1-1155/1

1-1155/1

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

17 NOVEMBER 1998


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden

(Ingediend door de dames Willame-Boonen en Delcourt-Pêtre)


TOELICHTING


Onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie zijn aan het einde van de twintigste eeuw een bedreiging voor onze democratie. De instandhouding van een democratische Staat is vandaag dan ook van prioritair belang. Om de plaag van de rassenhaat doeltreffend te bestrijden moeten verschillende middelen eensgezind worden aangewend.

De straffeloosheid die de auteurs van racistische pamfletten thans genieten, kan efficiënt worden bestreden door persmisdrijven voor de correctionele rechtbank te brengen (herziening van artikel 150 van de Grondwet) (1).

Een tweede middel is het opleggen van geldboetes, en zelfs het intrekken van de overheidsdotaties voor racistische partijen.

Dit voorstel bevat een derde middel, dat de twee vorige aanvult, en strekt ertoe de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden aan te passen, zodat duidelijk racistische of xenofobe daden en gedragingen effectiever kunnen worden bestraft (2).

Dit voorstel beoogt de werkingssfeer van die wet op twee wijzen uit te breiden :

1º door het invoegen in de wet van twee nieuwe, specifieke strafbare feiten : de racistische belediging en de racistische laster jegens een persoon of jegens een groep;

2º door het schrappen van de verwijzing naar de voorwaarden van openbaarheid (artikel 444 van het Strafwetboek) als element van het strafbaar feit.

Dit voorstel voorziet ook in een bijkomende sanctie voor strafbare feiten waarin de wet van 1981 voorziet, door de rechter de mogelijkheid te geven te bevelen dat de veroordelingen uitgesproken op basis van deze wet worden bekendgemaakt of aangeplakt.

1º In tegenstelling tot het Franse recht zijn racistische laster, smaad en belediging in ons recht geen specifieke strafbare feiten. Thans blijkt echter dat specifiek racistische laster, smaad en belediging op alle niveaus van de samenleving steeds vaker voorkomen. Voorkoming en bestraffing van racistische daden en gedragingen is dan ook van primordiaal belang in een maatschappij als de onze, die steeds meer multicultureel wordt.

Dit voorstel voorziet in de invoeging in de wet van 1981 van specifieke strafbare feiten als racistische laster, smaad en belediging. Thans vallen deze gedragingen onder de toepassing van het algemeen strafrecht (artikel 443 en volgende van het Strafwetboek). De wet van 1981 straft thans het aanzetten tot discriminatie, haat en geweld. Als daden of gedragingen die « alleen maar » beledigend zijn door de rechtbanken worden bestempeld als het aanzetten tot discriminatie of rassenhaat, wordt de strafwet ruim geïnterpreteerd, wat in principe niet aanvaardbaar is.

Tijdens de installatievergadering van de nieuwe Brusselse gemeenteraad van 9 januari 1995 bijvoorbeeld, heeft een van de verkozenen de eed afgelegd met gestrekte arm, een duidelijke verwijzing naar de Hitlergroet. Die verkozene betreurde ook in het openbaar de aanwezigheid van drie « verkozenen die niet op ons gelijken... » Ten slotte heeft ze de immigranten « migrerende tweevoeters » genoemd. De correctionele rechtbank te Brussel (3), waar de zaak aanhangig is gemaakt, heeft de feiten bestempeld als het aanzetten tot haat, discriminatie, geweld of rassenscheiding en heeft er de straffen op toegepast waarin de wet van 1981 voorziet. Ook al kunnen we het volledig eens zijn met de wil van de rechter om de feiten te bestraffen op basis van de wet van 1981, toch moeten we toegeven dat hij daartoe het begrip aanzetten tot discriminatie, haat, geweld of rassenscheiding ruim heeft geïnterpreteerd. (De gewraakte daden of woorden zijn immers niet zozeer aansporingen, dan wel racistische beledigingen, laster en smaad).

Dit voorstel maakt het de rechtbanken mogelijk de wet van 1981 toe te passen op duidelijk racistische beledigende gedragingen, zonder te moeten overgaan tot een ruime interpretatie van het begrip aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon wegens zijn ras. De in de wet van 1981 bepaalde straffen zijn zwaarder dan die gesteld in het Strafwetboek (artikelen 444 en 448) betreffende laster, smaad en belediging. Deze strengere aanpak is verantwoord gelet op de specifieke racistische aard van de bedoelde strafbare feiten.

2º Dit voorstel schrapt de woorden « in de omstandigheden genoemd in artikel 444 van het Strafwetboek » in artikel 1, tweede lid, 1º, 2º, 3º en 4º, en in artikel 3 van de wet van 1981. De bedoeling ervan is de bewijslast van het strafbare feit te vergemakkelijken en de bestraffing mogelijk te maken van de in de wet bedoelde daden die zijn ingegeven door rassenhaat en xenofobie, hoe ze ook tot uiting komen. Thans vallen racistische boodschappen op radio of televisie bijvoorbeeld in principe niet onder de toepassing van de wet van 1981 omdat deze boodschappen niet geschieden in de omstandigheden van openbaarheid die limitatief zijn opgesomd in artikel 444 van het Strafwetboek. Dit voorstel wil voorkomen dat racistische boodschappen op de radio en de televisie ongestraft blijven.

3º Een aanvullende straf van bekendmaking is voorgeschreven in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd. Dit voorstel strekt ertoe in de wet van 30 juli 1981 een artikel 5bis in te voegen dat deze aanvullende straf van bekendmaking overneemt.

Magdeleine WILLAME-BOONEN.
Andrée DELCOURT-PÊTRE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1, tweede lid, 1º tot 4º, en in artikel 3 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, gewijzigd bij de wet van 12 april 1994, worden de woorden « in de omstandigheden genoemd in artikel 444 van het Strafwetboek » geschrapt.

Art. 3

Artikel 1 van dezelfde wet wordt aangevuld met een 5º en een 6º, luidende :

5º hij die een gedraging aanneemt, geschriften, prenten of zinnebeelden opstelt of verspreidt die lasterlijk, smadelijk of beledigend zijn jegens een persoon wegens zijn ras, zijn huidskleur, zijn afkomst of zijn nationale of etnische afstamming;

6º hij die een gedraging aanneemt, geschriften, prenten of zinnebeelden opstelt of verspreidt die lasterlijk, smadelijk of beledigend zijn jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens het ras, de huidskleur, de afkomst of de nationale of etnische afstamming van deze leden of van sommigen onder hen. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidende :

« In geval van veroordeling wegens overtreding van deze wet kan worden bevolen dat het vonnis in zijn geheel of bij uittreksel in een of meer dagbladen wordt bekendgemaakt, alsmede dat het wordt aangeplakt, een en ander op kosten van de veroordeelde. »

Magdeleine WILLAME-BOONEN.
Andrée DELCOURT-PÊTRE.

(1) Zie in dat verband inzonderheid het voorstel tot herziening van artikel 150 van de Grondwet, bij de Senaat op 8 januari 1998 ingediend door mevrouw Joëlle Milquet (Stuk 1-837/1).

(2) Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, Belgisch Staatsblad van 8 augustus 1981.

(3) Corr. Brussel, 15 juli 1996, Rev. dr. étr., 1996, blz. 415.