Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-5704

van Cindy Franssen (CD&V) d.d. 7 december 2009

aan de minister van Justitie

Kinderen met ouders in de gevangenis - Bezoekrecht - Afdwingbaarheid

gedetineerde
penitentiair recht
rechten van het kind
omgangsrecht

Chronologie

7/12/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2010)
18/3/2010Antwoord

Herindiening van : schriftelijke vraag 4-4776

Vraag nr. 4-5704 d.d. 7 december 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Contact tussen een kind en diens ouders is een centraal aspect van het opvoedingsproces van elk kind. Dit belang wordt weerspiegeld in het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Meer bepaald in artikel 18 van dit Verdrag wordt het omgangsrecht van kinderen en de opvoedingsverantwoordelijkheden van de ouders bevestigd. In de praktijk blijkt dat de realisatie van deze bepalingen met name in gevallen waar één of beide van de ouders in de gevangenis verblijven niet of onvoldoende worden gegarandeerd.

Het behoeft uiteraard geen betoog dat een gevangenis geen ideale omgeving vormt voor het onderhouden van contacten tussen ouders en hun kinderen. Dit mag ons echter niet ontslaan van de plicht om al het mogelijke te doen om de omgang tussen kinderen en hun ouders in gevangenschap te bevorderen.

Er zijn op dit vlak de afgelopen jaren reeds aanzienlijke inspanningen geleverd. Zo is er in het merendeel van de penitentiaire instellingen in België gewerkt aan verbetering van de bezoekfaciliteiten, waarbij in elk afzonderlijk geval in de mate van het mogelijke rekening werd gehouden met de specifieke doelgroep van kinderen. Ook met betrekking tot de begeleiding en omkadering bij de bezoeken werd er substantiële vooruitgang geboekt.

Er blijven echter nog steeds een aantal belangrijke pijnpunten bestaan.

Zo bestaat er nog steeds een grote ongelijkheid tussen de behandeling van kinderen waarvan de ouders verblijven in een goed aangepaste instelling en de kinderen wiens ouders verblijven in een van de instellingen die niet of onvoldoende zijn aangepast voor het bezoek van kinderen. Het betreft hier in het bijzonder de oudere instellingen waar de infrastructuur sterke grenzen stelt aan de mogelijkheden.

Ook de rigide bezoekregelingen, die niet voldoende aangepast zijn aan het leefritme van kinderen, blijven een struikelblok voor een vlot contact tussen ouders en hun kinderen.

Deze ongelijkheid kan deels opgevangen worden door het organiseren van speciale activiteiten. De organisatie van dergelijke activiteiten valt echter deels onder de bevoegdheid van de gemeenschappen. Tijdens eerdere interpellaties over dit onderwerp bleek echter dat de gemeenschappen deze taak onvoldoende op zich nemen. Ook de communicatie tussen de verschillende beleidsniveaus liet op dit vlak te wensen over.

Een laatste, meer fundamentele kwestie, heeft betrekking op de afdwingbaarheid van het omgangsrecht. Het recht om contact te hebben met de eigen ouders is een recht dat in de eerste plaats gegarandeerd moet worden vanuit de belangen van het kind. In België gaat het omgangsrecht echter primair uit van de ouders. Er bestaan ook eenduidige regelingen die de rechten van de ouders op dit vlak garanderen. Omgekeerd is dit daarentegen niet het geval. Wanneer een ouder in gevangenschap geen contact wenst te hebben met zijn of haar kind(eren), zal er in de praktijk geen bezoek plaatsvinden. Ook in gevallen waar de ouder of het opvanggezin waar het kind verblijft weigeren om toestemming te geven voor een bezoek aan de ouder in gevangenschap, resten er voor het kind weinig mogelijkheden om het bezoekrecht af te dwingen.

Graag had ik het volgende vernomen:

1.Kan de geachte minister een actuele stand van zake geven met betrekking tot de aanpassing van de bezoekruimten aan de specifieke vereisten voor het bezoek van kinderen in de verschillende penitentiaire instellingen?

2.Welke maatregelen werden er, in het bijzonder in instellingen met een beperkte infrastructuur, genomen om bezoeken van kinderen aan hun ouders te bevorderen?

3.Hoe verloopt de communicatie en de samenwerking met de regionale autoriteiten met betrekking tot het organiseren van aangepaste activiteiten en het faciliteren van bezoeken van kinderen? Kan hij een overzicht geven van de initiatieven die ondernomen werden?

4.Welke maatregelen worden er momenteel ondernomen om het bezoek- en omgangsrecht ook voor de kinderen te garanderen? Zullen er in de nabije toekomst nog bijkomende initiatieven genomen worden om de huidige situatie te verbeteren?

Antwoord ontvangen op 18 maart 2010 :

1. In alle gevangenissen wordt er bijzondere aandacht besteed aan het bezoek van kinderen aan hun gedetineerde ouder. Daartoe worden aparte bezoeken georganiseerd die specifiek zijn toegerust op de bijzondere eisen die een dergelijk bezoek stelt. Dikwijls wordt daarbij ook een beroep gedaan op de gespecialiseerde tussenkomst van externe organisaties. In mijn omzendbrief nr. 1715 van 5 juli 2000 tot " bescherming van de affectieve relaties van de gedetineerden met hun omgeving " wordt ook bijzondere aandacht gevraagd voor de bescherming van de ouder-kind relatie. Aan de inrichtingen wordt opgelegd om minimaal een maal per maand een activiteit te organiseren die specifiek tot doel heeft de nodige aandacht te besteden aan deze relatie. Daarbij is ook gesteld dat alle gedetineerden daarvan moeten kunnen genieten, vanaf het begin van hun opsluiting, en dit voor elk minderjarig eigen kind of kind van de partner.

In de nieuwe inrichtingen is van meet af aan rekening gehouden met de infrastructurele eisen van dit soort bezoeken: de bezoekruimten werden zo geconcipieerd dat er bijvoorbeeld een afgescheiden ruimte voorzien is, die specifiek is ingericht en uitgerust voor kinderbezoeken. In de oudere inrichtingen worden, naar aanleiding van elk kinderbezoek, de nodige aanpassingen doorgevoerd. Daarnaast worden er ook speciale bezoeken en / of activiteiten georganiseerd ter gelegenheid van bijzondere dagen in de kalender van het kind, zoals Sinterklaas, Pasen, moeder- of vaderdag. Ook los daarvan worden er soms kleine opvoeringen georganiseerd voor de kinderen.

2. Zoals gezegd hebben een aantal gevangenissen (de meer recente) een afzonderlijke locatie om het kinderbezoek te laten doorgaan, tot zelfs een buitenspeeltuin. In andere gevangenissen (de oudere) wordt (een deel van) de gewone bezoekzaal speciaal ingericht voor het kinderbezoek.

Elke gevangenis ontvangt een toelage om de ouder-kind bezoeken te bevorderen. Dit laat ook toe om de samenwerking aan te gaan met externe partners, die dikwijls zorgen voor de omkadering van deze bezoeken. In het zuiden van het land gaat het over de partners " relais enfants / parents " of " les services d'aide aux détenus ". En in sommige inrichtingen wordt er ook samengewerkt met het Rode Kruis om een pendeldienst te verzorgen van en naar de gevangenis. In het noorden van het land wordt samengewerkt met organisaties die door de Vlaamse gemeenschap zijn gecontracteerd.

Het ritme van organisatie van de kinderbezoeken verschilt van gevangenis tot gevangenis en gaat van een keer per maand (minimum zoals bepaald in genoemde omzendbrief nr. 1715) tot elke week.

Daarnaast hebben de kinderen uiteraard ook toegang tot het gewone bezoek.

3. De samenwerking met de organisaties die afhangen van de gemeenschappen verloopt zeer constructief en in een goede verstandhouding. Genoemde organisaties zorgen voor de begeleiding en omkadering van de kinderbezoeken. In een overeenkomst met de inrichting worden in detail de te leveren prestaties geregeld. Het materiaal dat nodig is voor de ene of de andere activiteit wordt door de inrichting ter beschikking gesteld.

Er dient ook op gewezen te worden dat, naast de inbreng van deze externe partners, ook de psychosociale diensten van de gevangenis aandacht besteden aan het kinderbezoek en een eventuele problematiek die zich in dat verband voordoet, bespreken en opvolgen in relatie met de gedetineerde.

Tot slot kan vermeld worden dat externe diensten ook buiten de begeleiding en omkadering van het kinderbezoek om gedetineerde ouders ondersteunen die moeilijkheden ondervinden in de relatie met hun kinderen. Daartoe werden ook instrumenten ontwikkeld (zoals een brochure die een ouder helpt om diens detentie aan zijn of haar kind uit te leggen).

4. De wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatige verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind, heeft in een nieuw artikel 387ter van het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid ingevoerd om, indien één van de ouders de rechterlijke beslissing of de overeenkomst met betrekking tot de huisvesting van de kinderen of het recht op persoonlijk contact weigert uit te voeren, de zaak opnieuw voor de rechter te brengen.

De rechter kan dan verschillende maatregelen nemen zoals het verrichten van nieuwe onderzoeksmaatregelen (vb. een maatschappelijk onderzoek of een deskundigenonderzoek bevelen), het ondernemen van een poging tot verzoening en het aan de partijen voorstellen gebruik te maken van de bemiddeling. Daarnaast kan hij nieuwe beslissingen nemen met betrekking tot het ouderlijk gezag of de huisvesting van het kind. Tenslotte kan hij ook dwangmaatregelen toestaan of een dwangsom opleggen.

Een gedetineerde kan in dat kader de rechten bedoeld in dat artikel uitoefenen indien de andere ouder bij wie het kind verblijft, weigert toestemming te geven voor een bezoek van het kind aan de gedetineerde.

Verder is er in de Belgische wetgeving op dit ogenblik geen bepaling die een kind toelaat een omgangsrecht met zijn ouders af te dwingen.

Bepaalde auteurs leiden uit artikel 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM), artikel 23 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten en artikel 9.3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, af dat ook het kind houder zou zijn van een omgangsrecht ten aanzien van zijn ouders. Andere auteurs zijn van mening dat het aanvaarden van de daarmee gepaard gaande omgangsplicht in hoofde van de ouders in strijd zou zijn met het fundamentele recht op persoonlijke vrijheid waarover elke persoon beschikt. In hoofde van het kind zou het fundamentele recht op omgang slechts inhouden dat de overheid in beginsel de contacten met zijn ouders niet mag beletten.

Wat artikel 8 EVRM betreft heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens nog geen uitspraak moeten doen op de claim dat een minderjarig kind krachtens artikel 8, lid 1, EVRM een eigen omgangsrecht heeft met zijn ouders of dat dit recht door een of andere maatregel werd geschonden. Het eigen omgangsrecht van het kind heeft in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens nog geen uitdrukkelijke erkenning gekregen, maar de rechtspraak lijkt zich wel te verzetten tegen een omgangsplicht van het kind.

Daarnaast kan bovendien de vraag gesteld worden hoe een kind in de praktijk het omgangsrecht zou kunnen afdwingen.

Artikel 9.3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind waarborgt het recht van het kind om op regelmatige basis contact te onderhouden met beide ouders, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind. Men zou dit kunnen interpreteren als de erkenning van een subjectief recht op omgang in hoofde van het minderjarige kind. Bepaalde rechtsleer is evenwel van mening dat deze bepaling op minimalistische wijze moet worden geïnterpreteerd als zou ze enkel de negatieve verplichting voor de Staten omvatten om in beginsel de contacten van het kind met zijn ouders niet te beletten.