Rencontre avec M. Lakhdar Brahimi,
Envoyé spécial des Nations Unies en Irak

Ontmoeting met de heer Lakhdar Brahimi,
Speciaal Gezant van de Verenigde Naties in Irak

BruxellesBrussel

23122004

AnnalesHandelingen

De voorzitter. – Mijnheer de speciaal gezant van de Verenigde Naties, geachte ambassadeurs, collega’s, dames en heren,

Mme la présidente. – Monsieur le représentant spécial des Nations Unies, chers ambassadeurs, chers collègues, mesdames et messieurs,

It is with great pleasure that we welcome to our senate Mr Lakhdar Brahimi, special representative of the United Nations in Iraq.

It is with great pleasure that we welcome to our senate Mr Lakhdar Brahimi, special representative of the United Nations in Iraq.

Het is ons een groot genoegen in onze Senaat de speciaal gezant van de Verenigde Naties in Irak, de heer Lakdar Brahimi te verwelkomen.

C’est avec grand plaisir que nous accueillons dans notre Sénat M. Lakhdar Brahimi, envoyé spécial des Nations Unies en Irak.

Zijn internationale carrière begon in Algerije, eerst als vertegenwoordiger van het FLN in Zuid-Oost Azië tussen 1956 en 1961 en daarna gedurende zeven jaar als permanent vertegenwoordiger bij de Arabische Liga in Caïro.

Hij vertegenwoordigde niet alleen het FLN. Van 1971 tot 1979 was hij ambassadeur in het Verenigd Koninkrijk, in Egypte en in Soedan. In 1982 werd hij diplomatiek adviseur van de Algerijnse president. In 1984 werd hij adjunct secretaris – generaal van de Arabische Liga. Hoe ervaren en dynamisch hij is, bleek uit zijn vastberaden aanpak als speciaal gezant van de Liga voor Libanon. Dat is wellicht mijn eerste persoonlijke herinnering aan de heer Brahimi. Via de Algerijnse televisie zag ik hoe hij, temidden van het oorlogsgeweld, generaal Aoun probeerde te overtuigen zijn medewerking te verlenen aan het Akkoord van Taef zodat een einde kon worden gemaakt aan vijftien jaar oorlog in Libanon. Dankzij uw inzet, mijnheer Brahimi, kon die burgeroorlog in Libanon eindelijk ophouden.

Sa carrière internationale commença d’abord en Algérie. Tout d’abord représentant du FLN en Asie du Sud-Est de 1956 à 1961, il a également été le représentant permanent auprès de la Ligue des États arabes au Caire pendant sept ans.

Son parcours pour son pays ne s’est pas arrêté au FLN. Il fut aussi ambassadeur au Royaume-Uni de 1971 à 1979, en Égypte, au Soudan, avant de devenir conseiller diplomatique du président d’Algérie de 1982 à 1984. À ce moment, la Ligue arabe lui confia son secrétariat général adjoint. Son expérience et son brio s’illustrèrent également par sa détermination en tant qu’envoyé spécial de la Ligue pour le Liban. C’est d’ailleurs peut-être mon premier souvenir personnel de M. Brahimi. Je l’ai vu, à la télévision algérienne, sous les bombes, en train de tenter de convaincre le général Aoun qu’il fallait participer à l’accord de Taëf, accord qui mettra fin à quinze ans de guerre au Liban. C’est grâce à votre conciliation, M. Brahimi, que cette guerre civile au Liban a pu enfin se terminer.

Van 1994 tot 1996 bekleedde hij de functie van bijzonder vertegenwoordiger voor Haïti en voor Zuid-Afrika. In Zuid-Afrika leidde hij de observatiemissie van de Verenigde Naties tot de democratische verkiezingen van 1994, die Nelson Mandela aan de macht brachten en een einde aan de apartheid maakten.

Hij is minister van Buitenlandse Zaken van Algerije geweest en ook rapporteur van de Conferentie van de Verenigde Naties over Milieu en Ontwikkeling in 1992.

De 1994 à 1996, il a exercé les fonctions de représentant spécial à Haïti et en Afrique du Sud. Il a dirigé la mission d’observation des Nations Unies en Afrique du Sud jusqu’au élections démocratiques de 1994 qui ont porté Nelson Mandela au pouvoir et ont mis fin à l’apartheid.

Il a été ministre des Affaires étrangères d’Algérie et rapporteur de la Conférence des Nations Unies sur l’Environnement et le Développement en 1992.

Als adjunct-secretaris – generaal van de Verenigde Naties belast met conflictpreventie en handhaving van de vrede leidt hij de studiegroep over de VN-vredesoperaties. In het rapport, dat overigens zijn naam draagt en dat een van de belangrijkste documenten is dat door de Verenigde Naties werd gepubliceerd, wordt een overzicht gegeven van de vredesoperaties en worden politieke, strategische en organisatorische aanbevelingen geformuleerd. Voor onze assemblee, die enkele maanden geleden de toestand in de regio van de Grote Meren, in het bijzonder in Congo, heeft onderzocht, vormt dit rapport uiteraard een belangrijke analysebron.

Mijnheer de speciale afgezant van de Verenigde Naties, de twee functies waarmee u het meest in het voetlicht trad, betreffen in de eerste plaats Afghanistan gedurende de periode van 1997 tot 1999. U was toen reeds speciaal afgezant van de secretaris-generaal voor Afghanistan. In uw huidige functie draagt u de leiding over alle humanitaire acties van de Verenigde Naties en over de aangelegenheden met betrekking tot de politieke rechten en de mensenrechten. De periode na de oorlog en de heropbouw zijn bijzonder zwaar geweest, maar de verkiezingen hebben aangetoond dat die overgangsperiode succesvol is geweest. Dat was overigens een van de punten waar onze wegen elkaar hebben gekruist: op de conferentie van Bonn hebt u mij de taak toevertrouwd om over de vrouwen te spreken, zodat u het woord kon geven aan de vrouwen die deel uitmaakten van de delegaties. De Europese vrouwen zullen dat ogenblik niet vergeten.

U slaagt erin om op meesterlijke wijze een akkoord en een evenwicht tussen de belangen van elke partij te bereiken. U hebt een ongelooflijke ervarenheid verworven. Ik hoop dat deze woorden niet kwetsend overkomen voor een andere grote diplomaat, namelijk onze Europese commissaris. Ik denk alleszins dat uw wereldwijde ervaring uniek is. Het feit dat u een Arabische diplomaat bent, maakt van u een sleutelfiguur voor de toekomst van dat deel van de wereld. De G8 heeft de hervorming van de Arabische wereld tot kerndoelstelling van vandaag gemaakt. Uw bekwaamheid om de mogelijke evolutie van de wereld te beoordelen, is eveneens uniek.

Wij zijn vereerd dat u bereid bent uw wijsheid en uw wereldkennis te delen met de Belgische senatoren in het Paleis der Natie.

Ik dank u en geef u het woord.

En tant que secrétaire général adjoint des Nations unies, chargé des missions spéciales d’appui aux efforts de prévention et de maintien de la paix, il dirige le groupe d’étude sur les opérations de maintien de la paix de l’Organisation des Nations unies. Le rapport, qui porte d’ailleurs son nom et qui constitue encore aujourd’hui, parmi les énormes documents publiés par les Nations unies, le document de référence, dresse le bilan des opérations de maintien de la paix et émet des recommandations, notamment politiques, stratégiques et d’organisation. Pour notre assemblée qui a examiné voici quelques mois la situation dans la région des Grands lacs et notamment au Congo, particulièrement concerné par la MONUC, ce rapport constitue évidemment une pièce maîtresse de l’analyse menée par les Nations unies.

Monsieur le représentant spécial des Nations unies, les deux fonctions pour lesquelles vous étiez le plus en première ligne concernent d’abord l’Afghanistan, de 1997 à 1999. Vous occupiez déjà les fonctions de représentant spécial du secrétaire général pour l’Afghanistan. Dans l’exercice de vos fonctions actuelles, vous êtes chargé de l’autorité d’ensemble sur les activités des Nations unies dans tous les domaines humanitaires, relatifs aux droits de l’homme et politiques. La transition vers la phase d’après-guerre et de reconstruction a été un travail extrêmement lourd mais, comme l’ont montré les dernières élections, elle est aujourd’hui considérée comme réussie. Il s’agit d’un des autres moments où mon chemin a croisé le vôtre : vous m’avez confié la tâche, à la conférence de Bonn, de parler des femmes pour vous permettre ainsi de donner la parole aux femmes qui faisaient partie des délégations. Je dois dire que ce moment-là, les femmes européennes ne sont pas près de l’oublier.

Vous personnalisez le raffinement de la recherche d’un accord, d’un équilibre des intérêts multiples de chaque partie. Votre expérience est incontestablement la plus complète au monde. Ce disant, j’espère ne pas heurter un autre grand diplomate qui se trouve à vos côtés, notre commissaire européen. Je pense toutefois que votre expérience mondiale est aujourd’hui unique. Le fait qu’elle ait été accumulée par un diplomate arabe fait de vous un homme-clé pour l’avenir de cette région du monde. Nous savons que le G8 a placé cette réforme du monde arabe au cœur des objectifs du monde actuel. Votre capacité d’appréciation sur ce que peut être l’évolution de ce monde est également unique.

C’est un véritable honneur que vous nous faites de partager avec les sénateurs belges, au cœur du Palais de la Nation, votre intelligence et votre connaissance du monde.

Je vous remercie et je vous donne la parole.

De heer Lakhdar Brahimi. – Mevrouw de voorzitter, ik dank u van harte voor de grote eer die u mij betuigt door mij uit te nodigen het woord te nemen voor de Senaat van het Koninkrijk België en voor de vriendelijke woorden die u over mij hebt gezegd.

Mijnheer de ondervoorzitter, dames en heren senatoren, leden van het corps diplomatique, ik dank u van harte voor de warme ontvangst.

Toen ik hier aankwam, heb ik gezien hoe uw mooie hoofdstad zich voorbereidt op het Kerstfeest. De hele wereld herdenkt de geboorte van Christus en neemt deel aan de feestelijkheden. Het naderen van het nieuwe jaar geeft ons de gelegenheid terug te blikken op het voorbije jaar, met zijn vreugde en verdriet, maar het geeft ons vooral de kans ons op de toekomst te richten en het nieuwe jaar tegemoet te gaan met nieuwe voornemens, nieuwe plannen en nieuwe hoop.

In de eerste plaats wens ik u, mevrouw de voorzitter, al uw collega’s en het Belgische volk prettige eindejaarsfeesten, veel vreugde en voorspoed en veel succes, en de hele mensheid wens ik een jaar van vrede, stabiliteit en vooruitgang.

Op zo’n ogenblik denken we onvermijdelijk aan de vrouwen, mannen en kinderen die niet delen in de eindejaarsvreugde. Laten we onze gedachten even naar het deel van de mensheid gaan dat lijdt onder armoede of ziekte, onderdrukking of onrechtvaardigheid. Ik denk hierbij uiteraard aan Afrikaanse landen zoals Congo of Burundi, Soedan, Ivoorkust of Somalië. Ik denk daarbij vanzelfsprekend ook aan Palestina, Irak, Afghanistan, Haïti en aan heel wat andere landen en gebieden over de hele wereld waar mensen het slachtoffer zijn van armoede, boosaardigheid, hebzucht of eenvoudigweg van de onverschilligheid van hun medemensen.

Ik heb de jongste vijftien jaar vooral in conflictgebieden gewerkt. Ik ben daarbij zowel met de slachtoffers als met de beulen in contact gekomen. Ik heb veel mensen, groepen en hele gemeenschappen gezien die hun uiterste best doen, maar ik heb ook mensen gezien die uitblinken in wreedheid, hebzucht en buitenmatig egoïsme.

Een van mijn twee jongste opdrachten was inderdaad in Afghanistan, waar ik u, na onze ontmoeting in Bonn, heb onvangen met de minister van Landsverdediging. De andere opdracht was in Irak.

Ik ben twee weken geleden teruggekeerd naar Kaboel om de aanstelling van president Hamid Karzaï bij te wonen, maar ik ben sinds een jaar niet meer in Afghanistan gestationeerd en ik ben al meer dan zes maanden niet meer in Irak geweest.

Ik kan dus niet met kennis van zaken spreken over wat zich op dit ogenblik in de beide landen afspeelt. Ik zal evenwel trachten de vragen die u daarover zou stellen te beantwoorden.

M. Lakhdar Brahimi – Madame la présidente, je vous remercie très vivement pour le grand honneur que vous me faites en m’invitant à prendre la parole devant le Sénat du Royaume de Belgique et pour les mots très aimables que vous venez d’avoir à mon égard.

Monsieur le vice-président, mesdames et messieurs les sénateurs, messieurs les membres du Corps diplomatique, je vous exprime à vous également mes vifs remerciements pour la chaleur de votre accueil.

En arrivant ici, j’ai vu votre belle capitale se préparer pour les fêtes de Noël. Le monde entier salue avec respect l’anniversaire de la naissance de Jésus-Christ et s’associe largement à ces festivités. C’est de plus l’approche d’une année nouvelle et l’occasion de prendre un peu de recul pour évaluer l’année qui se termine, avec ce qu’elle a apporté de joies et de peines, mais aussi et surtout, pour se tourner vers l’avenir, saluer le Nouvel an avec de nouvelles résolutions, de nouveaux projets, de nouveaux espoirs.

Permettez-moi tout d’abord de vous souhaiter, madame la présidente, ainsi qu’à tous vos collègues et, à travers vous, au peuple de Belgique, de très bonnes fêtes, beaucoup de joie et de prospérité, beaucoup de succès et, pour l’ensemble de l’humanité, une année 2005 faite de paix, de stabilité et de progrès.

En un tel moment, on ne peut s’empêcher d’avoir une pensée pour les femmes, les hommes et les enfants qui, en trop grand nombre hélas, ne passent pas cette période de fête dans la joie. Une pensée donc pour cette partie de l’humanité qui souffre pour cause de pauvreté ou de maladie, d’oppression, de répression ou d’injustice. Je pense naturellement à des pays d’Afrique tels que le Congo ou le Burundi, le Soudan, la Côte d’Ivoire ou la Somalie. Je pense aussi évidemment à la Palestine et à l’Irak, à l’Afghanistan, à Haïti ainsi qu’à bien d’autres pays ou régions aux quatre coins du globe où des êtres humains sont les victimes du dénuement, de la méchanceté, de la cupidité ou, tout simplement, de l’indifférence de leurs semblables.

Durant ces quinze dernières années, j’ai surtout travaillé dans les zones de conflit. Ce travail m’a mis en contact avec les victimes ainsi qu’avec les bourreaux. C’est ainsi que j’ai vu des individus, des groupes et des communautés entières se surpasser pour produire le meilleur dont l’homme peut être capable. Mais j’ai vu également des hommes arborer le masque le plus hideux que l’on puisse imaginer et faire montre de la plus grande cruauté, de la plus grande cupidité, de l’égoïsme le plus forcené.

Mes deux missions les plus récentes se sont effectivement déroulées en Afghanistan, où, après Bonn, j’ai eu l’honneur de vous recevoir à Kaboul avec M. le ministre de la Défense. L’autre mission se déroulait en Irak.

Je suis retourné à Kaboul voici deux semaines pour assister à l’installation du président Hamid Karzaï, mais je ne suis plus en poste en Afghanistan depuis un an et ne suis plus retourné en Irak depuis plus de six mois.

Je ne peux donc parler avec autorité de ce qui se passe aujourd’hui dans l’un ou l’autre de ces pays. Je tenterai toutefois de répondre aux questions que vous pourriez me poser à cet égard.

Zowel in Irak en Afghanistan als in de andere landen waar ik heb gewerkt, heb ik geleerd dat men met een gevoel van frustratie moet leren leven, dat men bescheiden en geduldig moet zijn en dat men zelfs in noodsituaties de tijd moet nemen om te begrijpen alvorens te oordelen.

Ik heb geleerd dat een bemiddelaar goed moet beseffen dat hij niet meer is dan dat en dat zijn taak erin bestaat de partijen bij te staan bij het vinden van een oplossing voor hun problemen zonder daarbij hun plaats in te nemen. Ik zal het nu niet verder hebben over Afghanistan en Irak, en evenmin over mijn werk, want de belangrijkste kwestie voor de Verenigde Naties is thans de bespreking van het hervormingsproject op de Algemene Vergadering van de VN in september 2005. De lidstaten moeten dan beslissen welk soort van VN ze wensen voor de 21ste eeuw.

Gedurende mijn dienstjaren bij de Verenigde Naties heb ik gezien dat de VN, ondanks alle gebreken, een organisatie is met een onschatbare waarde voor de internationale gemeenschap. De Amerikaanse leiders wijzen er graag op dat hun land onmisbaar is. Ze hebben ongetwijfeld gelijk want niemand is blij met de gedachte dat zijn land nutteloos is. Het is evenwel zeker dat de VN in de wereld van vandaag onmisbaar is, zelfs voor degenen die de Verenigde Naties, terecht of ten onrechte, in diskrediet proberen te brengen.

Enkele dagen geleden was de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, te gast op de top van de Europese Unie te Brussel. Niet enkel de Verenigde Naties, maar de hele wereld heeft die uitnodiging begrepen als een steunbetuiging aan de VN in haar streven om de mensheid te doen evolueren naar meer vrede, stabiliteit en rechtvaardigheid en om een omgeving te creëren waarin elk individu zich ten volle kan ontplooien.

Vóór zijn komst naar Brussel had de secretaris-generaal aan alle lidstaten van de Verenigde Naties de aanbevelingen overgezonden van het hoog comité waaraan hij, iets meer dan een jaar voordien, de opdracht had gegeven na te gaan hoe de VN en de internationale gemeenschap in het algemeen bij het begin van deze eeuw de gevaren, uitdagingen en veranderingen zouden aanpakken die de internationale betrekkingen kenmerken. De snel voortschrijdende globalisering schept ongekende kansen, maar aids, drugs en internationaal terrorisme vormen ernstige bedreigingen.

Drie maanden voordien, in september van vorig jaar, pleitte de secretaris-generaal voor de Algemene Vergadering van de VN, in zijn typische stijl die wordt gekenmerkt door hoffelijkheid, respect en bescheidenheid, maar ook door vastberadenheid, voor de eerbiediging van de rechtsstaat. Hij pleitte voor de oprichting of het behoud van de rechtsstaat in elk land, opdat de rechten van elk individu zouden worden geëerbiedigd en de rijken noch de machtigen zich buiten of boven de wet zouden kunnen stellen. De rechtsstaat moet ook bestaan op het niveau van de betrekkingen tussen de landen zodat geen enkele staat, ongeacht zijn rijkdom, macht, bevolkingsaantal of uitgestrektheid zich buiten of boven het internationaal recht zou kunnen stellen.

Tant en Irak et en Afghanistan que dans les autres pays où j’ai servi, j’ai appris qu’il faut accepter le sentiment de frustration comme un compagnon fidèle, qu’il faut faire preuve de beaucoup d’humilité et de patience et que même dans les situations les plus extrêmes, il faut prendre le temps de comprendre avant de juger.

J’ai appris que le médiateur doit constamment garder à l’esprit qu’il n’est qu’un médiateur et que son rôle est d’aider les parties à trouver elles-mêmes les solutions à leurs problèmes et non de se substituer à elles. Je n’en dirai pas plus pour le moment au sujet de l’Afghanistan ou de l’Irak ni, plus généralement, au sujet de mon travail, car pour l’Organisation des Nations unies, la question primordiale, l’année prochaine, sera celle du projet de réforme qui sera discuté à l’Assemblée générale de l’ONU en septembre 2005. Il s’agira pour les pays membres de décider quelle ONU ils veulent pour le 21ème siècle.

Au cours de ces années passées au service des Nations unies, j’ai eu l’occasion de constater concrètement que l’ONU restait, malgré toutes ses insuffisances, l’organisation dont la communauté internationale ne peut se passer. Les responsables américains aiment répéter que leur pays est « le pays indispensable ». Ils ont sans doute raison car, après tout, qui peut croire que son pays est inutile ? Mais il est certain que l’ONU est, dans le monde d’aujourd’hui, l’Organisation indispensable, même pour ceux qui, à tort ou à raison, passent leur temps à la décrier.

Il y a quelques jours, le secrétaire général des Nations unies, Kofi Annan, était l’invité du récent sommet de l’Union européenne à Bruxelles. Le sens de cette invitation a été compris et vivement apprécié, non seulement au sein de la famille des Nations unies, mais aussi à travers le monde entier, qui y avait bien vu une expression de soutien à l’Organisation des Nations unies et à l’espoir qu’elle représente pour l’humanité de progresser vers toujours plus de paix, de stabilité, d’équité et vers la création d’un environnement de plus en plus favorable au plein épanouissement de chacun.

Avant de venir à Bruxelles, le secrétaire général avait transmis à tous les États membres des Nations unies les recommandations qu’il venait lui-même de recevoir du Comité de haut niveau qu’il avait chargé, un peu plus d’un an auparavant, de voir comment, à l’aube de ce siècle, l’ONU et la communauté internationale en général allaient faire face aux dangers, aux défis et aux changements qui caractérisent les relations internationales dans ce monde où la globalisation rapide se traduit par des opportunités de progrès sans précédent, mais aussi par des menaces graves dont le sida, la drogue et le terrorisme international sont des manifestations particulièrement pernicieuses.

Trois mois plus tôt, en septembre dernier, devant l’Assemblée générale des Nations unies, le secrétaire général avait plaidé, dans le style qui lui est propre, fait de courtoisie extrême, de respect et d’humilité, mais aussi de fermeté, en faveur du respect par tous de l’État de droit. État de droit au sein de chaque pays afin que chaque personne puisse jouir de la plénitude de ses droits et que ni le riche ni le puissant ne puissent se placer en dehors ou au-dessus du droit. État de droit également au niveau des relations entre nations, de sorte qu’aucun État, quelles que soient sa richesse, sa puissance, l’importance de sa population ou l’étendue de son territoire, ne puisse se placer au-dessus ou en dehors du droit international.

De toespraak voor uw afgevaardigden op de Algemene Vergadering en het rapport van het hoog comité dat aan alle regeringen van de wereld werd overgezonden, moeten worden beschouwd als een uitnodiging van de secretaris-generaal aan de lidstaten die de Verenigde Naties vormen, om hun organisatie om te vormen tot het werktuig waaraan de 21ste eeuw nood heeft.

Hij zal u in september 2005 ontmoeten op de Algemene Vergadering ter herdenking van het zestigjarig bestaan van de VN, zodat u beslissingen kunt nemen teneinde een herhaling te voorkomen van "11 september 2001", van de spanningen, angsten en gevaren die de wereld naar aanleiding van de onenigheid rond Irak in hun greep hielden en van het onheil waarvan de Iraakse bevolking het slachtoffer is geworden.

De nood tot hervorming van de VN en het streven naar een nieuwe internationale orde zijn al lang aan de orde; dat was al het geval ten tijde van Dag Hammarskjöld en bij de oprichting van de Beweging van niet-gebonden landen. Het einde van de koude oorlog werd als een geschikte gelegenheid beschouwd om die doelstellingen te realiseren.

Ik verwijs naar de Agenda voor Vrede van Boutros Boutros-Ghali die in 1993 door de Algemene Vergadering werd aangenomen.

Ik verwijs tevens naar de veelbelovende oplossingen van reeds jarenlang aanslepende conflicten: de onafhankelijkheid van Namibië, het einde van de burgeroorlog in Libanon, de terugtrekking van de Cubaanse troepen uit Angola en het herstel van de – weliswaar broze – vrede, de – duurzamere – oplossing van het conflict in Mozambique, het einde van de apartheid in Zuid-Afrika en ten slotte de oplossing van de crisis in Cambodja.

Zelfs voor de crisis in het Midden-Oosten scheen het begin van een oplossing in zicht te zijn, met eerst de Conferentie van Madrid en daarna de Akkoorden van Oslo. De hoop bleek helaas ijdel.

Ten slotte waren er de internationale conferenties die zowel ambitieus als veelbelovend waren: de Top van de Aarde in Rio de Janeiro, de Sociale Top in Kopenhagen, de Bevolkingstop in Kaïro, de Habitatconferentie in Istanboel en de Vrouwenconferentie in Peking.

In de optimistische, bijna euforische sfeer na de val van de Berlijnse muur kondigde Georges Bush senior, gesterkt door zijn overwinning in Irak en de bevrijding van Koeweit, voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in mei 1991 de komst van een nieuwe internationale orde aan, die volgens hem rechtvaardiger, stabieler en vreedzamer zou zijn en de steriele wereldorde die tijdens de koude oorlog heerste, zou vervangen.

Die positieve ontwikkelingen werden helaas snel gestuit: de wandaden in ex-Joegoslavië en de slachtpartij van Srebrenica waren slechts enkele voorbeelden uit een lange reeks, de genocide in Rwanda, de heropflakkering van de burgeroorlog in Angola, de blijvende toestand van bloedige anarchie in Somalië, de vaak dodelijke opstoten van geweld in Congo, en de burgeroorlog in Afghanistan waaraan zelfs wordt deelgenomen door degenen die het land hebben bevrijd van de Sovjet-bezetting. En dan is er nog het internationale terrorisme, dat met de aanvallen van 11 september 2001 zijn hoogtepunt bereikte.

Al die voorbeelden tonen dat er geen sprake is van een nieuwe wereldorde, maar dat de betrekkingen tussen de landen na de val van de Berlijnse muur in een overgangsfase zijn terechtgekomen die nog altijd voortduurt.

Par ce discours prononcé devant vos délégués à l’Assemblée générale, par le rapport du Comité de haut niveau qu’il a fait parvenir aux gouvernements du monde entier, le Secrétaire général vous invite, vous, les États membres, qui êtes les Nations unies, à réformer votre organisation pour en faire l’outil dont le XXIème siècle a besoin.

Il vous donne rendez-vous en septembre 2005, à l’Assemblée générale qui se tiendra pour célébrer les soixante ans d’existence de l’ONU pour qu’ensemble, vous preniez les décisions qui permettront à la communauté internationale d’éviter de nouveaux « 11 septembre 2001 » aussi bien que les tensions, les angoisses, les dangers qui ont menacé le monde à l’occasion des divergences au sujet de l’Irak et des malheurs qui se sont abattus sur la population irakienne.

Le besoin de réformer l’ONU et l’aspiration à un nouvel ordre international sont à l’ordre du jour depuis très longtemps ; ils l’étaient déjà du temps de Dag Hammarskjöld et au moment de la naissance du Mouvement des pays non alignés. Mais la fin de la guerre froide fut perçue comme une opportunité favorable à la réalisation de ces objectifs.

Souvenons-nous de l’Agenda pour la paix proposé par Boutros Boutros-Ghali et adopté par l’Assemblée générale dès 1993.

Souvenons-nous aussi des succès prometteurs réalisés avec la résolution d’une série de conflits jusque-là résistants : l’indépendance de la Namibie, la fin de la guerre civile au Liban, le retrait des troupes cubaines de l’Angola et le retour d’une paix qui s’avéra précaire, la solution – plus durable – du conflit au Mozambique, la fin de l’Apartheid en Afrique du Sud et, enfin, la résolution de la crise cambodgienne.

Même la crise du Moyen-Orient semblait pouvoir connaître au moins un début de solution, avec la Conférence de Madrid d’abord, les Accords d’Oslo ensuite. Espoirs sans lendemain, hélas.

Souvenons-nous enfin de cette série de conférences internationales aussi ambitieuses que prometteuses : le Sommet de la terre, à Rio de Janeiro, le Sommet social, à Copenhague, celui de la Population, au Caire, celui de l’Habitat, à Istanbul, et le Sommet de la Femme, à Pékin.

C’est dans l’atmosphère optimiste, presque euphorique, qui existait au lendemain de la chute du mur de Berlin que le président Georges Bush père, fort, de surcroît, de sa victoire sur l’Irak et de la libération du Koweït, est venu, à l’Assemblée générale des Nations unies, proclamer solennellement, en mai 1991, l’avènement d’un nouvel ordre international, plus juste, disait-il, plus stable, plus pacifique, pour remplacer celui, stérile, qui avait prévalu tout au long de la guerre froide.

Ces développements heureux allaient, malheureusement, vite trouver leurs limites : les horreurs commises dans les pays de l’ancienne Yougoslavie allaient être le théâtre et le massacre de Srebrenica n’a été qu’un épisode parmi beaucoup trop d’autres, le génocide au Rwanda, le retour de la guerre civile en Angola, l’installation durable d’une anarchie sanglante en Somalie, les convulsions souvent meurtrières qui, aujourd’hui encore, agitent le Congo, la guerre civile en Afghanistan, entre ceux-là même qui avaient libéré le pays de l’occupation soviétique, puis, finalement et peut-être surtout, ce que l’on appelle aujourd’hui le terrorisme international, qui trouva le paroxysme de son expression dans les attaques du 11 septembre 2001.

Tout cela montre à l’évidence que plutôt qu’un nouvel ordre international, les relations entre les nations étaient entrées, après la chute du mur de Berlin, dans une longue période transitoire, qui dure encore.

Sinds 11 september wordt de internationale scène overheerst door wat president Bush de oorlog tegen het terrorisme noemt. De president van de Verenigde Staten zegt weliswaar niet langer "Wie niet met ons is, is met de terroristen", zoals hij dat geschokt door de gebeurtenis geneigd was te doen. Maar zijn oorlog tegen het terrorisme beschouwt hij nog steeds als de topprioriteit en heel de internationale gemeenschap volgt hem daar grotendeels in.

In hun verslag aan de secretaris-generaal hebben de zestien leden van het hoog comité waarop ik zopas heb gealludeerd, een gemeenschappelijke definitie van het terrorisme gegeven.

Hopelijk zullen de lidstaten van de Verenigde Naties ze daarin volgen. Zonder te blijven stilstaan bij de vraag of de termen terreur en terrorisme wel hetzelfde betekenen, moeten we hopen dat de definitie van de oorlog tegen het terrorisme, die elkeen beweert te voeren, preciezer, klaarder en een stuk restrictiever wordt.

Niemand loochent natuurlijk het bestaan van dat fenomeen en niemand betwist de Verenigde Staten het recht om de daders van de brutale aanval van 11 september die een bedreiging blijven vormen, tot op het einde van de wereld te achtervolgen. Maar wij mogen niet alles op een hoop gooien en de zaken niet veel eenvoudiger voorstellen dan ze zijn, want dan zouden we het terrorisme wel eens kunnen aanmoedigen.

Men moet zich ook afvragen of oorlog wel ons enige wapen is om het terrorisme te bekampen. In Algerije weten wij heel wat af van terrorisme. In de zwarte periode van de jaren negentig heeft die verschrikkelijke plaag 100.000 slachtoffers gemaakt onder onze medeburgers; scholen, fabrieken, oogsten en zelfs hele dorpen werden vernield.

In gesprekken met verantwoordelijken van onze veiligheidsdiensten over de successen die in de strijd tegen het terrorisme werden geboekt, ben ik obstinaat dezelfde vraag blijven stellen: "Sluiten er nog jongeren aan bij de terroristen of niet?"

Zolang het antwoord op die vraag bevestigend was, bleef ook de vooruitgang waarover men het had, een illusie. Pas wanneer onze jongeren niet langer kiezen voor het kamp van de opstandelingen kunnen we beginnen spreken van een overwinning.

Verder wees ik mijn landgenoten erop dat men de terroristen moet bestrijden en krachtig het maatschappijproject moet afwijzen waarmee ze ons land in de afgrond van de reactie en het obscurantisme willen storten.

Was het niet even belangrijk en dringend om na te gaan waarom een zo groot deel van onze jeugd koos voor een zo overduidelijk destructief en uitzichtloos project? Die jongeren hebben aan onze scholen gestudeerd, soms samen met onze eigen kinderen. Ze zijn het product van onze maatschappij. Waardoor werden ze tot dat extremisme, tot die wanhoop gedreven? Onze generatie, onze leiders, onze elites, zijn wij niet allemaal verantwoordelijk voor hun ontsporing?

Moeten we, om die vernietigende waanzin een halt toe te roepen, niet proberen te begrijpen wat onze eigen maatschappij is overkomen zonder het daarom goed te praten en moeten we niet proberen indien mogelijk de toestand te verhelpen?

Or, depuis le 11 septembre 2001, ce que le président Bush appelle la guerre contre la terreur a dominé la scène internationale. Certes, le président des Etats-Unis ne dit plus « Qui n’est pas avec nous est avec les terroristes », comme il avait eu tendance à le faire sous le choc de l’événement, mais il considère toujours sa guerre contre la terreur comme la priorité des priorités et, pour l’essentiel, l’ensemble de la communauté internationale le suit.

Les seize membres du comité de haut niveau auquel j’ai fait allusion tout à l’heure ont, dans le rapport qu’ils ont remis au secrétaire général, donné une définition commune du terrorisme. Tant mieux.

Il faut espérer que les États membres des Nations unies vont les suivre. Sans nous arrêter pour savoir si, en fait, les mots terreur et terrorisme veulent bien dire la même chose, il faut espérer aussi que l’on évoluera vers une définition plus précise, plus claire et franchement plus restrictive de cette guerre que chacun dit livrer à la terreur.

Personne ne nie naturellement l’existence de ce phénomène et personne ne songe à contester aux Etats-Unis le droit de poursuivre jusqu’au bout du monde ceux qui les ont attaqués si brutalement le 11 septembre et qui continuent à les menacer mais nous devons tous prendre garde aux amalgames, aux simplifications, aux procédés réducteurs qui, poussés à l’extrême, pourraient bien finir par favoriser le terrorisme en voulant le combattre.

Il faut aussi se demander si pour vaincre le phénomène du terrorisme notre seule arme doit être la guerre. En Algérie, je crois que nous en savons beaucoup au sujet du terrorisme. Au cours de la décennie noire des années 90, ce fléau terrible a fait peut-être 100.000 victimes parmi nos concitoyens et détruit écoles, usines, récoltes et même des villages entiers.

Pourtant, lorsqu’il m’est arrivé d’entendre des responsables de nos services de sécurité parler des succès remportés dans leur lutte contre le terrorisme, j’ai posé et reposé obstinément la même question : y a-t-il encore des jeunes qui rejoignent les rangs des terroristes ou non ?

Tant que la réponse à cette question est restée positive, les progrès dont on nous parlait restaient, eux aussi, illusoires. C’est seulement lorsque nos jeunes cesseront de grossir les rangs de l’insurrection qu’il deviendra possible de commencer à parler de victoire.

L’autre observation que je faisais à mes compatriotes était la suivante : il faut combattre les terroristes et rejeter fermement leur projet de société qui voulait précipiter notre pays dans un abîme rétrograde et obscurantiste.

N’était-il pas tout aussi important et urgent de nous demander pourquoi une si grande partie de notre jeunesse avait adhéré à un projet si clairement destructeur et sans avenir ? Il s’agit de jeunes ayant étudié dans nos écoles, quelquefois avec nos propres enfants. Ils sont le produit de notre société. Par quoi ont-il été poussés à cet extrémisme, à ce désespoir ? Notre génération, nos dirigeants, nos élites, nous tous ne sommes-nous pas, nous aussi, responsables de leur dérive ?

Par conséquent, pour mettre fin à cette folie destructrice, ne fallait-il pas essayer de comprendre sans complaisance ce qui était arrivé à notre propre société et si possible y porter remède ?

Voor de verenigde kamers van het Amerikaans Congres heeft de Britse premier Tony Blair na de inval in Irak ongeveer een jaar gelden verklaard dat de Palestijnse kwestie de belangrijkste broeikas is van het internationaal terrorisme. Bijgevolg zal het moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om komaf te maken met dit fenomeen zolang het conflict tussen Israël en de Arabische landen niet is bijgelegd.

Wat wordt er echter gedaan om dit probleem op te lossen, om het Palestijnse volk recht te laten wedervaren, om een rechtvaardige en duurzame vrede te herstellen en de Israëli zowel als de Palestijnen als goede buren veilig en waardig te laten samenleven?

Niet voldoende, dat moeten wij grif toegeven. De internationale gemeenschap heeft al te dikwijls vrede genomen met het cynische en belachelijke standpunt van de Israëlische premier die voormalig voorzitter Arafat als enige verantwoordelijk stelde voor zowel de onveiligheid in Israël als voor de rampspoed van zijn eigen volk.

In feite hebben de Arabische Staten de Palestijnen de jongste jaren grotendeels aan hun lot overgelaten.

Als de voorzitter het toestaat, wil ik eraan herinneren dat de Europese grootmoedigheid ten zeerste wordt geapprecieerd, maar dat Europa zijn aanzienlijke politieke invloed nog niet heeft aangewend om het vredesproces te bevorderen.

De Europese Staten en de publieke opinie in het algemeen verheffen hun stem zelfs niet hoog genoeg om de ernstige schendingen van de meest elementaire mensenrechten in Palestina te veroordelen. Het stilzwijgen is hier weliswaar minder oorverdovend dan aan de overkant van de oceaan, maar het onheil, de wanhoop, het isolement van de Palestijnen vergen een meer uitgesproken steun.

Weet men bij voorbeeld dat de Israëli de voorbije vier jaar meer dan één miljoen honderdduizend fruitbomen hebben gerooid? Er wordt zelfs gezegd dat zij honderden jaren oude olijfbomen zorgvuldig hebben ontworteld en verkocht voor 20.000 dollar het stuk om ze in Israël te laten herplanten? Weet men dat aan de boeren in heel wat Palestijnse dorpen in de herfst belet werden om hun olijven te oogsten?

In dit verband zou ik hulde willen brengen aan de talrijke Israëlische burgers die systematisch het leger en de politie van hun land, evenals de extremistische kolonisten trotseren om zich met blote hand te verzetten tegen het opblazen van woningen, het vernietigen van oogsten, het ontwortelen van bomen. Hun actie levert hen slagen en scheldpartijen op en soms worden ze ook gearresteerd.

Hun solidariteitsbeweging met de Palestijnse slachtoffers levert niet veel praktisch resultaat op, maar heeft wel een enorme symbolische waarde. Het is vaak de enige steun en troost voor de Palestijnen. Voor de Israëli zowel als voor de Palestijnen, maar ook voor ons allen die vrede en gerechtigheid in Palestina wensen, is dit een sprankje hoop voor het naast elkaar bestaan van beide volkeren in de toekomst.

Binnen enkele dagen zullen de Palestijnen een opvolger kiezen voor president Arafat. Alles laat uitschijnen dat Mahmoed Abbas Aboe Mazen de fakkel zal overnemen die Arafat zo lang heeft gedragen. Hem wacht een zware taak.

We moeten hopen dat de leden van het Kwartet de Israëlische regering eindelijk tot samenwerking kunnen bewegen om het stappenplan uit te voeren, dat in principe al zeer lang door iedereen is goedgekeurd, maar wel dode letter is gebleven.

Jasser Arafat had de erkenning van het bestaan van het Palestijnse volk afgedwongen. Het is nu aan Aboe Mazen en zijn kameraden om de realiteit van een Palestijnse Staat op te leggen, een staat die moet worden opgericht op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook die sinds 1967 bezet zijn.

Prenant la parole devant les deux chambres réunies du Congrès américain pour lui rendre hommage après l’invasion de l’Irak, il y a environ un an, le premier ministre de Grande-Bretagne, Tony Blair, avait dit que l’incubateur principal du terrorisme international était l’affaire palestinienne. Par conséquent, tant que le conflit israélo-arabe ne sera pas résolu, il sera difficile, voire impossible, de venir à bout de ce phénomène.

Or, que fait-on pour résoudre ce problème, pour rendre justice au peuple palestinien, pour rétablir une paix juste et durable et permettre aux Israéliens ainsi qu’aux Palestiniens de vivre en bon voisinage, dans la sécurité pour tous et la dignité pour tous ?

Pas suffisamment, il faut bien le reconnaître. La communauté internationale s’est le plus souvent trop aisément accommodée du point de vue cynique et ridicule du premier ministre d’Israël qui faisait de feu le président Arafat le seul et unique responsable de l’insécurité en Israël autant que du malheur de son propre peuple.

De fait, les États arabes ont, pour l’essentiel, abandonné les Palestiniens à leur sort ces dernières années.

Si vous me le permettez, madame la présidente, je rappelle que l’Europe de laquelle la générosité est hautement appréciée, n’a pas encore fait usage de l’influence politique considérable dont elle dispose en faveur de la paix.

Les États européens et l’opinion publique en général n’élèvent même pas la voix suffisamment haut pour condamner les atteintes graves aux droits de l’homme les plus élémentaires en Palestine. Le silence, ici, est nettement moins total qu’outre-Atlantique, mais le malheur, le désespoir, l’isolement des Palestiniens nécessiteraient et nécessitent encore un soutien nettement plus important.

Sait-on, par exemple, que les Israéliens ont coupé ou arraché au cours des quatre dernières années plus d’un million cent mille arbres fruitiers en Palestine ? On dit même que des oliviers plusieurs fois centenaires sont arrachés avec soin et revendus à 20.000 dollars la pièce pour être replantés en Israël. Sait-on encore que dans bien des villages palestiniens, cet automne, des paysans ont été empêchés de récolter leurs olives ?

Permettez-moi, dans ce contexte, de rendre un hommage vibrant à de nombreux citoyens israéliens qui, systématiquement, bravent l’armée et la police de leur pays ainsi que les colons extrémistes pour essayer de s’opposer, à mains nues, au dynamitage des habitations, à la destruction des récoltes, à l’arrachage des arbres. Leur action leur vaut coups et insultes et quelquefois arrestation.

Leur mouvement de solidarité avec les victimes palestiniennes n’a pas beaucoup de résultat sur le plan concret mais sa valeur symbolique est immense. C’est parfois le seul soutien, le seul réconfort offert aux Palestiniens. Il y a là, pour les Israéliens comme pour les Palestiniens, mais aussi pour nous tous qui voulons la paix et la justice sur cette terre de Palestine, une lueur d’espoir pour l’avenir de la coexistence entre ces deux peuples.

Dans quelques jours, les Palestiniens éliront un président pour succéder à Yasser Arafat. Tout laisse croire que ce sera à Mahmoud Abbas Abou Mazen que reviendra la redoutable charge de reprendre le flambeau qu’Arafat avait porté pendant si longtemps.

Il faut espérer que les membres du Quartet pourront enfin obtenir la coopération du gouvernement israélien pour mettre en œuvre leur feuille de route approuvée par tous en principe depuis fort longtemps mais restée jusqu’ici sans effet.

Yasser Arafat avait arraché la reconnaissance de l’existence du peuple palestinien. Il appartient à Abou Mazen et à ses compagnons d’imposer la réalité d’un État palestinien qui reste à créer sur les territoires de Cisjordanie et de Gaza, occupés depuis 1967.

Mevrouw de voorzitter, deze lange uitweiding over Palestina leidt ons niet echt af van ons onderwerp.

Zoals de Britse premier heeft beklemtoond, zou het moeilijk zijn om het terrorisme te overwinnen zonder dat conflict bij te leggen, zonder een einde te maken aan de woede en de wanhoop van de volkeren van Palestina en van de andere landen in de regio en elders, die hun solidariteit met en hun steun aan het Palestijnse volk betuigen.

Ik kan me ook moeilijk een vernieuwde VN voorstellen die niet zou bijdragen tot de oplossing van een probleem dat zo oud is als de organisatie zelf.

In het vaderland van Paul-Henri Spaak en in de hoofdstad van Europa is het niet nodig lang uit te weiden over het belang van de Europese Unie op het internationale schaakbord en over de hoofdrol die u kunt spelen, zowel bij het zoeken naar een oplossing voor het conflict tussen Israël en de Arabische landen, als bij het uitwerken van een strategie om het terrorisme te overwinnen en de VN te vernieuwen.

Ik kan me alleen maar verheugen over de steun die de Europese Unie en haar lidstaten mij hebben betuigd bij alle vredesmissies waaraan ik heb deelgenomen. Meer in het algemeen wou ik zeggen dat de samenwerking tussen de VN en de Europese Unie nog in haar kinderschoenen staat. Ik ben ervan overtuigd dat zij een voorbeeldige ontwikkeling zal kennen en dit tot welzijn van heel de mensheid.

Zoals ik daarnet al heb gezegd, kan en moet het komende jaar het jaar van de vernieuwde, meer representatieve en doeltreffende VN worden. Europa kan en moet daartoe bijdragen.

Ik dank u. (Applaus)

Madame la présidente, cette longue digression à propos de la Palestine ne nous éloigne pas vraiment de notre sujet.

Comme l’a souligné le premier ministre britannique, il serait difficile de vaincre le terrorisme international sans apporter une solution à ce conflit, sans mettre fin à la colère et au désespoir des peuples de Palestine et des autres pays de la région et d’ailleurs qui accordent au peuple palestinien leur solidarité et leur soutien.

De même, il est difficile de concevoir une Organisation des Nations Unies rénovée et efficace qui ne contribuerait pas à résoudre un problème qui a l’âge de l’Organisation elle-même.

Ce n’est pas dans la patrie de Paul-Henri Spaak ni dans la capitale de l’Europe qu’il sera nécessaire de s’étendre trop longtemps sur l’importance de l’Union européenne sur l’échiquier mondial et sur le rôle capital que vous pourrez jouer, tant pour favoriser la solution du conflit israélo-arabe que pour mettre au point une stratégie gagnante pour vaincre le terrorisme et pour rénover l’ONU.

Je n’ai eu, pour ma part, qu’à me féliciter du soutien que l’Union européenne et ses pays membres m’ont apporté au cours de toutes les missions de paix auxquelles j’ai participé. Plus généralement, la coopération entre l’ONU et l’Union européenne n’en est qu’à ses débuts. Je suis certain qu’elle peut se développer de manière exemplaire, pour le plus grand bien de l’humanité.

Comme je l’ai dit tantôt, l’année qui vient pourrait et devrait être celle de l’avènement d’une ONU rénovée, plus représentative et plus effective. L’Europe peut et doit y contribuer.

Je vous remercie beaucoup. (Applaudissements)

De voorzitter. – Mijnheer Brahimi, ik dank u voor uw opmerkelijke uiteenzetting voor onze assemblee. U hebt aanvaard om enkele vragen te beantwoorden. Dat is nu eenmaal de gewoonte in een dergelijke assemblee.

Vooraleer het woord te verlenen aan de eerste spreker, zou ik een woord van dank willen richten aan de heren Swaelen, Eyskens, Claes en Nothomb, vier ministers van Staat die u op diverse niveaus van de internationale politiek hebben ontmoet.

De heer Mahoux heeft het woord voor de eerste vraag.

Mme la présidente. – Merci, monsieur Brahimi, pour cet exposé exceptionnel pour notre assemblée. Vous avez accepté de répondre à quelques questions. Tel est le jeu dans ce genre d’enceinte.

Avant de passer la parole au premier orateur, je voudrais également remercier pour leur présence MM. Swaelen, Eyskens, Claes et Nothomb, quatre ministres d’État qui ont tous, à des degrés divers de la politique internationale, croisé votre chemin.

La parole est à M. Mahoux pour la première question.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Mijnheer de hoge vertegenwoordiger, ik zal bescheiden blijven en geen vragen stellen over de toekomst. Met uw ervaring was u zo voorzichtig om te kennen te geven dat u het niet over Irak wenste te hebben.

Met de kwestie van de structuur van de Verenigde Naties zou ik toch even over de toekomst willen hebben. Men heeft het geregeld over een wijziging van de samenstelling en van het besluitvormingsproces van de Verenigde Naties, meer bepaald via een groter evenwicht tussen het gewicht waarmee de Staten op de beslissingen wegen.

Verder zou ik graag vernemen wat u denkt van de doeltreffendheid van de VN-beslissingen. Als een hervorming moet plaatsvinden, moet ze meer gelijkheid brengen in de besluitvormingsstructuur. Maar de Staten moeten ook de beslissingen op gelijke voet eerbiedigen. De Verenigde Naties zouden zich uitrusten met een instrument waarmee ze die beslissingen kunnen doen eerbiedigen op grond van het internationaal recht en, zoals vroeger soms het geval was, met gebruik van geweld. Hoe kan geweld doeltreffend worden aangewend om respect af te dwingen voor de VN-beslissingen?

M. Philippe Mahoux (PS). – Très modestement, monsieur le haut représentant, je ne vous poserai pas de question relative à l’avenir. Vous avez eu, en vous basant sur votre expérience, la prudence de dire que vous ne souhaitiez pas parler de l’Irak. Je voudrais quand même parler de l’avenir en abordant la question de la structure des Nations unies. On parle beaucoup d’une réforme de la composition et du mode de décision des Nations unies, notamment en y assurant une plus grande égalité entre le poids des États.

L’autre élément sur lequel j’aimerais entendre votre avis est l’efficacité des décisions prises par les Nations unies. En d’autres termes, si ces dernières doivent faire l’objet d’une réforme, il faut que la structure décisionnelle se modifie et soit plus égalitaire. Mais il faut aussi une égalité parfaite entre les États dans le respect des décisions. Chacun d’entre eux doit être contraint de les respecter. Par ailleurs, les Nations unies se doteraient d’un instrument pour faire respecter ces décisions, en faisant évidemment appel au droit international et, comme ce fut parfois le cas dans le passé, à la force. Comment peut-on organiser cette dernière afin qu’elle soit efficace et que les décisions des Nations unies puissent être respectées ?

De heer Lakhdar Brahimi. – Zelf heb ik niet deelgenomen aan de werkzaamheden inzake de hervorming van de VN, uitgezonderd aan de opstelling van het rapport over de operaties van vredeshandhaving.

Persoonlijk ben ik van mening dat wij op dit ogenblik wat problemen hebben op de internationale scène.

Om het onomwonden te zeggen, het einde van de koude oorlog heeft een onevenwicht veroorzaakt tussen een supermogendheid en de gewone sterveling. Die supermogendheid moet leren leven met de gewone sterveling, maar de gewone sterveling moet ook leren erkennen dat die supermogendheid bestaat en dat men ermee moet leren samenleven. Tot daar mijn antwoord over het eerste probleem.

Het tweede probleem betreft precies de nieuwe internationale orde die nog niet bestaat.

Sinds het einde van de koude oorlog zijn wij in een lange overgangsperiode beland. In het begin vonden bepaalde problemen gemakkelijk een oplossing omdat de mensen dachten dat het einde van de koude oorlog een nieuwe wereld zou doen ontstaan waarin de problemen een oplossing moesten vinden.

Omdat een algemeen internationale orde niet werd erkend, is er vervolgens een onevenwicht ontstaan dat alle problemen heeft veroorzaakt die wij vandaag kennen. Daarbovenop kwam dan de globalisering die niet alleen betrekking heeft op de verkoop van Coca-Cola, maar ook op de drugshandel, de internationale misdaad en het terrorisme.

Iedereen vraagt zich af of Duitsland en Japan lid van de Veiligheidsraad zullen worden en of ze al dan niet vetorecht zullen hebben. Dat is natuurlijk heel belangrijk, maar dat is niet alles.

Het verslag van de secretaris-generaal aan de lidstaten bevat 101 aanbevelingen. De secretaris-generaal hoopt dat de landen een dialoog over die aanbevelingen zullen opstarten zodat hij in maart een verslag kan voorbereiden en dat in september kan voorleggen aan de Algemene Vergadering. Hij hoopt dat zodoende het proces op gang zal komen dat zal uitmonden in een nieuwe internationale orde die ieders instemming zal wegdragen. Daarin zou een bijzondere plaats worden ingeruimd voor een supermogendheid, om ertoe te komen dat die zich onderwerpt aan het internationaal recht en dat alle lidstaten van de VN de principes van de rechtsstaat erkennen in de internationale betrekkingen.

Zoals u hebt aangegeven, is er al te vaak sprake van twee maten en twee gewichten. Sommige resoluties worden met gebruik van geweld opgelegd, andere worden niet genomen en nog andere worden genomen maar niet toegepast.

We zijn inderdaad aan verandering toe, als we wat meer orde op zaken willen stellen in de internationale betrekkingen.

M. Lakhdar Brahimi. – Je n’ai pas vraiment participé aux travaux en cours pour la réforme de l’ONU, à l’exception du rapport dont Mme la présidente a parlé tout à l’heure sur les opérations de maintien de paix.

Si je peux me permettre de donner un avis personnel, je crois que nous avons certains problèmes sur la scène internationale à l’heure actuelle.

Pour parler très crûment, la fin de la guerre froide a créé un déséquilibre entre une hyperpuissance et le commun des mortels. Cette hyperpuissance doit apprendre à vivre avec le commun des mortels, mais il faut aussi que le commun des mortels apprenne à reconnaître que cette hyperpuissance existe et qu’il faut apprendre à vivre avec elle. Voilà en ce qui concerne le premier problème.

Le deuxième problème c’est précisément ce nouvel ordre international qui n’existe pas encore.

Depuis la fin de la guerre froide, nous sommes entrés dans une longue période transitoire. Dans un premier temps, certains problèmes ont été résolus assez facilement parce que les gens ont pensé que la fin de la guerre froide allait créer un monde nouveau dans lequel il fallait que les problèmes soient résolus.

Dans un deuxième temps, l’absence de reconnaissance d’un ordre international a créé un déséquilibre qui a causé tous les problèmes que nous connaissons à l’heure actuelle. Est venue s’y greffer ensuite la globalisation qui ne concerne pas uniquement la vente du Coca-Cola, mais aussi la vente de la drogue, la criminalité internationale et le terrorisme.

Tout le monde se demande si l’Allemagne et le Japon vont devenir membres du Conseil de sécurité et s’ils vont avoir ou non le droit de veto. C’est très important évidemment, mais ce n’est pas tout. Le rapport distribué aux pays membres par le Secrétaire général contient 101 recommandations. Le Secrétaire général espère que les pays entameront un dialogue au sujet de ces recommandations afin qu’il puisse préparer un rapport, en mars prochain, et le présenter en septembre à l’Assemblée générale. Il espère ainsi que sera engagé le processus qui créera ce nouvel ordre international auquel tout le monde adhérera et dans lequel la reconnaissance d’une place particulière pour une hyperpuissance amènera cette dernière à se soumettre au droit international, et qui conduira toute la famille des Nations à accepter l’État de droit dans les relations internationales.

Enfin, comme vous l’avez dit, il y a beaucoup trop souvent deux poids, deux mesures. Certaines résolutions sont appliquées par la force, d’autres ne sont pas prises et d’autres encore sont décidées et non appliquées.

Il faudrait effectivement que les choses changent un peu si l’on veut qu’il y ait davantage d’ordre dans les relations internationales.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ik wil de adjunct-secretaris-generaal bedanken voor zijn aanwezigheid in de Senaat. Op grond van zijn terreinkennis als bemiddelaar en zijn ervaring in de Verenigde Naties heeft hij in zijn betoog het belang beklemtoond van de hervorming en de versterking van de Verenigde Naties.

Welke zijn volgens hem vandaag de belangrijkste hefbomen om de Verenigde Naties te versterken?

Er is al verwezen naar de wederrechtelijke wijze waarop de tweede golfoorlog in Irak is begonnen, maar we kunnen net zo goed verwijzen naar de huidige toestand in Soedan en in Oost-Congo waar de Verenigde Naties er evenmin in slagen om doeltreffend tussenbeide te komen en een duurzaam vredesproces op gang te brengen.

De adjunct-secretaris-generaal heeft Europa opgeroepen verantwoordelijkheid op te nemen. Hoe ziet hij dat concreet? Zijn antwoord kan zeker de Europese Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking hier aanwezig, interesseren.

Wat denkt de adjunct-secretaris-generaal van de huidige toestand in Irak, die niet alleen de Irakezen, maar ook heel de internationale gemeenschap aangaat? Hoe kunnen de Verenigde Naties en de internationale gemeenschap bijdragen tot een versterking van de veiligheid in Irak en tot de organisatie van democratische verkiezingen?

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Je tiens à remercier le secrétaire général adjoint pour sa venue au Sénat. Partant de son expérience de médiateur au sein des Nations Unies, il a souligné l’importance de réformer et renforcer les Nations Unies.

Quels sont, selon lui, les principaux leviers du renforcement des Nations Unies ?

On a déjà fait référence à la manière illégale dont la seconde guerre du Golfe a débuté mais nous pouvons tout aussi bien parler de la situation actuelle au Soudan et dans l’Est du Congo, où les Nations Unies ne parviennent pas davantage à s’interposer efficacement et à lancer un processus de paix durable.

Le secrétaire général adjoint a appelé l’Europe à prendre ses responsabilités. Comment conçoit-il cela concrètement ? Sa réponse peut certainement intéresser le commissaire européen à la Coopération au développement ici présent.

Que pense le secrétaire général adjoint de la situation actuelle en Irak, qui concerne non seulement les Irakiens mais aussi la communauté internationale ? Comment les Nations Unies et la communauté internationale peuvent-elles contribuer au renforcement de la sécurité en Irak et à l’organisation d’élections démocratiques ?

De heer Lakhdar Brahimi. – Binnen de Verenigde Naties ben ik bevoegd voor een belangrijk, maar beperkt gebied, de vredeshandhaving door bemiddeling. Ik moet trachten conflicten te voorkomen, ja zelfs op te lossen, en de landen te helpen na afloop van het conflict. Ik ben geneigd te zeggen dat dit de belangrijkste bevoegdheid is.

Wat Europa en het belang van de hervormingen betreft, hebben we enkele jaren geleden met bijzonder veel belangstelling vernomen dat Europa vijfduizend politiemensen zou opleiden voor vredesmissies. Dat is een absoluut belangrijke bijdrage.

We waren ook bijzonder geïnteresseerd te horen dat Europa een Europees leger zou oprichten, bataljons die zouden worden opgeleid, gevormd en uitgerust om deel te nemen aan vredesmissies.

Dergelijke initiatieven zijn onontbeerlijk en noodzakelijk. De jongste jaren weigeren Europa en de ontwikkelde landen in het algemeen, eenvoudigweg deel te nemen aan vredesmissies. Ik zeg vaak aan de permanente leden van de Veiligheidsraad dat ik het moeilijk heb met het feit dat ik me naar een of ander land moet begeven, terwijl men weigert er opgeleide, uitgeruste, gewapende troepen heen te sturen omdat de toestand er als gevaarlijk wordt bestempeld.

Europa neigt zeer duidelijk naar het multilateralisme. Alleen zou het deze neiging sterker en eensgezinder moeten manifesteren, zodat binnen de VN de nodige instrumenten voor vredeshandhaving kunnen worden opgericht.

Persoonlijk was ik diep getroffen door de Amerikaanse beslissing om troepen naar Irak te sturen. Deze oorlog leek me niet gerechtvaardigd. Niettemin ben ik het volledig eens met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties die vindt dat afgezien van de vraag of de bezetting van Irak al dan niet gerechtvaardigd is, die oorlog hoe dan ook een realiteit is en de internationale gemeenschap de krachten moet bundelen om de Irakezen uit deze nachtmerrie te verlossen.

Spijtig genoeg zijn we nog niet zo ver. De Irakezen bevinden zich in een bijzonder moeilijke en gevaarlijke situatie. Zij en ook wij hebben er alle belang bij dat de internationale gemeenschap hun te hulp komt.

Sta me toe te herinneren aan wat ik in 1999 heb gezegd, toen ik ten einde raad ontslag nam. Ik hield me bezig met Afghanistan en ik vond dat we op een dood spoor zaten.

M. Lakhdar Brahimi. – Mon action dans le cadre des Nations unies concerne un domaine important, certes, mais très limité, à savoir le maintien de la paix, notamment par la médiation. Mon rôle est d’essayer de prévenir les conflits, voire de les résoudre, et de venir en aide aux pays après les conflits. Je serais tenté de dire que c’est le domaine le plus important.

Quant à l’Europe et à l’importance des réformes, nous avons été extrêmement intéressés d’apprendre, voici quelques années, que l’Europe allait former cinq mille policiers, qui seraient affectés à des missions de paix. Voilà une contribution absolument importante.

Nous avons également été vivement intéressés d’apprendre que l’Europe envisageait de créer, une armée européenne, des bataillons qui seraient entraînés, formés, équipés pour participer à des missions de paix.

Voilà des exemples indispensables et nécessaires. En réalité, ces dernières années, l’Europe et les pays développés, en particulier, refusent tout simplement de participer aux missions de paix. Je dis très souvent aux membres permanents du conseil de sécurité qu’il m’est difficile d’accepter certaines situations, comme le fait de devoir me rendre dans tel ou tel pays, alors que l’on refuse d’y envoyer des troupes – entraînées, équipées, armées – car la situation y est réputée dangereuse !

L’instinct européen est très clairement multilatéraliste. Nous voudrions que cet instinct s’exprime plus fort et de manière plus unie en vue de créer au sein de l’ONU des outils nécessaires pour le maintien de la paix.

Personnellement, j’ai été profondément troublé par la décision des Américains d’aller combattre en Irak. Cette guerre ne me paraissait pas justifiée. Cependant, je suis entièrement d’accord avec le Secrétaire général des Nations unies qui estime, surtout depuis l’occupation de l’Irak que, justifiée ou non, cette guerre ayant bel et bien eu lieu, la communauté internationale doit à présent unir ses efforts pour aider les Irakiens à sortir du cauchemar qu’ils vivent.

Malheureusement, nous n’en sommes pas encore là. Les Irakiens sont confrontés à une situation extrêmement difficile, dangereuse, et ils ont tout intérêt – nous également – à ce que la communauté internationale leur vienne en aide.

Permettez-moi de rappeler ici ce que j’ai dit en 1999, lorsque j’ai démissionné, en désespoir de cause. Je m’occupais de l’Afghanistan et j’estimais que nous tournions en rond.

Ik had de Veiligheidsraad toen gevraagd de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen. Ik wees erop dat hoewel Afghanistan een heel klein, arm, ver afgelegen, erg geïsoleerd land was, we er niet zouden in slagen het conflict blijvend tot zijn grondgebied te beperken: ofwel werd het conflict opgelost, ofwel zou het ver buiten de grenzen van Afghanistan uitdijen.

Mijn voorspellingen werden bewaarheid. De toestand vandaag in Irak is vergelijkbaar. Als het gangreen in dezelfde mate verder uitbreidt, zal de grootste waakzaamheid nodig zijn, willen we zelf niet besmeurd raken. De buurlanden zullen als eerste geviseerd worden, maar vele andere landen, ver van de Iraakse grenzen, zullen de gevolgen ervan ondervinden.

Wat is de oplossing? Het antwoord is moeilijk. Misschien heb ik een antwoord bij mijn volgend bezoek, over vijf jaar…

J’avais, à l’époque, invité le Conseil de sécurité à faire preuve de prudence, insistant sur le fait que même si l’Afghanistan était un tout petit pays, très pauvre, très lointain, très isolé, l’on n’arriverait pas à maintenir en permanence le conflit dans les limites de ce territoire : soit le conflit était résolu, soit il finirait par déborder, largement au-delà des frontières de l’Afghanistan.

Mes prévisions se sont vérifiées. La situation est, aujourd’hui, similaire en Irak. Si cette gangrène continue à se développer dans les mêmes proportions, la plus grande vigilance sera de mise, car nous risquons d’être éclaboussés. Les pays voisins seront les premiers visés, mais beaucoup d’autres pays, situés très loin des frontières de l’Irak, subiront aussi les conséquences de cette situation.

Quelle est la solution ? La réponse est difficile. Je pourrai peut-être vous la donner lors de ma prochaine visite, dans cinq ans…

De voorzitter. – U bent steeds welkom, mijnheer Brahimi.

Mme la présidente. – Vous serez toujours le bienvenu parmi nous, monsieur Brahimi.

De heer François Roelants du Vivier, voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. – Mijnheer de minister, u hebt met veel overtuiging gepleit voor een noodzakelijke en diepgaande hervorming van de VN. U hebt ons gevraagd de hervorming van "onze" organisatie zelf in handen te nemen.

In de loop van het komende halfjaar zal de Senaat een verslag opstellen en aanbevelingen richten tot de regering. Wij zullen dus onze bijdrage leveren tot dit debat.

Het zal u niet verbazen dat ik een aantal vragen heb over Irak. U hebt zopas enige twijfel geuit over de oorsprong van het conflict. U hebt uiting gegeven aan uw verwarring, die zoals u weet ook leeft bij vele Europeanen, waaronder de Belgen. We moeten nu naar de toekomst kijken en nadenken over de wederopbouw – in alle betekenissen van het woord – van dit land. U zei daarnet dat u over vijf jaar zou terugkomen voor een stand van zaken. Zou u iets concreter kunnen zijn wat de onmiddellijke toekomst betreft? Eind januari vinden verkiezingen plaats in Irak. We hopen dat ze een nieuwe fase zullen inluiden voor het democratiseringsproces. Hoe ziet u vanaf dat ogenblik de rol van de VN en de EU? Op welke manier kunnen beide organisaties in 2005 samenwerken?

M. François Roelants du Vivier, président de la commission des Relations extérieures et de la Défense. – Vous avez, monsieur le ministre, plaidé avec beaucoup de conviction pour une nécessaire réforme en profondeur de l’ONU. Vous nous avez demandé d’être les acteurs de la réforme de « notre » Organisation, comme vous l’avez très bien dit.

Je vous informe que le Sénat entreprendra une réflexion, établira un rapport et communiquera des recommandations à son gouvernement au cours des six premiers mois de l’année 2005. Nous apporterons donc notre contribution à ce débat.

J’aimerais vous interroger – cela ne vous surprendra pas – concernant l’Irak. Vous avez, il y a un instant, soulevé un certain nombre de doutes concernant l’origine du conflit. Vous avez évoqué votre trouble, partagé comme vous le savez par de nombreux Européens, dont les Belges. Il faut en effet envisager maintenant l’avenir et réfléchir à la reconstruction – dans tous les sens du terme – de ce pays. Comme vous venez de le dire à ma collègue, vous reviendrez dans cinq ans nous faire le point de la situation. Pourriez-vous être moins évasif concernant l’avenir proche ? Des élections auront lieu en Irak à la fin du mois de janvier. Elles marqueront une nouvelle phase d’un processus – du moins nous l’espérons – de démocratisation. Comment percevez-vous, à partir de ce moment-là, les rôles respectifs de l’ONU et de l’Union européenne ? Comment ces instances peuvent-elles se compléter utilement dans les mois à venir et, plus généralement, au cours de l’année 2005 ?

De heer Lakhdar Brahimi. – In de huidige omstandigheden zijn we verplicht op zicht te varen. De nodige instrumenten zijn uiteraard voorhanden, maar we moeten vóór alles de ogen open houden en ons niet aan voorspellingen wagen. De VN en de Europese Unie moeten de evolutie van de toestand volgen en hun actie aanpassen aan mogelijke ontwikkelingen. Het is moeilijk te voorzien wat er na de verkiezingen zal gebeuren. De secretaris-generaal werd hierover onlangs ondervraagd. Hij verklaarde dat het niet de VN zijn die de verkiezingen organiseren, maar de Irakezen zelf. We zullen hen in de mate van het mogelijke bijstaan. Aan de secretaris-generaal werd gevraagd wat hij zou doen als hij zou kunnen beslissen over het al dan niet uitstellen van de verkiezingen. Hij heeft geantwoord dat hij blij was een dergelijke beslissing niet te moeten nemen… De verkiezingscommissie, de Iraakse regering en de landen die de regering steunen, in het bijzonder de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, sluiten een uitstel van de verkiezingen uit.

M. Lakhdar Brahimi. – Les conditions actuelles sont telles que nous sommes obligés de naviguer à vue. Nous disposons évidemment des instruments nécessaires, mais il faut avant tout garder les yeux ouverts et ne pas se fier entièrement aux cartes. L’ONU et l’Union européenne doivent surveiller l’évolution de la situation et adapter leur action aux développements éventuels de celle-ci. Il est difficile de prévoir ce que sera le lendemain des élections. Le Secrétaire général a tout récemment été interrogé à ce sujet. Ce n’est pas l’ONU, a-t-il dit, qui organise les élections mais les Irakiens eux-mêmes. Nous nous limitons à leur fournir l’aide que nous sommes à même de leur donner. On a demandé au Secrétaire général ce qu’il ferait si la décision de tenir ou de reporter les élections lui appartenait. Il a répondu qu’il était content de ne pas avoir à prendre une telle décision… Au moment où nous parlons, la commission électorale, le gouvernement irakien et les États qui le soutiennent, en particulier les États-Unis et la Grande-Bretagne, excluent un report des élections.

Technisch gezien kunnen de verkiezingen plaatsvinden. Ze zullen beïnvloed worden door de gebeurtenissen die zich zullen voordoen, maar ook door de bestaande veiligheidssituatie. Zal de veiligheidssituatie verbeteren, verslechteren of dezelfde blijven?

Verkiezingen kunnen het zoeken naar een veiligheidsoplossing gunstig beïnvloeden. In Afghanistan hebben presidentsverkiezingen plaatsgehad in weinig gunstige veiligheidsomstandigheden, maar dat is onvergelijkbaar met wat in Irak gebeurt. In Afghanistan waren er bedreigingen, maar er ontploften niet elke dag bommen, zoals het geval is in Irak.

We hebben aan die verkiezingen meegewerkt met de schrik om het hart. De stemoperaties zijn niettemin goed verlopen, de bedreigingen werden niet uitgevoerd en het resultaat was spectaculair. U hebt zeker de beelden gezien van de lange wachtrijen van mannen en vrouwen die wilden stemmen. Deze verkiezingen hadden belangrijke gevolgen voor het politieke landschap. Het feit alleen al dat ze plaatsvonden en slaagden, heeft ons bij de ontwapening ongelofelijk geholpen. Gedurende twee jaar werden we uitgelachen en bracht men ons compleet verouderde kalachnikovs. Nu willen de krijgsheren aan politiek doen, in het parlement komen. Ze weten dat zulks niet kan als ze hun banden met de milities niet verbreken. Misschien gebeurt hetzelfde in Irak. De toestand is echter niet vergelijkbaar. De veiligheidssituatie in Irak is merkelijk slechter.

Wat zal er daarna gebeuren? Er bestaat een klein meningsverschil daaromtrent tussen Engelsen en Amerikanen. De laatste beweren dat de toestand na de verkiezingen niet zal verbeteren. Tony Blair daarentegen leek gisteren of eergisteren van mening dat de verkiezingen een positief effect zullen hebben op de veiligheid. We zullen zien.

Ik heb maar voor 5 procent op uw vraag geantwoord, maar méér ik kan niet zeggen.

Sur le plan technique, ce qui a été fait jusqu’ici permet la tenue des élections. Celles-ci sont influencées par les événements qui se produisent, mais aussi par l’environnement sécuritaire existant. Cette situation sécuritaire va-t-elle s’améliorer, se détériorer ou rester stable ?

Il est exact que les élections ont un effet bénéfique sur la recherche d’une solution sécuritaire. En Afghanistan, les élections présidentielles ont eu lieu dans des conditions de sécurité peu sûres, mais c’est incomparable avec ce que se passe en Irak. En Afghanistan, il y avait des menaces, mais des bombes n’explosaient pas chaque jour, comme c’est le cas en Irak.

Nous avons participé à ces élections avec « la peur au ventre ». Les opérations de vote se sont toutefois bien déroulées, les menaces ne se sont pas matérialisées et ce fut une réussite spectaculaire. Vous avez certainement vu à la télévision les files énormes d’hommes et de femmes voulant voter. Ces élections ont eu un effet considérable sur le paysage politique. Le seul fait qu’elles ont eu lieu et ont réussi nous a aidés d’une manière incroyable sur le plan du désarmement. Pendant deux ans, les gens se moquaient de nous, nous apportaient des kalachnikovs antédiluviennes. Maintenant, les chefs de guerre veulent faire de la politique, accéder au parlement. Ils savent qu’ils ne peuvent le faire s’ils restent liés à des milices et s’emploient à se débarrasser de celles-ci. Peut-être verra-t-on la même chose en Irak mais, comme je l’ai dit, la situation n’est pas comparable. Les conditions de sécurité sont nettement plus mauvaises en Irak.

Que se passera-t-il par la suite ? Il y a un petit désaccord entre les Anglais et les Américains, ces derniers affirmant que la situation ne sera pas meilleure après les élections. M. Tony Blair, quant à lui, semblait dire hier ou avant-hier que la réussite des élections aurait un effet positif sur la sécurité. Nous verrons.

Je n’ai répondu qu’à 5% de votre question mais je ne pense pas pouvoir faire mieux.

De voorzitter. – Dat is wat men bedoelt met "handige VN-diplomatie ".

Mme la présidente. – C’est ce qu’on entend par « brio de la diplomatie onusienne ».

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). – Ik dank de heer Brahimi voor zijn boeiende toespraak en vooral voor de openhartigheid waarmee hij een aantal delicate punten heeft aangesneden. Ik denk in de eerste plaats aan de gespannen verhouding tussen de Palestijnse Gebieden en Israël waar de Senaat zich echt over bekommert. Verschillende van onze collega’s hebben al de Palestijnse Gebieden bezocht en hebben contacten gehad zowel met de officiële vertegenwoordiging in Palestina als in Israël. Ook de publieke opinie in België is begaan met de problematiek. Ik ben heel blij dat de heer Brahimi vrijmoedig zijn mening heeft gezegd.

We hebben onze regering al aangesproken om meer druk uit te oefenen op Israël via economische maatregelen in het kader van het Associatieakkoord.

Welke druk kan de Europese Unie uitoefenen op beide regeringen om tot een vreedzame oplossing te komen? Is in de gegeven omstandigheden economische druk het beste middel?

M. Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). – Je remercie M. Brahimi pour son exposé passionnant et surtout pour la franchise avec laquelle il a abordé certains points délicats. Je pense essentiellement aux tensions entre les Territoires palestiniens et Israël qui préoccupent vraiment le Sénat. Plusieurs de nos collègues ont visité les Territoires palestiniens et ont eu des contacts avec la représentation officielle tant en Palestine qu’en Israël. L’opinion publique belge est également attentive à ce problème. Je me réjouis que M. Brahimi nous ait livré franchement son opinion.

Nous avons déjà invité notre gouvernement à exercer davantage de pressions sur Israël par le biais de mesures économiques dans le cadre de l’Accord d’association.

Quelles pressions l’Union européenne peut-elle exercer sur les deux gouvernements pour qu’une solution pacifique se dégage ? Dans les circonstances actuelles, les pressions économiques constituent-elles le meilleur moyen ?

De heer Lakhdar Brahimi. – Soms doe ik uitspraken over het Israëlisch-Arabisch conflict. Men verwijt me nogal eens dat ik rechtuit ben. In het algemeen geef ik geen mening weer en beperk ik me tot de feiten. Als ik zeg dat 1.100.000 bomen werden gerooid, is dat geen mening. Het is een feit. Als ik zeg dat de vertegenwoordigers van Europa en van de internationale gemeenschap die de mensenrechten centraal stellen in hun buitenlands beleid, zich verstoppen en zwijgen als ze met deze toestand worden geconfronteerd, is dat ook geen mening. Het is feit of het herinneren aan een feit.

Ik denk dat mijn woorden perfect passen binnen de principes van het Handvest van de Verenigde Naties en de VN-resoluties ter zake. Ik wijk daar niet van af.

Sta me toe een herinnering op te roepen. Het Front populaire kwam in Frankrijk in januari 1956 aan de macht op basis van een programma dat in Algerije vrede moest brengen. Guy Mollet, die eerste minister was, is naar Algiers gegaan en heeft net het tegenovergestelde gedaan.

M. Lakhdar Brahimi. – Il m’arrive de temps à autre de parler de cette question de conflit israélo-arabe. On me reproche parfois de parler franchement. Généralement je n’émets pas d’opinion, je me limite à citer des faits. Quand je dis que 1.100.000 arbres ont été arrachés, ce n’est pas une opinion. C’est un fait. Quand je dis que les représentants de l’Europe et de la communauté internationale en général, qui placent les droits de l’homme au centre de leur politique étrangère, se cachent et se taisent lorsqu’ils sont confrontés à cette situation, ce n’est pas non plus une opinion. C’est un fait ou un rappel de fait.

Je crois que mes paroles s’inscrivent parfaitement dans le cadre des principes de la Charte des Nations unies et des résolutions de celles-ci sur la question. Je demeure totalement dans l’orthodoxie.

Permettez-moi de faire état d’un souvenir. Le Front populaire a été élu en France, en janvier 1956, sur le base d’un programme destiné à assurer la paix en Algérie. M. Guy Mollet, nommé premier ministre, est allé à Alger et il a fait exactement le contraire.

Wetend wat er gebeurd is, geloof ik niet dat hij een dienst heeft bewezen aan de Algerijnen, de Algerijnse Fransen of de Franse Republiek.

Als ik zeg dat we een andere taal moeten hanteren tegenover de Israëlische regering, is dat niet uit vijandigheid tegenover het Israëlische volk, integendeel. Ik heb precies de tegenovergestelde bedoeling. Waarom ondersteunt men de extremisten in Israël en niet de gematigden? Yossi Beilin heeft samen met Jasser Abbed-Rabbo het Akkoord van Genève gepubliceerd. Ik ondersteun dit Israëlisch-Palestijns programma.

Ik houd niet van het woord druk. De Europese Unie zou trouw moeten zijn aan haar principes, aan haar beleid en ook aan het belang dat ze hecht aan vrede en veiligheid voor Israël en gerechtigheid voor de Palestijnen. Het gaat niet om druk, maar om het principe van het Europese beleid dat opkomt voor het belang van de Israëlische en Palestijnse volken. Op die manier kan men iets bereiken.

Je ne crois pas qu’il ait rendu service aux Algériens, aux Français d’Algérie ni à la République française, sachant ce qui est arrivé.

Lorsque je dis qu’il faut parler un langage différent au gouvernement israélien, ce n’est pas par sentiment d’hostilité vis-à-vis du peuple israélien, bien au contraire. C’est exactement le sentiment inverse qui m’anime. Pourquoi soutient-on en Israël les extrémistes et non les modérés ? Yossi Beilin a publié l’Accord de Genève avec Yasser Abd Rabbo. Je soutiens ce programme israélo-palestinien.

Je n’aime pas le mot pression. Je pense que l’Union européenne devrait être fidèle à ses principes, à sa politique et aussi à son intérêt pour la paix et la sécurité pour Israël et pour la justice pour les Palestiniens. Il ne faut pas parler de pression mais du principe de la politique qui est celle de l’Europe, dans l’intérêt des peuples israélien et palestinien. En faisant cela, on peut arriver à quelque chose.

De voorzitter. – Mijnheer Brahimi, ik dank u voor uw eerlijke antwoorden, ook al waren ze in VN-stijl geformuleerd. Ik dank u tevens omdat u de morgen van de laatste werkdag van de Senaat vóór het Kerstreces hier hebt doorgebracht.

U hebt een zeer mooi programma geschetst. De Senaat is bezig met de omschrijving van zijn bevoegdheden in internationale aangelegenheden in het kader van een hervorming die wij – naar ik hoop – in de loop van volgend jaar zullen bespreken. De vernieuwing van de VN, die op de lijst van gespreksthema’s van de heer Roelants du Vivier staat, zal door onze commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging worden besproken.

De Israëlisch-Palestijnse kwestie houdt ons al lang bezig. We hebben alle betrokken partijen van de Verdragen van Genève ontvangen en de inspanningen van beide zijden tegen elkaar afgewogen. We zullen uit uw betoog zeker onthouden dat er op dat vlak heel wat werk moet worden geleverd.

Ongeveer een maand geleden hebben we met alle landen van de OVSE en met een belangrijke vertegenwoordiging uit Rusland, dat dezelfde problematiek kent, een colloquium georganiseerd over terrorismebestrijding en mensenrechten. Het colloquium werd geleid door een bijzondere commissie van de Senaat: de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Tot slot wou ik zeggen dat uw woorden eveneens een uitstekende nieuwjaarstoespraak vormen. (Applaus.)

Mme la présidente. – Monsieur Brahimi, je vous remercie de ces réponses franches, bien qu’onusiennes, aux questions posées. Je vous remercie également d’avoir consacré à notre institution la matinée de cette journée de clôture des travaux du Sénat avant les vacances de Noël.

Vous avez défini un très beau programme. Sachez que le Sénat est en train de développer ses compétences en matière internationale dans le cadre d’une réforme dont nous discuterons, je l’espère, l’année prochaine. La rénovation de l’ONU est une question qui figure déjà dans les cartons de M. Roelants du Vivier et à laquelle la commission des Affaires étrangères consacrera une partie de ses activités.

Quant à la question israélo-palestinienne, elle constitue un thème sur lequel nous travaillons depuis longtemps. Nous avons reçu tous les acteurs des Accords de Genève et pris en compte tout ce qui pouvait apparaître comme des efforts de même nature des deux côtés. Nous retiendrons certainement de vos propos qu’il existe là-bas une zone importante de travail.

En ce qui concerne l’antiterrorisme et les nuances à apporter en matière de respect des droits de l’homme, nous avons déjà tenu un colloque sur ces questions il y a environ un mois, avec tous les pays de l’OSCE, en présence d’une large délégation de Russie, où le problème se pose également. Cette démarche a été menée avec un comité particulier du Sénat, le Comité R, qui contrôle les services de renseignement.

En conclusion, je dirai que les propos que vous avez tenus constituent également un excellent discours de début d’année. (Applaudisssements.)