2-956/4 | 2-956/4 |
15 JULI 2002
De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 24 april, 15 mei, 12 juni, 12 juli en 15 juli 2002.
De heer D'Hooghe licht toe dat zijn voorstel ertoe strekt een bijzondere taks gezondheidsschade in het leven te roepen ten laste van de tabaksverwerkende en -verdelende ondernemingen in België.
Hij stelt dat de kosten van de ziekteverzekering veroorzaakt door het gebruik van tabak ongeveer 10 % van het budget van de ziekteverzekering bedragen, wat overeenstemt met een bedrag van ongeveer 58 miljard Belgische frank. Bij een onmiddellijke recuperatie van deze som via de bijzondere taks gezondheidsschade is deze operatie vrij omvangrijk. Vandaar dat wordt voorgesteld om de invoering van deze taks te spreiden over verschillende jaren, met als begindatum 1 januari 2003. Op die manier kan in het jaar 2007 de totale opbrengst van de taks gelijk zijn aan het totaal van de jaarlijkse uitgaven in de gezondheidszorg die te wijten zijn aan de gevolgen van tabaksgebruik.
De heer Galand stelt zich vragen bij de gegrondheid van het soort taks. De bekommernis om de gevolgen van het tabaksgebruik is echter gegrond.
De senator vindt het wel belangrijk dat de nodige aandacht wordt besteed aan de negatieve gevolgen van het tabaksverbruik. Hij vraagt naar de initiatieven van de regering terzake.
De heer Vankrunkelsven is eveneens overtuigd van de desastreuze gevolgen van roken voor de gezondheid. Volgens hem legt deze resolutie echter teveel de nadruk op de financiering van de gezondheidszorg en gaat ze te nadrukkelijk uit van de veronderstelling dat roken een supplementaire kost vormt voor onze samenleving. Aangezien rokers gemiddeld meer dan 10 jaar vroeger overlijden, is hij niet overtuigd van de supplementaire kost van rokers voor onze samenleving. De senator is eveneens van mening dat de ziekteverzekering een meer solide financieringsbasis nodig heeft dan de opbrengst van een tabaksfonds.
Bovendien is de spreker er voorstander van dat de opbrengst van deze taks gebruikt zou worden voor de preventie van het tabaksgebruik. Hij vraagt hoeveel middelen beschikbaar gesteld zullen worden voor deze preventie en welke de financieringsbron van deze middelen is.
Mevrouw De Roeck betwist de ongezonde gevolgen van het roken niet en merkt op dat het aantal rokers veeleer toe- dan afneemt. Spreekster vraagt zich daarom af of preventiecampagnes niet efficiënter zijn dan prijsstijgingen. Kan de minister toelichten welke initiatieven zij hier reeds genomen heeft ?
Mevrouw Bouarfa is het eens met de filosofie van de tekst die stelt dat roken schadelijk is voor de gezondheid. Zij vraagt bijzondere aandacht voor de schadelijke gevolgen van het roken bij zwangere vrouwen en voor het verhinderen van de verkoop van sigaretten aan minderjarigen aangezien de wet wat dat laatste aspect betreft absoluut niet duidelijk is.
Tot slot vraagt zij de gemeenschappen de nodige aandacht aan preventie te besteden.
Mevrouw Pehlivan stelt dat een prijsstijging van de sigaretten jongeren er niet van weerhoudt om met roken te starten. Daarom vindt ook deze spreekster dat de nodige aandacht aan preventie moet worden verleend.
Mevrouw Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, bevestigt dat onomstotelijk werd bewezen dat roken een reële negatieve impact heeft op de gezondheid en de levensduur van de mens. Ze benadrukt dat een van de uitgangspunten van het regeringsbeleid een toename van de middelen voor de preventie behelst. Hiervoor moet worden gewerkt binnen het bestaande kader van de bevoegdheidsverdeling tussen de Federale Staat en de gemeenschappen. Het akkoord van de gemeenschappen is hiervoor dus noodzakelijk. De lopende onderhandelingen zullen hoogstwaarschijnlijk resulteren in het gegeven dat de regelmatig doorgevoerde toekomstige prijsverhogingen gedeeltelijk zullen worden gebruikt voor de financiering van een federaal gespijsd fonds. Dit fonds zal een deel van de middelen besteden aan federale preventiecampagnes in verband met roken. Het grootste deel van de middelen gaat echter naar de gewesten en gemeenschappen, die dit geld op hun beurt zullen inzetten voor het voeren van preventiecampagnes.
De heer D'Hooghe heeft geen bezwaar tegen de aanwending van de gelden van het voorgestelde fonds voor preventie. Hij ontkent echter dat prijsstijgingen geen effect zouden hebben op de vraag naar sigaretten. Een wetenschappelijke studie van de Wereldbank bewijst immers het tegendeel.
Mevrouw De Roeck betwist de cijfergegevens van de Wereldbank niet. Ze beklemtoont wel dat de kostprijs van een pak sigaretten nog nooit zo hoog was en dat er nog nooit zoveel jonge rokers waren.
Ze acht het dus heel belangrijk dat er in samenwerking met de gemeenschappen aan continue preventie wordt gedaan.
De minister antwoordt dat de verkoopprijs van tabak genegotieerd wordt met de buurlanden en dat het de bedoeling is om de opbrengst van de prijsverhogingen gedeeltelijk te gebruiken voor preventie. Alhoewel het eerste jaar hiervoor een relatief beperkt bedrag wordt voorzien, namelijk 75 miljoen frank, zal dit de volgende jaren worden opgetrokken. De minister wenst de financiering van de gezondheidszorg niet afhankelijk te maken van een taks op het tabaksgebruik.
De minister geeft verder aan dat de drastische prijsverhogingen die in het verleden in Groot-Brittannië werden doorgevoerd de vraag naar sigaretten niet hebben doen dalen. Specifieke en vrij agressieve preventiecampagnes leverden daarentegen wel resultaat op.
De heer Vankrunkelsven vindt het door de minister vooropgestelde bedrag gezien de impact van roken op onze maatschappij veel te weinig.
De heer D'Hooghe wijst er op dat zijn voorstel nooit een eventuele terugbetaling door de sociale zekerheid aan een roker ter discussie heeft gesteld. Hij stelt wel een taxering van een risicogedrag voor, onafhankelijk van het gegeven of een roker later gezondheidsproblemen krijgt of niet. Ook de financiering van de gezondheidszorg wordt niet op de helling geplaatst. Als er minder gerookt wordt, wordt er immers ook minder schade toegebracht en zijn er dus minder kosten.
De spreker vraagt of de voorgestelde bedragen met de gemeenschappen zijn afgesproken ? De minister antwoordt dat de gemeenschappen inderdaad op de hoogte zijn van de bedragen.
Beide voorgaande sprekers vermelden dat zij via de techniek van het doorsluizen van de verzamelde gelden naar de gemeenschapen via de Lambermontakkoorden de bevoegdheid van de gemeenschappen naar preventie toe respecteren.
De heer Galand wenst meer aandacht voor de mentale ingesteldheid van de tabaksgebruiker. Men moet de mensen weerbaarder maken en meer positieve boodschappen brengen door de nadruk te leggen op wat goed is voor de gezondheid.
Bovendien is het belangrijk dat er niet enkel een overleg plaatsvindt tussen de verschillende regio's op het interministerieel niveau maar ook tussen parlementsleden.
Mevrouw Bouarfa is van mening dat er, wat betreft rookverboden, nog heel wat ruimte is in ons land en dat de Verenigde Staten hier tot voorbeeld kunnen strekken.
Naar preventie toe is het ook belangrijk om de effecten van tabak op lange termijn te tonen en voldoende aandacht te besteden aan de coördinatie met de gemeenschappen.
De heer Vankrunkelsven geeft er de voorkeur aan te werken met de bestaande middelen uit accijnzen en deze vooral aan te wenden voor preventie. Hij zal een amendement indienen om het voorstel in deze zin te wijzigen.
De heer D'Hooghe licht toe dat zijn oorspronkelijk voorstel inderdaad een alternatieve financiering van de gezondheidszorg inhield. Hij zal een amendement indienen waarin hij tracht preventie en responsabilisering te combineren.
Mevrouw Leduc steunt dit voorstel niet omdat de schadelijke gevolgen van tabaksgebruik voldoende gekend zijn en iedereen terzake zijn eigen verantwoordelijkheid moet opnemen. Zij wijst bovendien op een aantal eigenaardigheden in de Europese en Belgische wetgeving. Zo worden er campagnes gevoerd tegen het tabaksgebruik, maar wordt het aanplanten van de tabaksplant wel nog steeds gesubsidieerd.
Mevrouw Van Riet zal het voorstel eveneens niet steunen. Zij wijst er op dat preventie een gemeenschapsmaterie is, die dus geregeld moet worden via samenwerkingsakkoorden. Verder merkt zij op dat het voorstel bepaalde middelen voorbestemt voor de kosten die de gezondheidszorg ondervindt tengevolge van het gebruik van tabak. Zij vindt het koppelen van bepaalde financiële middelen aan een bepaald gedrag een gevaarlijk piste.
Volgens de heer Vankrunkelsven is er geen bevoegdheidsconflict omdat niets de federale wetgever belet om met een bepaald doel bepaalde middelen aan de gemeenschappen te schenken.
Mevrouw Vanlerberghe heeft enkele bijkomende vragen in verband met de financiering van het voorgestelde fonds. Waar zullen de middelen vandaan komen ? Zal de industrie betalen, of zullen het uiteindelijk de gebruikers zijn ?
De heer D'Hooghe licht toe dat hij voorstelt een dubbele rem in te bouwen in de grootte van het bedrag.
Zo zal de verhoging van de accijnzen op tabaksproducten gespreid worden over een periode van vijf jaar. Bovendien kan er nog gepraat worden over de vraag of het bedrag integraal gerecupereerd moet worden dan wel of men zich beperkt tot een deel ervan.
De heer Malcorps zou het nuttig vinden het advies van de minister van Financiën te vragen over de financiering van het voorgestelde fonds.
Volgens de heer Barbeaux heeft de minister van Financiën zich reeds over de materie uitgesproken vermits hij zelf ook voorstander is van een fonds. Het fonds dat de minister wil oprichten is echter gecontesteerd omdat de tabaksindustrie deelnemende partij is. In de voorliggende bepalingen is dat niet het geval. De heer Barbeaux meent dat het debat over de reclame voor tabaksproducten de kans biedt om het voorstel ingediend door de heer D'Hooghe te doen vooruitgaan. Van deze gelegenheid moet gebruik gemaakt worden.
De heer Lozie benadrukt geen resolutie te willen steunen die niet concreet is en waarvan de te volgen richting nog niet duidelijk is. Bovendien zou men op die manier de publieke opinie de indruk kunnen geven dat ofwel de belastingen verhoogd zullen worden, ofwel de prijs van de sigaretten. Hij wenst zich enkel uit te spreken over een concreet ontwerp van de minister van Financiën of over een voorstel dat door de bevoegde minister gesteund wordt.
De heer D'Hooghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-956/2, amendement nr. 1) om de tekst van zijn resolutie aan te passen naar de preventie toe. Hij licht toe dat zijn oorspronkelijk voorstel een alternatieve financiering van de gezondheidszorg inhield. In zijn amendement tracht hij beide elementen te combineren door enerzijds preventiecampagnes te financieren maar anderzijds de bevolking er op te wijzen dat ook zij, via een bijzondere taks gezondheidsschade, geresponsabiliseerd zal worden. Hij beseft dat het thema van de responsabilisering van de patiënt zeer gevoelig ligt.
De heer Vankrunkelsven dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-956/2, amendement nr. 2) dat er tevens toe strekt meer nadruk op preventie te leggen. Hij vindt het voorstel om een deel van de gezondheidszorg te financieren met een taks op tabak nogal vergaand. Bovendien heeft dit tot gevolg dat de middelen voor de gezondheidszorg zouden dalen indien het tabaksverbruik daalt. Hij geeft er de voorkeur aan te werken met de bestaande middelen uit accijnzen en deze vooral aan te wenden voor preventie. Spreker dient een amendement in om het voorstel in deze zin te wijzigen.
Hij benadrukt dat het niet gaat over een nieuwe taks. In zijn amendement poogt hij de middelen voor preventieve actie aan te dikken. Deze middelen worden gefinancierd door de bestaande accijnzen op tabak. Er is trouwens voldoende aangetoond dat aanhoudende preventiecampagnes wel degelijk impact hebben.
De heer Galand dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-956/3, amendement nr. 3) dat ertoe strekt de nadruk te leggen op de noodzaak een adequaat budget te garanderen voor de ziekteverzekering.
Amendement nr. 1 wordt ingetrokken.
Amendement nr. 2 wordt verworpen met 6 stemmen bij 6 onthoudingen.
Amendement nr. 3 van de heer Galand wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Het geamendeerde voorstel van resolutie wordt aangenomen met 7 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.
Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 14 aanwezige leden.
De rapporteur, Paul GALAND. |
De voorzitter, Jacques D'HOOGHE. |