3-70 | 3-70 |
De voorzitter. - De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt namens mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Justitie.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Op vraag van de Koning Boudewijnstichting onderzocht een team criminologen van de VUB de leefomstandigheden van vreemdelingen of mensen zonder de Belgische nationaliteit in onze gevangenissen. Het onderzoek gebeurde tussen november 2003 en januari 2004.
Uit de cijfers blijkt dat de populatie vreemdelingen in de Belgische gevangenissen vooral de laatste vijf jaar sterk is aangegroeid, althans in absolute aantallen. In procenten gaat het om een verhouding van 55 procent Belgen en 45 procent niet-Belgen.
In 2003 verbleven er mensen met 108 verschillende nationaliteiten in de Belgische gevangenissen. De meesten zijn Europeanen, met een groot aandeel Oost-Europeanen. Ongeveer 65 procent van alle gedetineerde vreemdelingen is tussen 18 en 35 jaar oud. De meeste vreemdelingen zitten in voorlopige hechtenis, maar het aantal langgestraften - meer dan drie jaar - neemt toe.
Met zoveel verschillende nationaliteiten is communicatie geen vanzelfsprekende zaak. Het goede verloop van gesprekken is vaak afhankelijk van de goodwill van de gesprekspartners. Zo zullen gedetineerden meer moeite doen wanneer het gaat om een invrijheidsstelling of een andere gunst en zullen ze zich bij confrontaties verschuilen achter het taalprobleem. Volgens de onderzoekers is schriftelijke communicatie een ramp. Een groot deel van de communicatie binnen de gevangenissen gebeurt met `rapportkaarten'. Met deze kaarten moeten alle, dus ook de analfabete gedetineerden, gesprekken aanvragen met bijvoorbeeld de directie.
Ook op cultureel vlak zijn er vaak botsingen. Schuldinzicht en slachtofferschap worden loze begrippen, daar bepaalde volkeren een delict niet als criminaliteit, maar als een zaak van eer beschouwen.
De onderzoekers maken ook gewag van institutioneel racisme. Zo is het penitentiair personeel hoofdzakelijk autochtoon en worden vertrouwensposten binnen de gevangenis vaak voorbehouden voor Belgische gedetineerden. Toch speelt het meeste racisme zich af tussen de gedetineerden zelf. Het feit dat de meeste jobs in de gevangenissen ingevuld wordt door Belgen, ligt dan weer aan de taalproblemen bij vreemdelingen.
Daarnaast valt de vraag naar meer uitgebouwde bibliotheken met vooral woordenboeken bijzonder op. Ook op het vlak van telefonie zijn er wat klachten omdat er geen collect calls meer worden gemaakt vanuit de gevangenis, waardoor de vreemdelingen vaak verstoken blijven van nieuws van het thuisfront.
Een ander punt is het penitentiair verlof of elektronisch toezicht. Door hun vreemdelingenstatuut en het feit dat ze geen recht op verblijf in ons land hebben, kunnen heel wat gedetineerden geen gebruik maken van dit penitentiair verlof of elektronisch toezicht. Deze groep vreemdelingen zou volgens de onderzoekers voor de grootste humane problemen zorgen, omdat de dienst Vreemdelingenzaken hen na hun gevangenisstraf in de cel kan houden wegens hun verblijfsstatuut.
De onderzoekers stellen dat men op korte termijn werk dient te maken van taalcursussen, tolken en juridische informatie voor de gedetineerden en van meer vorming en meer allochtone aanwervingen op personeelsvlak. Op wettelijk vlak pleiten de onderzoekers voor een herziening van de procedure tot strafopschorting. Die wordt door veel vreemdelingen geaccepteerd omdat het de enige manier is om vervroegd vrij te komen.
Welke conclusies trekt de minister van Justitie uit dit onderzoek?
Acht de minister het raadzaam op korte termijn werk te maken van taalcursussen, tolken en juridische informatie voor de gedetineerden en van meer vorming en meer allochtone aanwervingen op personeelsvlak?
Acht de minister het wenselijk de procedure tot strafopschorting, zoals gesuggereerd door de onderzoekers, te herzien?
De heer Vincent Van Quickenborne, staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de eerste minister. - Het kabinet van minister Onkelinx werd door de Koning Boudewijnstichting nauw betrokken bij de conclusies van het rapport van de VUB waarnaar naar verwijst.
De stichting heeft in januari laatstleden twee rondetafels georganiseerd met de mensen die op het terrein bij de problematiek betrokken zijn. Een van de medewerksters van de minister was daarop aanwezig. Tijdens de twee vergaderingen werden ideeën uitgewisseld over de manier waarop in de praktijk tegemoet kan worden gekomen aan bepaalde situaties, zoals de communicatie met gedetineerden van buitenlandse nationaliteit die noch Nederlands, Frans of Engels spreken, de problemen in verband met racisme, de opvang van de gedetineerde, het verstrekken van informatie over het huisreglement, de voorlopige invrijheidsstelling met het oog op de verwijdering en een aantal andere problemen.
De minister nam kennis van de conclusies van het rapport van professor Snacken. Meerdere elementen van dat rapport sluiten aan bij de dossiers waaraan ze momenteel werkt, zoals de opleiding van het personeel, de interne rechtspositie van de gedetineerden op basis van het project van professor Dupont, de externe rechtspositie van de gedetineerden, de oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank en de toepassing in het interne recht van diverse internationale conventies, waaronder de Europese Conventie van 30 november 1964 inzake het toezicht op de veroordeelde personen of die onder voorwaarden in vrijheid werden gesteld en het aanvullend Protocol bij de Conventie over de overdracht van veroordeelde personen van 18 december 1997.
Sedert deze rondetafels werden de contacten tussen de Koning Boudewijnstichting en het kabinet van de minister voortgezet. De aandacht gaat uit naar twee aspecten.
Het eerste betreft de vraag hoe buitenlandse gedetineerden worden opgevangen. De administratie van de minister maakt op vraag van de Koning Boudewijnstichting een inventaris op van de verschillende initiatieven die hierover in de Belgische gevangenissen werden genomen, zoals brochures in verschillende talen. Het is de bedoeling om deze praktijken te harmoniseren en om elke gevangenis te voorzien van de nodige instrumenten.
Het tweede betreft de samenwerking tussen de penitentiaire administratie en de dienst Vreemdelingenzaken in het kader van de beslissingen tot voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering. Een vergadering met de verschillende betrokken autoriteiten is gepland voor september.
Taalcursussen voor de gedetineerden is een bevoegdheid van de deelstaten. Wat de rechtshulp en het beroep op tolken betreft, gaat het project-Dupont uit van het principe dat elke gedetineerde toegang moet hebben tot de diensten voor rechtshulp en dat hij/zij de essentiële informatie moet ontvangen in een taal die hij/zij begrijpt.
De inwerkingtreding van deze bepalingen moet, zoals de heel wet, gepland worden in het kader van een meerjarig begrotingsplan. De minister is het ermee eens dat het om essentiële problemen gaat.
De procedure van voorlopige invrijheidsstelling met het oog op verwijdering zal worden herzien in het kader van het wetsontwerp dat de minister momenteel voorbereidt over de externe rechtspositie van de gedetineerde en van de strafuitvoeringsrechtbank.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De taalcursussen zijn inderdaad een bevoegdheid van de gemeenschappen. De minister kan echter een overleg organiseren. De toegang tot de gevangenissen kan immers niet door de deelstaten worden afgedwongen.