3-500/1

3-500/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

5 FEBRUARI 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen

(Ingediend door de heer Berni Collas)


TOELICHTING


Van de op federaal niveau aangenomen teksten worden thans enkel de grondwetswijzigingen in de drie landstalen bekendgemaakt. De wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen bepaalt immers dat de wetten enkel in het Nederlands en in het Frans worden bekendgemaakt. Met betrekking tot de bekendmaking van wetten houdende instemming met verdragen, bepaalt artikel 8 van voormelde wet wat volgt : « Is er aanleiding tot bekendmaking van een verdrag waarbij België partij is, dan wordt dat verdrag in een oorspronkelijke tekst in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt met de Nederlandse of de Franse vertaling.

Bestaat er geen oorspronkelijke tekst in het Nederlands of in het Frans, dan wordt de vertaling in beide talen insgelijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. ».

Dat artikel lijkt ons onvolledig, aangezien het verzuimt te bepalen dat de instemmingswetten ook in het Duits moeten worden bekendgemaakt. Hoewel niet alle internationaalrechtelijke akten die een instemmingswet vergen volgens ons hoeven te worden vertaald, lijkt het ons evenwel noodzakelijk dat de teksten inzake de mensenrechten en grondrechten, alsook de oprichtingsteksten van internationale of supranationale organen, in de drie landstalen worden bekendgemaakt.

DE TEKSTEN INZAKE DE MENSENRECHTEN

De bescherming van de rechten van de mens werd stevig verankerd in het internationaal recht, met name in belangrijke basisteksten als het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden (Rome, 1950) en de aanvullende protocollen ervan, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (New York, 1966), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (New York, 1966), het Verdrag betreffende de politieke rechten van de vrouw (New York, 1953), het Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 1989) en het bijhorend facultatief protocol inzake kinderen in gewapend conflict (New York, 2000), het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (New York, 1984) of het Verdrag tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Straatsburg, 1981). In die teksten ­ én in tal van andere niet-aangehaalde teksten ­ werden solide rechtsbeginselen vastgelegd, en sommige verzekerden tevens de rechtstreekse toepasbaarheid ervan door de oprichting van supranationale organen, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Die teksten zijn van heel groot belang, omdat de verdragsluitende landen aldus gezamenlijk overgaan tot het onderschrijven van een basiscorpus van mensenrechten, die ze willen bevorderen en toekennen aan de rechtsonderhorigen.

Bovendien komt het vaak voor dat die teksten bepalingen bevatten die, op grond van hun precieze en onvoorwaardelijke formulering, rechtstreeks toepasbaar zijn in de Belgische rechtsorde.

Door hun rechtstreekse toepasbaarheid zijn die bepalingen van een zeer bijzondere aard. Sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 27 mei 1971 [het « arrest-Le Ski » (1)] achten de rechtscolleges zich bevoegd om de overeenstemming van de wetgevende normen met rechtstreeks toepasbare internationaalrechtelijke bepalingen te beoordelen en in voorkomend geval de wetten, decreten en ordonnanties die daarmee in strijd zijn niet toe te passen. Alleen in dat geval wordt een wetgevende norm gespreid getoetst op zijn overeenstemming met een hogere norm ­ het bij wijze van uitzondering nagaan van de overeenstemming van de ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buiten beschouwing gelaten (2). De rechter mag immers niet rechtstreeks de overeenstemming van een wetgevende norm aan de Grondwet toetsen.

Die specificiteit is opmerkelijk, te meer omdat de Raad van State in een arrest van 5 oktober 1996 (3) heeft geoordeeld dat de van een volkenrechtelijke instelling uitgaande bepalingen die rechtstreeks van toepassing zijn, de voorrang hebben boven de bepalingen van de Grondwet. Ingeval een grondwettelijke bepaling in strijd is met een direct toepasbare bepaling zou een rechtscollege dus moeten weigeren toepassing te verlenen aan die grondwetsbepaling. Over die aanpak bestaat onenigheid. Volgens het Arbitragehof en het Hof van Cassatie hebben de grondwettelijke bepalingen voorrang op de internationale rechtsnorm. Die internationaalrechtelijke teksten zijn in ieder geval op zijn minst nagenoeg van constitutionele aard.

Om die reden, en ook omdat het om grondrechten gaat, lijkt het ons gepast dat soort van teksten in de drie landstalen bekend te laten maken, zoals dat het geval is voor elke grondwetswijziging.

DE TEKSTEN INZAKE BEVOEGDHEIDSOVERDRACHT AAN SUPRANATIONALE INSTELLINGEN

De Belgisch Staat heeft ingestemd met de teksten tot oprichting van de Europese Unie, de Raad van Europa, de NAVO of het Internationaal Strafhof, om er maar enkele te noemen. Die overdrachten van bevoegdheden vinden, zij het ten dele, hun grondslag in artikel 34 van de Grondwet (4), dat luidt als volgt : « De uitoefening van bepaalde machten kan door een verdrag of door een wet worden opgedragen aan volkenrechtelijke instellingen. »

Dankzij dat artikel kon België worden opgenomen in een steeds fijnmaziger netwerk van internationale en supranationale instellingen door aan die laatste bevoegdheden over te dragen die het tot dan alleen uitoefende.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft aangegeven dat het oprichtingsverdrag van de Europese Economische Gemeenschap « bien que conclu sous la forme d'un accord international n'en constitue pas moins la charte constitutionnelle d'une communauté de droit » (5). In dezelfde gedachtegang heeft het Hof van Cassatie er in het reeds aangehaalde « arrest-Le Ski » op het volgende gewezen : « De verdragen die het gemeenschapsrecht in het leven hebben geroepen, hebben een nieuwe rechtsorde ingesteld ten behoeve waarvan de lidstaten de uitoefening van hun soevereine machten in de bij deze verdragen omschreven gebieden hebben beperkt. » Die beide rechtscolleges laten dus geen twijfel bestaan over de grondwetgevende aard van de oprichtingsverdragen van de Unie.

De Europese Unie is thans weliswaar het meest uitgewerkte experiment inzake eenwording, maar dergelijke bevoegdheidsoverdrachten zijn de jongste jaren talrijker geworden.

Door tot die nieuwe rechtsorden toe te treden, beperkt de Belgische Staat zijn mogelijkheden om zelfstandig op te treden en wijzigt hij dientengevolge zijn eigen rechtsorde. Gelet op de institutionele draagwijdte van dergelijke overeenkomsten lijkt het ons wenselijk dat ze in de drie landstalen worden vertaald.

Derhalve zou het nieuwe, gewijzigde artikel 8 luiden als volgt : « Is er aanleiding tot bekendmaking van een verdrag waarbij België partij is, dan wordt dat verdrag in een oorspronkelijke tekst in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt met de Nederlandse of de Franse vertaling.

Bestaat er geen oorspronkelijke tekst in het Nederlands of in het Frans, dan wordt de vertaling in beide talen insgelijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Indien een verdrag grondrechten waarborgt of de oprichting van een volkenrechtelijke instelling inhoudt, overeenkomstig artikel 34 van de Grondwet, wordt het ook in het Duits bekendgemaakt. »

Berni COLLAS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 8 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen wordt aangevuld met het volgende lid :

« Indien een verdrag grondrechten waarborgt of de oprichting van een volkenrechtelijke instelling inhoudt, overeenkomstig artikel 34 van de Grondwet, wordt het ook in het Duits bekendgemaakt. »

27 januari 2004.

Berni COLLAS.

(1) Cas. 27 mei 1971, Pas., I, 886.

(2) Artikel 9 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

(3) J.T. 1997, blz. 254 en 255, aantekening van R. Ergec.

(4) Soms naderhand, omdat het lang heeft geduurd alvorens dat artikel in de Grondwet werd opgenomen.

(5) Advies nr. 1/91 over het ontwerpakkoord EG-EVA.