(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
De wet van 23 november 1998 regelt de wettelijke samenwoning.
Samenwonenden genieten bepaalde rechten alsof ze gehuwd zijn. Bepaalde regelingen in verband met gehuwden zijn op hen van toepassing.
1. Krachtens artikel 728, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek mogen partijen zich voor de vrederechter, de rechtbank van koophandel en de arbeidsrechtbank laten vertegenwoordigen door (onder andere) hun echtgenoot.
Partijen die werken of in het buitenland verblijven, geven vaak een volmacht aan hun echtgenoot, temeer daar die meestal ook moet verschijnen. Vooral bij de vredegerechten komt dat voor, onder meer in huurgeschillen.
Kunnen wettelijk samenwonenden zich ook laten vertegenwoordigen door hun partner of moet artikel 728 van het Gerechtelijk Wetboek aangevuld worden ?
2. De vrederechter kan conform artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek dringende en voorlopige maatregelen bevelen voor de duur die hij bepaalt. Deze maatregelen vervallen « hoe dan ook op de dag dat de wettelijke samenwoning (...) wordt beëindigd ».
Wie niet tevreden is met de bevolen maatregelen kan dus 's anderendaags gewoon eenzijdig voor de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat hij of zij de wettelijke samenwoning beëindigt (zie ook Von Frenckell, « Les nouvelles compétences du juge de paix dans le cadre de la loi sur la cohabitation légale », Tijdschrift vrederechters, 1999, blz. 376).
a) Vervallen door die verklaring meteen alle maatregelen, bijvoorbeeld ook de te betalen onderhoudsbijdragen aan de andere partij of aan een gemeenschappelijk kind ?
b) Zo ja, wordt de procedure van de dringende en voorlopige maatregelen hierdoor niet zinloos ?
c) Werd bij de voorbereiding van deze wet overleg gepleegd met de betrokken beroepsinstanties, meer in het bijzonder met de vrederechters ?
Antwoord : 1. Het komt mij niet toe de wet te interpreteren. Het staat aan de rechter de bevoegdheid van de partij die voor hem verschijnt te onderzoeken.
Onverminderd de rechtspraak van de hoven en de rechtbanken komt het mij voor dat overeenkomstig artikel 728 van het Gerechtelijk Wetboek de wettelijk samenwonenden zich niet mogen laten vertegenwoordigen door hun partner.
2, a) en b) Indien de verstandhouding tussen de wettelijk samenwonenden ernstig verstoord is, kan één van hen zich op grond van artikel 1479 van het Burgerlijk Wetboek tot de vrederechter wenden teneinde dringende en voorlopige maatregelen te bekomen. De gevorderde maatregelen moeten een dringend karakter hebben, zodat zij de onmiddellijke tussenkomst van de rechter vragen. De maatregelen die tot doel hebben acute crisissituaties op te lossen en niet de rechten van de wettelijk samenwonenden op definitieve wijze te beslechten, hebben bovendien een voorlopig karakter. Krachtens artikel 1479, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek dient de vrederechter dan ook de geldigheidsduur te bepalen van de maatregelen die hij oplegt.
Zoals door het geachte lid wordt opgemerkt, bepaalt artikel 1479, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek dat de door de vrederechter genomen maatregelen hoe dan ook vervallen op de dag dat de wettelijke samenwoning, zoals bedoeld in artikel 1476, § 2, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, wordt beëindigd. De verwijzing naar het zesde lid betekent dat de maatregelen vervallen op de dag dat de ambtenaar van de burgerlijke stand melding maakt van de beëindiging in het bevolkingsregister. Het spreekt voor zich dat, gelet op de eenvoudige en snelle wijze waarop de wettelijke samenwoning kan worden beëindigd, de maatregelen hierdoor enigszins aan efficiëntie inboeten. Artikel 1479, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek voorziet echter in de mogelijkheid dat één van de partijen binnen de drie maanden na het beëindigen van de wettelijke samenwoning de vrederechter kan verzoeken om dringende en voorlopige maatregelen te nemen die ingevolge de beëindiging gerechtvaardigd zijn. De vrederechter dient hierbij de geldigheidsduur te bepalen van de maatregelen die hij oplegt. Deze geldigheidsduur mag echter niet langer dan één jaar bedragen. Indien de voorwaarden voor het nemen van dringende en voorlopige, maatregelen niet vervuld zijn, of indien de (ex) wettelijk samenwonenden een definitieve beslechting ten gronde van hun geschil wensen, dienen zij zich te wenden tot de rechter die bevoegd is overeenkomstig de gewone bevoegdheidsregels van het Gerechtelijk Wetboek.
2, c) De wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning is, na een politiek akkoord hierover, tot stand gekomen op parlementair initiatief (wetsvoorstel van 23 oktober 1995 ingediend door de heren Moureaux, Decroly, Lozie en Maingain, Stuk Kamer, nr. 170/1, 95/96). Uit de voorbereidende werken blijkt dat in de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers professoren van verschillende universiteiten gehoord werden (verslag van de heren Vandenbossche en Lozie, Stuk Kamer, nr. 170/8, 97/98, blz. 15-58). Uit diezelfde voorbereidende werken kan niet worden afgeleid of bij de voorbereiding van deze wet overleg werd gepleegd met de betrokken beroepsinstanties.