Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 3-7947

van Christian Brotcorne (cdH) d.d. 27 april 2007

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën

Vastgoed - Verhuur of concessie - Toepassing van de forfaitaire aftrek.

Chronologie

27/4/2007Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 4/6/2007)
27/4/2007Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 3-2331

Vraag nr. 3-7947 d.d. 27 april 2007 : (Vraag gesteld in het Frans)

Voor inkomsten uit verhuring, verpachting, gebruik of concessie van vastgoed moet alleen het netto-inkomen worden aangegeven.

Dat netto-inkomen wordt bekomen door het bruto-inkomen te verminderen met de werkelijke kosten die gedurende de belastbare periode werden gedragen om dat inkomen te verwerven of te behouden. Als er geen bewijsstukken zijn met betrekking tot die kosten, kan een forfaitaire aftrek worden gedaan, conform artikel 22/17 van het Com. WIB.

"Overeenkomstig art. 3, KB/WIB 92, worden die kosten forfaitair vastgesteld op 15% van het brutobedrag, wanneer de verkrijger :

1. Een rijksinwoner is of enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft, en die goederen niet voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt;

2. Een niet-inwoner is als vermeld in art. 227, WIB 92, en die goederen door die niet-inwoner niet voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt die hij in een in België gelegen inrichting uitoefent.

Krachtens art. 4, KB/WIB 92, wordt dat forfait gebracht op :

1) 50% wanneer het verhuring betreft van

- toneeldecors en -kostuums;

- roerende goederen die gemeubileerde woningen, kamers of appartementen stofferen; ingeval een gezamenlijke huurprijs voor de roerende en onroerende goederen is bedongen, wordt het brutobedrag van de belastbare inkomsten van de roerende goederen geacht 2/5 van die huurprijs te bedragen.

2) 85% wanneer het gaat om

- de verhuring van partituren, libretto's en andere gelijkaardige voorwerpen die deel uitmaken van orkestmaterieel voor schouwburgvoorstellingen;

- de concessie van het recht handelsgrammofoonplaten te persen;

- de concessie van het recht om bioscoopfilms en gelijksoortige audiovisuele werken te distribueren of te vertonen en de concessie van het recht om radio- en televisieprogramma's uit te zenden of gelijktijdig en onverkort door te geven."

Het gebeurt in dat kader dat particulieren gemeubileerde kamers van hun woning verhuren aan rechtspersonen of fysieke personen, die door hen worden gebruikt als kantoor voor hun beroepsactiviteit. Op basis van het huurcontract dekt de huur die de huurder betaalt zowel het onroerend goed als de roerende goederen (schrijftafel, kasten, bureaumateriaal, …).

Het is in dat geval normaal dat de roerende goederen in waarde dalen of dat er daarvoor onkosten moeten worden gemaakt, zoals het geval is voor roerende goederen die gemeubileerde woningen, kamers of appartementen stofferen.

Het Hof van Beroep van Gent heeft op 22 februari 2001 in zijn overwegingen bevestigd dat een arts die zijn gemeubileerd dokterskabinet aan een vennootschap verhuurde, een forfaitaire kostenaftrek van 50% genoot.

Kan de minister verduidelijken of de forfaitaire onkosten 50% bedragen, zoals het geval is voor roerende goederen die gemeubileerde woningen, kamers of appartementen stofferen, als de begunstigde van de huur opteert voor de forfaitaire kostenaftrek? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Antwoord ontvangen op 27 april 2007 :

Op principieel vlak blijkt uit de duidelijke tekst van artikel 3 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 1992) dat om het netto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen te bepalen, de forfaitaire aftrek van kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden, slechts kan worden toegepast indien de bedoelde goederen niet voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt.

Het gebruik voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid moet geval per geval worden onderzocht.

Bovendien verwijzen de bewoordingen van artikel 4, 1º, b), KB/WIB 1992, uitdrukkelijk naar roerende goederen « die gemeubileerde woningen, kamers of appartementen stofferen ». De draagwijdte van deze bepaling lijkt dan ook beperkt te zijn tot het ter beschikking stellen van roerende goederen die a priori tot doel hebben een onroerend goed te stofferen met het oog op gebruik voor bewoning.

Voor een juiste toepassing van deze bepaling is het eveneens aangewezen om de aard van de roerende goederen te onderzoeken waarvan het gebruik is afgestaan (bijvoorbeeld : eettafel versus medische onderzoekstafel of salonzetel versus tandartsstoel).

Het feit dat een in huur gegeven gemeubileerd onroerend goed (of een gedeelte van het onroerend goed) zou bestemd zijn voor bewoning hangt ook hier af van de feitelijke omstandigheden eigen aan elk geval.

Voor het overige behandelt het door het geachte lid aangehaalde arrest van het hof van beroep te Gent van 22 februari 2001, de vaststelling van het bedrag van de bruto roerende inkomsten in toepassing van artikel 4, 1º, b), in fine, KB/WIB 1992.

Derhalve kan hieruit voor de toepassing van het bedoelde forfait van 50 % geen algemene draagwijdte worden afgeleid met betrekking tot de aard en het gebruik van de roerende goederen door de huurder.