord aan de hand van de bij wet voorziene veiligheidsvoorschriften :

– alle materiaal dat de gevangenis binnenkomt moet door de RX gescreend worden ;

– gedetineerden worden aan de kledij of op het lichaam gefouilleerd overeenkomstig de fouilleplannen binnen de inrichtingen ;

– ook celcontroles en sweepings (voornamelijk gericht op het detecteren van GSM-toestellen) passen daarin ;

– er worden controles uitgevoerd op de aanwezigheid van drugs, onder meer via een samenwerkingsverband met de politie en het parket ;

– in sommige zones bestaat cameratoezicht ;

– gedetineerden die een risicoprofiel vertonen, worden eventueel overgebracht naar andere gevangenissen zodat een maximale spreiding van deze gedetineerden wordt bewerkstelligd.

Indien er aanwijzingen zijn van crimineel gedrag of wanneer misdrijven tijdens detentie worden vastgesteld, wordt het parket hierover geïnformeerd, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering.

4) Twee interne applicaties kunnen nuttig zijn in het kader van onderzoek naar eventueel voortgezet crimineel handelen, met name :

– de telefonieapplicatie die een register van alle uitgaande telefoonoproepen ;

– de applicatie voor het beheer van de gelden van gedetineerden dat inkomende en uitgaande geldstromen in kaart kunnen brengen.

5) Onverminderd een mogelijk politioneel of gerechtelijk onderzoek, kan de gevangenis, indien de criminele feiten gepleegd worden door het misbruiken van de interne faciliteiten, optreden via :

– tuchtmaatregelen ;

– controlemaatregelen ;

– bijzondere veiligheidsmaatregelen of veiligheidsregimes overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2005 (de basiswet).

Ten aanzien van beklaagden kan ook de onderzoeksrechter beperkingen opleggen op het regime, in toepassing van artikel 20 van de wet op de voorlopige hechtenis.

Cijfers specifiek hieromtrent kunnen niet worden gegeven. De hierboven vermelde maatregelen worden weliswaar opgenomen in registers maar deze maken geen onderscheid naar de uitlokkende factor ervan.

6) & 7) Momenteel wordt reeds veel aandacht besteed aan het verzamelen en analyseren van verdachte gedragingen door gedetineerden in de gevangenissen. Tijdens de opleiding van het bewakingspersoneel wordt hier bijzonder veel aandacht aan besteed. Er wordt niet alleen reactief opgetreden wanneer men verdachte zaken opmerkt. Door middel van celfouilles en sweepings worden er verboden zaken aangetroffen (drugs, GSM’s, enz.). De politiediensten en het parket worden hiervan steevast op de hoogte gebracht. Ook verdachte financiële transacties worden steeds van naderbij onderzocht.

Voor wat betreft de doelgroep van de cel Extremisme zal alle informatie over verdachte of criminele gedragingen door de lokale coördinatoren verzameld, geanalyseerd en gedeeld worden met de externe partners. De medewerkers van de CelEx hebben op regelmatige basis operationeel en beleidsmatig overleg met de partners uit het werkveld. Er kan dus gesteld worden dat de signalen dat misdrijven tijdens de detentie zouden gepleegd worden, in de praktijk reeds worden opgepikt. Of een bijkomende, bijzondere structuur al dan niet hieraan een toegevoegde waarde zou kunnen leveren, vereist nader onderzoek.