2-618/1 | 2-618/1 |
10 JANUARI 2001
Sinds 1989 beraadt het ministerie van Binnenlandse Zaken zich over de mogelijkheid om het traditionele stemsysteem te wijzigen en te vervangen door een geautomatiseerd stemsysteem.
De motieven die aan deze beraadslaging ten grondslag liggen, zijn de volgende :
Het werd steeds moeilijker voldoende bijzitters te vinden om toezicht te houden op de verrichtingen in de stem- en stemopnemingsbureaus. De automatisering van de procedure beoogde een vermindering van het aantal bijzitters.
De automatisering moest de overheid in staat stellen om te besparen, onder meer dankzij het wegvallen van de kosten voor de aankoop, het bewaren en het drukken van de stembiljetten en door een vermindering van de kosten van de vergoeding die aan de bijzitters wordt toegekend.
Ten slotte streefde de automatisering van de stemopneming een derde doel na : een snellere toegang tot en een grotere betrouwbaarheid van de stemresultaten.
De wet van 16 juli 1991 organiseerde een eerste experiment met twee systemen van elektronische stemming in de kantons Verlaine en Waarschot ter gelegenheid van de verkiezingen van 24 november 1991. Na deze eerste test werd één systeem in aanmerking genomen voor een experiment op grotere schaal.
De wet van 11 april 1994 schiep het wettelijke kader voor de organisatie van de volledige procedure voor de elektronische stemming. Deze wet bepaalt dat de Koning beslist in welke kiesdistricten, kantons of gemeenten een systeem van automatische stemming ingevoerd wordt. Bij de verkiezingen van 13 juni 1999 en 8 oktober 2000 hebben ongeveer 43 % van de kiesgerechtigden, hetzij ongeveer 3 250 000 kiezers, hun stem elektronisch uitgebracht in 4 000 stembureaus.
Tijdens de laatste twee verkiezingen werd een college van deskundigen wettelijk ingesteld en belast met het indienen van een verslag over het verloop van de stemming in de kiesdistricten, kantons en gemeenten waarin een systeem van elektronische stemming ingevoerd werd.
Terzelfder tijd werd in de kantons Chimay en Zonnebeke een alternatief experiment uitgevoerd met een stemopneming via optische lezing.
Vandaag is het dus mogelijk en noodzakelijk een balans op te maken van de experimenten van de afgelopen tien jaar.
Ten aanzien van de elektronische stemming moeten een aantal fundamentele punten van kritiek geformuleerd worden. Deze kritiek gaat zowel uit van de verslagen van de deskundigen als van de klachten die ingediend werden bij verschillende rechtbanken van het land door verkiezingskandidaten of verenigingen die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen.
De grootste kritiek die men formuleert op het elektronisch stemmen, is het gebrek aan transparantie voor de kiezer.
Fundamenteel betekent het gebruik van een machine in het stemproces, dat een immaterieel element geplaatst wordt tussen de kiezer en zijn wilsuiting. In tegenstelling tot het papieren stembiljet dat, ingevuld, een tastbare, fysische uiting is van de keuze van de kiezer, impliceert het elektronisch stemmen een absoluut vertrouwen in een codeersysteem waarvan de gebruiker de betrouwbaarheid zelf niet kan toetsen.
Het is echter zo dat een fout in de stemming op verschillende niveaus kan optreden : bij het ontwerpen van de software, bij het formatteren van de magneetkaart waarop de stemming uitgebracht zou moeten worden, bij de registratie van de stem op de magneetkaart, bij de registratie van de stem op de geheugendiskette via de elektronische stembus of bij de totalisatie van de stemmen door het totalisatiesysteem.
Het hertellen van de stemmen in geval van betwisting is zelf ondoeltreffend geworden aangezien enige twijfel omtrent het registreren van de stemmen nooit volledig weggenomen kan worden.
In zijn verslag betreffende de verkiezingen van 8 oktober 2000 stelt het college van deskundigen vast dat de huidige controleprocedure ontoereikend is, onder meer door de totale afhankelijkheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken ten opzichte van de privé-bedrijven die de software leveren.
Het college stelt een aantal verbeteringen aan deze procedure voor ten einde op een meer efficiënte manier de betrouwbaarheid van het elektronische stemsysteem te verzekeren.
Het college merkt echter op dat het, door de technische aard van de informatica, nooit voor eenieder mogelijk zal zijn de stemsystemen tot in de details te controleren, hoezeer men ook de controleprocedure verbetert.
Met andere woorden geeft het college van deskundigen toe dat het principe van de controle door mensen, dat wij totnogtoe gekend hebben, onverenigbaar is met de elektronische stemming.
De garantie dat de elektronische stemming betrouwbaar zou zijn, berust dus op een absoluut vertrouwen van de bevolking in een groepje deskundigen aan wie zij voorgoed haar controlemacht afstaat.
Het is dus onmogelijk om iedere twijfel omtrent het resultaat van een door een elektronisch stemsysteem georganiseerde verkiezing, op te heffen.
Nu iedereen het erover eens is dat het vertrouwen tussen de burger en zijn vertgegenwoordigers hersteld moet worden, is het verontrustend vast te stellen dat de democratie onmachtig is om dit soort twijfel weg te nemen.
Het gebruik van een complexe en immateriële technologie lijkt tegenstrijdig met de gerechtvaardigde wens om tot meer transparantie in de democratische mechanismen te komen.
Dit gebrek aan transparantie van de elektronische stemming gaf trouwens aanleiding tot het instellen van een groot aantal vorderingen tegen de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000.
Meer bepaald heeft een preventief ingestelde vordering voor de rechter in kort geding van het arrondissement Brussel de mogelijke illegaliteit van het elektronisch stemmen ten aanzien van het internationaal recht aan het licht gebracht.
Alhoewel hij zich onbevoegd verklaard heeft om de verkiezingen te verhinderen, heeft de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel geoordeeld dat het op het eerste gezicht evident is dat de rechten die gewaarborgd worden door het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten onverenigbaar zijn met een systeem waarin fouten of fraude alleen ontdekt kunnen worden door de gevestigde macht op het ogenblik van de verkiezingen, en niet door onafhankelijke instanties.
De toegankelijkheid van het elektronisch stemmen voor sommige categorieën van kiezers roept tevens vele vragen op.
Vooral oudere en minder geschoolde mensen kunnen moeilijkheden ondervinden bij het gebruik van computermateriaal waarmee zij niet vertrouwd zijn.
Het gebruik van geavanceerde technologie voor het uitoefenen van één van de belangrijkste voorrechten van het burgerschap zou dus kunnen leiden tot een nieuwe vorm van uitsluiting voor deze bevolkingsgroepen.
Naast dit algemene probleem van de toegankelijkheid heeft een studie van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) ook aangetoond dat de opmaak van de lijsten die gegenereerd wordt door het elektronisch stemsysteem, gevolgen heeft voor het stemgedrag van de kiezers, in het bijzonder wat de verdeling van de voorkeurstemmen betreft.
Eén van de doelstellingen van de automatisering van de stemprocedure was een vermindering van de organisatiekosten van verkiezingen voor de Staat en de gemeenten.
Alhoewel slechts zeer gedeeltelijke gegevens beschikbaar zijn aangaande de automatisering, lijkt het duidelijk dat de elektronische stemming in de praktijk duurder uitvalt dan de traditionele stemming.
Het opmaken van de programma's, de aankoop, het onderhoud en de vervanging van computermateriaal, alsook de kosten van informatie over en controle van de stemming zijn dure verrichtingen.
Wat dat betreft zijn de ramingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de kosten van de elektronische stemming op 35 frank per kiezer schat, weinig geloofwaardig aangezien zij uitgaan van een afschrijving van het computermateriaal op 10 jaar.
Conclusies met betrekking
tot de elektronische stemming
Het experiment van de elektronische stemming is onbevredigend.
De doelstellingen van de automatisering werden duidelijk niet bereikt :
Het vereiste aantal bijzitten voor de stemopneming is inderdaad kleiner, maar ten nadele van een efficiënte democratische controle op de betrouwbaarheid van de resultaten.
In plaats van de gehoopte besparingen blijkt de geautomatiseerde stemming duurder te zijn dan de traditionele stemming.
De resultaten van de verkiezingen zijn weliswaar vroeger gekend maar de rechtsonzekerheid die ontstaat door betwistingen van de wettelijkheid van de elektronische stemmen vertraagt de uiteindelijke geldigverklaring ervan.
Fundamenteler stelt men vast dat de doelstellingen die door de automatisering beoogd worden, niet rechtvaardigen dat de maatschappij genoegen neemt met een gebrek aan transparantie van het kiesproces dat de grondslag van de democratie vormt.
De wet van 18 december 1998 liet toe dat een nieuwe technologie op het vlak van de automatisering van de stemprocedure getest werd.
Deze nieuwe technologie bestaat in het ontwikkelen van een systeem van stemopneming door middel van optische lezing.
De stembiljetten zijn traditionele papieren biljetten die lichtjes gewijzigd werden met het oog op de telling ervan door een machine bestaande uit een optische lezer en een computer die de stemmen registreert en totaliseert.
De wet van 18 december 1998 werd aangenomen om een alternatief te vinden voor de elektronische stemsystemen die men tot dan toe had uitgeprobeerd. Uit de memorie van toelichting van deze wet blijkt inderdaad dat reeds in 1998 een aantal kritieken geformuleerd werden ten aanzien van de elektronische stemming. Deze kritieken zijn tot op heden grotendeels dezelfde gebleven : gebrek aan transparantie, hoge materiaalkosten, en beperkte toegankelijkheid voor sommige categorieën kiezers.
Het optische stemopnemingssysteem biedt een antwoord op deze kritieken :
Het nadeel van de beperkingen voor de kiezer valt weg aangezien de stemverrichting zelf in geen enkel opzicht verschilt van de traditionele stemming. Het risico dat sommige kiezers uitgesloten worden omdat zij niet goed overweg kunnen met nieuwe technologieën is dus nihil.
De transparantie van de stemming wordt ook gewaarborgd omdat de kiezer zijn stemming op een normale manier kan visualiseren en vooral omdat de stembiljetten na de machinale telling bewaard worden, waardoor in geval van betwisting een manuele hertelling mogelijk blijft.
Het stemopnemingssysteem door middel van optische lezing werd voor de eerste maal getest ter gelegenheid van de verkiezingen van 13 juni 1999 in de kantons Chimay en Zonnebeke.
De betrouwbaarheid van de geteste machines bleek ontoereikend in het kanton Zonnebeke, waar de stemmen manueel herteld moesten worden.
De ontwerper van het systeem heeft de oorzaak van dit technisch defect kunnen bepalen en er werden vele verbeteringen aangebracht.
Een tweede experiment, tijdens de verkiezingen van 8 oktober 2000, is zonder incident verlopen.
Het college van deskundigen heeft verschillende tests uitgevoerd die bevredigend geacht werden en stelt in zijn eindverslag dat dankzij de verbeteringen die aangebracht werden sinds de vorige verkiezingen, de elektronische stemopneming door middel van optische lezing betrouwbaar en doeltreffend geworden is.
Het elektronische stemsysteem blijft een aantal belangrijke problemen stellen. Dat van het gebrek aan transparantie blijkt het voornaamste te zijn en, volgens de deskundigen belast met de controle ervan, het meest onoplosbare.
Het is weliswaar zo dat de overgang naar de elektronische stemming gepaard is gegaan met zware investeringen, onder meer vanwege de gemeenten. Het computermateriaal dat te dezer gelegenheid aangekocht werd, werd echter niet uitsluitend gebruikt voor de stemverrichtingen. De wet bepaalt immers dat de gemeenten er naar goeddunken gebruik kunnen van maken buiten de verkiezingsperiodes.
Bovendien zal een groot deel van dit materiaal in de komende jaren volledig afgeschreven zijn.
Er mag daarom niet van uitgegaan worden dat de investeringen die gedaan werden om de elektronische stemming uit te bouwen verloren zouden gaan indien men het systeem zou afschaffen.
Temeer daar de investeringen die nodig zouden zijn om de elektronische stemming uit te breiden tot alle gemeenten van het land nog veel zwaarder zouden uitvallen.
Daarentegen moet men toegeven dat deze experimenten de grenzen van het systeem aangetoond hebben en dat nieuwe, beter geschikte oplossingen om een goed werkende democratie te waarborgen aangevoerd konden worden.
Zo werd in 1998, tengevolge van de rechtmatige kritiek op de elektronische stemming, een nieuw geautomatiseerd stemsysteem, de stemopneming door middel van elektronische lezing, uitgeprobeerd. Dit systeem wordt vandaag betrouwbaar en doeltreffend geacht.
Men dient dus een les te trekken uit deze experimenten en het systeem van stemopneming via optische lezing verder te ontwikkelen zodat het bij de volgende verkiezingen op grote schaal getest kan worden.
Dit is de doelstelling van het huidige wetsvoorstel.
Het zou ook in het Parlement een ruimere gedachtewisseling op gang moeten brengen over de elektronische stemming en de mogelijkheid om een einde te maken aan de experimenten ermee.
Anne-Marie LIZIN. Philippe MAHOUX. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 2 van de wet van 18 december 1998 tot organisatie van de geautomatiseerde stemopneming door middel van een systeem voor optische lezing en tot wijziging van de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming, vervalt de tweede volzin.
Art. 3
In artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « of de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde » ingevoegd tussen de woorden « provinciehoofdbureau » en « voor de verkiezing van de Senaat » en worden de woorden « en Waalse Gewestraad » vervangen door de woorden « , de Waalse Gewestraad en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, de voorzitter van het gewestbureau voor de verkiezing van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ».
Art. 4
In artikel 15, tweede lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in het 1º worden de woorden « of aan de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde » ingevoegd tussen de woorden « provinciehoofdbureau » en « voor de verkiezing van de Senaat »;
B) in het 2º worden de woorden « of de Waalse Gewestraad » vervangen door de woorden « , de Waalse Gewestraad of de Raad van de Duitstalige Gemeenschap »;
C) in het 3º worden de woorden « , van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde of van het bureau van het Duitstalige kiescollege » ingevoegd tussen de woorden « provinciehoofdbureau » en de woorden « voor de verkiezing ».
Art. 5
In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) tussen het 2º en het 3º worden de volgende bepalingen ingevoegd :
« 2ºbis de artikelen 17, 19, § 1, eerste tot achtste lid, en § 2, 26, § 1, vierde lid, en § 2, 32, § 1, vierde lid, en § 2, 54, § 1, derde lid, en § 2 en artikel 60, § 1, vierde lid, en § 2, van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Raad van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt verkozen;
2ºter de artikelen 38, 39, 41 en 42, § 1, eerste tot achtste lid, en § 2, van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen; »
B) in het 4º, worden de woorden « , van de wet van 12 januari 1989 tot regeling van de wijze waarop de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt gekozen, van de wet van 6 juli 1990 tot regeling van de wijze waarop de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen » ingevoegd tussen de woorden « Europees Parlement » en de woorden « en van de wet ».
Anne-Marie LIZIN. Philippe MAHOUX. |